De Italiaansche Violist TWEEDE BEAD Brandende Schouwburg. HI i\ IV li XI AN I). B U n E N L A X D. BEHOOBENDE BIJ Z^lAABLBM'S DAGBLAD vai (I op»n, 3ie tarari bes< nmg dl VAN Maandag 2 Jan. 1888. '170 .rik- mijn een en twintigste jaar s ik reeds weduwe. Mijn kort- ga,° jdig huwelijksleven was niet ge- ir ,v, k'K geweest, mijn arme jonge tgenoot, die de jonge rollen speel- le in den schouwburg waar ik ac- lanls ie was, bad mijn jeugdige ver- ïe! lding door zijn vroolijkheid en >ed uiterlijk bekoord; maar spoe- na ons huwelijk begreep hij, dat zijn leven eigenlijk nog niet ge in bad, waarmede bij meende, kaarten, biljart en het gezel- iap waarin hij vele nachtelijke t in doorbracht, aantrekkelijker voor n Waren dan het gezelschap van jonge vrouw, die zich volstrekt it op bizondere geestigheid beroe- ;n kon. ■k ti Wel vond ik het natuurlijk dat zoo was, want hij was onder n collega's zeer gezien, maar niet nin heb ik menigen nacht wa nd doorgebracht, schreiende over ijn onvermogen om hem het hui- lijk leven te doen waardeeren, ter- ijl ik wanneer hij eenigszins opge- hroefd thuiskwam (zooals hij dat lemde) mij hield alsof ik sliep, ndat ik wist dat hij er een groo- n hekel aan had, mij wakker of met ichtige oogen te vinden. Of ik op in duur beter met hem zou hebben eren omgaan door meerdere on- rvinding weet ik niet, want na httien maanden stierf hij aan vlie- inde tering. Zooals ik gezegd heb was ik toen auwelijks 21 jaar oud en daar ik leek en tenger was scheen ik nog inger. De menschen plachten te eggen wanneer ze mij zaggen ,rm kindl zoo alleen op de wereld! laar alleen! neen, dat was ik niet. Lad ik niet een wereld van liefde in lijn kind? Ik hield hartstochtelijk eel van dat kind en als ik het aau lijn hart drukte of de kleine hand- es in mijn handen voelde, dan was k dankbaar, dat mij zulk een schat geschonken was. Toen hij ouder verd, naast mij waggelde en eeuige voorden zeide, vrees ik dat ik mijn nede-actrices in de kleedkamer aak verveeld heb door mijne lange 'erhalen over de bewonderenswaardi ge vlugheid van mijn kind, maar het varen goedhartige schepsels die wisten dat mijn kind mij dierbaar- Ier was dan alles en ze hoorden mij zeker daarom altijd oplettend aan. Toen hij ongeveer zes jaar oud was, werd mij herhaaldelijk voor gesteld hem kinder-rollen te laten spelen, omdat hij zoo verstandig was en zijn blond krullend haar en blauwe oogen de aandacht zoo zou den trekken. Maar ik weigerde al tijd, omdat ik de hitte van het voet licht, de benauwde atmosfeer en het laat opblijven niet dienstig achtte voor het kind, hoewel het financi eel voordeel dat er aan verbonden was, mij dikwijls in verzoeking bracht, daar mijn eigen salaris ge tting was. Ik was geen goede tooneelspeel- ster, omdat ik te verlegen was en geen zelfvertrouwen genoeg bezat om in mijn vak opgang te maken, maar eindelijk kwam er een goede gelegenheid om te bewijzen wat ik werkelijk kon. De troep waartoe ik behoorde was klein en wij be zochten uitsluitend kleine steden. Maar plotseling werd de eerste ac trice zwaar ziek en droeg men mij de hoofdrollen op. Dat was een zwaar werk, want het provinciale publiek, waarvoor wij speelden, verlangde telkens een ander stuk, zoodat ik nauwelijks tijd had om mijn rollen van buiten te leeren, laat staan goed te bestudeeren. Ik geloof, dat ik eene zeer tamme «Julia», eeue zacht- te «Lady Macbeth» en een kalme «Ophelia» ben geweest. Vergeefs smeekte de directeur mij, om luider te spreken, om niet bang te zijn, ik gevoelde dat ik nooit