De Italiaansche Violist
IK BEN JALOERSCH.
li I i\ N K N L A N I).
Gij moet weten datikzeerjaloersch
ben! Ik moet er dadelijk bij zeggen
dat ik een vrouw ben, een vrouw
zou wel een stok of een steen moe
ten wezen om niet nu en dan eens
jaloersch te zijn. Nu ben ik er wel
zeker van, dat mijn man Cicero
Kimberley de beste van alle man
nen is; maar toch mijne schoon
moeder zegt het zelf ook de beste
onder de mannen is niet te vertrou
wen. Gewoonlijk houdt men niet
veel van een schoonmoeder, maar ik
houd wel van de mijne. Zij was
voor eenigen tijd bij ons te logee-
ren en ik had heel pleizierig met
haar gepraat over allerlei dingen
ook over het verdriet, dat som
mige mannen hun armen vrouwen
aandoen. Daarop ging zij eeoe vroe
gere vriendin opzoeken en zeide nog
tot mij, toen ik de linten van haar
hoed vaststrikte:
iNu, Melinda, het is gelukkig dat
van Cicero zoo iets niet zoudt
lebben te vreezen».
Ik draag vilten pantoffels, waar-
mêe men zonder geluid te maken
ioopen kan en die ik mij had aan
schaft, om telkens als ik er lust
had, naar mijn kleintje te gaan
zien, zonder het wakker te maken.
Toen ik nu een uur Dadat mijn
schoonmoeder was heengegaan, op
die pantoffels de trap afgiDg, zag
ik onze meid het kantoor van mijn
Man, dat in de beneden-voorkamer
binnengaan, naar het mij voor
kwam op steelsche wijze en, dat zag
ik duidelijk, met een klein briefje
in de band.
Zij kwam dadelijk de deur wêer
lit, maar ik had haar tot Cicero
looren spreken en ik ontroerde daar
geweldig van. Ik weet niet hoe dat
;wam, ik denk dat het een voor
gevoel was. Ik ging het kantoor bin-
ïen zonder geluid te maken en zag
uist hoe hij, zonder mij te bemer-
ten het briefje in den zak van zijn
ïhambercloack stak.
Ik keek naar hem, terwijl hij,
net den rug naar mij toe aan zijn
mreau zat, maar ik vroeg hem niets.
wist, dat als mijn wantrouwen
mgegrond was, hij mij zou vertel
en van wie het briefje was. Ik ver
iet dus zachtjes het kantoor weer
wachtte ongeduldig op het uur
iat hij zooals altijd zou uitgaan.
Eindelijk kwam hij in de huis
:amer, waar ik bezig was met huis-
loudelijke werkzaamheden en ik
nisterde aandachtig en hoopvol,
at hij mij zou vertellen, dat hij het
nietje had ontvangen en van wie
et was. Maar hij zeide niets, en
vond dat hij er uitzag als iemand
ie schuldig was. Niettemin bleef
i kalm, want ik had mijn plan ge
laakt en was er zeker van dat ik
et briefje zelf zou lezen. Toen hij
de huiskamer kwam hielp ik hem
1. zelf om zijn chambercloack uit
trekken en gaf hem zijn jas aan.
legde het kleedingstuk op een
stoel en bleef tusschen dien en mijn
man staan, om hem te beletten het
briefje er uit te nemen.
Toen gaf hij mij een kus, dien
ik niet beantwoordde zooals anders,
want ik wilde weten of hij dat voor
recht nog waardig was en daarop
ging hij heen, zonder verder naar
zijn chambercloack om te zien.
Ik had den moed en de kalmte
om te wachten, tot ik hem door het
venster in een omnibus had zien
stappen, toen liep naar het ver
dachte kleedingstuk. Ik stak mijn
bevende hand in den zak er van en
haalde er een klein briefje uit, dat
niet in een enveloppe was, maar op
damesmanier was toegevouwen, een
briefje dat er volstrekt niet net uit
zag, maar heel onduidelijk met een
hard potlood was geschreven. Het
bevatte slechts deze weinige woor
den: «Ik hoop dat ja mij niet zult
vergeten, anders zou ik denken dat
Melinda je heelemaal van mij heeft
afgetrokken, je waart altijd zeer op
lettend, lieve jongen. Het is Hoog
straat no. 528, kom niet later dan
negen uur.» M. A.
