De SV! agn et i s eu r,
TWEEDE BLAD
FERRÉOL.
B I N K N l N
BEHOORENDE BIJ
HAARLEM'S DAGBLAD
VAN
Maandag 22 October 1888.
Naar het
Ferréol, een geboren Marseillaan,
een flink en vlug jongmeuBCh, ver
wondert zich over niets. Dat laat
hij aau kleingeestige zielen over
en hij zou, zelfs wanneer de hemel
instortte, gelijk de oude Galliërs,
niet de minste verwondering heb
ben getoond. Hoogstens zou hij het
een leelijk geval hebben genoemd,
maar koelbloedig zijn gebleven als
altijd.
Het ontbrak hem aan mets
tbire li"! hij 't goed vrolijk
mende bij zijn vierspan, even wel
gedaan als hij zelf, het verleden
was hem onverschillig en de toe
komst lachte hem tegen.
Te Parijs ontmoette hij Angèle.
Zij was allerliefst. Hij beminde
haar, zij hem.
Hebt gij een vader? vroeg
Ferréol.
Ja.
Waar is hij?
Te Brest.
Wat doet hij?
Hij kalfatert schepen.
Een schoonvader die schepen kal
fatert, is een heel gewone zaak,
dacht Ferréol.
Ik vertrek.
Waarom?
Om aan uw vader uw hand
te vragen. Kort en goed. Ik bemin
u, gij mij.... welnu? Bemint ge mij?
Ja.
Alzoo.... de trein vertrekt om
uur. Morgenochtend elf uur ben
ik te Brest. Ik loop naar het dok.
Ik vind uw vader. Ik vraag hem,
hij antwoordt. Ik beu verrukt. Ik
neem den trein van drie uur en
overmorgen des avonds 7 uur, zeg
ik u....: «Gij zijt de mijne.»
Een kleur, een lachje en zachtjes
zegt zij:
Ga.
Ferréol nam een rijtuig waarvan
de koetsier dronken was. Hij ver
wondert zich niet. Aan 't station
ontvangt hij in plaats van frausch,
italiaansch geld. Hij verwondert zich
niet. In de wachtkamer steelt men
zijn valies, ook dit verwondert hem
niet en in den trein heeft een Eu-
gelschman. die alleen in de coupé
zit, de vier hoeken in pacht geno
men voor zijn Baedeker, zijn bril,
zijn paraplui en zijn eigen persoon.
Ook dit verwondert Ferréol niet.
De trein derailleert. Kinderwerk.
Ferréol breekt zijn neus. 't Betee-
kent wat. Eenige uren oponthoud.
Wat geeft hij erom?
Op den bepaalden tijd maar vier
en twintig uur te laat stapt Ferréol
te Brest aan wal.
De werf, de werf, waar is de
werf?
Bij Panfeld, de derde kade links.
Penfeld? Penfeld? Ferréol is er
de man niet naar om laDg te vragen.
Hij ging rechtuit, alsof hij den
weg precies wist, loopt een poort
uit, keert terug, stuit op een kerk
en ziet eindelijk op een straatbordje:
«Penfeld,» waardoor hij begrijpt als
verstandig Marseillaan, dat hij op
den rechten weg is.
Hij loopt langs de kade, breekt
haast de beenen over de hoopen
geteerd touw, blijft met de voeten
in de ringen haken, krijgt duwen
en stooten van de sjouwerlieden en
blijft voor een paal staan waarop
een bordje met het woordscheeps
werf.
Het was een gelukje voor hem;
maar het liet hem even koud als
de rest.
Hij ziet een deur en begrijpt dat
hij daar door moet, draait de kruk
om, treedt binnen en bemerkt in
een donker vertrek een veldbed,
waarop een matroos ligt die een
pijp rookt.
Het was een echte teerbroek,
vierkant en pootig.
Mijnheer Kénézek? vraagt
Ferréol.
Het wa» de familienaam van zijne
lietsie, Augèie Kénézek.
Hij is niet hier.
Waar is hij?
Aan zijn werk, dus....
Waar dan?
Daar, ginds....
