TWEEDE BLAD De Laatste rit. BINNENLAND. behoobende bij HAARLEM'S DAGBLAD VAN Maandag 24 December 1888. Het was in 18....; ik was genood zaakt de lente- en zomermaanden in New-York door te brengen, en ik bad slechts bezigheid genoeg om een gedeelte van den dag te dooden. Vooral bracht ik veel tijd in Central Park door, waar ik schetsen maakte, rondslenterde en kennis maakte met de allerliefste hoekjes en plaats jes. Spoedig geraakte -ik in kennis met alle agenten van politie, die daar beurtelings de wacht hielden en in een van hen ik weldra een bizouder vertrouwen stelde. H9t was een forsche man met blond haar, in manieren _en spraak ver boven zijn stand. Eens op een morgen, had ik mij met mijn schetsboek aan de west zijde van het park nedergezet, tegenover een heg en dicht bij een laan, waarin mijn vriend, Brown, langzaam op en neer wandelde. Bijna een uur was aldus verstreken, toen ik een snellen tred hoorde, als van iemand die haastig naderde en op ziende zag ik een man, met lang, zwart haar, vermengd met eenig grijs, die snel lange den rijweg kwam aanloopen, recht op de heg at. In het eerste oogenblik hield ik hem voor iemand vat' omstreeks veertig jaar, maar bij nadere be schouwing scheen hij mij toch eenige jaren jonger. Hij droeg een zeer net rijkostuum, engsluitende broek van donkerbruin laken, hooge laarzen en een zwarte jas. Een hooge hoed en een met zilver versierde jachttasch voltooiden eene uitrusting die of. schoon wat oudsrwetsch van snede, van de fijnste stof en het degelijk ste maaksel was. Mijn nieuwsgie righeid steeg echter ten top toen ik bemerkte dat hij in plaats van een paard een groot stuk donker hou! bereed, dat hij klaarblijkelijk voor een paard hield, want hij liep tegen de heg op en sprong er met het stuk hout en al over heen, alsof hii een levend dier onder zich had. Zijn voorkomen had niets vreemds, ofschoon zijn handelwijze verre van gewoon was inderdaad, onder ge wone omstandigheden zou het nie mand zijn toegestaan langs het rij pad te gaan, zonder een schel gefluit of «hallo», dat hem zou hebben doen terugkeeren. Naar mijn vriend gaandeden politie-agent, vroeg de vreemdeling gejaagd of hij eene dame bad ge zien in 't zwart gekleed en met een blauwe voile, rijdende op een isa belia kleurig paard, en of zij dien weg langs kwam. «Wij zouden samen over de bin dercis rijden,» ging bij voort, «maar haar paard struikelde bier, en ik sta er zeer op, baar in te balen, voor zij den uitgang van het park bereikt.» Terwijl bij sprak nam bij eenige glimmende keisteentjes uit zijn zak en liet die vallen in de haud van den agent. Deze laatste stak ze in zijn zak en antwoordde op onder- danigen toon, dat hij de dame had gezien en dat zij nog niet ver kon zijn, daar haar paard al langzamer was beginnen te loopen. «Als gij rechtuit gaat, mijnheer, dan zult gij haar waarschijnlijk dicht hij het reservoir kunnen in halen.» De vreemdeling bedankte den agent beleefd, wenschte hem een goeden dag en zette zijn tocht op het stuk hout voort. Dit kleine voorval had terstond mijne belangstelling gaande gemaakt en ik keek mijn vriend vragend aan. Dit ziende kwam hij naar mij toe en zeide«Ach dat is een treurig gezicht, zuik een knappe deftige heer en een van de beste rijders die ooit in het park kwamen.» Nu werd mijn belangstelling nog grooter en ik deed hem enkele vra gen, waarop mijn vriend het vol gende verhaal deed «Eenige jaren geleden was die heer, dien gij daar juist hebt gezien en die zich zoo vreemd gedroeg, een van de degelijkste jongelieden van New-York en verloofd met eene jonge dame, die hem altijd verge zelde. Zij vormden een zeldzaam paar, mijnheer, en ik kan dat zeggen, want ik zag haar van kind af op groeien. Ik was geboren op het land goed haars vaders, mr. Romayne, in Westchester county en ik was altijd belast met de zorg voor de kleine miss Josephine en reed