De Magnetiseur,
TWEEDE BLAD
UIT INSULINDE.
Trouweloosheid gestraft.
BBHOORENDE BIJ
HAARLEM'S DAGBLAD
TAN
Maandag 15 October 1888.
Een maleische legende.
Er leefde eens een rijk koopman,
Said Idroes genaamd, die eene zeer
schoone jonge vrouw had, Seti Ha
sanah gebeeten, eene vrouw, die in
het omliggende land haars gelijke
niet had, zoo schoon zag zij er
uit. Said Idroes was dan ook met
zijn wijfje zeer in zijn schik en de
zaligste uren zijns levens sleet hij
in de nabijheid van zijn «parel»,
zooals hij haar noemde, schoon zij
eigenlijk nog schooner was dan een
parel, zooals de vrienden van Said
Idroes opmerkten. Hoe het zij, de
jonge koopman leefde zeer gelukkig
en vreedzaam met Seti Hasanah en
geen enkele onaangenaamheid ver
stoorde beider geluk. Maar zie! de
duivel, die altijd in onze nabijheid
is, om ons tot het kwade te ver
leiden en ons afvallig te maken van
het rechte geloof, was er in geslaagd
Seti Hasanah tot het kwade te
verleiden. Dit haalde haar den toorn
van Allah den Allerhoogsten op den
hals en als straf voor hare zonde
kwam de doodsengel tot haar in
een droom en nam haar ziel van
haar weg. Kort daarna stierf zij.
Een vreeselijke slag voor Said
Idroes! De jonge koopman was half
krankzinnig van smart en met ge m
mogelijkheid kon men hem overhalen
van de zijde zijner vrouw te wijken.
«Met wie ik geleefd heh, zal ik ook
sterven,» snikte de jonge man, ter
wijl hij het lijk omhelsde en kuste.
«U w vrouw is reeds drie dagen
overleden,» hernam een zijner vrien
den, «zij moet ter aarde besteld
worden.
«Ik heb het u gezegd,» hernam
de koopman, «dat ik van haar niet
scheiden wil en zal. Breng haar in
eene prauw, de grootste die ik be
zit, ik alleen zal haar op den oceaan
vergezellenin wiens onpeilbare
diepten wij zullen rusten tot aan
den dag der opstanding!»
Vreeselijk bedroefd waren allen,
toen zij deze verschrikkelijke woor
den uit den mond van Said Idroes
vernamen. Tevergeefs trachtten zij
den jongen man van zijn besluit af te
brengen; hij bleef er bij en de tra
nen zijnor oude moeder noch da
smeekingeD zijner overige bloedver
wanten kouden zijn hart vermur
wen. Said Idroes had het «ik wil»
uitgesproken en daar bleef het bij.
Den volgenden morgen kwamen
de dragers, om het lijk van Seti
Hasanah naar de prauw te brengen
en de diepbedroefde koopman volgde.
Spoedig had men het zeestrand be
reikt, waar zich eene groote me
nigte had vergaderd, want als een
loopend vuurtje had zich het be
richt verspreid, dat Said Idroes met
het lijk zijner vrouw den oceaan
zou opvaren, om samen met haar,
te sterven. Na een lang en harte
lijk afscheid van al zijn bloedver-
wanton, kennissen en vrienden ge
nomen te hebben, stapte hij in het
bootje, dat hem naar de prauw zou
brengen, waar 't lijk zijner gade
reeds op hem wachtte.
«Tsalla 'llahoe alaihi wasallama»
mompelde de menigte.
Een fiksche bries kwam opzetten,
de zeilen vulden zich en statig wie
gelend, gedragen door de golven,
doorkliefde de prauw de onmetelijke
watervlakte met slechts één levend
wezen, Said Idroes.
Er zijn reeds eenige dagen ver-
loopen na het bovenstaande en nog
altijd dobbert de groote prauw op
den grooten oceaanEr heerscht
volmaakte windstilte en de zeilen
hangen slap neder. In de kajuit
zien wij een jong man met het hoofd
op de handen gesteund voor een
legerstede zitten, terwijl hij de be
traande oogen strak gericht houdt
op het lijk eener jeugdige vrouw.