De duim van den matroos be
schreef een halven cirkel en wees
in onzekere richting.
Welnu, dan zal ik hem op
z.jn werk gaan zoeken.
Wel vrindje, zult gij dat doen?
Waarom niet?
Dat zou wat moois zijn
Komaan, geen praatjes, ik moet
mijnheer Kénézek spreken over een
dringende zaak, die geen uitstel kan
velen. Ik moet hem hebben, dadelijk,
al moest ik ook in de aarde af
dalen.
De matroos sprong op, duwde
zijn pijpje van links naar rechts en
riep uit:
Zijt ge van de partij?
Ferréol begreep er niets van,
hij uitte een lichten vloek en keerde
zich halt om.
Komaan, vooruit dan maar....
ik zal je er brengen, 't Is dicht bij.
Je kan je hier kleeden.
Kleeden 1 Ieder ander dan Fer
réol zou zijn verwondering niet heb
ben kunnen onderdrukken. Maar hij,
nooit. Misschien was het wel noodig
in 't zwart te verschijnen, nu hij
met zijn schoonvader zou kennis
maken.
Vooruit dan maar, hernam hij.
De matroos deed twee stappen naar
een deur, nam een morsig leitje dat
aan den muur hing en ondervroeg
Ferréol aldus.
Gij zijt niet in staat van dron
kenschap?
Ik? Ja, maar (zich inhoudend),
ik heb zelfs geen glas water in de
maag.
Is het langer dan een uur
geleden dat gij gegeten heot?
Drie uur.
Ferréol had grooten lust om te
vragen of men hem voor den gek
hield, maar hij bedwong ziah.
Gij zijt niet bezweet?
Ik ben zoo droog als een kurk.
Is uw gezondheid goed?
Uitstekend.
Uw geest is kalm?
Geheel kalm.
Goed zool
De man hing het leitje weder aan
den wand.
Kleed u uit.
Totnogtoe had Ferréol niemand
ten huwelijk gevraagd, maar hij
had nooit gedacht dat dit met zoo
veel formaliteiten gepaard ging.
Daar hij zich ook nu niet ver
wonderde, stribbelde hij niet tegen
Ferréol stond weldra in zijn hemd.
De matroos opende een koffer,
waaruit hij een muts, een vest, een
broek en een paar kousen haalde.
Ferréol ontwaarde een zonder
linge geur, die van pek en talk af
komstig scheen. Toen haalde de
matroos een groenachtig pak te
voorschijn, bestaande uit een lange
broek en een vest van een sterke
buigzame stof. Ferréol moest gaan
zitten en de pekbroek kleedde hem
aan met de behendigheid van een
kamei dienaar. Eerst de broek met
een paar groote zware rijgschoenen,
daarna het vest waaraan een lede
ren kraag zat, die Ferréol nauw om
den hals sloot.
Op zijn rug werd een kussen ge
plaatst en op zijn borst een koperen
plaat vastgemaakt, waardoor hij als
in een harnas was gestoken.
Ferréol gedroeg zich waardig on
der deze behandeling en bekeek
zich daarna met tevredenheid.
Een gedachte vervulde hem met
trots. Hij dacht aan die oude ridders
van Bretague. Misschien had An
gèle hem uit zekere bescheidenheid
verborgen dat zij afstamde van een
dier oude geslachten, die vroeger
de burchten bewoonden, welke nu
nog het platte land versieren.
Intusscben ging de ander voort,
eenige zinnen mompelend, die hij
opzeide als een onderofficier de re
gels van de recrutenschool
Iedere knoop van het metalen
vest moet sluiten in het overeen
komstige knoopsgat van het lederen
buis. Aan den halskraag te bevesti
gen de koperen banden of segmen
ten evenals de schroeven. Deze
laatste aandraaien totdat het buis
en het vest stevig aan elkander
sluiten
Dat duurde een heele poos, maar
Ferréol was geduldig. Hij vroeg
slechts zijt gij er zeker van, dat ik
den heer Kénézek zal vinden
O, hij zal niet wegvliegen,
antwoordde de matroos met een
schaterlach en voegde er aan toe
Nu nog de helm. Dien zullen
wij daar g'nds aan doen.
