ARION.
TWEEDE BLAD
EEN LIEFHEBBENDE VROUW.
BINNEN L A N I).
GEMENGD NIEUWS.
behoorende bij
HAARLEM'S DAGBLAD
van
Maandag 23 April 1888.
Als philanthroop ga ik veel om
met allerhande personen. Vooral
werklieden trekken mij bizonder aan;
zij zijn, als men eenigszins hun ver
trouwen weet te winnen, veel open
hartiger dan andere, meer door de
fortuin begunstigde personen en
over het algemeen, houden zich ook
meer aau de strikte waarheid.
Ik zag eens een steenhouwer, die
bezig was met zijn ruwen arbeid.
Hij werkte ijverig, maar toen ik
hem gadesloeg kwam het mij voor,
dat hij een droevigen trek op zijn
gezicht had, die van veel lijden
sprak. Ik sprak hem aan, maat aan
vankelijk gaf hij norsche, onvrien
delijke antwoorden, alsof hij mij
niet vertrouwde en eerst nadat hij
bemerkte, dat ik uiet uit bloote
nieuwsgierigheid naar zijn levens
loop vroeg, werd hij mededeelzamer.
,.Zijt gij gehuwd?" vroeg ik hem.
Een donkere schaduw, die over
zijn verweerd gelaat vloog, deed mij
vermoeden, dat ik eene kwetsbare
plek geraakt had. Hij zweeg eenige
oogenblikken en gaf toen, met eenige
beving in zijn stem, ten antwoord:
„Ja, ik ben gehuwd, maar ik heb,
Goddank, geen vrouw meer!"
Ik was over dit antwoord ver
baasd. Was de man dronken of niet
recht bij zijn verstand?
Maar een blik op zijn somber
maar verstandig gelaat deed mij be
grijpen, dat hier iets achter s'aü,
dat mij niet helder was en kon zijn.
Om hem aan het praten te krijgen,
gaf ik mijn verbazing te kennen en
zeide, dat het toch een zeer onge
zellig leven was, wanneer iemand
die hard werkte, bij zijn thuiskomst
niet een vrouw vond, die hem de
zorgen van den dag kon doen ver
geten.
„Och", zeide hij, „het is nog on
gezelliger, als men een vrouw thuis
heeft gehad zooals de mijne, die nu
voor poging tot moord gevangen
zit".
Thans begreep ik zijn uitdruk
king beter, maar ik achtte het on-
kiesch, op nadere mededeelingen aan
te dringen, hoewel ik natuurlijk zeer
nieuwsgierig was naar het kleine
drama, dat zich hier blijkbaar ver
borg. Maar als overigens weinig
mededeelzame lieden eenmaal tot
praten geneigd zijn, behoeft men hen
niet aan te zetten en gaan zij zelf
wel voort.
„Ik zeide, dat zij een poging tot
moord heeft gedaan, tot moord op
mij, haar man. Ik geloof, dat ze
mij moede was en dientengevolge
was ons samenleven niet heel aan
genaam en vielen er wel eens harde
woorden en somtijds (maar dat was
heel zeldzaam) sloeg ik haar wel
eens. Ik ben geen dronkaard, al
leen Zaterdags nam ik wel eens
een borrel te veel, maar ze kreeg
geld genoeg van mij om het huis
houden te betalen. Ze had het dus
beter dan menigeen van onzen stand
en het was dus haar plicht geweest,
mij goed te behandelen en niet zoo
onverschillig en scherp tegen mij
te zijn.
Eens op een Zaterdagmiddag kwam
ik wat aangeschoten thuis. Zoo
dronken was ik evenwel niet, of ik
bemerkte dat zij honigzoet voor mij
was, me hielp om In bed te komen
en zelfs een heele poos bij mijn bed
zitten bleef; toen zij dacht dat ik
in slaap gevallen was, sloop zij als
een kat de kamer uit.
Ons huis was oud en slecht on
derhouden. Er was een stookplaats
in de kamer waar ik lag, maar daar
we allebei zelden thuis waren (mijn
vrouw ging uit werken) stookten
we de kachel nooit en het hinder
de OuS dus ook niet, dat de stook
plaats niet meer in orde was. Op
verschillende plaatsen wa« de pleis
ter er afgevallen en vlak boven mijn
hoofd o.a. bevond zich een gat, zoo
groot als een mansvuist.