steeds met haar uit.) Miss Josie was ongeveer elf jaar oud, toen de familie naar New-York vertrok en het jonge meisje werd naar eene kostschool gezonden in Connecticut, en bleef daar ongeveer vier of vijf jaar. Ik heb veie aardige meisjes ge zien, maar nooit een die de verge lijking met miss Josie kon door staan. Gedurende het eerste jaar na haar terugkomst reed zij nooit uit, ofschoon een aantal jongelieden haar trachtten het hof te makenmaar het tweede jaar oDtving zij gere geld iederen morgen bezoek en spoedig was mr. Edward, zooais wij hem steeds noemden, iederen Zondag de gast harer ouders. Het duurde niet lang of miss Josie en mr. Edward reden eiken morgen uit. Het eerste geschenk, dat hij haar gaf, was een prachtig rijpaard, dat hij zelf in Virginia had gekocht en medegebracht. Het was een pracht van een dier, van het edelste ras en miss Josie was in de wolken over het geschenk. Zij noemde het dier «de Woudkoning», naar een of ander paard uit een boek. Iederen morgen negen uur reed zij er mede uit in gezelschap van mr. Edward. Hij bereed een dikken bruinen hengst, een schuw dier, waar ik nooit van hield en inderdaad, nie mand zou het gaarne bereden heb ben, maar mr. Edward was een uitstekend ruiterdie van zoo'n wild beest hield, dat hem wat te doen gaf. Hij noemde het dier «de Lans», want, zooais bij zeide, het was altijd gereed tot het gevecht. Op mooie dagen reden zij van miss Romayne's woning af. Het was een aardig gezicht hen te zien. Al tijd gingen zij denzelfden wegzij sloegen de First Avenue in, daarna gingen zij door de zijlaan en ver volgens langs het smalle zachte rijpad. Langzaam reden zij naast elkan der, mr. Edward's fraai hoofd dicht bij het zwarte van miss Josie. Gemakkelijk zat zij in het zadel, hare kleine handjes rustten op hare knieën en somtijds hield mr. Ed ward een dier handjes in de zijne. Eens reed ik achter hen als naar gewoontetoen wij onder de brug bij de 22ste Street waren door gegaan, en mr. Edward zag, dat er een groot wit houten bord was ge plaatst juist bij de heg, die daar is en waarlangs wij gingen. Het paard van miss JoBie was jong en scheen nog al schrikachtig te zijn en nu bemerkte ik dat mr. Edward niet op zijn gemak was. Miss Josie was eenige passen voor uit en in plaats dat zij op Lans wachtte, als naar gewoonte, gaf zij haar paard de sporen en sprong over de heg, waarna het pal staan bleef. Mr. Edward riep uit«Wacht Josie, ik zal gauw bij u zijn Zij keek niet om, maar gaf haar paard met de rijzweep een hevigen slag. Het steigerde, nam een sprong, rende vervolgens tegen den heuvel op achter de heg en bereikte den top in eenige seconden. Mr. Edward was buiten zichzelven van vreugde. «Goed gedaan, Jo,» riep hij uit en vervolgens zijn paard aan vurend wilde bij met éen sprong over de heg zijne gezellin weder inhalen. Maar Lans scheen toen op eens een aanval van woede te krij gen door den snellen rit waartoe hij was aangezet en ondanks alle pogingen van zijn berijder wendde hij zich om en rende in vliegende vaart terug naar de brug. Een he vige worsteling tusschen ruiter en paard volgde. Met alle macht hield hij de teugels slrak en dwong hij het dier terug te keeren, maar het paard nam een vervaarlijken sprong, draaide eenige malen in de ronde en dreigde mr. Edward af te werpen.Dit duurde eenige oogenblik - ken, toen het paard schuimbekkend van woede nog eenmaal voorwaarts rende tot aan de heg. Mr. Edward drukte het de hielen in de zijde en zette het tot den sprong aan. Het dier beet geweldig op het gebit, deed den sprong en kwam over de heg, maar zijne achterpooteu sloe gen tegen de takken en daar lag het aan de andere zijde boven op zijn ruiter. In een seconde was ik van mijn paard en bij mr. Edward, maar deze bewoog niet meer en geen woord kwam over zijne lippen. Hij was met het hoofd tegen den grond geslagen en lag bewusteloos. Miss Josie