TWEEDE BLAD Vervlogen hoop. BEHOORENDE BIJ HAARLEM'S DAGBLAD VAN Maandag 1 October 1888. Naar het Italiaansch. Op de vierde verdieping van een dier fraaie antieke huizen, welke de oude stad der Dogen, Venetië, nog hij tientallen telt en die eenmaal tot woningen strekten aan de rijke edelen en kooplieden dier vermaarde stad, woonde, vóór eenige jaren een spoorwegbeambte met nederige wen - schen bezield. Hij betaalde 30 francs 's maands voor zijn kleine stulp en deelde daarvoor bovendien den eenvoudigen middagpot met zijne hospita, eene weduwe, met drie kin deren ten haren laste. Toen wij hem zagen, zooals hij ons nog voor den geest staat, kon Pirro Panigini ongeveer drie-en- twiutig jaar oud zijn geweest. Hij was bleek en zichtbaar lijdend, maar deed nu en dan zijn best om opge ruimd te schijnen. Hij beminde het huiselijke, van den schouwburg hield hij niet; daar gevoelde hij zich niet op zijn gemak, hij was geluk kiger in zijn klein optrekje. Gelukkig gevoelde hij zich in ze kere mate, zooals iemand die met weinig tevreden is, en dat hij met zeer weinig gelukkig was, zult gij toestemmen, lezer, als gij de navol gende regels gelezen hebt. Pirro Panigini was een welge vormd jongeling, maar hij was doodarm. Hij maakte geen schul den, leefde geheel afgescheiden van zijne familie en hield er geen vrien den op na. Somtijds trad hij naaf loop van zijn werkzaamheden treu rig zijn kamer binnen en weende dan, terwijl de verzuchting aan zijn lippen ontsnapte: .Maar ben ik dan veroordeeld om altijd zoo te leven, zonder steun en zonder hulp in deze wereld!» Maar nooit oefenden die tranen of dat weeklagen eenigen invloed uit op zijne bezigheden. Pirro was op klokslag in zijn bureau, werkte tot het uur van vertrek sloeg, ging op vasten tijd naar huis en op vas ten tijd naar bed. Op een vriendelijken zomermor gen stapte Pirro naar het station en hij volgde de straten, die hij duizend maal was doorgegaan. Als bij toe val sloeg hij de oogen op naar de tweede verdieping van een huis en daar zag hij achter de purperen gordijnen dier rijke woning, een al lerliefst gezichtje, met schitterende zwarte oogen en donkere lange wim pers. Een blosje kleurde dat aar dige gezichtje, toen Pirro's blik het ontmoette. Pirro stapte voort, maar na eenige seconden kon hij toch de verzoe king niet weerstaan om nog eens terug te keeren en nog eenmaal zag hij dat lieve gezichtje achter de blinden, die door den wind heen en weder sloegen. Om de waarheid te zeggen, was het niet de eerste maai dat Pirro, daar voorbijgaande, dat lieve kind bad opgemerkt, maar zonder zich er om te bekommeren. Ditmaal ech ter was Pirro, toen hij zijn bureau binnentrad, ernstiger dan ooit. Dien morgen schenen de uren hem lang, hij raffelde zijn werk in weinige minuten af en kwam toen tot de ontdekking, dat hij nog twee uren moest blijven voor hij heen kon gaan. Hij kruiste de armen over de borst en leunde achterover met den rug in zijn stoel, strekte zijne beenen onder den lessenaar uit en begon te mijmeren. De gewone ge- dachtenstroom werd verbroken, zijn denkbeelden kruisten niet meer zoo woelig door elkander. Zij werden verdrongen door een enkele gedachte, die uit zijn hart opwelde. Waarom het te verzwijgen Pirro was verliefd. Het was dat lieve, blozende ge zichtje, die schitterende oogen, die hem het bloed sneller deden vloeien. Arme Pirro! Voor de eerste maal zijns levens meende hij gelukkig te zijn. En toch viel uien dag de eer ste druppel in zijn lijdensbeker. Langzaam bewoog zich de kleine wijzer van de bureauklok naar de twaalf. Pirro had voor vaste ge woonte, om dien tijd den portier te roepen, aan wien hij een halven franc gaf voor zijn twaalfuurtje, dat eenvoudig bestond uit