BIJ DEN PUT. TWEEDE BLAD v Was het verkeerd? BUITENLAND. Ibehoobbnde bij HAARLEM'S DAGBLAD van Maandag 9 Juli 1888. I Mijne zaken hadden ons (mijn nrouw en mij) genoodzaakt in een rij groote stad te gaan wonen, te _Vormall. Wij bewoonden een fraaie, leine villa, met een mooien, groo ten tuin er voor en een smalle strook ■ronds er achter, waar mijn stal en oetshuis waren, daar ik voor mijne lezigkeden een paard moest houden. Sn dat was een paardje, waarnaar »en liefhebber van sport gerust üocht watertanden Onze villa was juist op het rechte ■ogenblik te huur gekomen. Het yvas juist een huis dat aan onze venschen voldeed en de stad Worm- ,il kon niet veel dergelijke wonin gen aanwijzen. '1 In een klein prieel in den tuin ^.on mijn vrouw zitten lezen, naaien sd niets uitvoeren, precies zooals zij elf verkoos en ik geloof (als het niet riedant is) dat dit daarom haarge- iefkoosd plaatsje was omdat zij alles op den weg kon zien n mij al een mijl ver kon zien .ankomen, wanneer ik op Betsy, aijn paard, naar huis draafde. Onze woning had maar ééne chaduwzijde en dat was, dat het jroote tuchthuis zich dicht in de labijheid er van bevond. Want ioewel wij er geen directe overlast ■an ondervonden, het was toch geen [angenaam gezicht, om nu en dan ien laDgen stoet gevangenen te ien voorbijtrekken in hun sombere deeding met kort haar en doffeD, 'roesten oogopslag, terwijl het ram melen hunner ketenen zich ver lengde met het roepen en bevelen iunn-r bewakers. Meer dan eens overviel mij een eklemd gevoel, als ik dacht aan e vrijheid die Lize en ik genoten n daarbij die ellendige schepsels ergeleek verwijderd van geluk en an hen die zij lief hadden; en hoe- rel ik wist dat zij hun ongeluk an zichzelven te wijten hadden, kon i niet nalaten innig medelijden ,oor hen te gevoelen. Zoo herinner i mij nog als den dag van gisteren, at op een winterdag, toen Lize en i een paar maal den tuin waren bndgewandeld en mijn paard aan et hek op mij wachtte, een ge- eele afdeeling der tuchthuisboeven p den weg voorbijging, en ik zag at menig hunner met wangunstige likken naar ons keek. Meer dan en hunner wierp ook een begeeri- en blik op mijn paard, alsof hij aarne een kansje tot ontsnapping aarmede zoude hebben gehad. Ik stond stil, want ik wilde mijn rouw den afscheidskus niet geven, óór zij voorbij waren en toen ik et deed, zag ik dat een hunner mkeek met een droevige uitdruk ing in zijn oogen. Onmiddellijk chter wendde hij het hoofd weer af. Weinige weken daarna zaten lize en ik op een avond aan de leethafel. Het was ongeveer 7 uur n bijna donker, geen maan, geen ;erren, een gewone herfstavond, die mistig begon te worden. Ik was blij dat ik zoo gezellig en warm binnen zat, terwijl het er buiten zoo druilig uitzag. Wij zaten recht aan genaam over allerlei dingen te pra ten, totdat een onverwacht geraas ons deed opschrikken: Buiten klonken plotseling met korte tusschenpoozen drie zware sla gen. Lize werd bleek en greep mijn arm, terwijl zij zich dicht tegen mij aandrukte en fluisterend vroegWat is dat?» Haargeheele lichaam beefde en zij haalde snel adem, zoodat ik begreep, dat zij hevig geschrikt was. Ik was zelf eenigszins onthutst door dit onverwachte gedonder, doch toen voor de vierde maal een zwaar «boem» door de lucht klonk, be greep ik plotseling wat dit te be- teekenen had. «Er is een der tuchthuisboeven ontsnapt,» zeide ik. «Arme kerell Hij had beter gedaan hier te blij ven, want de kans om uit Wormall te ontsnappen is wel zeer geriDg. Nu men hem heeft vermist zullen de wachters hem spoedig grijpen