Wij herkennen in hem onmiddellijk
Said Idroes en het stoffelijk om
hulsel dat daar voor hem ligt, is
dat van zijne teerbeminde gade,
Seti Hasanah! Door de liefde aan
haar geketend heeft hij haar niet
verlaten dan in de strikste noodza
kelijkheid. Spijs en drank is in over
vloed aan boord aanwezig maar hij
nuttigt niets, want hij wil sterven,
hij zoekt den dood!
Eens op een avond, terwijl hij
als gewoonlijk voor het lijk zijner
vrouw zat en door den slaap over
weldigd in een lichte dommeling
was gevallen, werd hij eensklaps
op een zeer onzachte wijze wakker
geschud door een onzichtbare hand.
Met wijd opengespalkte oogen
staarde Said Idroes om zich heeu
en toen weder op 't bieeke stijve
ge.aat vau Seti Hasanah, die elk
oogenblik meer en meer onherken
baar werd. «'t Was maar een droom»
mompelde hij en dutte weer in,
maar zie op 't zelfde oogenblik
voelde hij weer, dat iemand hem
wakker schudde. Said Idroes ont
stelde heviger en opstaande schudde
hij het lijk,meenende, dat zijn vrouw
wellicht schijndood was.
«Waart gij het Hasauah?»waagde
hij het te vragen; «maar neeu»
mompelde hij verder «gij zijt im
mers dood!»
En terwijl hij zweeg alsof hij
een antwoord op zijn vraag ver
wachtte, hoorde hij heel in de verte
een zware stem tot hem zeggen:
«Said Idroes! hebt gij waarlijk
deze vrouw lief?»
De koopman beefde ais een riet
en antwoordde:
«Wie zijt gij, o stem?»
't Antwoord volgde spoedig
«Ik ben de doodsengel, die de
ziel uwer vrouw van haar heeft
weggenomeB
«O doodsengel! geef mij haar
ziel terug,» hernam Said Idroes.
Daar "klonk weer de stem zeg
gende
«De mensch heeft een bepaald
aantal levensjaren, die opgeschre
ven staan in het Boek des Nood-
lots. Dat aantal heeft uwe vrouw
geleefd, alzoo kan zij niet meer
uit deu doode ontwaken, tenzij gij
haar de helft schenkt van het aan-
God storte zijn n zege over hem uit in
vrede
tal levensjaren, welke gij nog leven
zult!»
«Ik schenk haar die», liet Said
Idroes onmiddellijk daarop volgen.
«Dan zal zij nog twintig jaar
leven» was het antwoord.
Op dit oogenblik voelde de jonge
koopman een zachte verfrisschende
koelte langs zijn gelaat waaien. Hij
keek naar Hasanah en zie, de doods
kleur verdween, 't gelaat werd
meer en meer herkenbaar, de boe
zem loosde een diepen zucht Seti
Hasanah opende haar schitterende
oogen! Zij was herleefd!
«De God van leven en dood heeft
mij u wedergegeven!» riep Said
Idroes hartstochtelijk uit, terwijl
hij Seti Hasanah kuste en om
helsde. Daarop vertelde hij de
gehaele zaak, waarom zij nu in
een schip zaten, midden op den
oceaan, zonder te weten, waar zij
waren of waarheen zij door de gol
ven gedragen werden, alles vertelde
hij haar van 't begin tot 't einde,
terwijl hij eindigde met de woorden:
«Allah de Allerhoogste, die den
dood in 't leven kan veranderen, zal
ons schip nu ook in een behouden
haven brengen. Alhamdoellillahi
Amien!»
Toen de volgende morgen aan
brak, zag Seti Hasanah, die zich
reeds vroeg op het dek had bege
ven, in de verte een smalle strook
lands. Verheugd over deze ontdek
king, snelde zij naar beneden, waar
Said Idroes lag te slapen. Beiden
begaven zich in allerijl weder naar
boven en daar zagen zij langzamer
hand meer en meer den omtrek en
den vorm van een groot eiland zicht-
haar worden. Een liinke bries vulde
de zeilen en vooruit ging het in de
richting van het land.
Toen de zon haar hoogsten stand
had bereikt, wierp Said Idroes het
anker uit en gingen de twee pas
sagiers aan wal en hier zagen zij
op 't strand tal van afdruksels van
menschenvoeten, die naar het bin
nenland liepen. Said Idroes en Seti
Hasanah besloten de sporen te vol
gen, hopende de eene of andere men-
schelijke gedaante aan te treffen.