Daar nu nog slechts de helm op
gezet moest worden, was het zwaarste
*erk gedaan. Geduld rraar.
De matroos nam een grooten bol
in een lederen zak gehuld onder
den eenen arm, greep Ferréol met
den anderen en duwde hem voor
zich uit naar de kade tot aan een
groot bassin, waarin de donkere
romp van een groot schip zichtbaar
werd.
Dat is de Tempite. Een flinke
zeiler.
Héla, Pohin riep de matroos
en terstond verscheen e- een con
frater,die zich achter Ferréol plaatste.
En nu, zeide hij tot Ferréol,
gij ziet deze let en het stuk krijt,
dat aan uw gordel is bevestigd
Ik zie het.
Dit waren zijn laatste woorden. De
beide mannen grepen den helm, dien
zij uit den leeren zak hadden ge
haald, hieven hem op boven het
hoofd van Ferréol, lieten hem neder
tot op zijne schouders en draaideD
de schroeven vast. Ferréol was ver
blind, verslagen, verschrikt, ver
bijsterd, een oogenblik dacht hij het
bewustzijn te verliezen toen voelde
hij zich van den grond opheffen,
een oogenblik in hei luchtruim zwe
ven en daarna hoorde hij een zwaren
plons en een geborrel boven zijn
hoofd. Hij spalkte wijd zijne oogen
open en zag door een paar groote
glazen in zijn helm een visch voor-
bijzwemmen. Ferréol daalde met bi-
zondere snelheid omlaag. Hij zag den
bodem van het water en op eenigen
afstand een groot monster met een
ontzaglijken kop en reusachtige
oogen, dat snel op hem afkwam, een
lei nam, die aan zijn gordel hing
en er met een stuk krijt eenige
woorden op schreef.
Ferréol las
Ik ben Kénézek. Wat wilt ge?
Het oogenblik was plechtig. Fer
réol haalde diep adem, waarbij een
vereche luchtstroom door den aan-
voerpiip van de luchtpomp hem
goed ie pas kwam, loeu nacht hij:
«Van dien duiker met dat groote
hoofd, hangt thans mijn geluk af.
Een duiker als schoonvader is niets
bizonders I»
Ferréol nam zijn lei en schreef
niet zonder moeite:
Ik heet Ferréol, woon te Pa
rijs en heb een inkomen van tien
duizend franc. Ik bemin uwe dochter
Angèle en heb de eer u haar hand
te vragen.
Een dof gebrom kwam uit den
helm van den aanstaanden schoon
papa en op het leitje verschenen de
woorden
Trouw haar, als gij wilt, en
loop....
Gij stemt toe? krabbelde Fer
réol vlug, verrukt en ongerust tevens.
Het is een uitkomst, krabbelde
Kénézek, ik stem toe, maar
maak dat gij wegkomt, ik heb werk.
Vol verrukking wilde Ferréol
nederknielen voor den vaderlijken
duiker. Maar zijn dikke kleeding
belette hem dit eerbewijs te vol
brengen.
Intusschen krabbelde Angèle's
vader voort: Maak dat je weg
komt, en daar Ferréol, niet we
tende hoe hij weder op zou stijgen,
niet vlug genoeg aan zijn bevel
voldeed, trok hij vijf maal het
afgesproken teeken aan het touw.
Ferréol voelde zich opheffen. Hij
doorkliefde het water alsmede een
school visschen en verscheen weder
aan de oppervlakte.
Had ge tien minuten gewacht,
zeide de matroos, terwijl hij een
glas rum ledigde, dat Ferréol hem
rootmoedig aanbood, dan had ge
Kénézek aan wal kunnen spreken.
Om vijf uur komt hij boven.
Het was tien minuten vóór
vijven. Ferréol antwoordde:
Een man als ik wacht geen
tien minuten.
Bij zijn terugkomst te Parijs
huwde Ferréol de dochter van den
duiker. Hij leidt met haar een ge
lukkig leven maar ook dat ver
wondert hem niet.
