De Magnetiseur,
TWEEDE BLAD
UIT INSULINDE.
Een bezoek aan Moresnet.
BEHOORENDE BIJ
HAARLEM'S DAGBLAD
VAN
Maandag 19 November 1888.
iea slimme Hollander en een domme Javaau.
(Een ware gebeurtenis
Het was ongeveer drie uur in den mid
dag en daarbij snikheet. De thermometer
wees 89» Fahrenheit. De tropische zon
schitterde buitengewoon vurig aan den in-
dischen onbewolkten hemel en zag met
bizondere grimmigheid neder op de be
woners dezer gewesten. Het was erg druk
op den Bodjongschen weg te Samaraug
en de menschen, die daar zoo door elkaar
krioelden, schenen er niet veel last van te
hebben, dat 't vuur des hemels zich zoo
geweldig liet gevoelen, 't Oostersch zoo
wel ah 't westersch element was er goed
vertegenwoordigd. Men zag er Chineezen
met en zonder opgekrulde staarten, Ara
bieren met hun typische haviksneuzen,
Bengaleezen en Klingaleezen met hun
lange vierkante trommels, bevattende aller
lei koopwaar tot zelfs vleeschblikjes en
harmonica's toe, Maleiers, Javanen enz. enz.
Yoorts uit het westenEugelschen, Duit-
schers, Franschen, Amerikanen, behalve
de talrijke Nederlanders en half-Nederlan-
ders. Van tijd tot tijd werd er ruim baan
gemaakt voor een landauer, die, getrokken
door alaka8saarsehe viervoeters, als 't ware
met de snelheid des bliksems door de
menigte heensneedzich verliezende in
kolossale stofwolken. Dau weder was 'i
een grobak, J) die reeds van verre zich
aankondigt door een aaklig rammelend ge
luid en te midden van dit alles, 't ver
moeiend gonzen en brommen der volks
massa, afgewisseld door het krijschend en
piepend geluid van huilende kinderen.
Ónder de menigte menschen, die op den
Bodjongscheuweg om verschillende redenen
aanwezig waren, bevond zich eenige jaren
geleden een jongmensch van omstreeks
vijf en twintig jaar, die door protectie
van dezen of genen te Samarang een flinke
betrekking had gekregen met een flink trak
tement. 't Was eigenlijk iemand, die in
Holland voor Oost-Indisch ambtenaar had
gestudeerd, maar zijn boos gesternte had
hem doen sjeezen. Met de grootste kalmte
liep de gesjeesde te wandelen, toen na ver
loop van eeuigen tijd een geweldige dorst
hem begon te plagen. Hij richtte nu zijn
schreden naar een koopman in tjau, 2)
die met zijn dochter druk bezig was zijn
klanten te bedienen. De gesjeesde zoo
zullen wij hem maar noemen haalde
fluks een beurs te voorschijn en bestelde
een glas tjau. Op 't eerste glas volgde een
tweede, daarop een derde. Toen nog een
en nog een alsof zijn dorst onleschbaar
was, tot verbazing van den Javaan die
den dorstigen Hollander verwonderd aan
keek en zich maar niet kon begrijpen,
dat de toe wan s) zooveel in zijn lichaam
kon bergen. En nadat de gesjeesde zoowat
vijf of zes glazen had geledigd bleef hij
zwerven in den omtrek van den tjaumau,
want onze goede vriend was getroffen
door den pijl van Amor en vurig verliefd
gewerden op de dochter van den koopman
in tjau. Het was stellig de uitwerking
van de verbazende hoeveelheid tjau, die
hij gedronken had De donkerbruine oogen
van de javaansche hadden hem betooverd
en schenen hem te boeien aan de plek
waar zij zat. Wat zou hij doen Den koop
man in tjau aanspreken, met den Javaan
een praatje maken en hem vragen wat hij
was en waar hij woonde? Maar de gesjeesde
kende geen sikkepitje Maleisch of Javaausch
uitgenomen een half dozijn scheldwoorden.
Hij had de talen geleerd maar was ze
totaal vergeten. Dat was een gek geval.
Een 'nlandsch voertuig.
Een frisBche, verkwikkelijke drank.
Mijnheer.
Daar schiet den gesjeesde eensklaps wat te
binnen.
