TWEEDE BLAD Mademoiselle „Papa.'' GEMENGD NIEUWS. behoorende bij HAARLEM'S DAGBLAD yan Maandag 26 Maart 1888. Een verhaal uit de Fransche Mijnen. Eiken morgen als de mijnwer kers zich verzamelden bij den in gang der mijn te Bérard, om te antwoorden als hunne namen wer den afgelezen, verscheen altijd het laatst een groote, vroolijk uitziende mau, die een meisje van 7 of 8 jaar aan de hand had. Het was Michel Perron met zijn dochtertje. Voor bij in de toestel ging staan die de werk lieden naar beneden in de put bracht, mam de man het kind in zijn ar men, gaf haar op eiken wang een kus en zette haar weer neder. Dan riep het kind: „Tot ziens, papa!" Op het geluid van de bel, het sein dat de toestel dalen ging, klapte zij in de kleine handjes en riep „papa! papa!" totdat zij overtuigd was, dat haar vader het niet meer kon hoo- ren. Dan ging zij kalm naar school. Des avonds wachtte zij altijd bij den ingang der mijn tot haar vader er weer uit kwam. Evenals des morgens nam hij het kind in de armen en klemde zij zich aan hem vast, terwijl zij verheugd „para" riep. En al de liefde van dat jonge hartje straalde door in die twee let tergrepen. De mijnwerkers noemden haar dan ook niet anders dan „Ma demoiselle papa." De moeder van het kind was dood, zij had deze nauwelijks ge kend, maar kende haar vader des te beter. In al de herinneringen van haar eerste levensjaren speelde zijn gezicht een hoofdrol. Voor haar wa ren zijn ruwe handen zacht, was zijn gelaat altijd opgewekt en teeder, voor haar was hij zacht van ka rakter geworden als een moeder. O, hoe had zij haar vader lief en hoe bang was zij als hij iederen mor gen in dien gapenden afgrond ver dween, waarvan zij den bodem niet kon zien 1 Eens op een dag had een mijn werker haar voor de aardigheid medegenomen dicht bij den rand van den ingang der mijn, maar toen zij naar beneden keek in dien zwar ten somberen koker, sprong zij vol angst achteruit. „En daar gaat papa nu eiken dag in," dacht zij. „als hij er nu eens niet meer uitkomen kon!".... En op dien dag zeide zij meteene bevende stem, terwijl hij haar als altijd kuste: „Gij komt toch terug, niet?" „Zooals altijd, kleintje!" „Is er geen gevaar, papa?" „Wel neen, lieveling, heelemaal niet!" „Kan iemand kunt gij be neden doodgaan?" „Wees it aar niet bang," zeide Michel glimlachend. „Ik zal Diet doodgaan voor ik het je verteld heb!" t „Ja, dat is goed. Tot ziens, papa!" Wat haar vader haar zeide was voor haar onwrikbaar vast, en zij ging daarom welgemoed naar school en hoewel de gedachte aan dien donkeren zwarten afgrond niet ge heel bij haar werd uitgewischt, was zij toch niet meer bevreesd, dat haar vader in die diepte sterven zou. Eens op een dag liep het gerucht, dat er eeu gas-ontploffing in de mijn had plaats gehad. In een oog wenk stroomde de menigte van alle kanten toe. Wie van degenen die beneden waren zou men terugzien. Het dochtertje van Michel kwam aanloopen, met in den wind flad derende haren, roepende „Papa! papal" Er waren nog vele anderen die om hun vader riepen, maar geen hunnerop zulk een wanhopigen toon. De anderen werden weggezonden, niemand kon haar wegzenden. Het arme kind vloog van het eene lichaam naar het andere, terwijl zij soms bleef stilstaan, als zij in een mis vormd gezicht haar vader meende te herkennen. Maar haar vader be vond zich niet onder de dooden. Zij kreeg weer boop en werd kalm, overtuigd dat hij nog in leven zijn moest. Niemand bad hem gezien. Van de zestig mijnwerkers die des morgens in de groeve waren afge daald, waren 45 