Ik sliep evenwel niet, zooals mijn
vrouw meende, maar ik was ver
moeid en had hoofdpijn door den
drank. Langzamerhand kreeg ik
groote aanvechting om te gaan sla
pen, toen ik plotseling iets uit het
gat boven mijn hoofd te voorschijn
komen en laDgzaam dalen zag naar
mijn kussen. Aanvankelijk wist ik
niet, wat ik daarvan maken moest,
maar heel spoedig zag ik dat het
een stevig touw was met een fer-
men lus aan het einde. «Wel,» dacht
ik, dat is een vreemd geval. Het
verwondert mij toch hoe dat touw
daar komt en wat het komt doen 1»
maar daar ik nog wat suf was, bleef
ik kalm liggen en liet het touw
waar het was, op mijn kussen.
Een minuut later hoorde ik voet
stappen boven mijn hoofd uie zacht
de trap afgingen. Daarop sloop mijn
vrouw de kamer binnen. Gedeelte
lijk uit luiheid, gedeeltelijk uit
nieuwsgierigheid bleef ik stil liggen,
maar droeg zorg dat ik mijn eene
oog half open hield.
Zij kwam naar mijn bed onhoor
baar en sluipend, en toen nam zij
het touw en legde behoedzaam de
lus om mijn nek. O, hoe zachtaar
dig deed zij dat! Ik liet mijn hoofd
op haar arm rollen alsof ik geheel
bewusteloos was, maar ik bedacht
tegelijk hoe ik haar voor haar daad
zou straffen. Toen ze klaar was
sloop ze weer de kamer uit, sloot
de deur en nam den sleutel er uit.
Ik was nu klaar wakker en nuch
ter ook, dat kan ik u verzekeren.
Als het leven van een mensch ge
vaar loopt, wordt het meest bene
velde hoofd wel helder. Ik hoorde
mijn vrouw de trap weer opgaan,
maar vóór zij boven was, sprong ik
zachtjes het bed uit en keek de
kamer rond naar het zwaarste voor
werp dat ik vinden kon. Mijn oog
viel op de kachel. Deze was niet
zoo zwaar als ik, maar kou toch
vrijwel er voor doorgaan, zooals ik
hemerkte, toen ik het voorwerp in
het bed tilde. Daarop legde ik de
lus er omheeneven stevig
als hij om mijn hals gezeten had.
Een minuut later ongeveer, werd
het touw gespannen, mijn vrouw
begon te hijschen. Toen zij het ge
wicht van de kachel gevoelde, trok
zij langzamer en ik dacht een oogen
blik dat zij het zou opgeven. Maar
zij was sterk gespierd en hield eerst
op toen zij de kachel een paar voet
had opgeheschen. Nu scheen zij
boven het touw ergens vast te ma
ken en spoedig daarop hoorde ik
haar weer de trap afkomen.
Dit alles had zij wel slim over
legd, maar nu pakte ze de zaak
verkeerd aan. Dat is de zwakke
zijde vau vrouwen, dat zij nooit
iets goed afmaken, maar altijd een
kleinigheid verwaarloozen, diejuist
veroorzaakt dat zij niet slagen.
Als zij verstandig was geweest,
zou zij binnengekomen zijn om eens
te kijken of ik wel goed dood was,
ter verkrijging van de zekerheid
dat zij weduwe was, vóór zij dat
aan de buren ging vertellen. Ik zou
haar dan denkelijk een blauw oog
hebben gegeven, om haar te waar
schuwen, niet weer zulke grappen
te beginnen en dat zou het emde
geweest zijn. Maar zij vloog dade
lijk de deur uit en bij een buurman
binDen en riep (zooals men mij later
zeide), dat haar man zich in de ka
mer had opgesloten en dat hij zich
van kant wilde maken.
Spoedig kwam zij terug met een
twaalftal vrienden en vriendinnen
en ik hoorde hen praten voor de
gesloten kamerdeur. Zij snikte ge
durig, de krokodil, en spoorde de
mannen aan, de deur toch open te
breken, om mij van een ontijdigen
dood te redden.
Dat deden zij eindelijk en kwamen
de kamer binnen, mijn vrouw voorop,
met haar schort voor het gezicht.
