De Magnetiseur, TWEEDE BLAD UIT INSULINDE. Een bezoek aan Moresnet. BEHOORENDE BIJ HAARLEM'S DAGBLAD VAN Maandag 19 November 1888. iea slimme Hollander en een domme Javaau. (Een ware gebeurtenis Het was ongeveer drie uur in den mid dag en daarbij snikheet. De thermometer wees 89» Fahrenheit. De tropische zon schitterde buitengewoon vurig aan den in- dischen onbewolkten hemel en zag met bizondere grimmigheid neder op de be woners dezer gewesten. Het was erg druk op den Bodjongschen weg te Samaraug en de menschen, die daar zoo door elkaar krioelden, schenen er niet veel last van te hebben, dat 't vuur des hemels zich zoo geweldig liet gevoelen, 't Oostersch zoo wel ah 't westersch element was er goed vertegenwoordigd. Men zag er Chineezen met en zonder opgekrulde staarten, Ara bieren met hun typische haviksneuzen, Bengaleezen en Klingaleezen met hun lange vierkante trommels, bevattende aller lei koopwaar tot zelfs vleeschblikjes en harmonica's toe, Maleiers, Javanen enz. enz. Yoorts uit het westenEugelschen, Duit- schers, Franschen, Amerikanen, behalve de talrijke Nederlanders en half-Nederlan- ders. Van tijd tot tijd werd er ruim baan gemaakt voor een landauer, die, getrokken door alaka8saarsehe viervoeters, als 't ware met de snelheid des bliksems door de menigte heensneedzich verliezende in kolossale stofwolken. Dau weder was 'i een grobak, J) die reeds van verre zich aankondigt door een aaklig rammelend ge luid en te midden van dit alles, 't ver moeiend gonzen en brommen der volks massa, afgewisseld door het krijschend en piepend geluid van huilende kinderen. Ónder de menigte menschen, die op den Bodjongscheuweg om verschillende redenen aanwezig waren, bevond zich eenige jaren geleden een jongmensch van omstreeks vijf en twintig jaar, die door protectie van dezen of genen te Samarang een flinke betrekking had gekregen met een flink trak tement. 't Was eigenlijk iemand, die in Holland voor Oost-Indisch ambtenaar had gestudeerd, maar zijn boos gesternte had hem doen sjeezen. Met de grootste kalmte liep de gesjeesde te wandelen, toen na ver loop van eeuigen tijd een geweldige dorst hem begon te plagen. Hij richtte nu zijn schreden naar een koopman in tjau, 2) die met zijn dochter druk bezig was zijn klanten te bedienen. De gesjeesde zoo zullen wij hem maar noemen haalde fluks een beurs te voorschijn en bestelde een glas tjau. Op 't eerste glas volgde een tweede, daarop een derde. Toen nog een en nog een alsof zijn dorst onleschbaar was, tot verbazing van den Javaan die den dorstigen Hollander verwonderd aan keek en zich maar niet kon begrijpen, dat de toe wan s) zooveel in zijn lichaam kon bergen. En nadat de gesjeesde zoowat vijf of zes glazen had geledigd bleef hij zwerven in den omtrek van den tjaumau, want onze goede vriend was getroffen door den pijl van Amor en vurig verliefd gewerden op de dochter van den koopman in tjau. Het was stellig de uitwerking van de verbazende hoeveelheid tjau, die hij gedronken had De donkerbruine oogen van de javaansche hadden hem betooverd en schenen hem te boeien aan de plek waar zij zat. Wat zou hij doen Den koop man in tjau aanspreken, met den Javaan een praatje maken en hem vragen wat hij was en waar hij woonde? Maar de gesjeesde kende geen sikkepitje Maleisch of Javaausch uitgenomen een half dozijn scheldwoorden. Hij had de talen geleerd maar was ze totaal vergeten. Dat was een gek geval. Een 'nlandsch voertuig. Een frisBche, verkwikkelijke drank. Mijnheer. Daar schiet den gesjeesde eensklaps wat te binnen. Hij tast in den rechter binnenzak en