weder naar boven gekomen en had men 14 dood ge- vondeD, één werd er vermist, Mi chel Perron. Men legde haar dit uit, eu zij klapte in de handen, als wilde zij zeggen„Gij zult hem wel weerzien". En dat verwachtte zij ook wezenlijk. Zij herinnerde zich op eens, dat haar vader op een mor gen tot haar gezegd had: „Ik zal niet doodgaan voor ik het je ver teld heb". Maar de mijnwerkers waren van een andere meening. Veert'g uren lang stelden zij alle mogelijke na sporingen naar Michel in, maar te vergeefs. Zonder twijfel was er iets onverklaarbaars in die verdwijning, zij hadden hem moeten vinden, le vend of dood. De hoofdingenieur had met zijn plattegrond in de hand zelf het onderzoek geleid. Zorgvul dig hadden zij alle hoeken en ope ningen doorzocht, maar zonder iets te vinden en de meening van allen was, dat de ontploffing hem naar boven geslingerd moest hebben, maar waar dan, begreep men niet. Acht en veertig uur lang had Mademoiselle Papa aan den ingang der mijn gewacht, koortsachtig, maar zonder vermoeid te wordeD. Bij elke menschelijke gedaante die uit de put kwam, sprong zij op, maar als zij zag dat het niet haar vader was, ging zij weer op een steen zitten met een diepe zucht. Men trachtte haar weg te breDgen,maar zij schreide toen zoo bitter dat zij haar daar maar lieten blijven. De vermoeienis, meende men, zou haar eindelijk wei te sterk worden. Op den derden dag zeide de hoofd- ingenieur: „Dat kind moet hier van daan, zij zal ziek worden", en hij ging op haar toe en zeide: „Wees verstandig, kleine meid, en ga naar huis!" „Papa, papal" riep ze hartstoch telijk. „Helaas, papa ia dood". „Neen!" Zij uitte dit woord met zooveel energie, dat de ingenieur er door getroffen werd. „Waarom niet?" zeide hij. „Hij zou het mij vooraf verteld hebben!" „Arm dingl" mompelde de inge nieur en hij wenkte een man, om haar weg te brengen. Maar zij klemde zich in wanhoop aan hem vast, roepende„Papa is niet dood. Ik wil naar beneden, ik wil hem gaan zoeken I" Men bracht haar weg en zond haar onder goed geleide naar school. Een uur later was zij weer bij de mijn en zich weer vastklemmend aan den ingenieur, riep zij uit: „Ik wil naar beneden, ik zal hem wel vinden!" De ingenieur was een goedhartig man, hij had medelijden met haar. Hij nam haar in zijn armen en het zich met haar naar beneden dalen. Zij rilde in de machine en de inge nieur gevoelde hoe zij de kleine vin gers vast om zijn hals klemde, ter wijl zij het blonde hoofd dicht bij het zijne legde en schreide in zijn hals. Toen zij beneden waren maakte ze zich los en liep weg, terwijl zij riep „Papa! papal" Twee uur achtereen liep zij door de galerijen, ondervroeg ieder dien zij ontmoette, stak haar kleine vuis ten in alle openingen en legde overal het oor tegengedurig roepende „Papa! papal" De ingenieur, die zelf kinderen had, had moeite haar te volgeu en werd vermoeid van het gedurig uit leggen hoe de ontploffing was ge schied en waar, en wat men had verricht om hem te vinden, maar zij deed altijd weer nieuwe vragen en herhaalde onophoudelijk: „Hij leeft nog! Zoek naar hem I" Ook hier zou zij gebleven zijn, als men haar niet met geweld had meegenomen en weer naar boven gebracht. De ingenieur gaf order, dat men haar naar de school terug zou bren gen en haar daar zou houden en te vens dat men haar als zij aan den in gang der mijn kwam, niet naar be neden zou laten gaan. Zijne bevelen werden strikt opgevolgd, maar toen hij den volgenden dag de mijn in specteerde, werd hij bij zijn jas ge grepen door Mademoiselle Papa. Voor