had alles gezien, maar zij uitte geen kreet. Zij sprong van haar paard en snelde naar mr. Ed ward. Terwijl ik hem met veel moeite van onder het paard haalde, schepte zij met haar hoed water uit de rivier, bevochtigde daarmede zijn hoofd en deed alles wat in haar vermogen was. Spoedig had ik hulp gehaald maar helaas, van dien dag af was mijn jonge meester nooit weer wat hij voor dien tijd was. Hij was niet bepaald krankzinnig, maar hij herkende haar nooit weer en niemand, dien hij vroeger had gekend. Toen hij na eenigen tijd verpleegd te zijn geweest weder te New-York terugkwam, was hij schijnbaar gebeel normaal en miss Josie wilde trachten, door zich plot seling aan hem te vertoonen, zijn geheugen weder op te wekken. Zij trok haar rijkleed aan, dat zij sinds dien noodlottigen morgen nooit weer had gedragen. Arm kind! zij was vol hoop en kwam de trappen af met denzelfden lichten stap als altijd. Zij trad de kamer binnen en ging recht op hem af met uitge strekte handen en met een blos op haar gelaat, dat zoo lief was als nooit van te voren iemand het had gezien, maar o, mijnheer, hoe verdween die blos toen zij zag dat hij haar niet kende! Hij deed eenige schreden achterwaarts, maak te eene buiging als een heer voor een vreemde dame, zeide op beleef den toon dat hij verwacht had miss Romayne gereed te vinden om te gaan rijden, maar dat hij zich ver gist moest hebben en met eenige woorden zich verontschuldigende verliet hij de kamer en het huis. Men zegt dat zij geen enkel woord uitte, maar op hare knieën viel en haar gezicht met de handen be dekkend, ineenzeeg,zoo zielsbedroefd, dat zij het licht niet meer wilde zien en niemand in hare nabijheid duldde. Eenige uren later kwam zij in den tamiliekring als naar ge woonte, maar van dien dag af bleef haar gelaat bleek als van eene doode. Wat mr. Edward betreft, men liet hem ongehinderd gaan, er was geen reden hem in een ge sticht te plaatsen. Hij denkt nu dat die stok zijn paard «de Lans» is en iederen morgen als ik de wacht heb kunt ge hem zoo zien verschijnen, als gij nu hebt gedaan en verbeeldt hij zich dan dat hij miss Josie narijdt. Hij is nog altijd even vrijgevig als vroeger, dat ziet gij wel, hij geeft mij steentjes, denkende dat het geld is. «Dat is de geschiedenis, mijnheer,» zeide de agent met een zucht. Diep geroerd, vroeg ik hem hoe het met misB Romayne gegaan was of zij later nog gehuwd was en of zij nog leefde. Zij leeft nog, mijnheer, maar zij is nooit gehuwd. Ook heeft zij nooit weer paard gereden. Zij gaat per rijtuig dagelijks door het park om mr. Edward te zien. Daar komt zij juist aan, riep hij uit en hij liep naar een open rijtuig waarin een dame zat. «Is hij voorbijgekomen, Brown?» vroeg zij. «Neen, miss», antwoordde de agent, «maar hij kan dadelijk hier zijn.» Miss Romayne bleef in ge sprek met den agent en de wee moedige woorden door haar op zachten toon gesproken, drongen mij diep in het hart. Plotseling keerde zij zich om, zij had haar vroegeren minnaar gehoord. Een oogenblik later kwam hij aangeloopen in langzamen tred, maar hij keek niet naar het rijtuig, waarin zij zat, die hem nog zoo innig lief had. Haar blank gelaat werd nog wit ter en langzaam wendde zij zich weder om, gaf den koetsier een toe ken en reed weg. Nooit zag ik haar weer. Ik verliet de stad. Eenige maanden geleden bracht ik weder een bezoek aan New-York en mijn eerste tocht was naar mijn vriend, den agent, om hem naar het lot der verloofden te vra?eu. «Mr. Edward is dood, mijnheer»» zeide hij. «Onlangs kwam hij niet thuis 's middags om te dineeren, men zocht naar hem en vond zijn lijk in den vijver, hier dicht bij.» «Veel kan ik u niet meer ver tellen,» ging hij voort, «Mr. Edward sluimert rustig op het Trinity-kerk- hof en miss Josie kwijnt met den dag weg maar de dokter zegt dat zij niet ziek is.» Uit Reenen is een door 98 tabaksplanters