zulke hoofd rollen zou kunnen spelen. Eindelijk werd er een zeer popu lair stuk «EastLynne» aangekondigd voor den laatsten Zaterdagavond, dien wij in Kendal zouden door brengen. Onze goedhartige directeur klopte mij vriendelijk op den schou der en zeide: Laat nu eens zien wat ge kunt. De rol van Lady Isabel is juist iets voor u, als ge uw best doet wed ik dat ge tot drie maal toe teruggeroepen zult worden. Voor diegenen n ijner lezers die niet weten, hoe het bedoelde stuk in elkander zit, diene dat de hoofd persoon Lady Isabel, in een rede- looze vlaag van jaloezie van haar man en kinderen wegloopt en ver ondersteld wordt bij een spoorweg ongeluk te zijn omgekomen. Later keert zij vermomd naar huis terug, om als gouvernante hare kinderen op te voeden, ondergaat de marte ling van tegenwoordig te zijn bij het langzaam wegteren van haar oudsten zoon William en sterft later zelf in de armen van haar echtgenoot. Toen ik des Vrijdags aan den schouwburg kwam, was er een ern stige belemmering van de voorstel ling van «East Lynne» Men had de gansche stad doorgezocht om een kind te vinden dat de rol van Wil liam dragelijk vervullen kon, maar bad niets kunnen vinden dan een roodharigen, groven bengel die bijna tot aan mijne schouders kwam en een arm, klein, verlegen wurm, dat niet te bewegen wa-, om zijn moe der los te laten. Wat moest men doen? De direc teur stond met den regisseur in een hoek te praten en ik bemerkte dat zij over mij spraken, daar zij nu en dan naar mij keken. Dit bleek wer kelijk zoo te zijn; de directeur kwam naar mij toe en zeide: «Doe ons het genoegen,voor ditmaal uw kleine jongen mee te laten spelen in de rol van William. Go zoudt ons uit den nood redden en hebt nog tijd genoeg, hem te leeren wat hij doen moet.» Aanvankelijk weigerde ik bepaald aan het verzoek te voldoen, maar eindelijk was ik tegen zijne over redingskracht niet bestand en be loofde dat mijn jongen het rolletje spelen zou. Het zal de eerste en de laatste maal zijn, zeide ik bij mij zelf, en het geld zal strekken om hem de tol te koopen, die hij ge vraagd had en die ik hem wegens mijn ledige beurs bad moeten wei geren. Ik leerde hem dien dag wat hij doen moest en hij betoonde zich een vlugge leerling. De Zaterdagavond kwam. Mijn kleine jongen zag er uit als een por tretje in zijn fluweelen pakje en met zijne lange blonde krullen, die over zijne witte kraag heenvielen. Eerst was het kereltje wat zenuwachtig, maar een woord en een kus van moeder gaven hem zelfvertrouwen en bij de stervens-scène speelde hij zoo goed als men van hem ver wachten kon. Oh, toen Bpeelde ik zooals ik vroe ger nooit had gedaan. Ik vertolkte met hartstocht en naar waarheid de toestand der moeder. Toen ik het lieve goudlokkige hoofd met den stervenszucht op het kussen zag zinken, uitte ik een angstkreet zoo vreeselijk en zoo wanhopig, dat toen het gordijn viel, een geweldig ap plaus zich in de zaal verhief, dat niet bedaarde vóór ik, met mijn kind aan de hand, tot driemaal toe op het tooneel was gekomen. Het was een heerlijk oogenblik, toen de directeur mij hartelijk de hand drukte en zeide: «Bravo, vrouwtje! Nu zullen wij eene actrice van u maken, ik dacht niet dat gij zooveel kondt uitvoe ren!» Miju kind werd met kussen overstelpt, maar hij hield zich aan mijne japon vast, versuft door de ongewone drukte. Ik riep de kame nier die ons kleedde en gaf hem aan hare hoede over. «Laat hem asje blieft niet alleen, Martha, tot het volgend bedrijf is afgespeeld, dan kom ik zelf bij hem.» De kleedkamer