en zal hij er nog slechter aan toe zijn dan vroeger!» Lize keek mij zoo vriendelijk aan toen zij zeide: «Ik zou haa6t wen- schen dat hij ontsnapte; misschien heeft hij een vrouw!» «Maar het s zoo moeilijk om te ontsnappen. Niet alleen de politie, maar het geheele publiek is tegen hem en het is een zware misdaad, een ontsnapten gevangene bij zijn vlucht behulpzaam te zijn.» Toen ik dit zeide, werd er hard gebeld, tot tweemaal toe. Ik ging dadelijk opendoen en Lize volgde mij. Een man, wiens stem beefde als iemand die hard geloopen heeft, vroeg Mr. Jenkins te spreken. «Kom binnen! Ik ben Mr. Jenkins. «Neen, dank u. Ik ben gevan genbewaarder in het tuchthuis. Een van de boeven is ontsnapt. Geef mij uw paard, in naam der KoniDgin, om hem weder te achterhalen!» De man sprak rad en in korte zinnen. Ik dacht dat ik hem reeds vroeger had gezien en zag nu dat hij de kleeding van eeD gevangen bewaarder croeg. Natuurlijk dacht ik, dat ik hem wel eens met een troep gevangenen had zien voorbij gaan. Maar ik had geen lust, mijn paard aan ieder en voor alles te leenen en bovendien gaf Lize mij een zachten druk op mijn arm, die ik dacht dat beteekende: Geef den armen gevangene een kansje en houd dezen man wat op. Dit wilde ik dus beproeven. «Maar,» antwoordde ik, «gij be grijpt wel dat ik mijn paard niet aan iedereen.,.. «Zwijg daarover en wees vlug!» zeide de bewaarder, mij in de rede vallende. «In naam der wet beveel ik u, te helpen. Als gij blijft wei geren zult gij de gevolgen er van moeten dragen. Ieder oogen blik is kostbaar!» Zijn gelaatsspieren trokken zenuw achtig en zijn handen beefden van haast. Wat moest ik doen? Ik wilde ncch mijn paard zien bederven, noch met de justitie in aanraking ko men. «Kom mede,» zeide de cipier. «Leen het hem Fred,» zeide Lize. «Breng u niet in moeielijkheid!» Ik nam een lantaarn en wij za delden het paard in een oogwenk. De bewaarder beloofde mij het den volgenden dag terug te brengen en reed onmiddellijk in galop den weg naar Wormall op. Betsy vloog voort als een goed paard en toen ik weer in huis ging, had ik medelijden met den gevangene, die door mijn paard vervolgd werd. Lize was zeer gea giteerd toen ik bij haar kwam, en dat verwonderde mij niet. «Dit is een ernstige zaak, Fred,» zeide zij. «Dat is het, lieve. Maar maak je er niet zenuwachtig om; Ik zou den armen kerel graag geholpen hebben, maar met een bevel in naam der wet valt niet te spotten!» Lize glimlachte en zeide: «Fred, je bent een domoor. Begreep je mij dan niet, toen ik je arm drukte?» «Jawel en ik handelde daarnaar.» «Weineen, dat deed je niet!» «Hoe bedoel je dat?» «Wel, zag je niet, dat die man de ontsnapte gevangene zelf was?» «Wat!» riep ik uit, een stap ach teruit doende. «Het is zoo,» hernam Lize, be slist. «Ik herkende hem dadelijk als de man die zich op dien morgen omkeerde, toen je mij een afscheids kus gaaft!» Ik had eenigen tijd noodig om van mijn verbazing te bekomen. Maar hij was gekleed als gevan genbewaarder,» zeide ik. «Ja, ik denk dat hij die op een of andere manier heeft weten mach tig te worden. Misschien heeft hij den cipier dronken gemaakt en toen m-t hem van kleeding verwisseld. Fred, je weet dat ik niets verkeerds zou willen doen en het zou mij spij ten als ik dat toch gedaan had, maar ik kon het niet over mijn hart verkrijgen, hem zonder eene poging weer aan da justitie over te leveren. Als we ondervraagd worden moet je zeggen, dat je hem voor een ge vangenbewaarder aanzaagt!» De geheele zaak had zulk een snel verloop gehad, dat Lize's ver haal mij ernstig