haalt er een klein boek uit te voorschijn, 't Was een Handleiding, die de gesjeesde in Holland had gekocht en op de reis hierheen had hij er zoo wat in zitten mij meren. Doorgewerkt had hij 't niet, dat was veel te saai en vervelend. Maar op dit oogenblik was hij toch verblijd, dat hij zoo'n hollandsch-maleischen gids bij zich had en oogenblikkelijk sloeg hij de afdeeling Gesprekken op; daar vond hij da delijk al voor - hoe heet je: - apa loe poenja nama? - Dat was uitkomst 1 Nog eens goed gezien en toen 't boek dicht geslagen en weggeborgen. Nu naderde hij den tjaukoopman en vroeg: - apa loe poenja nama? - Welk een uitwerkingDe koopman in tjau zag den Hollander met een verachtenden, half spottenden blik aan en keerde hem den rug toe. De gesjeesde was verbaasd en herhaalde op luiden toon de vraag, doch kreeg geen antwoord tot dat een half-Nederlander, die juist zijn glas met tjau leegdronk, naar hem toe kwam en aldus aansprak: - jij niet loe4) zeggen, loe is koerang adjar en waarom jij in de Indië kom, niet leer spreken goed maleisch, jullie allemaal deuk maar- als ik in de Indië kom, ik leeien zal de maleisch - dat is sliin van jou en jou volk, d-o-m slim. Bonjour amice! De gesjeesde stond verbluft en herhaalde: Koeraug adjar! Hij was uit het veld ge slagen door den aanval van den half- Nederlander. Hij durfde geen woord ma leisch meer spreken en in zijn hart ver- wenschte hij den auteur vau de Hand leiding, die hem er zoo leelijk had laten iuloopen! De auteur had 't dr. vóór zijn naam staan! Intus8chen begon de duisternis in te vallen en de gesjeesde zag, dat de tjau koopman zich gereed maakte te vertrek ken. En de gesjeesde? Hij volgde den tjaukoopman en zijne dochter van v^rre, om ten minste te weten te komen waar ze woonden. Na een half uur loopens zag hij de lieden in een armzalige woning verdwijnen. De gesjeesde teekende de plaats nauwkeurig in zijn zakboekje op en keerde terug. Toen hij een kwar ier later de rivier van Samarang passeerde nam hij 't ongelukkige boekje uit den zak en slin gerde het in de diepte weg. - Verdwijn in den modder - bromde de Hollander. Thuis gekomeH wierp de gesjeesde zich in een wipstoel, stak een Havanna op en ging behagelijk aan 't schommelen, alsof er niets gebeurd was. Maar zie ter nauwer- nood was hij thuis of het geluid van voetslappen klonk in de verte. - Wie mag dat wezen ?-mompelde de gesjeesde, terwijl hij met schommelen op hield. - Bonsoir amice - klonk eensklaps uit de duisternis en de persoon van een zwaar- lijvigen tokohouder U verscheen voor den gesjeesde. - Dag Jan - antwoordde de Hollander - ga zitten en steek een manilla op, hoe staan de zaken? - Perfect, - sprak de tokohouder ter wijl hij ging zitten. Daarop gingen de beide dicht naast elkaar zitten en daar de hoeveelheid van beider spraakwater niets te wenschen over liet, zaten de sobats 7) al heel spoedig in een druk gesprek gewikkeld. Eindelijk kwam ook de historie van den tjaukoop man en zijn dochter ter sprake, waarbij de tokohouder 't uitschaterde van het lachen. - Wezenlijk Jan, - hernam de ge sjeesde, - 't is mij ernst en al steek jij er den draak mede, ik blijf bij mijn idee! - Dolzinnig! - gaf de tokohouder ten antwoord, te trouwen met een meisje, dat men niet verstaat, zet die gedachte uit je hoofd - Ik blijf bij mijn idee, - hernam de gesjeesde hoog ernstig. 4) Jij- 5) Onbeschoft. 