Zij viel als een blok neer, toen ze
mij zag en de anderen schenen wel
teleurgesteld te zijn, datzijiuplaats
van mij, de kachel in bed zagen
hangen.
Ik wilde mijn vrouw een ferm
pak slaag geven, maar men hield
mij terug en gaf haar over aan de
politie, die er ook bij was. Overeen
maand komt ze uit de gevangenis,
maar ik wil haar nu maar lie fer
niet terughebben. Want zij zal daar
wel lessen gekregen hebben in de
kunst van een mensch te vermoor
den en ik zou geen nacht meer rus
tig slapen, als ze weer bij mij was.
bloedsporen aan den buitenkant
der schoren.
Kort daarna werd bekend dat
zekere P. K. vermist werd.
Tot op het oogenblik is nog geen
drenkeling gevonden, ofschoon de
politie den geheelen namiddag ij ve-
rig vischte, terwijl K. ook nog niet
terecht is.
De toedracht der zaak is zeer
waarschijnlijk als volgt:
K. kwam Zondagavond, denkelijk
in beschonken toestand, omstreeks
elf uren aan het huis van zijn broe
der, bij wien hij inwoonde; daar
sloeg hij de glazen stuk, waarbij
hij zich, zooals begrijpelijk is, zwaar
aan de polsen verwondde. Omstreeks
half twaalf kwam hij aan het
wachtershuisje van de Maasbrug,
betaalde het passagegeld en ontving
nog eenig geld van den brug
wachter terug; daarna ging hij de
brug op. Ook bij het loket van het
wachtershuisje vond men bloed
sporen. Op de brug schijnt hij,
door bloedverlies uitgeput, over
een der schoren geleund te hebben
en is toen in Je Maa3 gevallen.
K. is gehuwd en heeft drie kin
deren, doch woonde niet met zijn
vrouw tamen.
Omtrent eene te Tilburg
plaats gehad hebbende poging tot
vergiftiging doet het volgende ge
rucht de ronde:
Bij zekeren W. B., die een of
meer kostgangers hield, bemerkte
een hunner dezer dagen een onaan-
genamen geur aan de soep, wat
hem deed vermoeden dat er iets
niet in den haak was. Hij ging met
een gedeelte daarvan naar de maré-
chausseós, die het lieten onderzoe
ken, waarna moet gebleken zijn dat
er arsenicum in vermengd was. Al
hoewel men de huisvrouw verdenkt,
blijft zij ontkennen en werpt de
schuld op anderen. Iutusschen zet
de justitie haar onderzoek voort.
Uit de inschr ij vingen,
tot dusverre ontvangen op de door
het bestuur der ZuiderzeeVereoii-
ging uitgeschreven leening van
f 90,000, blijkt naar wij vernemen,
dat velen in den lande gezind zijn
mede te werken tot het tot stand
komen van hot technisch en finan
cieel onderzoek naar de uitvoerbaar
heid der ontworpen plannen. In-
tusschen, het gevraagde bedrag is
nog niet volteekend en toch is het
noodzakelijk dat dit geschiede, zal
het voorbereidingswerk volledig af
doende zijn. liet bestuur heeft daar
om den termijn voor de inschrijving
verlengd tot den 5en Mei.
Wij vestigen daarop de aandacht,
omdat het inderdaad wenschelijk
is, dat een goed deel van ons volk
toone, zijne stoffelijke belangen te
begrijpen, in dien zin, dat het een
offer veil heeft voor eene proeve,
om het land grooter en welvaren
der te maken.
Maandagochtend liep
door Yenlo de mare, dat des nachts
iemand op de Maasbrug vermoord
en daarna in het water geworpen
was; men maakte dit op uit een
grooten plas bloed op de brug en
De vreeselijke zelfmoord
eener jonge dame heeft indeDuit-
sche stad Nordhausen, groot opzien
gebaard. De twee en twintigjarige
dochter van den baffethouder aau
het spoorwegstation aldaar, was
sedert gsruimen tijd met een Ber-
lijnsch postbeambte verloofd. Haar
familie was echter tegen het huwe
lijk en trachtte dit op allerlei wij
zen te verhinderen. Huiselijk onge
noegen was daarvan het gevolg en
het jonge meisje nam zich dat zoo
zeer ter harte, dat zij besloot een
einde aan haar leven te maken.