Hij tast in den rechter binnenzak en
haalt er een klein boek uit te voorschijn,
't Was een Handleiding, die de gesjeesde
in Holland had gekocht en op de reis
hierheen had hij er zoo wat in zitten mij
meren. Doorgewerkt had hij 't niet, dat
was veel te saai en vervelend. Maar op
dit oogenblik was hij toch verblijd, dat
hij zoo'n hollandsch-maleischen gids bij
zich had en oogenblikkelijk sloeg hij de
afdeeling Gesprekken op; daar vond hij da
delijk al voor - hoe heet je: - apa loe
poenja nama? - Dat was uitkomst 1 Nog
eens goed gezien en toen 't boek dicht
geslagen en weggeborgen. Nu naderde hij
den tjaukoopman en vroeg: - apa loe
poenja nama? - Welk een uitwerkingDe
koopman in tjau zag den Hollander met
een verachtenden, half spottenden blik aan
en keerde hem den rug toe. De gesjeesde
was verbaasd en herhaalde op luiden toon
de vraag, doch kreeg geen antwoord tot
dat een half-Nederlander, die juist zijn
glas met tjau leegdronk, naar hem toe
kwam en aldus aansprak: - jij niet loe4)
zeggen, loe is koerang adjar en waarom
jij in de Indië kom, niet leer spreken goed
maleisch, jullie allemaal deuk maar- als
ik in de Indië kom, ik leeien zal de
maleisch - dat is sliin van jou en jou
volk, d-o-m slim. Bonjour amice!
De gesjeesde stond verbluft en herhaalde:
Koeraug adjar! Hij was uit het veld ge
slagen door den aanval van den half-
Nederlander. Hij durfde geen woord ma
leisch meer spreken en in zijn hart ver-
wenschte hij den auteur vau de Hand
leiding, die hem er zoo leelijk had laten
iuloopen! De auteur had 't dr. vóór zijn
naam staan!
Intus8chen begon de duisternis in te
vallen en de gesjeesde zag, dat de tjau
koopman zich gereed maakte te vertrek
ken. En de gesjeesde? Hij volgde den
tjaukoopman en zijne dochter van v^rre,
om ten minste te weten te komen waar
ze woonden. Na een half uur loopens zag
hij de lieden in een armzalige woning
verdwijnen. De gesjeesde teekende de plaats
nauwkeurig in zijn zakboekje op en keerde
terug. Toen hij een kwar ier later de
rivier van Samarang passeerde nam hij
't ongelukkige boekje uit den zak en slin
gerde het in de diepte weg. - Verdwijn in
den modder - bromde de Hollander.
Thuis gekomeH wierp de gesjeesde zich
in een wipstoel, stak een Havanna op en
ging behagelijk aan 't schommelen, alsof
er niets gebeurd was. Maar zie ter nauwer-
nood was hij thuis of het geluid van
voetslappen klonk in de verte.
- Wie mag dat wezen ?-mompelde de
gesjeesde, terwijl hij met schommelen op
hield.
- Bonsoir amice - klonk eensklaps uit
de duisternis en de persoon van een zwaar-
lijvigen tokohouder U verscheen voor den
gesjeesde.
- Dag Jan - antwoordde de Hollander
- ga zitten en steek een manilla op, hoe
staan de zaken?
- Perfect, - sprak de tokohouder ter
wijl hij ging zitten.
Daarop gingen de beide dicht naast
elkaar zitten en daar de hoeveelheid van
beider spraakwater niets te wenschen over
liet, zaten de sobats 7) al heel spoedig in
een druk gesprek gewikkeld. Eindelijk
kwam ook de historie van den tjaukoop
man en zijn dochter ter sprake, waarbij
de tokohouder 't uitschaterde van het
lachen.
- Wezenlijk Jan, - hernam de ge
sjeesde, - 't is mij ernst en al steek jij er
den draak mede, ik blijf bij mijn idee!
- Dolzinnig! - gaf de tokohouder ten
antwoord, te trouwen met een meisje, dat
men niet verstaat, zet die gedachte uit
je hoofd
- Ik blijf bij mijn idee, - hernam de
gesjeesde hoog ernstig.
4) Jij-
5) Onbeschoft.
6) "Winkelier.
Vrienden.
- Wat een gekke vertooningmompelde
de vriend, Jan genaamd.
- Als zij trouwt zit ik doodkalm op
mijn kantoor te rooken
- Wat blief je! - riep de tokohouder
verwonderd uit.