een snede grof brood en een glas water. Ook nu weder kwam de portier naar gewoonte vragen om den hal ven franc en of het broodje met boter gesmeerd of van een snede ham voorzien moest worden. Juist toen hij aan wilde kloppen ging de deur open en stond Pirro op den stoep. Gaat u uit vroeg hij op ver wonderden toon wilt u niet ont bijten? Neen, antwoorde Pirro en liet den portier verwonderd staan. Dien morgen had Pirro vleugels aan de voeten en binnen weinige mi nuten stond hij voor het huis, dat van toen af een schat voor hem be vatte. Maar de vensters waren dicht. Het lieve gezichtje was er niet meer. Hoe vaak Pirro dat gedeelte der straat voor het huis op en neder liep, telkens met het oog naar het venster, zou ik niet kunnen zeggen; maar er verscheen niemand. Het sloeg half een, éen uur en toen half twee, nog was het tien minuten voor twee en Perro dacht aan zijn kantoortijd. Zijne oogen werden vochtig, hetzij uit spijt of liefde. Hij slaakte een diepe zucht en keerde vastberaden naar zijn bu- reaterug. En juist op dat oogenblik zag hij uit het huis het lieve meisje komen, vergezeld door eene kleine dikke dame met rood gelaat en sla perige oogen. O, dat was mama! De dame bewoog zich voort als een wiegelend schip en het schoone meisje voegde zich in twee passen bij haar. Het was de eerste maal, dat Pirro het meisje op straat zag. Wij zullen niet beschrijven wat er in zijn hart omging, maar hij had een hevigen strijd te voeren tusschen zijn stipt heid en de liefde. De eerste overwon en precies te twee uur was de ambtenaar weder op zijn post. Vier jaar woonde hij in Venetië en nog kende hij niemand behalve zijne collegaas en den portier; nooit had hij de stem van een andere vrouw gehoord dan die van zijne hospita. Pirro had recht om verliefd te zijn, want op zijn ziel had de stem van een vrouw de uitwerking van de zon op de bloemen. Pirro ge voelde behoefte aan eene vriendin, aan eene echtgenoote. Maar de hoop om die behoefte vervuld te zien, verdween op het einde van iedere maand, wanDeer zijne oogen rustten op de enkele lankbiljetten die voor zijn eigen levensonderhoud nauwe lijks voldoende waren. Maar na dien noodlottigen dag begon Pirro anders te redeneeren, of liever niet te rede neeren, want hij was verliefd. Om vier uur verliet Pirro weder zijn bureau en begaf zich naar de bekende straat. En weder vertoonde zich het lieve gezichtje aan het venster. Nu trilden de lipjes en schit terden de oogen meer dan ooit.... Het was op een Zaterdagavond dat Pirro bemerkte dat de blinden van het venster half gesloten waren. Angstvallig sloop hij er heen en zag weier het lieve kind half ver borgen in de schaduw. Een blank handje bewoog zich naar de lippen en liet vervolgens een stukje papier op straat vallen. Hoe bevallig vond Pirro die eenigszins gewaagde daad. Hij voelde het bloed naar zijn hoofd stijgen en de meeBte onver schilligheid veinzende, bukte hij zieh greep het blaadje en vluchtte als een booswicht. Het briefje was in tweeën gevou wen en binnenin stond: «Morgen om twaalf uur voor den schouwburg Mariana.» Arme jongen, hoe danste hij van vreugde. Als hij een troon verworven had zou hij niet gelukkiger hebben kunnen zijn. Den volgenden dag waB het Zondag en kwart voor twaalven wandelde Pirro op het schouwburgs plein. Zijne oogen zochten slechts één voorwerp. Bindelijk verscheen het lieve meisje met haar mama. Zij zette zich op een marmeren bank terwijl haar mama een lorgnet op zette en de schouwburg-affiches be gon te lezen. Pirro liep haastig met bleek gelaat achter de bank om en drukte het meisje een briefje in de hand. Geen woord werd tusschen hen gewisseld, maar de lieve oogen van het kind schenen een stroom van gevoelens