6) "Winkelier. Vrienden. - Wat een gekke vertooningmompelde de vriend, Jan genaamd. - Als zij trouwt zit ik doodkalm op mijn kantoor te rooken - Wat blief je! - riep de tokohouder verwonderd uit. - 'tIs zoo! - Hoe? - Wel, dat ik bij 't trouwen van mijn vrouw niet tegenwoordig zal zijn, als zij trouwt zit ik doodkalm op mijn kantoor te rooken, - herhaalde de gesjeesde heel bedaard. - Nog gekker, - antwoordde de toko houder. - Zeer eenvoudig Jan! - Hoedan? - In mijn plaats trouwt een ander, om dat 't teveel mijn persoon in opspraak zou brengen zoo ik haar vergezelde. - En wie is die ander? vroeg de toko houder. - Een Javaan! - Een Javaan! - herhaalde de toko houder. - Zeker mijn waarde en wel mijn be diende Ripin. - Raadselachtig, in de hoogste mate raadselachtig - Zeer eenvoudig - hernam de gesjeesde, - zie hier hoe ik dat zaakje wil beredde ren. Mijn bediende Ripin moet voor mij dat meisje vragen, daarmede verdient hij f 100 en een pak nieuwe kleereu. Van mijn portret voorzien gaat hij naar den tjaukoopman en verklaart dezen 't doel zijner komst. Hij toont miju portret, zegt wie ik ben, dat ik niet geheel van fortuin ben ontbloot enz. enz. zoodat de tjaukoop man met 't grootste genoegen mij zijn dochter zal willen afstaan. - Dat zal wel waar zijn! - mompelde de tokohouder. - En dan, - vervolgde de gesjeesde, zegt Ripin, dat hij gevolmachtigd is van mijnentwege, om in miju plaats met haar te trouwen. Is de huwelijksformaliteit af- geloopen, zijn de feestelijkheden, die altijd bij zulk een gelegenheid gehouden worden geëindigd, dan - Is zij je vrouw, - vulde de toko houder aan. - Natuurlijk - gaf de gesjeesde ten antwoord. - Maar hoe zal je dat zaakje met Ripin beredderen - vroeg de tokohouder ver baasd, - je kent Maleisch noch Javaansch! - Een ander zal dat voor mij doen - Een ander, - vroeg vrieud Jan, ter wijl hij zich oprichtte en uit den voor hem staandeu sigarenkoker een stevigen manilla nam. -Ja, sprak de gesjeesde, - mijn vriend Jan zal dat doen! - Accoord- lachte de tokohouder, roep dadelijk Ripin, dan zullen wij dat zaakje klaar spelen. - Een beste vent, - sprak de gesjeesde, terwijl hij den naam van zijn djongos 3) luidkeels uitsprak. Ripin verscheen en nu had er een ge sprek plaats tusschen den tokohouder en den javaanschen bediende, waarvan de ge sjeesde natuurlijk geen sikkepitje verstond. Alleen verbaasde hij zich over de radheid en zoetvloeiendheid, waarmede de tokohou der zich uitdrukte en onwillekeurig dacht hij aan zijn - apa loe poenja nama, - dan dacht hij aan dien gezouten uitbrander van den halt Nederlander in zijn eigenaardig dialekt. Na een gesprek van eeu half uur stond Ripin op en verdween in de duisternis. - Is de zaak in orde - vroeg de ge sjeesde belangstellend. - Zoo gezond als een zoetwatervischje- antwoordde de tokohouder. En verder werd dien avond over de zaak niet meer gesproken, nadat de tokohouder had ge zegd, dat hij er voor zorgen zou dat alles op zijn pootjes terecht kwam. De gesjeesde stond op en haalde een paar fl-sschen champagne. Daarop dronken de beide vrien den op eikaars gezondheidToen liep het gesprek over alledaagsche zaken en werd de beaumoude van Samarang te berde ge- 8) Verbasterd van wjongen». bracht, waarbij de gesjeesde zich de op merking veroorloofde, dat de Nederlan ders en half-Nederlanders tegenover elkaar stonden als water en vuur daar beiden elkanders aanwezigheid niet konden verdragen, dat sommigen half-Ne derlanders noch Hollaudsch noch Maleisch noch Javaausch kennen en dat de taal, die zij tot voertuig hunner gedachten be zigen eenige overeenkomst had met de hutspot uit blik, maar dat hij liever huts= pot had dan hun taal Zoo pratende was het zoetjes aan tien uur geworden, zoodat de tokohouder een sigaar voor 