- 'tIs zoo!
- Hoe?
- Wel, dat ik bij 't trouwen van mijn
vrouw niet tegenwoordig zal zijn, als zij
trouwt zit ik doodkalm op mijn kantoor
te rooken, - herhaalde de gesjeesde heel
bedaard.
- Nog gekker, - antwoordde de toko
houder.
- Zeer eenvoudig Jan!
- Hoedan?
- In mijn plaats trouwt een ander, om
dat 't teveel mijn persoon in opspraak zou
brengen zoo ik haar vergezelde.
- En wie is die ander? vroeg de toko
houder.
- Een Javaan!
- Een Javaan! - herhaalde de toko
houder.
- Zeker mijn waarde en wel mijn be
diende Ripin.
- Raadselachtig, in de hoogste mate
raadselachtig
- Zeer eenvoudig - hernam de gesjeesde,
- zie hier hoe ik dat zaakje wil beredde
ren. Mijn bediende Ripin moet voor mij
dat meisje vragen, daarmede verdient hij
f 100 en een pak nieuwe kleereu. Van
mijn portret voorzien gaat hij naar den
tjaukoopman en verklaart dezen 't doel
zijner komst. Hij toont miju portret, zegt
wie ik ben, dat ik niet geheel van fortuin
ben ontbloot enz. enz. zoodat de tjaukoop
man met 't grootste genoegen mij zijn
dochter zal willen afstaan.
- Dat zal wel waar zijn! - mompelde
de tokohouder.
- En dan, - vervolgde de gesjeesde,
zegt Ripin, dat hij gevolmachtigd is van
mijnentwege, om in miju plaats met haar
te trouwen. Is de huwelijksformaliteit af-
geloopen, zijn de feestelijkheden, die altijd
bij zulk een gelegenheid gehouden worden
geëindigd, dan
- Is zij je vrouw, - vulde de toko
houder aan.
- Natuurlijk - gaf de gesjeesde ten
antwoord.
- Maar hoe zal je dat zaakje met Ripin
beredderen - vroeg de tokohouder ver
baasd, - je kent Maleisch noch Javaansch!
- Een ander zal dat voor mij doen
- Een ander, - vroeg vrieud Jan, ter
wijl hij zich oprichtte en uit den voor
hem staandeu sigarenkoker een stevigen
manilla nam.
-Ja, sprak de gesjeesde, - mijn vriend
Jan zal dat doen!
- Accoord- lachte de tokohouder,
roep dadelijk Ripin, dan zullen wij dat
zaakje klaar spelen.
- Een beste vent, - sprak de gesjeesde,
terwijl hij den naam van zijn djongos 3)
luidkeels uitsprak.
Ripin verscheen en nu had er een ge
sprek plaats tusschen den tokohouder en
den javaanschen bediende, waarvan de ge
sjeesde natuurlijk geen sikkepitje verstond.
Alleen verbaasde hij zich over de radheid
en zoetvloeiendheid, waarmede de tokohou
der zich uitdrukte en onwillekeurig dacht
hij aan zijn - apa loe poenja nama, - dan
dacht hij aan dien gezouten uitbrander van
den halt Nederlander in zijn eigenaardig
dialekt.
Na een gesprek van eeu half uur stond
Ripin op en verdween in de duisternis.
- Is de zaak in orde - vroeg de ge
sjeesde belangstellend.
- Zoo gezond als een zoetwatervischje-
antwoordde de tokohouder. En verder
werd dien avond over de zaak niet meer
gesproken, nadat de tokohouder had ge
zegd, dat hij er voor zorgen zou dat alles op
zijn pootjes terecht kwam. De gesjeesde
stond op en haalde een paar fl-sschen
champagne. Daarop dronken de beide vrien
den op eikaars gezondheidToen liep het
gesprek over alledaagsche zaken en werd
de beaumoude van Samarang te berde ge-
8) Verbasterd van wjongen».
bracht, waarbij de gesjeesde zich de op
merking veroorloofde, dat de Nederlan
ders en half-Nederlanders tegenover
elkaar stonden als water en vuur
daar beiden elkanders aanwezigheid niet
konden verdragen, dat sommigen half-Ne
derlanders noch Hollaudsch noch Maleisch
noch Javaausch kennen en dat de taal,
die zij tot voertuig hunner gedachten be
zigen eenige overeenkomst had met de
hutspot uit blik, maar dat hij liever huts=
pot had dan hun taal
Zoo pratende was het zoetjes aan tien
uur geworden, zoodat de tokohouder een
sigaar voor 't laatst nog opstak en den
gesjeesde verliet, na hem een goede nacht
rust toegewenscht te hebben.