was boven aan het einde van een langen ijz ren wen teltrap, die vooral bij avond moeilijk te beklimmen was. Ik keek mijn jongen na tot hij weg was boven aan den trap en ging toen weder op het tooneel, om het laatste be drijf te beginnen. Maar alle harts tocht had mij verlaten en ik ge voelde zelf dat miju spel flauw en onbeduidend was. Het publiek werd onrustig en onoplettend; ik kon de toeschouwers zelfs met elkaar hooren praten zonder dat zij moeite deden om hun stem te dempen. Ik gloeide van angst bij de gedachte dat zij misschien uit verveling den schouw burg verlaten zouden. Luider en luider werd het geluid der stemmen. Wat beteekent dat toch? Werd daar gesist? Toen op eens hoorde ik boven al die geluiden uit een kreet, de vree- selijke kreet «brand!» herhaald door duizend angstige stemmen. Boven mijn hoofd gevoelde ik plotseling een hevige hitte. Ik sloeg de oogen op: de friezen stonden in brand! Ik staarde hulpeloos in de vlammen, zonder de kracht te heb ben mij te bewegen. Eenoogenbi.k later gevoelde ik hoe sterke armen mij wegdroegen en hoorde naast mij zeggen: «Naar den achter-uitgang. Er is geen oogenblik te verliezen Als in een droom liet ik mij half dragen, half duwen; miju denkver mogen scheen geheel verdwenen te zijn, toen de gil van een vrouw mij plotseling tot bezinning bracht. Het was de kamenier, die deze kreet had geuit. Met een woesten schreeuw wrong ik mij los, en vloog in den blinde en als razend de ijzeren wen teltrap op naar boven. «Mijn kind, mijn jongen 10, waar is mijn kind?» Bij iederen stap kwam ik dichter bij dien chaos van rook en vuur. Ik herinner mij dat ik de armen uitstrekte met een vreeselijken wan hoopskreet.... toen verloor ik mijn bezinning. Toen ik eindelijk weer tot mijzelf kwam, verkoelde de nachtlucht mijn brandend hoofd; ik hoorde de diepe stemmen van mannen en vrouwen die om mij heen stonden en op me delijdenden toon over mij spraken, terwijl de maan scheen op de zwarte, rookende puinhoopen vanden schouw burg. Ik herinnerde mij de ontzet tende waarheid en ik geloof dat ik mij als een krankzinnige gedroeg. Ik weende, raasde, tierde, ik smeekte Je Voorzienigheid mij mijn lieve ling terug te geven of mij ook te laten sterven. Een vriendelijke vrouw fluisterde mij toe«Kom mede, lieve, kom mede naar huis. Er is geen hoop meer!» Geen hoop meer! Ik hield op met razen en er kwam een doffe berus ting over mij; ik stond op zinder verder te klagen en klemde mij als een kind aau de vriendelijke vrouw vast, die mij naar huis bracht. Zij gele ade mij onder opbeurende woorden weg, terwijl het mede lijdend g. mompel der menigte ons volgde. Wij waren vlak bij het huis waar ik woonde, toen op eens de vrouw met een kreet bleef staan. Was ik krankzinnig of droomde ik? Wie stond daar op de stoep? Mijn kind, mijn jongen, levend, ongedeerd, zonder éen haar gezengd! Met een schreeuw die niet men- schelijk meer heeten mocht, vloog ik op hem toe. Ik hoorde hem nog klagend: «Moesje, moesje!» zeggen, toen viel ik met mijn armen om mijn lieveling geslagen, nogmaals in zwijm. Later vernam ik, dat de kame nier, nadat zij nnjn jongen naar de kleedkamer had gebracht, weg gegaan was. Het kereltje, dien het alleenzijn verveelde, was de wen teltrap afgekropeu en was, hoe be grijp ik nog n et, naar huis geloo- peu, waar hij op de stoep ging zitten om mijne terugkomst af te wachten. Een wetsontwerp strekkende om de bediening van de pakketvaart in den Indischen Archipel aan een inderdaad Nederlandsche Maatsch. op te dragen, is gereed en zal spoe dig genoeg de Staten-Generaal be reiken, om een vaststelling véór April a. s. mogelijk te maken. De heer Groeneveldrent meester van «Oranje Nassau-oord» is bevorderd tot officier van de Eikenkroon. Bij gelegenheid van haar 34- jarig bestaanfeest heeft de Sociëteit «St.