uit te drukken. Het briefje van Pirro was kort maar vol schoone woorden en be lofton. Geen oogenblik verlieten zijne oogen het voor hem zoo lief lijke beeld. «Al had ik duizend jaar te leven, nooit zou ik haar vergeten», mom pelde Pirro. Toen hij 's avonds naar bed ging blies Pirro de lamp uit met een diepen zucht, hij drukte het dier bare briefje aan zijne lippen en dacht aan de lieve handen die het hem gegeven hadden. Pirro stond reeds voor 't aanbre ken van den dag op. Hoe verlangde hij naar 't uur om naar zijn bureau te gaan en dat lieve gezichtje weer te zien! Nu zou hij het ook eens wagen te lachen, misschien te groeten. Eindelijk verliet hij zijn woning en kwam in de straat, maar toen - hij het huis voorbij ging was het venster gesloten. Waarom? Was het lieve kind ziek? Een treurig voorgevoel kwam in hem op en een rilling doorliep zijn lichaam. Hij trad het bureau binnen. Nog geen uur had hij gewerkt of de portier vertoonde zich aan de deur en vroeg naar den heer Pirro. «Wat is er?» «Een dame, die u bepaalt wenscht te spreken.» «Bene dame, die mij wenscht te spreken?» Snel ijlde Pirro de trappen af en den gang door, aan welks einde hij de mama van het lieve meisje vond. De goede vrouw haalde eerst diep adem om te spreken en zeide toen op eenigszins theatralen maar wei nig bevalligen toon; «Zijt gij de heer Pirro Panigini, die voor mijne dochter liefde heeft opgevat? Ook zij, het arme kind, houdt van u, maar voor wij eene dwaasheid beginnen, doe ik u weten dat mijn kind, dat gij slechts kent, door het aan het venster te zien, stom geboren is. Arm meisje, ik heb haar thuis gelaten in een wanho- pigen toestand; maar ik heb haar doen inzien dat zij u slechts onge lukkig zou kunnen maken. Ik weet dat zij u twee regels geschreven heeft, geef mij die terug. Mijn vader zal haar met zich nemen en haar alles doen vergeten, de tijd zal het overige doen.» Pirro had bijna het bewustzijn ver loren. Haar niet weerzien, weg alle hoop! En de schoone droomen ver dwenen als rook. Het ideaal van eene gezellin met wie hij, al waren het slechts twee woorden had kun nen wisselen, weggevaagdDan nog dat blaadje papier teruggevenDat was te veel om te dragen! De mama wilde naar geene rede nen luisteren. Tot iederen prijs wilde zij het briefje terug en vertrok met de bittere opmerking, «jelui ambte naren hebt toch niet veel aan te bieden.» Pirro was na dat tooneel trooste loos. Herhaaldelijk liep hij voor het hem zoo dierbare venster heen en weder, maar alle vensters waren gesloten. Eenmaal vatte hij moed en vroeg aan een buurman of de tweede ver dieping te huur was. «Neen mijnheer,» was het ant woord, «allen zijn naar buiten.» «Waar?» «Dat weet ik niet.» Perro geraakte bijna buiten zich zeiven. Voor hem was er geen kan tooruur, bestond er geen plicht meer. Zijne collega's, die niets van 't voor gevallene wisten, dachten dat hij op weg was om gek te worden. Dien avond begon Pirro, toen hij uit het kantoor kwam in zich zelf te mompelen en uitte eindelijk een doffen lach. «Domoor!» riep hij uit, «laat ik de wereld nemen zoeals zij is en het ervan nemen». Hij zocht in zijne zakken en haalde er zijn portemonnaie uit, wierp er een blik in en ging naar het thea ter Mariana. Eerst begaf hij zich naar een café, waar hij in korten tijd een aardige rekening maakte. Maar de wijn smaakte hem maar half. Pirro stak een sigaar op en ver - volgde zijn weg. Wat gaf men van avond, was 't een vroolijk stuk Hij nam een plaats op de gaan derij en zonder zelfs naar het aan plakbiljet te zien, trad hij het the ater binnen om zich te vermaken Het scherm viel, juist waB het eerste bedrijf afgespeeld. Met gejaag de stem en koortsachtig brandende oogen vroeg hij aan