Den volgenden morgen bij 't ontwaken
had de gesjeesde zware hoofdpijn en ge
voelde hij zieh niet vlekker". Tegen den
middag ging 't wat beter en juist zou hij
een luchtje scheppen, toen de figuur van
den tokohouder verscheen en deze den ge
sjeesde do f 100 vroeg beuevens zoo
veel en zooveel voor een pak kleeren.
De gesjeesde gaf onmiddellijk de som
en Ripin kreeg acht dagen permissie, om
voor zijn heer te trouwen en te gaan
feestvieren. Drie dagen later zou hij 's mid
dags om vier uur vóór de woning van
den gesjeesde passeeren, zoo niet dan was
zijn poging om de javaansche voor zijn
meester te venverven mislukt. Deze af
spraak had de tokohouder met zijn be
diende gemaakt.
En Ripin? De jongen hield zich aan
zijn woord. Drie dagen later, juist om vier
uur, kwam de bruiloftstoet aan en de ge
sjeesde zoowel als zijn vriend Jan, de
tokohouder, stonden vo^r hunne woningen
om den bruiloftstoet te zien voorbijgaan.
De gesjeesde verbaasde zich over de prach
tige kleeding van de javaansche, maar wat
hem nog meer verbaasde was, dat de bruid
niet eeDs naar hem keek. De bruidegom
zag zijn heer staan en lachte, terwijl de
gesjeesde ook lachte en zich innerlijk ver
heugde, dat alles zoo goed van stapel liep.
üienzeltden avond hadden de tokohouder
en de gesjeesde met elkaar een samen
komst, waarbij de eerste den laatste in
zeer opgewekte stemming had aangetroffen.
- Mag ik je gelukwenschen met je
aardig vrouwtje? - riep de tokohouder
enthousiastisch uit, terwijl hij den gesjeesde
hartelijk de hand drukte.
- Ik mag jou wel bedanken Jan - ant
woordde de gesjeesde, - voor de moeite,
die je genomen hebt voor mij dat zaakje
in orde te brengen! -
- Tot je dienst, tot je dienst, - her
nam de tokohouder.
- Zullen wij nu eens kijken - vroeg de
gesjeesde hoe Ripin feestviert?
- Een lumineus idee! - een lumineus
idee - riep de tokohouder uit, terwijl hij
zijn hoed greep en zeer vriendschappelijk
den gesjeesde onder den arm nam.
- Zoo liep ik altijd toen ik te Delft
nog student was met mijn vrienden - sprak
de gesjeesde.
- Aangename herinneringen uit het rijke
studentenleven - merkte de tokohouder op.
- Ja, vooral als men sjeest, - gaf de ge
sjeesde koel ten antwoord.
- Maar nu ben je toch excellent ge
slaagd
- 't Is ten minste te hopen, - gaf de
gesjeesde ten antwoord, alsof hij een voor
gevoel had van de dingen, die zouden ge
beuren.
Al pratende en koutende waren de beide
vrienden de plaats genaderd waar ue ja
vaansche woonde, maar er was geen spoor
van bruiloft te bespeuren. Alles was dood
stil. De tokohouder was verbaasd en de
gesjeesde stond als vastgenageld aan den
grond te kijken.
- Woont zij hier - vroeg de tokohouder.
- Daar in dat huisje, - antwoordde de
gesjeesde.
- Laat ons naar binnen gaan - sprak
de tokohouder.
Zoo gingen beiden 't huisje in, waar zij
op een ambèn den koopman in tjau zagen
zitten. De tokohouder knoopte onmiddel
lijk een gesprek met den Javaan aan en
vernam dat Ripin met zijn vrouwtje in
't pak kleeren en met de f 100 voor twee uur
was vertrokken om in een ander dorp%
bruiloft te houdenWelk dorp wist nie
mand! Hij was alleen met zijn vrouwtje
in een grobak weggereden. Meer kon de
oude man niet vertellen.