't laatst nog opstak en den gesjeesde verliet, na hem een goede nacht rust toegewenscht te hebben. Den volgenden morgen bij 't ontwaken had de gesjeesde zware hoofdpijn en ge voelde hij zieh niet vlekker". Tegen den middag ging 't wat beter en juist zou hij een luchtje scheppen, toen de figuur van den tokohouder verscheen en deze den ge sjeesde do f 100 vroeg beuevens zoo veel en zooveel voor een pak kleeren. De gesjeesde gaf onmiddellijk de som en Ripin kreeg acht dagen permissie, om voor zijn heer te trouwen en te gaan feestvieren. Drie dagen later zou hij 's mid dags om vier uur vóór de woning van den gesjeesde passeeren, zoo niet dan was zijn poging om de javaansche voor zijn meester te venverven mislukt. Deze af spraak had de tokohouder met zijn be diende gemaakt. En Ripin? De jongen hield zich aan zijn woord. Drie dagen later, juist om vier uur, kwam de bruiloftstoet aan en de ge sjeesde zoowel als zijn vriend Jan, de tokohouder, stonden vo^r hunne woningen om den bruiloftstoet te zien voorbijgaan. De gesjeesde verbaasde zich over de prach tige kleeding van de javaansche, maar wat hem nog meer verbaasde was, dat de bruid niet eeDs naar hem keek. De bruidegom zag zijn heer staan en lachte, terwijl de gesjeesde ook lachte en zich innerlijk ver heugde, dat alles zoo goed van stapel liep. üienzeltden avond hadden de tokohouder en de gesjeesde met elkaar een samen komst, waarbij de eerste den laatste in zeer opgewekte stemming had aangetroffen. - Mag ik je gelukwenschen met je aardig vrouwtje? - riep de tokohouder enthousiastisch uit, terwijl hij den gesjeesde hartelijk de hand drukte. - Ik mag jou wel bedanken Jan - ant woordde de gesjeesde, - voor de moeite, die je genomen hebt voor mij dat zaakje in orde te brengen! - - Tot je dienst, tot je dienst, - her nam de tokohouder. - Zullen wij nu eens kijken - vroeg de gesjeesde hoe Ripin feestviert? - Een lumineus idee! - een lumineus idee - riep de tokohouder uit, terwijl hij zijn hoed greep en zeer vriendschappelijk den gesjeesde onder den arm nam. - Zoo liep ik altijd toen ik te Delft nog student was met mijn vrienden - sprak de gesjeesde. - Aangename herinneringen uit het rijke studentenleven - merkte de tokohouder op. - Ja, vooral als men sjeest, - gaf de ge sjeesde koel ten antwoord. - Maar nu ben je toch excellent ge slaagd - 't Is ten minste te hopen, - gaf de gesjeesde ten antwoord, alsof hij een voor gevoel had van de dingen, die zouden ge beuren. Al pratende en koutende waren de beide vrienden de plaats genaderd waar ue ja vaansche woonde, maar er was geen spoor van bruiloft te bespeuren. Alles was dood stil. De tokohouder was verbaasd en de gesjeesde stond als vastgenageld aan den grond te kijken. - Woont zij hier - vroeg de tokohouder. - Daar in dat huisje, - antwoordde de gesjeesde. - Laat ons naar binnen gaan - sprak de tokohouder. Zoo gingen beiden 't huisje in, waar zij op een ambèn den koopman in tjau zagen zitten. De tokohouder knoopte onmiddel lijk een gesprek met den Javaan aan en vernam dat Ripin met zijn vrouwtje in 't pak kleeren en met de f 100 voor twee uur was vertrokken om in een ander dorp% bruiloft te houdenWelk dorp wist nie mand! Hij was alleen met zijn vrouwtje in een grobak weggereden. Meer kon de oude man niet vertellen. De gesjeesde en de tokohouder stonden als 't ware van den donder getroffen toen zij deze tijding vernamon. De ge sjeesde zwoer eeuwige wraak, doch heeft die nimmer kunnen volvoeren daar Ripin met zijn bruid spoorloos was verdwenen. Hij heeft echter de javaansche spoedig kunnen