iemand die naast hem zat: «Pardon, hoe heet dit stuk?» De aangesprokene keek hem ver wonderd aan en zeide toen tl)t zelfmoordenaar Den volgenden morgen ging de hospita als naar gewoonte het bed van den heer Pirro opmaken, maar vond het onaangeroerd. De collega's van Pirro wachtten hem tevergeefs. De oude portier liep onrustig heen en weer en vroeg aan iedereen naar den heer Pirro. Eén, twee, drie dagen verliepen. Wat er met Pirro Panigini is ge beurd weet ik niet. Als hij kassier geweest was, zouden sommigen zich misschien de moeite hebben gege ven naar hem te zoeken. Maar een ambtenaartje of een verliefde meer of minder, wat bekommert zich de wereld daarom PARTICULIERE CORRESPONDENTIE. Berlijn, 26 Sept. '88. Oprecht gesproken, ik heb er lang aan ge twijfeld, of ik in een deftige en toch fidele we reldstad dan wel in een uitgebreid sterfhuis was aangekomen. Sedert ik hierin dit voor jaar voet aan wal zette, heb ik mij bewo gen in een wereld ran rouwfloers en ziekte bulletins. Het was wel wat veel voor de ,/jemütliche'' Berlijners tweemaal een kei- zersbegrafenis te moeten volgen en hunne stemming beterde er niet op. Achter hunne buikige potten bier zaten zij aanvankelijk te foeteren op Rusland en vervolgens op alles wat engelsch was. Zij wonnen bij den ruil, want de czaar was ver en dr. Mackenzie troonde te Charlottenburg en gaf zich somtijds bloot aan hunne monde linge of schriftelijke schimpscheuten. Dat loonde meer dan op duizend mijlan afstand» den lagmatieken Rus te bebrommen.Maar brommen noch schelden ligt in hun aard en het was met een gevoel van verade ming, dat zij Wilhelm den troon zagen bestijgen. Met verruimde borst riepen zij Hoch, met nieuwen //schonen Durst" zwol gen zij Löwenbrau, met hervatten ijver speelden zij skat. De burgerman had weer een afgod en de militair draaide in het gevoel zijner herboren en beter dan ooit gevestigde superioriteit zijn snor op in een kraniger krul, dan waarmede hij den ouden keizer ooit op de revue verraste. wJetzt wird es wieder losgehn", meende herr B., een van mijn kennissen, een echte berlijner type, die zijn dag goed acht, wanneer hij met een pot bier voor zich, Unter den Linden een regiment soldaten heeft zien voorbijtrekken. Deze motie van vertrouwen op de toekomst in dezen mond beteekende zooveel als: nu zal er weer gemarcheerdgetrommeld en getrompet worden, nu komen de hofeals en diners, nu zal de keizer zich weder vertoonen voor een keizerlijk venster, op een keizer lijk ros, omstuwd van keizerlijke soldaten. Totnogtoe heeft men hier van deze heer lijkheid met mondjesmaat genoten. De jonge keizer gedraagt zich ir. veler oogen als een jonge spring-in-'t veld. Eerst gaat hij Rus en Zweed en Deen het hof maken, komt daarna eventjes thuis om en passant zijn jongste te doopen en vliegt vervolgens naar 't Zuiden, om zich aangenaam te ma ken bij de Hemel weet welke van die kleine grootheden, die hem nauwelijks tot de knie reiken of zich wanhopig uitrekken om over zijn schouder te zien. Al mogen in de salons velen, die ver wend zijn door den ouden keizer, welke hok vast, en den jongere die bedlegerig was en die dus Berlijners waren tegen wil en dank al mogen velen op soortgelijke FEUILLETON, De Magnetiseur, Oorspronkelijke Novelle HASSELAER. 