Dat was alles, maar was het niet
genoeg? Niemand kan zeggen, dat
ik noodeloos jaloersch was! Deze
vrouw (het was klaarblijkelijk een
vrouw)noemde hem «lieve jongen»
en schreef dat zij, ais hij een af
spraakje tusschen hem vergat, den
ken zou «dat Melinda hem heelemaal
va i haar had afgetrokken».
Dit was een volledig bewijs! Ik
bedacht echter, dat wanneer ik hem
beschuldigde, hij mij waarschijnlijk
zou antwoorden, dat het briefje van
een zijner vrienden was en op die
verdediging zou ik niets kunnen
antwoorden. Daarom besloot ik, hem
te bespieden. Ja, ik zou ook naar
de Hoogstraat no. 528 gaan en niet
later dan negen uur.
Ge kunt u voorstellen welk een
vreeselijken dag ik doorbracht, ik
kon niets doen dan de kamer op en
neer loopen en schreien en toen het
etenstijd was zag ik er zoo treu-ig
uit, dat ik baDg was dat Cicero ietp
bemerken zou. Ik ging daarom naar
bed en zeide tot de meid, dat ik
hevige hoofdpijn had en dat mijn echt
genoot niet naar mij moest komen
zien, omdat ik rust wilde hebben.
Ik grendelde de deur van mijn
kamer, maar toen ik hoorde dat het
middagmaal was afgeloopen en hem
in zijn kamer hoorde gaan om een
sigaar te rookeu, sloop ik naar be
neden en keek door het sleutelgat.
Als mijn vermoeden toen nog be
vestiging had noodig gehad, zou
het dat thans hebben gekregen,
want ik zag hoe hij naar zijn cham
bercloack ging, die ik arme belee-
digde vrouw hem voor zijn laatsten
verjaardag had gemaakt, het briefje
er uit nam en het nog eens over
las bij het gaslicht. Toen stak hij
het in zijn vestzak, trok zijn overjas
en handschoenen aan en zette zijn
hoed op.
Hij ging naar haar toe! Ja, naar
d e M. A. Maar ik, miskende vrouw,
ging er ook heen. Dat zou hij zeker
niet vermoeden! Nauwelijks was
hij de deur uit, of ik trok mijn re
genmantel aan en sloeg mijn groo-
ten grijzen doek om. Ik dead mijn
bruine dikke voile voor en was
brutaal genoeg om in denzelfden
omnibus te stappen waar hij inging.
Maar ik had er op gerekend, dat
hij mij in die oude kleederen niet
zou herkennen en dat bleek ook
waar te zijn.
Bij de Hoogstraat stapte hij aan
de voor- en ik aan de achterzijde
er uit. Itr had moeite hem te volgen
toen hij de straat inging, even snel
als bij indertijd bij mij kwam toen
ik nog een meisje was. O, had ik
in dien tijd kunnen denken dat onze
liefde zoo zou eindigen!
Mijn echtgenoot bleet eindelijk
voor een huis staan, waarop ik het
nummer 528 las. Hij ging de stoep op
en belde aan. Een kleine jongen
deed de deur open; ik zag hoe hij iets
zeide, waarop de jongen hem bin
nen liet en de deur weer sloot.
Ik dacht dat ik in zwijm zou
vallen. Maar later begreep ik dat
.k meer kracht had bezeten, dan ik
vermoedde. Ik bleef bedaard en
dacht na over wat mij te doen
stond. Zou ik aanbellen eD dan het
huis binnendringen, om mijn echt
genoot zijn schandelijk gedrag te
verwijten? Zou ik den jongen trach
ten uit te hooren? Of zou ik, nu
toch het leven voor mij geen waarde
meer had, naar het meer in het
park gaan om mij te verdrinken?
Ik was bijna tot het laatste be
sloten, toen de deur van het huis
opeDgmg en ik mijn man er uit
zag komen, met een dame aan den
arm. Zij was dik gekleed (voor de
avondlucht zeker!) en haar voile
was neergelaten, zoodat ik haar
gezicht niet kon zien, maar ik merkte
op, dat hij haar met veel zorg be
handelde. Ik volgde hen en luisterde
uit al mijn macht naar wat zij zeiden.
Maar ik hoorde alleen zijn stem, zij
sprak niet.