Deze vonden zij echter niet, maar
op de plek, waar de voetsporen een
emde namen, bevond zich eene groote
bron van helder frisch drinkwater.
Zij wisten nu dat het eiland een
aanlegplaats was, waar de schepen
dikwijls kwamenzoodat zij elk
oogenblik de aankomst van een of
ander vaartuig konden verwachten.
Eenige dagen daarna kwam dan
ook werkelijk een schip aan op de
plaats, waar de beide echtgenooten
zich bevonden. Said Idroes lag in
zijn schip in een vasten slaap ge
wikkeld, terwijl Seti Hasanah zich
bezig hield met het zoeken van eet
bare weekdieren en op dit oogen
blik gmg zij op eene kleine verhe
venheid zitten, den blik gevestigd
op 't nieuw aankomend vaartuig
dat al spoedig zijn anker uitwierp.
Daarop zag zij eenige mannen in
een sloep stappen en naar den wal
roeien. De eerste die aan land stapte,
was de rijk gekleede gestalte eens
jeugdigen Arabiers, die, naar zijn
gelaat, houding en manieren te oor-
deelen, tot deu aanzienlijken stand
behoorde. Toen hij Seti Hasanah
aanschouwde, stond hij als 't ware
2) God zij geloofdHet zij zoo
aan den grond genageld, want zulk
een schoon gelaat had hij nimmer
nog gezien. De stoute schoenen aan
trekkende, begaf hij zich naar haar
toe, met deze vraag haar aanspre
kende
«O schoone vrouw, zijt gij reeds
lang op dit eiland?»
«Wij zijn, mijn man en ik, reeds
acht dagen op dit eiland,» gaf Seti
Hasanah ten antwoord, «mijn man
Said Idroes ligt in dat schip te
slapen.
«Said Idroes!» herhaalde de Ara
bier, «o schoone vrouw, wat hebt gij
dan een slechte keus gedaan, ten
eerste heeft hij een slecht verleden,
ten tweede is hij nu arm, want al
zijn schatten en eigendommen zijn
geroofd, ten derde stamt hij van een
zeer onaanzienlijk geslacht af, hij
is uwer volstrekt niet waardig, maar
ik ben uwer teu volle waardig, ik
heb schatten en ik stam van een
zeer aanzienlijk geslacht afl»
Toen Seti Hasanah den Arabier
aldus hoorde spreken, dacht zij bij
zich zelve: «voorzeker, die joDgman
ziet er schoon uit en is zeer rijk, het
is goed, dat ik met hem huw» en
haar stem verheffende antwoordde
zij: «O jongman, ik stem volko
men met u in en ben genegen u te
huwen!»
Daarop bracht de Arabier haar
in zijn schip, lichtte het anker en
zeilde weg. Seti Hasanah was ge
schaakt.
Toen Said Idroes ontwaakte klom
hij uit zijn schip om zijn vrouw te
roepen, doch hoe groot was zijue
verbazing, toen hij haar niet meer
zag, terwijl hij op 't strand eene
groote menigte voetsporen zag. On
willekeurig liet hij zijne blikken
op de groote oppervlakte der zee wei
den en daar zag hij heel in de
verte een zeilend vaartuig, dat zich
al meer en meer verwijderde. Seti
Iiasanah's raadselachtige verdwij
ning was nu geheel opgelost en
Said Idroes was dan ook zoo ten
volle overtuigd, dat zijn vrouw ge
schaakt was, dat hij maar geen
moeite zou doen, verder naar haar
te zoeken. Doch zie! door de voor
beschikking van God den Allerhoog
sten zag Said Idroes van den oost
kant des eilands een groot vaartuig
opdagen, dat naar deze plaats koers
zette. Het duurde niet lang of deze
prauw liet het anker vallen en de
kapitein stapte aan wal. Toen
nu Said Idroes alleen op het str:
zag zitten, verbaasde hij zich zeer
en vroeg:
«O, jongman, waarom zit gij hier
zoo alleen op dit onbewoond eiland?»
Said Idroes verhaalde den kapi
tein nu alles was hem wedervaren
was, waarop deze hem medelijdend
aanzag en antwoordde
«Welnu, jongman, laad den in
houd vau uw schip in het mijne
en dau zullen wij spoedig deu roo-
ver van uwe vrouw nazetten!»