bezorgd maakte en dat te meer, omdat ik begreep, dat haar veronderstelling juist was. Wat moest ik doen? Als deze gevangene in zoo korten tijd mijn naam en woning had weten te vinden, kon ik er zeker van zijn dat de echte gevangenbewaarders die hem zou den vervolgenniet lang zouden wachten om eveneens mijn hulp in te roepen. Zeer spoedig werd er weder ge beld. Lize werd weder zoo bleek als een doek. Ditmaal waren het twee mannen, als cipiers gekleed, die mijn paard wilden leenen. Ik zou niet geweten hebben wat te antwoorden, als Lize mij niet weder een drukje op mijn arm gegeven had, waardoor ik mijzelf geheel meester werd. «Ik heb mijn paard reeds aan een van uw kameraden uitgeleend,» zeide ik doodbedaard. «Dat is onmogelijk,» zeide een hunner, «wij zijn met ons drieën en de arme Jim Collins, dien de schurk een slaapdrank heeft gegevenis daar nog bewusteloos van.» «Wel,» hernam Lize, zoo onbe vangen mogelijk, «een uur geleden kwam hier een gevangenbewaarder en "feischte in naam der koningin het paard op, om den gevangene te ach terhalen.» De twee mannen zagen elkander aan. Het kwam mij voor, dat beiden een gedachte kregen van wat hier de waarheid was. «Hoe zag hij er zoowat uit?» vroegen zij. Ik gaf eene ruwe beschrijving van 's mans uiterlijk en zij riepen te ge lijk «De schurk is weggereden in Jim's kleeren!» Toen vertelden zij mij, wat ik natuurlijk al wist, maar waarvan ik beweerde niets te wetenzij vroe gen mij daarop welken weg hij ge nomen had en andere bizonderheden en drukten hun spijt uit, dat ik hoewel onwetend, een gevangene aldus had geholpen in zijn vlucht. Natuurlijk betuigden Lize en ik daarover eveneens ons leedwezen, maar wij waren blijde toen zij heen gingen. Den volgenden dag bracht de knecht van een hotelhouder die mijn paard kende, het mij terug: hij had het op den weg gevonden. Hoe de gevangene verder was weggekomen weet ik niet, want zij kregen hem niet weer in handen en ik heb hem nooit teruggezien. Lize eu ik kwamen voor een poos in een onaangenamen toestand. De justitie ondervroeg ons meermalen en wij moesten telkens ons verhaal doen, maar eindelijk gaven zij het op en lieten ons met vrede. Tot dusver weet ik nog niet of wij er al of niet verkeerd aan deden. G. A. Wade. u i i; s. i). De eerste kinderkolonie der Vereeuiging voor gezondheid- en vacantiekolonies te Amsterdam, kwam Donderdag uit Zandvoort en Wijk aan Zee terug. Vrijdag gingen wederom andere kinderen uit Amsterdam naar buiten, nl. veertig jongelui (meisjes) naar Zandvoort, vijf-en-twintig naar Wijk aan Zee, en twintig naar Auster- litz. Door de tram, die te on geveer 6 uur te Katwijk aan Zee aankomt, werd bij het station aldaar een kind aangereden. De machine sleepte het een eind mede, en het kind werd deerlijk aan het hoofd gewond, zoodat men voor zijn leven vreest. Te Valkenburg had Don- ierdag namiddag de heer v. G., laatstelijk ontvanger der belastingen te Amsterdam, het ongeluk van eene trap te vallen, met het noodlottig gevolg dat hij onmiddellijk een lijk was. Te Gieterveen is door eene onbekende oorzaak de boerderij van R. Sloots tot den grond toe af^ brand. Van den inboedel is veel gered. Een en ander was tegen brandschade verzekerd De brie vengaarder te Havelte is dood in de Drentsche hoofdvaart gevonden. Bijzonderheden ontbreken. Vr ij dagochtend is men te Dordrecht weder aangevangen met de sedert ongeveer een jaar gestaakte werkzaamheden tot res tauratie van den toren der Groote Kerk. Engeland. Zijn pleidooi voor de voortzettende, beijverde Web ster zich O'Donnell buiten