Woensdagmiddag begoot zij haar
kleederen met petroleum, ging naar
den tuin bij het stationsgebouw,
streek een lucifer aan en stak haar
kleederen in brand. Toen een snel
trein het gebouw binnenreed, ont
waarde het treinpersoneel een vlam
mende zuil; men snelde toe en
bluschte den brand. «Laat mij rustig
sterven», waren de eenige woorden
die het meisje sprak. Onder de af
schuwelijkste pijnen leefde zij nog
twaalf uren, totdat de dood haar
des nachts ten twee uur uit haar
lijden verloste. Het ongelukkige
meisje had een uitmuntend karak
ter en was zeer vlijtig; in de stad
heeft dan ook iedereen diep mede
lijden met haar treurig lot.
Er is in Kaslaad sprake
van de vervanging der deportatie
naar Siberië door eene correctio-
neele straf. Een rapport in dien
geest is door den directeur-generaal
der gevangenissen aan den minister
van Justitie ingediend. Deze echter
is, volgens de Nowoje Wremja, wel
van meening dat de deportatie naar
Siberië als straf tot op zekere hoogte
hare oorspronkelijke beteekenis heeft
verloren, en dat het denkbeeld van
den directeur generaal mitsdien in
beginsel juist is, doch hij acht het
onmogelijk de deportatie at te
schaffen voor zekere misdaden, en
voor het geval de rechtbank het
minimum van straf aan de beschul
digden oplegt, gelijk bijvoorbeeld
bij vergrijpen van godsdienstigen
en staatkundigen aard. De verban
ning is, naar het oordeel van den
minister, eene straf, die niet uit het
wetboek kan verdwijnen zonder na
deel voor het geheele in Rusland
bestaande strafrechtsstelsel.
Inden schouwburg P>-
najeff te St. Petersburg, ging on
langs, gedurende de voorstelling,
eensklaps het electrisch licht uit
en 't was pikdonker in de zaal. In
den beginne wekte die onverwachte
duisternis zeer op en men hoorde
zelfs bravogeroep.
Toen de toestand echter gedu
rende eenige minuten onveranderd
bleef voortduren, begon evenwel
onrust onder het publiek te heer-
schen. Vele personen staken lucifers
aan, maar die bier en daar opdui
kende vlammetjes deden angst voor
brandgevaar ontstaan; algemeen
werd tegen 'taansteken van lucifers
geprotesteerd en dit gebeurde dan
ook niet meer.
Ten slotte werden de gaspitten
van de voetlichteu aangestoken,
maar zij brandden slechts eenige
seconden, gingen toen uit en weder
om heerschte dichte duisternis. Ein
delijk slaagde men er in ze goed
aan te krijgen en thans werd de
voorstelling vervolgd. De zaal bleef
echter den geheelen avond in duis
ter gehuld.
Uit Budapest wordt ge
meld, dat in de eerste dagen van
April, een eskadron van het zevende
regiment huzaren, onder commando
vau den officier Kun manoeuvres
maakte. Een der manschappen be
greep iets niet spoedig genoeg naar
Kun's zin, waarop hij met het ge
vest van zijn sabel den armen man
eenige geweldige slagen op het
hoofd gaf.
De huzaar viel met den uitroep:
«Te hulp, ik sterf!» bewusteloos
neder.Hij overleed werkelijk, drie da
gen later, in het hospitaal.
De militaire doctor Mayer con
stateerde den dood door een trap
van een paard, maar eenige dagen
later kwam eeu ooggetuige van 't
schandelijk voorval, bij de politie
aangifte van 't gebeurde doen. Een
militair onderzoek was er het ge
volg van en 't verhaal van den oog
getuige bleek op waarheid gegrond.
De ruwe officier werd gearresteerd
en aan den militairen rechter over
geleverd.
In de derde zitting van
het congres voor inwendige genees
kunde, dat dezer dagen te Wiesbaden
is gehouden, heeft dr. Aug. Pfeiffer
eene belangrijke voordracht gehou
den over het vóórkomen van de
cholera. Hij constateerde o. a. dat
PEtriLLETOHT.
Eene vertelling van Karl Beigel.
2)
He HOOFDSTUK.
Acaciastbaat No. 184.