«Melinda» zeide hij «lag met hoofd
pijn te bed toen ik van huis ging,»
en ik begreep dat zij er over ge
sproken hadden, dat hij daardoor
zoo gemakkelijk had kunnen weg
komen. Een poosje later hoorde ik
nog: «Ik had het nummer heele
maal vergeten. Zonder uw briefje
zou ik u niet hebben kunnen vin
den!»
Zij staken de straat over en rie
pen een omnibus aan. Natuurlijk
stapte ik daar ook op, maar ik bleef
buiten staan, want ik vreesde mij
zelf niet meester te zullen blijven,
als ik zuo dicht bij hen ging zitten.
In de straat waar wij woonden stap
ten zij uit en ik volgde hun voor
beeld. Maar waar woonde dat schep
sel dan toch! Was het dat licht
zinnige jonge ding van den overkant,
dat altijd zoo tegen de heereu lachle?
Of was het de weduwe, die naast
ons woonde? Tegen haar had ik
altijd verdenking gekoesterd. Ein
delijk kwamen zij bij ons huis en
gingen de stoep op. Wat moest dat
beteekenen? Eu toen, terwijl Cicero
de deur opensloot, hoorde ik voor
de eerste maal de stem van de
dame, die zeide:
«Ik hoop dat Melinda beter is'
Anders zal ik wat sterke thee voor
haar zetten!»
Het nas de stem van mijn schoon
moeder en nu wist ik allee 1
Zij was bang geweest, dat Cicero
vergeten zou haar te komen halen
en had hem daarom een briefje ge
zonden. M. A. beleekeude alleen
«ma» zooals Cicero haar altijd noem
de. Van dat aftrekkeu door mij had
zij niet behoeven te spreken, maar
gij weetmoeders zijn ook ja
loersch!
Er viel een steen van mijn hart.
Ik holde de trappen opl
«Ben jij daar, Melmda?» zeide
mijn schoonmoeder verbaasd.
«Op dit uur nog op straat?» riep
Cicero, niet minder verwonderd.
«Ja, ik dacht dat frissche lucht
mij helpen zou en ik ben er ook
heelemaal beter door geworden»,
zeide ik.
Gij begrijpt dat het dwaasheid
zou zijn geweest, om de waarheid
te vertellen en daarbij schaamde
ik er mij wel wat over.
Voor het vergel ij kend
examen voor de betrekking van
surnumerair bij de posterijen, heb
ben zich 78 adspirauten aangege
ven. Het getal opengestelde plaat
sen is 12.
Met den aanvang vanden
a. s. zomerdienst zal in de treinen
van den Rijnspoorweg vau en naar
Duitschland een doorloopend rijtuig
le en 2e kl. loopen van Amsterdam
naar Ems vice-versa.
Van Woensdagochtend
tien tot elf uur in den avond, ging
men te Amsterdam ten stadhuize
onverpoosd voort met het openen
der stembriefjes. Toch kwam men
op lange na niet gereed, hoewel 8
bureau's tegelijkertijd aan het werk
waren. Er moesten dan ook 16000
briefjes geopend worden, waarvan
het meerendeel 9 namen bevatten,
die allen voorgelezen werdeD. Zoo
wel de voorzitters der verschillende
bureau's, met den burgemeester aan
het hoofd, die de briefjes lazen, als
de stemopnemers, gaven geen blij
ken van vermoeidheid.
Den geheelen dag werd het bu
reau bezocht door een talrijke me
nigte, die op de hoogte wilde blij -
van den stand der stemming.
{VI. BI.)
Sedert een paar dagen
wordt uit het circus Carré te Am
sterdam een aap vermist. Of da
heer gestolen of aan 't passagieren
is, is nog onbekend.