De gesjeesde en de tokohouder stonden
als 't ware van den donder getroffen
toen zij deze tijding vernamon. De ge
sjeesde zwoer eeuwige wraak, doch heeft
die nimmer kunnen volvoeren daar Ripin
met zijn bruid spoorloos was verdwenen.
Hij heeft echter de javaansche spoedig
kunnen vergeteu, want acht maanden later
deed hij een rijk huwelijk en is thans een
welgezeten en algemeen geacht burger van
Nederlandsch-Oost-Indië.
TJAMPAKA.
Haarlem, Nov. '88.
Tusschen Luik en Aken ligt een strookje
grouds van een mijl lang en een halve
mijl breed en bekend als //territoire neutre''.
Inderdaad is het dan ook een onzijdig
staatje, welks inwoners ten getale van on
geveer drieduizend bestuurd wordeu door
een gemeenteraad en een hoogstbescheiden
republiekje vormen.
Oorspronkelijk behoorde Altenberg of
Vieille-Moutagne, gelijk de naam luidt, tot
Oosten rij ksch België. Van 17941814
maakte hot deel uit van Frankrijk doch
bij verdrag van 16 Juni 1816 werd het
onzijdig gebied verklaard en onder ge
meenschappelijk toezicht gesteld van een
belgisch eu van een pruisisch regeerings-
beambte. Beide rijken genieten hun deel
der belastingen, terwijl de inwoners daar
entegen geen invoerrechten hebben te be
talen. Ingeval van oorlog mag Altenberg
door geeu van beide rijken bezet worden
en de Altenbergers behoeven zich niet aan
de dienstplicht te onderwerpen.
Dit voorrecht had aanvankelijk ten ge
volge dat Pruisen en Belgen, die aan de
olijven des vredes de voorkeur gaven boven
de palmen ran den oorlog, hetzelfde kunstje
toepasten wat de Amsterdammers volgens
boozo tongen wel eens in praktijk brengen
om van tie schutterij af te komen, name
lijk hun woonplaats voor de leus over
brengen naar het naburige Nieuwer-Amstel.
Daaraan is echter spoedig een einde ge
maakt door de bepaling dat alleen zij die
van Altenberg geboortig zijn, niet onder
het gewe.r kunnen geroepen worden.
De eigenlijke reden der onzijdig ver
klaring schijnt gezocht te moeten worden
in de omstandigheid dat Altenberg zich
verheugt in het bezit van een bizonder
rijke kalmeigroeve over wier benadering
Pruisen en België het niet eens konden
worden en toeu hebben de scheidsmannen de
salomische rechtspraak toegepast, waarvan
de huidige toestand het gevolg is.
Met die wetenschap toegerust kon ik
der verzoeking niet weerstaan buiten mijn
reisbiljet om voor een paar mark eeus van
Aken naar Montzen-Moresnet te sporen
ten einde van daar, na een wandeling van
3 kwartieruurs, op onzijdig gebied te
ademen.
Dit uitstapje, al behoort Altenberg niet
tot het uitgestrekte Paradijs van Baedeker's
geloovigeu, heeft alleraangenaamste indruk
ken nagelaten, dank zij het vriendelijke
heuvelachtige landschap. Ik vraag derhalve
verlof aan eene hoogstbej aarde schoone
als onze aarde, nog eens even het hof te
maken, ten einde u er het eenden ander
van te vertellen.
De heirbaan, die men van de povere
spoorweghalte te volgen heeft, bidt langs
wei- en bouwland, hier en daar gestoffeerd
met eenvoudige woningen of fraaie kas
teeltjes, als op een natuurlijken waaier van
woudboomon geschilderd. Hier en daar
steekt het vergulde spitsje van eeu kerk
torentje boven het lommer uit of trekt een
bergwoning de aandacht waarop de rood
bonte koeien zoo op haar gemak grazen
en liggen te herkauwen alsof zij in ons
vlakke polderland waren.
Na een half uur gaans verlaat men den
straatweg voor een landpad met lage
doorn heggen en rijzige boomgroepen door-
FBÜILLHTON,
Oorspronkelijke Novelle
DOOB
HASSELAER,
13)
De dag dar openbars terechtzitting was aangebroken.
Het was een droevige, triestige dag, de lucht hing lood
zwaar over de aarde.