vergeteu, want acht maanden later deed hij een rijk huwelijk en is thans een welgezeten en algemeen geacht burger van Nederlandsch-Oost-Indië. TJAMPAKA. Haarlem, Nov. '88. Tusschen Luik en Aken ligt een strookje grouds van een mijl lang en een halve mijl breed en bekend als //territoire neutre''. Inderdaad is het dan ook een onzijdig staatje, welks inwoners ten getale van on geveer drieduizend bestuurd wordeu door een gemeenteraad en een hoogstbescheiden republiekje vormen. Oorspronkelijk behoorde Altenberg of Vieille-Moutagne, gelijk de naam luidt, tot Oosten rij ksch België. Van 17941814 maakte hot deel uit van Frankrijk doch bij verdrag van 16 Juni 1816 werd het onzijdig gebied verklaard en onder ge meenschappelijk toezicht gesteld van een belgisch eu van een pruisisch regeerings- beambte. Beide rijken genieten hun deel der belastingen, terwijl de inwoners daar entegen geen invoerrechten hebben te be talen. Ingeval van oorlog mag Altenberg door geeu van beide rijken bezet worden en de Altenbergers behoeven zich niet aan de dienstplicht te onderwerpen. Dit voorrecht had aanvankelijk ten ge volge dat Pruisen en Belgen, die aan de olijven des vredes de voorkeur gaven boven de palmen ran den oorlog, hetzelfde kunstje toepasten wat de Amsterdammers volgens boozo tongen wel eens in praktijk brengen om van tie schutterij af te komen, name lijk hun woonplaats voor de leus over brengen naar het naburige Nieuwer-Amstel. Daaraan is echter spoedig een einde ge maakt door de bepaling dat alleen zij die van Altenberg geboortig zijn, niet onder het gewe.r kunnen geroepen worden. De eigenlijke reden der onzijdig ver klaring schijnt gezocht te moeten worden in de omstandigheid dat Altenberg zich verheugt in het bezit van een bizonder rijke kalmeigroeve over wier benadering Pruisen en België het niet eens konden worden en toeu hebben de scheidsmannen de salomische rechtspraak toegepast, waarvan de huidige toestand het gevolg is. Met die wetenschap toegerust kon ik der verzoeking niet weerstaan buiten mijn reisbiljet om voor een paar mark eeus van Aken naar Montzen-Moresnet te sporen ten einde van daar, na een wandeling van 3 kwartieruurs, op onzijdig gebied te ademen. Dit uitstapje, al behoort Altenberg niet tot het uitgestrekte Paradijs van Baedeker's geloovigeu, heeft alleraangenaamste indruk ken nagelaten, dank zij het vriendelijke heuvelachtige landschap. Ik vraag derhalve verlof aan eene hoogstbej aarde schoone als onze aarde, nog eens even het hof te maken, ten einde u er het eenden ander van te vertellen. De heirbaan, die men van de povere spoorweghalte te volgen heeft, bidt langs wei- en bouwland, hier en daar gestoffeerd met eenvoudige woningen of fraaie kas teeltjes, als op een natuurlijken waaier van woudboomon geschilderd. Hier en daar steekt het vergulde spitsje van eeu kerk torentje boven het lommer uit of trekt een bergwoning de aandacht waarop de rood bonte koeien zoo op haar gemak grazen en liggen te herkauwen alsof zij in ons vlakke polderland waren. Na een half uur gaans verlaat men den straatweg voor een landpad met lage doorn heggen en rijzige boomgroepen door- FBÜILLHTON, Oorspronkelijke Novelle DOOB HASSELAER, 13) De dag dar openbars terechtzitting was aangebroken. Het was een droevige, triestige dag, de lucht hing lood zwaar over de aarde. Fred liep heen en weder in zijn cel, in afwachting dat men hem zou komen halen om hem naar het gebouw der rechtbank te voeren. Hij had den ganscheu nacht geen oog gesloten, in weerwil van de heftige en herhaalde pogingen die hij in het werk had