Naar aanleiding van een
brand te Rotterdam, van een begin
van brand in de Haagsche Kook
school en den brand in een drogist
winkel te Amsterdam, waarbij twee
personen zoo hevig gewond wer
den, allen ontstaan door het smel
ten van was door verhitting, deelt
iemand in een ingezonden stuk iu
de N. R. Ct. het volgende mede
lo. dat deze manier van wasbe
reiding zeer gevaarlijk, 2o. meestal
geheel onnoodig is. Gevaarlijk,
doordien voor het smelten veelal
een aarden pot of pan wordt ge
bezigd, welke voorwerpen zóó poreus
zijn, dat de vluchtige deelen der
terpentijn een uitweg naar de bui
tenzijde der pan of pot kunnen vin
den, waardoor deze deelen een zeer
gewild en hoogst gevaarlijk voed
sel worden voor de petroleumvlam
men van een petroleumtoestel of
het vuur der kachel, waarop de
pan of pot geplaatst is, en hierdoor
brandgevaar ontstaat. Onnoodig,
doordien inlandsche gele was, mits
zuiver en zonder bijvoeging van
Japanwas, cerasine of dergelijke,
hoogstens 24 uren noodig heeft, om
in witte of roode teipentijn, zender
verhitting, volkomen op te lossen.
Wil men was bereiden, men doe
het langs den kouden weg, als volgt:
Men snijde de was zeer dun en zette
ze zoodanig onder terpentijn, dat
ze geheel bedekt is; een dag later
voegt men er zooveel terpentijn bij
als verlangd wordt, waarna de wae
voor het gebruik gereed is. Ver
warming van was en terpentijn zal
dan blijken overbodig te zijn, en
brandgevaar wordt voorkomen.
Een ouderen paar te Hel
der, kwam Zondagmorgen tot de
droeve ontdekking, dat het 3-jarige
dochtertje, dat den vorigen avond
volkomen gezond was gaan slapen,
bij het ontwaken het gezicht had
verloren.
De gemeente-geneesheer
A. F. De Vries, te Egmond aan
Zee, die eenigen tijd geleden voor
nemens was die gemeente metter
woon te verlaten, heeft wegens de
door het gemeentebestuur aange
wende pogingen, om in hun mid
den te blijven, aan dat verzoek ge
volg gegeven. Als bewijs van
erkentelijkheid heeft het gemeente
bestuur den heer De Vries een
gouden horloge met toepasselijk op
schrift aangeboden.
Een kiezer te 's-Hage
toog Dinsdag ter stembus, doch liep
onderweg bij een zijner kennissen
aan, om dien te bewegen met hem
mee te gaan. In plaats van dezen
trof hij diens vrouw aan.
«Gaat je man mee kiezen, juf
frouw?» luidde de vraag.
«Kiezen!» antwoordde de huis
vrouw, «daar doet mijn man nooit
meer aanééns van zijn leven heeft
hij dat gedaan, toen hij mij koos,
maar daar zegt hij heeft hij
voor altijd genoeg aan».
{VI BI.)
Te Utrecht is de alg. ver-
gaderiDg van den Alg. Ned. Wiel-
rijdersbond gehouden; 32 leden wa
ren tegenwoordig.
Behoudens enkele wijzigingen
werden de wedstrijdreglementen ar
tikelsgewijs vastgesteld en daarna
met 16 tegen 4 stemmen in hun
geheel aangenomen. Ook werd goed
gevonden een nieuw artikel aan het
regiement toe te voegeD, waarbij
bepaald wordt, dat geen bookma
kers bij wedstrijden worden toege
laten. Voorts nog een artikel waar
bij aan rijders, die binnen 24 uur
den grootsten afstand hebben af
gelegd, eene gouden medaille zal
worden uitgereikt.
De heer J. W. Faber van Delft,
ontving een gouden medaille voor
het afleggen van 405 K.M. binnen
24 uur (10 maal den afstand van
Utrecht naar Amsterdam); de heer
J. B. A. Bruinier, van Amsterdam,
idem, en de hh. Stroethoff van Am
sterdam elk een medaille, voor het
afleggen van 304 kilometer binnen
24 uur per tandem.
Te Nijmegen is een ge
pensioneerd kommies, die veel mis
bruik van sterken drank maakte, in
de jenever gestikt.
Een 10-jarig kind, dat in
de gemeente Roozendaal door een
vermoedelijk dollen hond in het
aangezicht verwond werd, zal naar
Parijs worden overgebracht, om In
het instituut van dr. Pasteur be-
i haadeld te worden.
FETJILLETOKT.
BOOR
HASSELAER.
14)
Ve HOOFDSTUK.
«Beproef of men u in den winkel hierover champagne
■Ven wil. Men zal u het niet in de handen geven, maar
ieschien met een stok toesteken!» Hij lachte bitter.