Fred liep heen en weder in zijn cel, in afwachting dat
men hem zou komen halen om hem naar het gebouw der
rechtbank te voeren. Hij had den ganscheu nacht geen
oog gesloten, in weerwil van de heftige en herhaalde
pogingen die hij in het werk had gesteld om zijn zenuw
gestel tot kalmte te brengen. Nu en dan stond hij til of
ging op dm rand van zijn legerstede zitten, maar spoedig,
als was het hem onmogelijk rustig te blijven, zette hij
zijn gejaagde wandeling weder voort.
Daar werd een sleutel in het slot gestoken, de deur
ging open en op den drempel vertoonden zich twee politie
agenten met hun strakke gezichten en groote knevels
«Volg mij zeide de oudste op gebiedenden toon tot den
jongen man, alsof hij tot een hond sprak.
Fied keek hem vastberaden in het gezicht en klemde
de tanden op elkaar. Hij zweeg evenwel en volgde den
aged door den smallen corridor, terwijl de tweede achter
hem aanliep. Zoo gingen zij door een reeks van gangen
en portalen totdat de agent een deur opende, die toegang
gaf op de straat.
Fred keek naar buiten en deed onwillekeurig een stap
achteruit terwij zijne knieën knikten. Hij zag den gevan
genwagen, voertuig der schande, dat hem wachtte. Hij
zag ook, o God, eene joelende menigte die zich tuk op
een schandaal, rondom de akelige equipage verdrong, en
wachtte op zijn komst.
«Vooruit!» zeide de oudste agent ruw, terwijl hij den
gevangene bij den arm greep, maar de ander, die Fred's
ontroering bemerkt had, haalde een grove linnen kap te
voorschijn en bood hem die aan om zijn gelaat te ver
bergen. Een oogenblik wilde Fred de hand er naar uitsteken,
toen bedacht hij zich en fier het hoofd opheffende, zeide
hij«Ik dank u, ieder mag mij zien
Met vasten tred ging hij tusschen de mannen der wet
naar den wagen. Zoodra hij op den drempel wa3 ver
schenen had het gelach en gejoel van de dringende volks
menigte opgehouden en toen hij voortschreed heerschte er
een doodelijke stilte. Aller oogen waren op hem gevestigd.
Fred was bleek, maar hij zag flink voor zich uit, zonder
den schijn op zich te laden van alles te trotseeren door
het hoofd in den nek te werpen, maar ook zonder éen
enkel oogenblik de oogen neer te slaan. Niettemin slaakte
hij een zucht van verlichting, toen hij in den wagen zat
en deze, rammelend eu schokkend, wegieed.
Bij de deur van het rechtsgebouw wachtte hem dezelfde
beproeving, maar deze d-orstond hij met niet minder trots
dau de eerste. Men bracht hem :u eene cel, die in niets
verschilde van de zijne, en daar wachtte hij langen tijd,
terwijl hij het kloppen van zijn hart tot bedaren zocht te
brengen.
Plotseling hoorde hij de deur openen en, opziende zag
hij den ouden advokaat mr. Davids, d.e met een glimlach
naar hem toekwam. Fred groette hem zeer onwillig, maar
zijn bezoeker lette daar niet op.
«Hebt gij nu al eens nagedacht?» vroeg hij met een
knipoogje. «Ik behoef dat eigenlijk niet eens te vragen, ik
weet wel wat gij zeggen zult. Ocb, het gebeurt zoo vaak
dat men geen advokaat verlangt, maar toch op het uiterste
oogenblik hem bidt en smeekt om zijn hulp. Ik ben bij
uw moeder geweest en heb haar beloofd miju beet voor u
te doen. Mijn pleidooi is gereed, hoewel uw koppigheid mij
de taak niet gemakkelijk heeft gemaakt. Eén ding verzoek
ik u echter, antwoord kort en antwoord niet op vragen,
waarvan gij de bedoeling niet begrijpt!»
«Ik dank u, ik zal mijzelf verdedige. I» antwoordde Fred
bedaard.
«Wat!» riep mr. Davids verbaasd.
«Het is zooals ik u zeg!» ging Fred voort. «Gij hebt uw
best voor mij gedaan en ik ben er u dankbaar voor. Ik
vraag u tevens verschooning voor de onheusche wijze waarop
ik u de vorige maal heb bejegend. Maar ik ben bij mijn
besluit gebleven eu, dat verzeker ik u, ik zal slagen in