de tweede maal was zij weggeloopen uit de school. Aan den ingang had men geweigerd haar af te laten, maar zij was onder een kar gaan hangen die naar beneden moest en had zoo haar doel bereikt. Zij vertelde dat dadelijk en de in genieur, verteederd, liet haar blijven. Toen begon zij haro nasporingen weer. Zij onderzocht den muur telkens en telkens weer en werd niet moedeloos of vermoeid. Dejmaunen letten niet meer op het kind, nu en dan wierpen zij een medelijdenden hiik op haar en zeiden: „Arme kleine Papa!" Plotseling echter snelde zij op de mijnwerkers toe, 'bleek, geschokt en sidderend: „Daar! daar! papal" ,,Waar? waar?" vroeg men. „Zijn blouse...." „Waar is ze?" Zij ging voor en men volgde haar. Maar spoedig aarzelde zij, keerde zich om, ging weer verder, zij kon de plek niet meer tetug- vinden. Al de stukken kool gele ken op elkander, evenals de ver schillende gangen. En toch was zij er zeker van dat zij een stuk van zijn blauwe blouse had gezien. "Waar die was, moest hij ook wezen, zonder twijfel levend. De werklieden gaven een voor een de naaporingen op, denkende dat het kind door het ongeluk krankzinnig geworden was en zij keerden tot hun werk terug. Maar nauwelijks hadden zij spade en houweel weer opgenomen of het kind uitte een schrillen kreet. Haar hand had zij in een opening in de muur gesto ken en zij riep: „Ik heb het! ik heb het 1» Men schoof haar op zijde en zag werkelijk een stuk van een blauwe blouse. Was de mau daar? Zij be gonnen het reddingswerk en ruim den in een oogwenk den muur weg en daarachter lag in een soort van kuil Michel Perrou. Er stegen van alle kanten kreten van verwondering op, maar zij wer den overstemd door den scherpen gil van het meisje, dat zich op het lichaam wierp, hevig schreiende en roepende: „Papa! papal" De arme Michel was ver heen. Hij was verzwakt door het gemis van lucht en voedsel gedurende drie dagen en drie nachten en toen men hem had bijgebracht, viel hij nogmaals in zwijm. Maar hij was nog in leven. Zij had de waarheid gesproken, Mademoiselle Papa. De gedachte aan haar, die hij op de aarde had achtergelaten, had zijn krachten vertienvoudigd. Een maand later was hij weer op de been, mager maar gezond, en gereed om weer aan 't werk te gaan. Op den avond vóór den eersten dag waarop hij weer in de mijn zou afdalen, gaven de mijnwerkers een feest ter eere van Mademoiselle Papa. De eereplaats was voor haar bestemd. Toen zij aan de hand van Michel binnentrad, ging er een oor- verdoovend gejuich eu handgeklap op en meer dan één ruwe mijnwer ker, die niet heel licht aaugedaau zich de tranen uit de oogen bij het zien van de kleine, onversaagde „Mademoiselle Papa." Onlangs vertrok een jonge man uit een plaatsje in He negouwen, naar Brazilië, uaar welk land hij door eene Belgische indu- striëele inrichting werd gestuurd, v Zijn vader, een oud man, door allen die hem kenden geacht en geëerd, wilde den zoon, dien hij misschien nooit zou terugzien, tot Antwerpen vergezellen. Hij verliet hem eerst op het oogenblik dat het schip vertrok. Op dit laatste moment gaf de zoon hem eene aanwijzing, waarop hij eenig geld kon krijgen bij de inrichting te Brussel, die hem uitzond. Toen de oude man in laatstge noemde stad kwam, weigerde de in richting echter de uitbetaling; zij wilde dit eerst doen als de zoon in Brazilië zou zijn aangekomen. De grijsaard, die geen stuiver meer op zak had, moest te voet van Brussel naar zijn dorp terugkeeren. Het weder was ruw en de weg lang en de arme man kwam in geheel uitgeputten toestand, des