6) Het is vaak gezegd en gezien, dat kinderen van ouders die bet niet breed hebben in de wereld en al hunne krach ten moeten inspannen om te blijven wat zij zijn, later bij hun intrede in de wereld veel meer energie aan den dag leggen dan zij, die nooit gezien hebben dat men soms tob ben moet en zorgen heeft voor het dagelijksch brood. De oudste van het drietal kinderen, een meisje, was on derwijzeres geworden in een klein plaatsje, dat ver van het stadje verwijderd was, en daar de reis dientengevolge duur was, kon zij slechts ééns per jaar thuiskomen, met de zomervacantie. Fred was de tweede en wij weten reeds wat zijn betrek king was. Als men hem gevraagd had, of hij niets beters had begeerd dan bediende te zijn op een kassierskantoor ne dag aan dag dezelfde eentonige bezigheden te volbren gen, zou hij geantwoord hebben dat hij met zijn vak tevre den was. Maar wie in zijn ziel had kunnen lezen zou daar een gansch ander antwoord hebben gevonden. Het had hem veel bittere tranen gekost, dat hij de school had moeten verwisselen met de kantoorkruk, want het was zijn lieve lingsdenkbeeld geweest om te studeeren en dokter te worden. Nooit had hij daar met zijn moeder over gesproken, want hij wist dat zij de groots onkosten aan een akademische opleiding, ook bij de grootste zuinigheid, verbonden, niet kon dragen en hij was er van overtuigd, dat het haar innig grieven zou, zoo zij ontdekte dat haar zoon een ideaal met zich omdroeg, dat zij nimmer in staat zou zijn te verwe zenlijken. Hij zweeg dus, uit liefde voor haar, hij trachtte vreugde te huichelen, toen zij hem vertelde dat hij van school zou gaan en bij de bankiers Ryde en Williams op het kantoor komen kon. Hij ging, maar leed onbeschrijfe lijk, toen hij brieven moest kopieeren, postzegels opplakken, boodschappen doen en al de onbeduidende bezigheden ver richten, welke van een jongsten bediende op een groot kantoor gewoonlijk worden gevergd. Spoedig was hij echter een sport geklommen en had een ander zijne werkzaamheden overgenomen. Maar zijn oude liefde voor de studie bleef en het gebeurde niet zelden, dat hij aan gansch andere dingen dacht dan aan het debet en credit vóór hem. Dan rukte hij zich zelf echter uit deze pijnlijke overpeinzingen en dreef zijn ijzeren plichts besef hem weer voort. Toen Wilkins den morgen na den avond, waarop hij den magnetiseur had overwonnen, zich naar het kantoor begaf, had hij een aangenaam voorgevoel van de hulde die zijne collega's hem zouden brengen voor zijn welgeslaagd op treden. Het was een vergefelijke ijdelheid, waaraan de bes ten zich niet kunnen onttrekken zoo zij iets hebben ver richt, dat geen ander zou hebben kunnen doen. Hij had zich niet vergist. Nauwelijks was hij het kantoor binnen getreden of zijn vier collega's, die bij het venster in een druk gesprek waren gewikkeld, hieven een soort van krijgs geschreeuw aan dat voldoende bewees, dat de patroons en de chef de bureau nog niet aanwezig waren. «Gefeliciteerd, Freddy,» riep de oudste, terwijl hij met een belachelijk vertoon van eerbied, een diepe buiging voor hem maakte, «gij zijt voortaan de roem en de glorie van oud-Engeland. «Uw blik is dien eens adelaars gelijk,» declameerde een tweede, terwijl hij hem een breede liniaal op het hoofd legde en hem met de kopieerkwast een liefkozing in het gezicht gaf, die Fred noopte hem een stoot tusschen de schouders te geven, welke hem achterover tuimelen deed. «Pas op!» riep hij, toen hij weer was opgestaan, nog hijgend van de geduchte vermaning die Fred hem had toe gediend, «de leeuw heeft klauwen!» «Maar zijn oogen? wat zeg je van zijn oogen?» riep een derde uit, die voornemens scheen te zijn geweest Fred met een plumeau de noodige eer te bewijzen, maar het plan nu voorzichtigheidshalve niet uitvoerde. «Hij zou den kwaad- aardigsten schuldeischer tot een lam maken en nog een guinje van hem krijgen op den koop toe.» «Ik engageer je tot vogelverschrikker voor de mijne, Wilkins.» riep de vierde. «Aanstaande week voorzie ik, dat een man van de wet mijn trap zal komen beklimmen om

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Haarlem's Dagblad | 1888 | | pagina 5