-Jan», te Arnhem, weder hare jaarlijksche uitdeeling van pl. m. 4000 pond rogge- en wittebrood aan de armen der verschillende ge zindten gezonden. Den 23 Dec. j. 1. kon men op de Leuvehaveu te Botterdam van een kluchtig voorval getuige geweest zijn. Daar stonden honderden men schen nieuwsgierig een lichtje aan te gapen, dat in een der hoogste boomen brandde. Allerlei uitleggin gen en gevoelens omtrent de wijze, waarop dat lichtje daar gekomen mocht zijn en wat het beteekende deden de ronde. Een jongen be proefde door in den boom te klim men het lichtje te bereiken, doch moest, halverwege gekomen, zijn plan opgeven. Andere liefhebbers daagden niet op, wijl het gerucht de ronde deed, dat het lichtje een lont was, en weldra een ontploffing volgen zou. Een schipper echter wist raad. Met een langen haak deed hij het lichtje uit den boom kante len en.... een stukje kaars viel op den grond. Men denkt, dat een schipper, toen reeds het Kerstfeest willende vieren, het stukje kaars in den boom heeft geplaatst, om zich in het genot van een goedkoopen kerstboom te verheugen. Dezer dagen wordt eene aan zienlijke collectie oud parcelein on der den hamer gebracht, afkomstig van een paar echtelieden uit den landbouwersstandvroeger in de gemeente Tietjerk woonachtig. Men schat de waarde van deze verza meling op ruim f 3000. Dergelijke verzamelingen, hoewel niet altijd even groot, kon men vroeger veel vuldig bij de gegoede Friescbe boe ren aantreffen. Als erfstukken wer den zij van geslacht tot geslacht zorgvuldig bewaard en op hoogen prijs gesteld. De gedrukte toestan den van den lateren tijd oodzaak- ten echter menigeen zijne schatten aan opkoopers van oudheden af te staan, die daardoor dikwijls groote winsten maakten. Evenwel zijn er ook nu nog boeren, die trots alles hardnekkig weigeren, om van hunne familie-erfenissen afstand te doen. België. Het is bekend, dat met Belgisch kapitaal in den laatsten tijd veel tramwegen en lokaalspoor wegen in het buitenland worden aangelegd. Zoo zijn in Italië, Spanje, Rusland enz. de meeste groote tram wegmaatschappijen in Belgische handen. Eene nieuwe zoodanige onderne ming is de door den heer Demerbe uit Mons opgerichte tramwegmaat schappij van Athene en omstreken, welke deels met paarden, deels met stoom geëxploiteerd wordt en tegen woordig eene lengte van 26 KM. heeft. De «Société anonyme des Tram ways d'Athènes et extensions» met een kapitaal van 2,200,000 francs, verdeeld in 4400 aandeelen van 500 fr., exploiteert namelijk 9 KM. stoom tramweg van Athene naar de bad plaats Phaleron bij de haven van Pireus en 17 KM. paardeutramweg in de stad Athene, naar de kazerne te Ambelskipu en naar de voorste den Patissia en Kolokythu. De spoor- wijdte der lijnen is 1 meter; de bo venbouw naar het systeem «De merbe», dat ook hier te lande aan gewend wordt. Het materieel be staat uit 12 locomotieven, 60 per sonenwagens, 6 goederenwagens en 130 paarden. Verder zijn een loco- motievenremise met de noodige re paratieplaatsen, gebouwen voor stal- FEUILLETO JNT. 4) DOOB HASSELAER, Ille HOOFDSTUK. Het was in waarheid een prachtig tafreel. Een open plek vertoonde zich aan den blik van den jongen man, om- ioomd en als het ware bewaakt door majestueuse welgc- 'ormde