avonds laat te huis. Dadelijk moest hij zich te bed begeven en enkele [dagen later stierf hij aan de gevolgen vat de doorgestane ellende. De welbekende F r a n s ch< anarchist Gallo, die den 5en Mdar 1886 aan de Beurs te Parijs vai boven van de tribune op eenigt wisselagenten eene fiesch met een< oplossing van Pruisisch zuur leeg- goot en vervolgens te midden var de menigte die zich in de groote zaal bewoog, drie revolverschotel: loste en daarvoor tot dwangarbeid en verbanning naar de strafkolonie Numea werd verooordeeld, is wegens een nieuw misdrijf door den krijgs raad dier kolonie tot de straffe des doods verwezen. Dit geval heeft zich als volgt toegedragen: Gallo was werkzaam op een der werven aldaar, toen hij plotseling een houweel opgreep en zich op den sergeant der wacht wierp, zon der dat er de minste aanleiding tot zulk een plotselingen, verraderlijken aanval bestond. De sergeant ontving een houw in den nek, maar on danks zijne w^nde had hij nog de kracht, den booswicht twee revol verkogels in de borst te zenden, zoo dat dsze neerviel. Beiden herstelden van hunne wonden, Ga.lo verscheen voor den krijgsraad. Hij verklaarde anarchist te zijn eu dat, wanneer hij den sergeant had willen treffen, dien hij overigens niet kende, dit was omdat hij daarmede het geheele korps van de wacht had willen treffen en vooral het «beginsel van het gezag.» Toen de president hem vroeg of hij niets ter zijner verdediging had in te brengen, be klaagde hij zich, dat de commissa ris van het goevernement niet ge noeg op parlementairen toon tot hem had gesproken «Geduld maar, zeide hij, «ook het volk zal zijne beurt hebben en het executief pelo ton van Lecomte en Clément Thomas zal wederkeeren.» Het doodvonnis werd met alge- meeue stemmen over Gallo uitge sproken. De strop die hem op het schavot werd omgelegd, brak twee maal, toen hij in de lucht bengelde, eu moest telkens vernieuwd worden, zoodat de moordenaar onder de vree- selijkste folteringen den geest gaf. China wordt voortdurend door allerlei rampen geteisterd. Iu de provincie Yu-nan hebben geweldige aardbevingen plaats ge had, die drie weken duurden en twee hoofdsteden verwoestten. Het aantal menschen, die omkwamen, wordt op 4000 geschat. De struikroover Casa nova, die sedert jaren zich op het platteland ophield en zich aan moorden en verscheidene pogingen tot moord schuldig gemaakt had, is bij Corti in een hinderlaag ge vallen en door de gendarmerie dood geschoten. Casanova joeg overal waar hij doorkwam schrik aan en vele fa- miiiën hadden uit vrees voor hem Corsika verlaten. C o ntr ol eer in g bij de po litie. Teu behoeve der politie te New-York wordt een telefoon aan gelegd, waardoor de rondtrekkende agenten, om zoo te zeggen, in voortdurende gemeenschap staan met de posten, waartoe zij behooren. IJzeren kastjes worden op eeni- gen afstand van elkaar tegen de lantaarnpalen bevestigd. De agent heeft een sleutel en hij behoeft PEUILLBTO JST. De Italiaansclie Violist 16) door HASSELAER. Ve HOOFDSTUK. «Wat doet er dat toe?» zeide Francesco hartstochtelijk, «ziet gij mij voor een lafaard aan? Ik wilde dat de cholera mij wegnam, maar niet vóór ik dien ellendigeu Hollander naar de eeuwigheid heb gezonden 1» «Wat bedoelt gij? van wien spreekt gij?» zeide Lenta, verbaasd door de opgewondenheid waarin de jongeling blijk baar verkeerde. «Van wien ik spreek?» riep Francesco bijna gillende. «Van den schelm, die mij mijn schat, mijn oogappel heeft ontroofd, van den ellendeling dien gij voor mijn mes hebt beschermd! O, had