De Nederlandsch-Ame-
rikaansche Stoomvaart-maatschappij
heeft, in verband met het feit dat
harerzijds eene stoomvaartlijn op
Zuid-Afrika is geopend, een klein
boekje uitgegeven over de Argen-
tijusche Republiek, waarin men zeer
belangrijke statistische gegevens en
merkwaardige bizonderheden vindt
betreffende staatsinstellingen, handel,
industrie, landbouw, klimaat, enz.
Daaruit blijkt, dat de Argentijnsche
Republiek met volle recht een land
der toekomst mag genoemd worden.
De directie der N. A. S. M.
heeft met de uitgave van dit boekje
een goed werk verricht. In de eerste
plaats natuurlijk voor hen, die
voornemens zijn te emigreeren, is
het nuttig en noodig ermede kennis
te maken; doch ook voor anderen
is het hoogst interessant den snellen
ontwikkelingsgang te volgen van dit
gemeenebest.
Het werkje is naar officieele be
scheiden bewerkt, dus volkomen
betrouwbaar.
Een vierhonderdtal werk-
loozen vergaderde Vrijdagmorgen
in het Volkspark te Amsterdam.
Besloten werd om in optocht naar
het stadhuis te trekken om den bur
gemeester om brood of werk te
vragen. De stoet werd bij de Raam
poort, dicht bij het Volkspark, een
oogenblik door de politie staande
gehouden. Zij waarschuwde tegen
de gevolgen van volksoploopen.
Wanordelijkheden hadden echter
niet plaats. Aan het stadhuis ge
komen, werd eene commissie uit de
werkloozen bij den burgemeester
toegelaten. De heer Van Tienhoven
zeide dat hij niet bij maehte was
hen te helpen en verwees hen naar
de verschillende armbesturen.
De stoet trok daarop naar ver
schillende fabrieken om werk te
vragen. Het aantal deelnemers was
toen tot ongeveer honderd gedaald.
Tot de bemanning van
den maassluischen logger Erga, die
blijkens te Maassluis dezer dagen
ontvangen berichten met man en
muis is vergaan, behoort ook de
matroos T. Hartevelt van Scheve-
ningen, vader van zeven kinderen.
De ongelukkige is de laatste uit
het geslacht der Hartevelts, die allen
van vader op zoon den dood in
de golven hebben gevonden.
De gemeenteraad van
Rotterdam verleende Donderdag
zijne toestemming op het voorstel
van B. en W. om goedkeuring der
door de commissie van administra
tie over het Ziekenhuis aan den
Coolsingel gesloten overeenkomst
met de commissie voor de zieken
verpleging van «Het Roode Kruis»
te 's-Gravenhage betreffende de op
leiding van pleegzusters van laatst
genoemde Vereeniging in het Zie
kenhuis aan den Coolsingel.
Te Barneveld werd eene
vrouw, terwijl zij in het achterhuis
met haar man bezig was met dor-
schen, onverwacht aangevallen door
een os. Het dier bracht haar met
de horens een aantal ernstige ver
wondingen toe. Heelkundige hulp
werd aanstonds ingeroepen; ofschoon
haar toestand hoogst zorgelijk ie,
bestaat er kans voor behoud van
haar leven. Waarom het dier eens
klaps zulk een rancune tegen de
vrouw had opgevat, wordt niet ver
meld.
Bij het bestuur der a f-
deeling Groningen van den Volks
bond is in overweging een voor-
FEUILLBTO N.
Oorspronkelijke Novelle
DOOB
HASSELAER.
9)
Ditmaal kon Mac Lynn van ganscher harte een toestem
mend antwoord geven. Terwijl het hem aangenaam zou
geweest zijn, als Wilkens het kantoor had verlaten, zag
hij toch liever dat diens belangen benadeeld werden. De
oude heer wreef zich vergenoegd in de handen, hij had
daar eens als een flink koopman gehandeld en was zeker
niet van meening dat hij den jongen Wilkens schandelijk be
nadeelde door hem dezen strik te spannen. «Wel, de jongen
mocht hem dankbaar zijn, dat hij op zijn leeftijd reeds
zulk een zeldzaam hoog salaris genoot op zulk een solied
kantoor als het zijnel»
«Wilt ge het jonge mensch even gaan roepen, mr.