De mannen van het schip gin
gen nu aanstonds aan den arbeid
en een uur later begon de vervol-
gingstocht. De kapitein liet alle
zeilen bijzetten en schoon de wind
hoog blies slaagde hij er toch in
het schip, waarop Seti Hasanah
zich bevond op zoo'n afstand te na
deren, dat men het volk op het dek
kon zien heen en weder loopen. Op
raad vaü den kapitein hield Said
Idroes zich in zijn schip verborgen,
om den Arabier geeD achterdocht
te geven.
Den volgenden morgen bij het
aanbreken van den dag kwamen
beide schepen bijna tegelijk in de
haven aan en toen de zon haar
eerste stralen over de aarde goot,
begaf Seti Hasanah zich op het dek
om de frissche morgenlucht in te
ademen en zich te vermijden in den
schoonen aanblik der talrijke sche
pen, die in den haven lagen. Maar
op dit oogenblik kwam Said Idroes
ook boven, vergezeld van den ka
pitein en toen hij de vrouwengestalte
nauwkeurig opnam, herkende hij
daarin onmiddellijk zijn vrouw Seti
Hasanah.
«Zijt gij er zeker van, dat die
vrouw dkar, de uwe is?» vroeg de
kapitein.
«Bij Allah», antwoordde Said
Idroes, «zij is het en niemand an
ders.»
«Welnu», hernam de kapitein «ik
ken den Arabier, laat ons den
rechter onze opwachting maken.»
Bij den rechter gekomen verhaalde
Said Idroes de geheele toedracht
der zaak, waarop de ambtenaar ant
woordde
«Blijft gij met uw beiden bij mij
en zich tot een zijner dienaren wen
dende, vervolgde hij«ga naar den
Arabier en zeg him, dat hij met
zijn vrouw onmiddellijk voor mij
versehijne!»
«Zeg mij eens, Arabier», begon de
rechter, toen de beide schuldigen
voor hem waren verschenen, «van
waar hebt gij deze vrouw?»
-Zij is mijn eigen vrouw, die ik
als kind reeds tot mij genomen heb»
gaf de Arabier ten antwoord.
De rechter keek daarop Said Idroes
aan, die nu alles wat er gebeurd
was uitvoerig verhaalde tot groote
verbazing der omstanders en toen
hij geëindigd had, zeide hij «deze
vrouw, o rechter, heet Seti Hasa
uah en is mijn vrouw!»
«Hoe kunt gij toch zeggen», ant
woordde Seti Hasanah., «dat ik uw
vrouw hen, ik ken u niet, o jonge
ling en heb u nog nooit gezien!»
«Eu hoe kan een dood mensch»,
voegde de Arabier er bij, terwijl hij
begon te lachen, «weder opstaan?»
Toen Said Idroes deze woorden
vernam werd hij zeer ontroerd en
zijn stem verheffend sprak hij
«Gij allen, die hier tegenwoor
dig zijt, vanaf dit oogenblik zult
gij den toom Gods deu Allerhoogs
ten op deze zondige en trouwelooze
vrouw zien nederdalen!
Daarop stond Said Idroes in 't mid
den der vergadering op en de handen
saatngevouwen ten hemsl heffende
bad hij op luiden toon
«O Heer der Hemelen en der
Aarderechtvaardig Rechter der
Menschheid, gij die den loop van
zon, maan en sterren regelt, God
van Laven en Dood, gij de Alom
tegenwoordige en Alziende, schenk
mij mijn twintig jaar terug, die ik
voor het leven dezer slechte vrouw
van mijn leeftijd afnam, want zij
belijdt niet mijne vrouw te zijn!»
Toen Said Idroes deze bede had
opgezonden tot den troon vau God
deu Allerhoogsten, hoorde men een
doordringenden gil en oogenblik-
kelijk daarna viel Seti Hasanah ziel
loos achterover.
«De Eng-el des Dood is tot haar
gekomen,» sprak Said Idroes op
FEUILLETO NT.
Oorspronkelijke Novelle
DOOK
HASSELAER.