ik dat kunnen weten, ik zou zijn val- schen tong hebben uitgerukt 1» Plotseling was de aandacht van den jongen violist op gewekt. «Wat heeft hij u gedaan?» zeide hij, vermoedende dat hier een geheim was dat hij niet kende. Francesco stikte bijna van toorn en woede. «Hij heeft haar van mij afgetrokken», riep bij, «het meisje dat ik liefhad en dat mij ook liefhad, totdat zijn valsche mond haar allerlei be loften deed en hij haar geschenken zond, waarmede zij nu pronkt. Hij heeft beloofd, haar naar Holland mee te nemen en zij geloofde het en vertrouwde hem. Zij was ijdel, dat is waar, maar zij was deugdzaam en had mij lief. Nu is zij niet deugdzaam meer en ziet op mij neer omdat ik arm ben en pronkt met de lorren, waarmee hij haar heeft be praat. Gij kent hem! Zeg mij waar hij is, en per Dios, ditmaal zal hij mij niet ontgaan I» Met een blik van onuitsprekelijk medelijden zag de jonge virtuoos Francesco aan. Hij dacht op dat oogenblik niet aan de verandering, die deze mededeeliDg op zijne verhou ding tot Marie kon hebben, maar was alleen met mede gevoel vervuld voor de hartstochtelijke droefheid van den jongeling, dien een laaghartige zijn bruid had ontnomen. «Wees bedaardis zeide hij daarop, terwijl hij hem kal meerend de hand op den schouder legde. «Zij zal wel tot u terugkeeren, als de eerste aanral van hoogmoed voorbij is en zij ziet dat de Hollander baar bedrogen heeft. «Tot mij terugkesrenzeide Francesco, en zijn donkere oogen flonkerden in het maanlicht dat zijne stralen over de stad wierp. «Begrijpt gij dan niet, dat dit onmogelijk is? Zoudt gij mij willen aanraden haar weder liefderijk op te nemen, nu zij een gevallen meisje is?» Hij lachte sma delijk en woest, met den lach van iemand die hevige ziele- smart gevoelt. Giovaimi deed een stap achteruit, toen hij deze woorden vernam, die hem de geheele vreeselijke waarheid deden kennen. «Bedoelt gij, dat zij «Dat zij een gevallen meisje is, dat zeg ik u immers,» riep Francesco hartstochtelijk. «Zij heeft 3ijn fraaie prul len aangenomen, en zich daarvoor aan hem verkocht en nu ligt zij voor haar crucifix eu schreit zich de oogen uit.» En daarop riep hij in ziedenden toorn: «O, als ik den schurk kon vinden, zou hij iederen traan met een droppel bloed betalen. Waar is hij? Zeg het mijl gij kent hem, gij zult het weten. Gij hebt hem immers van mijn mes gered. Signor Lenta,» en hier sloeg hij een smeekenden toon aan, «ik bid u, zeg mij waar hij is. Gij hebt ons lief, het volk uit de achterbuurteu, dat zoover heneden u staat, gij kunt niet willen dat een onzer vrouwen door een laffen, laaghartigen schurk straffeloos wordt bedorven Innig medelijden lag er in den blik dien de jonge violist op het door toom en hartstocht verwrongen gelaat van Francesco richtte. Ja, hij wist wat het zegt, zich het meisje dat men lief heeft te zien ontrukken door een ander. En een geweldige toorn verrees in zijn vurig en ontvlambaar gemoed tegen den ellendeling, die de schuld was van hun beider ongeluk. «Hij is een schurk, Francesco,» zeide hij tusschen de 6amengeklemde tanden door. «Ik weet zijn verblijfplaats niet, hij is dezen morgen lafhartig gevlucht, toen de vader van zijn aanstaande vrouw in doodsgevaar was!» «Zijn aanstaande vrouw!» riep Francesco, Giovanni hef tig hij den arm-grijpende. «Is hij verloofd, die lage, laffe verleider? Weet zijn verloofde, wie en wat hij is?» «Zij weet het gedeeltelijk en zij zal het geheel weten,»

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Haarlem's Dagblad | 1888 | | pagina 3