spel te laten en de andere Parnellisten te meer de schuld te geven. Hij her innerde aan redevoeringen van Par- nell, Harris e. a., waarin tot moord opgewekt, of gewelddadigheid ver ontschuldigd werd. De Times had een grooten dienst aan het land be wezen, door een dergelijke partij aan de kaak te stellen. Hoe kwa men de brieven van Parnell aan Carey, een der moordenaars van het Phoenix Park, in haDden van dat blad? Dat zou de Times nooit zeggen, ten einde de aanbrengers niet aan de wraak der Ieren bloot te stellen. Webster betoogde dat die brieven authentiek zijn. De brief, waarin Parnell de moorden van Ca vendish en Burke goedkeurde, was geschreven door zijn secretaris Camp bell, maar de onderteekening was van Parnell. Met dat alles had O'Donnell niets te maken en zoo hij de Times vervolgde, deed hij dat alleen om zich een air van ge wicht te geven. De jury schijnt het daarmede eens te zijn geweest (zie telegram in ons vorig nummer) en ontzegde O'Don nell zijn eisch. O'Donnel zegt dat hij niet anders had verwacht; dat hij het proces voerde in overleg met de geheele Iersche partij, in hoofd zaak om de «Times» tot de beken tenis te dwingen, dat zij geen ge tuigen kan oproepen om de echtheid der brieven te bewijzen. Duitschland. Keizer Wilhelm zal in den avond van 11 dezer ver trekken. Hij zal twee dagen te Kiel vertoeven en zich op den avond van den 13en inschepen. Naar alle waar schijnlijkheid kan zijn aankomst te Peterhof den 16en worden verwacht. Generaal Von Pape, belast met eene buitengewone zending naar St. Petersburg, om het Russische Hof kennis te geven van de troons bestijging van keizer Wilhelm, is te Berlijn teruggekeerd. Hij bracht eeu eigenhandigen brief mede van den Czaar, waarin deze de voorgestelde samenkomst verklaart aan te nemen. Keizer Wilhelm zal den Czaar ontmoeten in een plaats aan de Fin- sclie kust, maar volgens Russische ge woonte wordt deze plaats geheim ge houden. Beide vorsten gaan na afloop der ontmoeting naar Peterhof en vervolgens naar St. Petersburg, waar keizer Wilhelm naar het schijnt tot 20 Juli zal blijven. Het heett te Berlijn zeer de aan dacht getrokken, dat de gezant van Groot-Britannië te St. Petersburg, in allerijl naar Londen is vertrokken. Er loopt te Berlijn een merk waardig gerucht. Keizer Wilhelm zou zich namelijk naar St. Peters burg begeven om een overeenkomst tusschen Engeland en Rusland te bepleiten in zake de Indische kwestie. Indien de overeenkomst tot stand komt zou Engeland zich niet meer in het Bulgaarsche vraagstuk mengen en Engeland en Rusland zouden terzelfder tijd in het drievoudig verbond treden. Men doet wel dit gerucht onder voorbehoud aan te nemen. Bulgarije. Merkwaardig is een gezegde van Von Giers tegen den Britschen gezant te St. Petersburg, in een onderhoud dat beiden den 17den December jl. hadden, en dat in, het thans openbaar gemaakte Blauwboek in zake de Bulgaarsche kwestie, is bekend geworden. De heer Von Giers zeide: «Laat de Bulga ren doen wat zij willen. Laten zij FEUIX.LBTONT, JULIA KAVANAGH. 