Mac Lynn?» vroeg hij, terwijl hij zich gemakkelijk in zijn
leunstoel zette om Wilkens de hem toegedachte salarisver-
hooging bekend te maken. «Wij zullen geen gras over de
zaak laten groeien.» En hij dacht met genoegen aan zijn
verstandige handelwijze, die hem een kundig bediende deed
behouden voor eene geringe geldelijke opoffering.
Mac Lynn opende de glazen deur en verzocht Wilkens
even in zijn bureau te komen.
Fred keek verwonderd op en het was niet zonder een
gevoel van vrees, dat hij de pen neerlegde en van zijn
kruk opstond. Hij verwachtte eene berisping over wat er
dien morgen gebeurd was.
Hij was derhalve niet weinig verbaasd, toen de heer
Ryde hem met een vriendelijken glimlach ontving. Wilkens
bleef voor de beide heeren staan, weinig denkende dat hem
eene goede tijding zou worden medegedeeld, welke per
slot eene slechte zou blijken te zijn.
«Wilkens,» begon de oude heer, «ik heb je hier doen
komen om je te zeggen, dat ik zeer over je tevreden ben.»
De jonge man boog verlegen met het hoofd, nog niet
begrijpende waar zijn patroon heen wilde. Deze, die zoolang
mogelijk wilde genieten van de aangename tijding, die bij
zijn bediende mede te deelen had, keek hem glimlachend
aan en wachtte een lange poos. Mac Lynn had zijn stoel
omgedraaid en keek eveneens naar den jongeling, met een
strakken blik, alsof hij aan iets anders dacht.
«Ik ben zeer over je tevreden,» herhaalde mr. Ryde met
het hoofd knikkende, zoodat zijn lange grijze lokken zich
bewogen, «en ik heb daarom besloten....»
Weer toefde hij, en keek zijn bediende aan, om op zijn
gelaat te lezen of deze begreep wat er komen zou. Maar
Fred, welbekend met de principes van zijn chef omtrent
salarisverhooging, vatte in de verste verte niet, dat het iets
dergelijks zou kunnen gelden.
«En ik heb dus besloten,» vervolgde de oude heer lang
zaam, «om je met het begin der volgende maand, dertig
pond per jaar meer te geven, als bewijs van goedkeuring
voor je werk!»
Fred staarde hem in zwijgende verbazing aan. Dit had
hij zoo weinig verwacht, dat hij de eerste oogenblikken
geen besef had om zijn patroon te bedanken. Deze genoot
van zijne verbazing en knikte hem glimlachend toe. Ein
delijk mompelde Wilkens eene dankbetuiging en mr. Ryde
stond van zijn stoel op en gaf zijn bediende met neder-
buigende vriendelijkheid twee vingers.
Fred nam dezen halven handdruk eerbiedig aan en wachtte
toen tot men hem zou laten gaan en de gelegenheid geven
ziju geluk aan zijne collega's te gaan vertellen. Mr. Ryde
was ev-nwel nog niet klaar en, weder plaatsnemende, ging
hij voort:
«Ik heb hier echter eene voorwaarde bij, nl. deze, dat
je dit beschouwt als een bizondere toelage en er niet met
de anderen over spreekt. Dit zou strijdig zijn met de prin-
c pes van mijn kantoor 1»
Er zijn menschen, die principes bezitten wanneer het hun
geschikt en gemakkelijk voorkomt, maar ze laten vallen
zoodra de consequente doorvoering lastig worden zou.
Fred antwoordde niet dadelijk. In weerwil zijner vreugde
over de verhooging van zijn salaris, stuitte hem deze bepa
ling toch eenigszins tegen de borst. «Wanneer u er op
staat....» zeide hij aarzelend.
«Zeer zeker sta ik er op,» antwoordde mr. Ryde een
wemig uit de hoogte.
Fred beloofde er over te zullen zwijgen en met een ge-