Hst jonge meisje snelde de trap af. Zij ontmoette nie-
and der andere bewoners, maar was te zeer gejaagd om
aria iets vreemds te vinden. Toen zij buiten kwatn, zag
tegenover zich den winkel dien Giovanni bedoelde, een
heels uitstalling van allerlei flesschen, in nagemaakt gras
legd, duidde dien voldoende aan. Met rasscbeu tred ging
er heen, maar toen zij er dichtbij was gekomen, riep
jar een stem uit een der bovenvensters toe. «NaIer niet!
Godswil, nader niet!»
Het meisje bleef staan. «Heb medelijden!» riep /.ij naar
Ven, terwijl zij niet eens den persoon zien kon. die deze
woorden had geroepen. «Geef mij een flesch champagneI
mijn vader sterft!»
«Ik zal dien aan een touw laten zakken,» was het ant
woord. «Maar blijf daar staan, kom niet naderbij. Gij zoudt
de besmetting overbrengen!»
Onbeweeglijk bleef Marie staan, verheugd dat haar ver
zoek ingewilligd werd. Ieder oogenblik scheen haar eene
eeuwigheid toe en met kloppend hart hield zij de oogen
strak op het venster gericht, verlangende dat zij het be
geerde voorwerp zou zien. Spoedig werd haar ongeduld
tevreden gesteld, een hand stak een flesch uit het raam
aan een touw bevestigd en liet dien langzaam naar bene
den zakken, totdat Marie het grijpen kon.
«Neem het touw ook mede!» riep de stem, «en ga zoo
spoedig mogelijk heen!»
Mar.e riep nog een woord van dank, maar reeds werd
het ven-ter dichtgeslagen en zoo vlug zij kon snelde zij
naar he~ huis terug, waar haar vader met den dood lag te
worstel ti, gevaarlijke kamp, waarvan de uitslag nog niet
was te .-oorspellen.
Adeailoos re kte zij den jongen Italiaan, die nog steeds
met ang.-tig gelaat den zieke gadesloeg, de flesch met het
heilzaam werkende vocht over. Daarbij wierp zij tevens
een bl.k op den kranke en ontstelde hevig, toen zij zag
welk eeue verandering er met hem had plaats gegrepen
in d- ko'-re oogenblikken, dat zij zich had verwijderd. Zijn
geiaa- vas ingevallen, de oogen waren strak naar boven
gericht, terwijl de ademhaling bijna niet hoorbaar was.
«S>rft hij?» zeide zij, waggelend op de voeten en zoo
zach da de jonge Italiaan het nauwelijks hooren kon.
Giovanni legde zijn hand op haar arm, ten einde haar
staande te houden.
«Er is nog hoop,» zeide hij met een meewarigen blik op
het doodsbleeke gezichtje, «de crisis is er, als hij die te
boven kc-mt is hij gered.»
Daarop draaide hij het ijzsrdraad van de flesch af en
vloog de kurk met een knal tegen de zoldering. Het ge
luid deed Giovanni pijnlijk aan, zoo menigmaal had dit
zelfde geluid in deze kamer weerklonken, als hij met vroo-
lijke makkers dronk en klonk en sprak over dé heerlijke
kunst. En thans lag hier een mensch iu doodsgevaar en
moest hij met zijne zwakke krachten hem aan den Engel
des Doods ontrukken.
Terwijl hij den zieke met den eenen arm ondersteunde,
goot hij hem met de andere hand het vocht in de keel.
De kranke nam het gewillig aan, onmachtig zich te ver
roeren. Het jonge meisje tuurde strak naar haren geliefden
vader, totdat een zwart floers voor hare oogen kwam en
hare tranen vloeiden zacht en kalm, als een Meiregen. Zij
bemerkte het zelf niet en bleef onbeweeglijk staan als iu
een droom, starende naar de groep, die ouden man dien het
leven reeds half verlaten had en die jongeling, die zijn
leven in de waagschaal stelde.
Toen het glas ledig was, vulde hij het opnieuw en liet
den zieke nogmaals drinken, hetgeen hij eenige malen
herhaalde. Toen liet hij het hoofd weder zacht op het
kussen zinken, met een zorg die Marie trof tot in het diepst
van haar ziel.
Daarop wendde hij zich tot het jonge meisje. «Thans
kan ik niets meer doen,» zeide hij, ernstig en langzaam,