2) De stilte van den nacht zou Pierre tot kalmte hebben innen brengen. Maar neen. In het gras liggende bij den tden put zag hij de volle maan aan den hemel, de wil- in aan den oever der rivier, hij wist dat alles in de na- ur rustte, dat in het huis van zijn vader al het werk had 'gehouden, dat de vogels zacht sliepen in hun nest. Zelfs wachthond sliep. Het kwam hem zelfs voor, dat het urmelen der rivier zachter was dan over dag. Dat alles, erre gevoelde het, was schoon, maar de indruk dien hij van kreeg was slechts vaag en flauw, omdat het gevoel ■or natuurschoon zeldzaam is bij een boer. Er was geen sm in zijn binnenste, die tot hem zeide«Dit iB het uur r rust, dit is het uur waarin alle slechte hartstochten Jeten worden uitgedoofd, dit is het uur, waarop ieder st, behalve een misdadiger. Neen, zoo deze gedachten al bij hem opkwamen, hij drong ze weder terug. Zijn bloed vloeide warm door zijn aderen, en hij wachtte zijn erfvijan- din Fifine met wraakzuchtige bedoelingen af. Maar de nacht wilde zich niet ongestraft door dezen jeugd'gen rebel laten beleedigen. Hij zag Pierre daar in het vochtige gras liggen, daalde met een spottenden glim- lag op hem neder en beroerde hem even met zijn too- verstat. En aan deze aanraking gehoorzaamde onze held zonder dralen. Zijn oogleden werden zwaar, zijn hoofd daalde zach tjes neder op het natte gras en hij sliep in. Spoedig droomde hij van de familiewaarop hij zich wreken wilde over het vermeende onrecht, dat zij tegenover hem had begaan. Hij zag de bleeke weduwe in hare armoedige rouwklee- dereD, die haar dochtertje over den muur tilde en haar eene blinkende nieuwe kruik toereikte om die te gaan vullen. «Ha,» dacht Pierre, «die kruik zal ik in stukken slaan!» Maar dat was nog niet alles. Pierre zag in zijn droom, hoe Fifine met vluggen tred den hof doorging en bij den put bleef staan. Toen werd hijzelf acteur in het drama. Als een tijger sprong hij uit zijn schuilhoek op, greep het kind met zijn gespierde handen, tilde het boven den put op en liet los. Toen keek hij naar beneden en zag het meisje nog een oogenblik op het water drijven. Met de wreed heid van een slaapwandelaar nam hij een grooten steen en wierp dien op haar, zoodat de kleine gedaante met een zachten kreet onder het water verdween.... Plotseling werd hij wakker en zag zijn droom voor een gedeelte bewaarheid. Daar stond Fifine met haar kruik in de hand, vlak bij de plek waar hij lag. Daar stond zij zooals hij haar in zijn droom had gezien, beschenen door het heldere licht der maan in hare lompen en op bloote voeten. Hij kon zich niet begrijpen hoe hij had kunnen slapen. Zij vermoedde niet dat hij daar was en de knaap verroerde zich niet, hij hield den adem in, uit vrees dat zij hem te spoedig zou ontdekken en hem door een snelle vlucht de gelegenheid zou benemen haar schrik aan te jagen. De kleine zette zacht haar kruik neder, schudde hare haren naar achteren en keek naar beneden in den put. Zij hield er van, aldus in dat sombere gat te staren, dat om ringd was door de planten die haar zonder dat zij het wist, verraden hadden. Zij hield er ook van de witte kringen op het water te beschouwen, als een dochter van Eva de ver boden vrucht liefhebbende, en naa6t haar bevond zich een Adam, haatdragend en toornig. Maar de laatste aanbeveling harer moeder was geweest: «Blijf niet laDg weg» en de gehoorzaamheid van Fifine werd nog geprikkeld door de persoonlijke vrees, die de lange straffeloosheid niet had kunnen overwinnen. Zij ging der halve aan het werk en liet aan een touw een der beide nieuwe emmertjes harer moeder nederdalen, liet dat in het water dompelen en haalde het daarna zorgvuldig weder op. Zij deed dit met gemakkelijke bewegingen, want hoe wel zij mager en klein was, bezat zij de kracht van een echt boerenmeisje. Toen zij haar kruik had gevuld, keerde zij zich om en toen hief Pierre, die volstrekt weten wilde op welke wijze zij zich verwijderde, het hoofd op en bespiedde hare bewe-

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Haarlem's Dagblad | 1888 | | pagina 5