gesteld om zijn zenuw gestel tot kalmte te brengen. Nu en dan stond hij til of ging op dm rand van zijn legerstede zitten, maar spoedig, als was het hem onmogelijk rustig te blijven, zette hij zijn gejaagde wandeling weder voort. Daar werd een sleutel in het slot gestoken, de deur ging open en op den drempel vertoonden zich twee politie agenten met hun strakke gezichten en groote knevels «Volg mij zeide de oudste op gebiedenden toon tot den jongen man, alsof hij tot een hond sprak. Fied keek hem vastberaden in het gezicht en klemde de tanden op elkaar. Hij zweeg evenwel en volgde den aged door den smallen corridor, terwijl de tweede achter hem aanliep. Zoo gingen zij door een reeks van gangen en portalen totdat de agent een deur opende, die toegang gaf op de straat. Fred keek naar buiten en deed onwillekeurig een stap achteruit terwij zijne knieën knikten. Hij zag den gevan genwagen, voertuig der schande, dat hem wachtte. Hij zag ook, o God, eene joelende menigte die zich tuk op een schandaal, rondom de akelige equipage verdrong, en wachtte op zijn komst. «Vooruit!» zeide de oudste agent ruw, terwijl hij den gevangene bij den arm greep, maar de ander, die Fred's ontroering bemerkt had, haalde een grove linnen kap te voorschijn en bood hem die aan om zijn gelaat te ver bergen. Een oogenblik wilde Fred de hand er naar uitsteken, toen bedacht hij zich en fier het hoofd opheffende, zeide hij«Ik dank u, ieder mag mij zien Met vasten tred ging hij tusschen de mannen der wet naar den wagen. Zoodra hij op den drempel wa3 ver schenen had het gelach en gejoel van de dringende volks menigte opgehouden en toen hij voortschreed heerschte er een doodelijke stilte. Aller oogen waren op hem gevestigd. Fred was bleek, maar hij zag flink voor zich uit, zonder den schijn op zich te laden van alles te trotseeren door het hoofd in den nek te werpen, maar ook zonder éen enkel oogenblik de oogen neer te slaan. Niettemin slaakte hij een zucht van verlichting, toen hij in den wagen zat en deze, rammelend eu schokkend, wegieed. Bij de deur van het rechtsgebouw wachtte hem dezelfde beproeving, maar deze d-orstond hij met niet minder trots dau de eerste. Men bracht hem :u eene cel, die in niets verschilde van de zijne, en daar wachtte hij langen tijd, terwijl hij het kloppen van zijn hart tot bedaren zocht te brengen. Plotseling hoorde hij de deur openen en, opziende zag hij den ouden advokaat mr. Davids, d.e met een glimlach naar hem toekwam. Fred groette hem zeer onwillig, maar zijn bezoeker lette daar niet op. «Hebt gij nu al eens nagedacht?» vroeg hij met een knipoogje. «Ik behoef dat eigenlijk niet eens te vragen, ik weet wel wat gij zeggen zult. Ocb, het gebeurt zoo vaak dat men geen advokaat verlangt, maar toch op het uiterste oogenblik hem bidt en smeekt om zijn hulp. Ik ben bij uw moeder geweest en heb haar beloofd miju beet voor u te doen. Mijn pleidooi is gereed, hoewel uw koppigheid mij de taak niet gemakkelijk heeft gemaakt. Eén ding verzoek ik u echter, antwoord kort en antwoord niet op vragen, waarvan gij de bedoeling niet begrijpt!» «Ik dank u, ik zal mijzelf verdedige. I» antwoordde Fred bedaard. «Wat!» riep mr. Davids verbaasd. «Het is zooals ik u zeg!» ging Fred voort. «Gij hebt uw best voor mij gedaan en ik ben er u dankbaar voor. Ik vraag u tevens verschooning voor de onheusche wijze waarop ik u de vorige maal heb bejegend. Maar ik ben bij mijn besluit gebleven eu, dat verzeker ik u, ik zal slagen in

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Haarlem's Dagblad | 1888 | | pagina 5