boomen met hemoste stammen. In het midden bevond iich een vijver, waarin eenige waterplanten waren die door :nkele zonnestralen welke door het bladerendak heenbra- ceu, werden beschenen- Er heerschte een bedwelmende jeur van rozen en kamperfoelie. «Het is prachtig!» zeide hij, in bewondering, terwijl hij rondzag. Er ontstond een pauze. Het jonge meisje leunde tegen een boom en keek naar de waterplanten in den vijver, terwijl Giovanni naast haar stond, instinctmatig gevoelende dat het geen tijd was om een alledaagsch gezegde te uiten. Zoo stonden zij naast elkander onbewegelijk en zwijgend. «Ik wilde u spreken,» zeide Marie eindelijk, zeer zacht. «Daarom heb ik deze gelegenheid aangegrepen!» Giovanni Doog het hoofd, oogenschijulijk kalm, maar inderdaad met een bonzend hart, want hoewel hij niet be seffen kon wat zij hem te zeggen had, gevoelde hij dat het iets gewichtigs moest zijn. Het zachte windje ritselde door de bladeren der statige boomen, een zonnestraal bescheen het gelaat van het jonge meisje, dat tegen een der groenbemoste stammen leunde, met een starenden blik en bleeke wangen. «Ik zou niet tot ieder zeggen, wat ik u zeggen ga», be gon zij met denzelfden starenden blik alsof zij sprak in den droom. «Ik zou vreezen dat men mij.... onvrouwelijk vin den zou. Gij zijt, geloof ik, te verstandig om precies af te bakenen wat een meisje tot een man zeggen mag of niet, wanneer omstandigheden eene afwijking van den regel eischen». Tien minuten vroeger zouden deze woorden Giovanni met verwondering, ja maar ook met vreugde vervuld heb ben, omdat er uit bleek welk een goede gedaehte ze van hem koesterde, met vreugde vervuld hebben. Waarom ver bleekt hij nu, als hij ze hoort? Heeft hij een voorgevoel dat die woorden thans niets goeds kunnen te beteekenen hebben? «Gij zult mij een groot genoegen doen door ronduit te spreken,» zegt hij. «Dat wist ik!» Welnu dan, ik zal u niet lang in bet onzekere laten. Ik wenschte u een verzoek te doen. Kom niet weder hier. Staak uw bezoeken!» Zij zwijgt, maar Giovanni ziet, dat hare lippen trillen. Hij h .ort, maar begrijpt hare woorden niet. Maar hij ge voelt, dat daarin iets vreeselijks verscholen ligt, iets dat hij nog niet weet, maar dat hij weldra vernemen zal. Een vraag zweeft hem op de lippen, maar als hij ziet naar het jonge meisje, spreekt hij die, eerst niet uit, mai.r aar zelt. Dan, als wil hij tot iederen prijs de waarheid weten: «En waarom?» Het meisje aarzelt een oogenblik, dan zegt ze half fluiste rend: «Omdat hetbeter is voor u Waarom blijft de jonge man nu onbewegelijk staan? Waarom grijpt hij hare hand niet, en vraagt niet met aan drang en ernst of hij haar dan zoo hatelijk ie? Waarom zegt hij niet, dat zijne bezoeken alleen haar gelden Om dat hij gevoelt dat hij nog niet alles weet, omdat hij ge voelt dat hier een geheim is, dat al zijne pogingen vruch teloos maken zou. «Wilt gijkunt gij mij niet meer zeggen?» herneemt hij, even zacht als zij. Een vurige blos kleurt bare wangen. Voor het eerst ge durende hun gesprek ziet zij hem aan. «Ja, dat kan ik,» zegt zij op luider toon, alsof zij weder moed vat: «Welnu dan, ik ben verloofd!» «Oh!» De jonge man ziet niets meer dan eene warreling van groen in de duizeling die hem bevangt en die hem doet tuimelen tegen den boom, waarvoor hij staat. Hij gevoelt eene plotselinge pijn in het voorhoofd, o zulk een scherpe pijn en slaat de handen tegen de oogen, die branden als

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Haarlem's Dagblad | 1888 | | pagina 3