Toen zij den vreemdeling zag, veranderde zij dadelijk van
gelaat en houding. Zoo had zij het op de voorname kost
school geleerd.
«Mijn dochter,» zeide met een trotsch gebaar de heer
Piefke, die reeds was opgeBtaan.] Daar wij ons op mijn
(rond en in mijn huis bevinden, neemt zij het met aan
kloppen zoo nauw niet. Adieu, meneer Schwan. Kom,
Mathilde!»
Hij reikte Mathilde den arm, terwijl hij de wenkbrauwen
oog optrok. In de deur keerde hij zich echter nog om tot
len armen dichter.
«Voor een vers dat zóo geschreven was,» zeide hij, «zou
k desnoods f50 geven.» De ander maakte een afwijzend
ïebaar.
«Goed, dan maar niet!»
Wilibald bleef met neerhangende armen staan en zag het
tweetal, dat zich langzaam door den tuin verwijderde, na
tot het achter de boomen verdween. Kort daarop hoorde
men een rijtuig wegrollen, daarna werd alles weder stil.
Boven den lommerrijken tnin strekte zich het uitspansel uit
in vlekkeloos blauw, terwijl de vogels hun zoet gesjilp en
gezang deden hooren. Alles was uitnemend geschikt om
een dichter te inspireeren. Maar Wilibald dacht daaraan
thans niet, hij dacht alleen aan het geld dat hij noodig had.
«Ik zal derhalve de acht thaler ergens moeten leenen!»
mompelde hij mismoedig.
Ille HOOFDSTUK.
Een vbiend in dun nood.
Wilibald begaf zich op weg naar de stad. Hij droeg het
manuscript van zijn drama «De dochter van Servius Tnl-
lius», dat reeds door ettelijke tooneeldirectiën was afge
wezen, onder den arm, zonder dat hij daarmede een be
paald doel had.
Een plan had hij volstrekt niet, hij klemde zich nog
slechts vast aan de hoop, dat een toeval het hem voordee-
lig zou doen verkoopen. Hij liep te slenteren en bleef, toen
hij in het voornaamste deel der stad was gekomen, nu voor
dezen, dan voor genen winkel staan. Hier trof hem de
smaakvolle uitstalling van jonge kippen en versche groen-
ten, daar vond hij bij een fotograaf de eerste tragédienne
der stad afgebeeld in alle denkbare rollen.... helaas slechts
niet als de «dochter van Servius Tullius. Voor een maga
zijn van kostbare meubelen staande deed hij eene bestel
ling van tienduizend gulden en liet zich bij een kleeder
maker een keurig kostuum aanmeten.... alles in zijne ver
beelding. Maar ook de menschen trokken zijn aandacht.
Het is de plicht van een dichter het menschelijk karakter
te bestudeeren en jonge dichters maken liefst hun studie
van vrouwenkarakters. Van dezen plicht maakte Wilibald,
door schoone blondines en brunettes soms wel wat strak
aan te kijken, zich dan ook een gewetenszaak.
Zoo kwam hij ten laatste ook in de fraaie straat «Unter
den Linden». Het was thans het uur, waarop de rijke bur
gerij zich per equipage naar Charlottenburg of naar den
dierentuin begeeft. Tal van rijtuigen bewogen zich kris kras
door elkander en Wilibald moest, toen hij de straat wilde
oversteken, een oogenblik wachten voor een met twee
paarden bespannen landauer, gereden door een koetsier,
wiens nette liverei en welgedaan uiterlijk bewezen, dat zijn
heer zonder twijfel een bemiddeld man moest zijn.
Toen het rijtuig voorbijrolde wierp de jonge man on
willekeurig een blik er in en herkende onmiddellijk den
heer en mejuffrouw Piefke. Hunne blikken ontmoetten el
kander en Wilibald nam den hoed af. De jonge dame deed
alsof zij hem niet herkende en toen papa Piefke zich ge
reed maakte den groet te beantwoorden, trokken de paar
den zoo heftig aan, dat hij in de kussens terugviel. «Ik
zou voor zoo'n handschrift nog vier tientjes geven,» dacht
hij in zichzelf. Zijn enthousiasme was al een tiengulden
stuk gedaald.
Deze tweede ontmoeting met Mathilde maakte op Wili-