8)
Terwijl Mac Lynn met strakken blik in gedachten ver
zonken voor zich staarde, hoorde hij plotseling een stem in
het voorkantoor, die tot de bedienden sprak. Het was die
van een der chefs, en, plotseling tot zichzelf gekomen,
schrikte hij van zijn werkeloosheid. Hij schudde het hoofd
als om de pijnlijke gedachten te verjagen, die hem kwel
den, opende zijn inktkoker en nam uit eene lade een groot
vel papier, dat van onder tot boven met cijfers beschreven
was. Dit legde hij voor zich neer en ging de lange ko
lommen van boven tot onder met de pen langs, de cijfers
hij het tellen hardop uitsprekende, als om elke afleiding
onmogelijk te maken.
Als accuraat man begon hij, toen hij het totaal der eerste
rij verkregen had, de cijfers van onder naar boven te tellen
om zich te verzekeren dat hij zich niet had vergiet. Het
totaal-cijfer sloot echter niet en met een wrevelig gebaar
begon hij de telling opnieuw, maar nu kreeg hij alweer
een ander cijfer. Hoe hij zich ook inspande om aan niets
anders dan aan zijn werk te denken, telkens en telkens
weer kwamen de kwellende gedachisu bij hem op.
De glazen deur, die het kantoor van Mac Lynn scheidde
van dat der bedienden, werd geopend en een van de pa
troons kwam binnen.
Het was mr. Ryde, de oudste patroon, een deftig, eer
waardig oud man met kalme bedaarde manieren. Met
groote minzaamheid beantwoordde hij den eerbiedigen groet
van zijn eersten ondergeschikte, die een stoel bij zijn les
senaar had gezet en eerst weder zitten ging, toen zijn
principaal hem dit met eene vriendelijke beweging van de
hand beduidde.
«Ik wenschte u wel eens over een der bedienden te spre
ken», zeide de oude man, terwijl hij, zooals velen doen,
zijn bril op het voorhoofd schoof om Mac Lynn aan te zien.
Daarop zweeg hij, volgens de gewoonte van oude menschen,
om niet alles tegelijk te zeggen, maar hunne gedachten de
een na de andere te uiten.
Mac Lynn maakte eene kleine buiging, en wachtte op
wat er volgen zou. De heer Ryde nam zijn bril af, kreeg
met langzame bewegingen een grooten witten zakdoek uit
den zak, die gevoegelijk had kunnen dienst doen als laken
op een kinder-ledekant en veegde de beslagen brillenglazen
daarmede af. Daarop haakte hij zich het voorwerp weder
achter de ooren.
«In het algemeen,» zeide hij, «zou ik er niet voor zijn
een bediende in salaris te verhoogen wanneer hij niet
vooruitgaat in rang. Wanneer men ongeregeld bevordert door
het salaris te verhoogen wanneer de bediende erom vraagt,
of wanneer hij trouwen gaat en later wanneer zijn gezin
vermeerderd wordt, komt men tot een altiji varieerend be
drag, dat hoe langer zou hunger Wotdt. Heeft me., echter
eenmaal een vast personeel dat opschuift wanneer er eene
vacature komt, dan blijft de voor salaris uitgetrokken post
altijd dezelfde.»
Na deze langdurige rede over principes, welke de toe
hoorder reeds lang kende, knoopte de oude heer met zijne
bevende, oude vingers langzaam éen voor éen de vier knoo-
pen van zijn zwartlaken» eken jas los, stak de hand in den
binnenzak en nam er eene groote lederen portefuille uit,
welke hij opende en in deu inhoud bladerde. Dit alles
duurde zoolang, dat de boekhouder zijne gedachten had
laten afdwalen en verstrooid naar de papieren keek, welke
zijn principaal voor zich u.tspreidde. Toen de oude man
weder sprak, schrikte hij even op.
«Hier heb ik het stuk,» zeide mr. Ryde, een vierkant
gevouwen br.ef openende, die er zeer soiide uitzag. «Het
is een brief van mijn neef, die op het kantoor is vau Crespy
en Co., zooals gij weet.»
«O ja, meneer,» antwoorlde Mac Lynn, met de grooiste
kalmte, hoewel hij in werkelijkheid z:ch zat te verbijten
over de langzaamheid van zijn principaal.
«Hij schrijft mij dat hij toevallig heeft gehoord dat de
firmanten voornemens zijn een van onze jongelieden een
mooi aanbod te doen.» Hier zweeg mr. Ryde weder en
vestigde zijn oogen op Mac Lynn, om te zien wat deze
daarvan dacht.