geteekend adres aan de Tweede Kamer gezonden, waarbij wordt aangedrongen op de heffiDg van invoerrechten op de tabak. Naar wij vernemen, heeft het hoofdbestuurder Nederlandsche Vereemging tot bescherming van deren aan den minister van Binnenl. Zaken een adres ingediend, waarbij wordt verzocht aan het verlangen Ier Nederlandsche Maatschappij tot bevordering der geneeskunst tot het voortdurend muilkorven der honden niet te voldoen. Door de gezamenlijke be- moeiingen der Nederlandsche Ban- ketbakkersvereeniging en bet bestuur der Quellinusschool is de oprichting van eenen cursus voor banketbak kersbedienden en leerlingen te Am sterdam geslaagd. De lessen in bet teekenen uit de vrije band, het lijn- ieekenen met behulp van instrumen ten, de harmonie der kleuren, de stijl- en ornamentleer en het boet seren zullen met Januari e. k. aan vangen. De professoren G. A. Van Hamel te Amsterdam, Fr. vonLiszt te Marburg, en Ad. Prins te Brus sel hebben het initiatief genomen tot de oprichting van eene Interna tionale Kriminalistirche Vereinigung tUnion Internationale de Droit Pé- nal). Deze vereeniging wiltrachten, door de samenwerking van rechts geleerden uit verschillende lauden, ;n wetenschap en wetgeving meer er kenning te verschaffen aan de nieu were richting op strafrechtelijk ge bied, welke misdaad, straf en straf rechtspleging vooral van sociolo gisch standpunt beschouwtde onderscheidene oorzaken der crimi naliteit naspoort en op eene meer ingrijpende bestrijding van dit maatschappelijk kwaad aandringt. Uit Sybekarspel wordt van 19 Dec. gemeld Heden had in bet lokaal van den beer J. Boon te Benningbroekde vergadering plaats van de alhier voor een jaar gestichte Vereeniging tegen de be delarij. Het blijkt dat deze vereeniging meer en meer de Byrupathie begint te winnen der bewoners in deze streek, daar de bedelarij, de groote plaag der noordhollandsche dor pen, hier gaandeweg minder wordt. De belangstelling blijkt vooreerst hieruit, dat het ledental toeneemt, die zich verbinden geen gitten te schenken aan bedelaars van pro fessie. De vereen'g'ng die aanvankelijk repressief te werk ging, door bede laars uit den vreemde af te wijzen, heeft thans hare taak uitgebreid door in eigen kring preventief te Ir" 3E2 "O* X Xi Xi J52 O HST. Novelle van Louis Colas. 1) De jonge baron Paul de Brandei trad in zeer opgewon den stemming de kamer binnen, die hij te Parijs bewoonde. Hij wierp zijn hoed en stok op de sofa, rukte zijn hand schoenen af en keek toen naar eenige papieren die op de tafel lagen. Het waren rekeningen van winkeliers en eenige briefjes van aanmaning, geschreven in den korten koopmansstijl. Een bittere glimlach zweefde hem op de lippen en bij mompelde: «Als het hert uitgeput ie, komen al de honden op hem toeschieten, zoo behoort het 1» Met bevende hand t-ok hij aan bet schellekoord. Een knecht met grijze haren, en het stijf deftige gelaat van een bediende in hooge kringen trad binnen. «Zijt gij naar mijnheer Alcide Dantier geweest?» vroeg zijn meester. «Ja, meneer de baron, hij hseft mij geantwoord dat hij onmogelijk komen kon omdat hij hedenavond nog op reis ging.» «En meneer Desloges?» «Dat hij slecht bij kas was en u tot zijn leedwezen on mogelijk helpen kan.» «En de graaf d'Autrin? Die heeft toch zeker zulk een uitv.ueht niet durven zoeken!» «Hij liet zeggen, dat hij niet thuis was.» «Allen dus hetzelfde, het spreekwoord heeft wel gelijk dat een goed vriend zich doet kennen in den nood. Heb ben mijn schuldeiechers ook zoo verschillende antwoorden gegeven «Neen, mijnheer de baron, zij hebben eenparig verklaard dat zij niet op hun geld konden wachten!» «En hebt gij hun gezegd, dat zij allen voluit betaald zouden worden «Ik beb mij gebeel gedragen naar de orders van mijn heer den baron «Goed, ze zullen geen cent aan mij tekort komen Pierre, ziende dat zijn meester hem niets meer te vragen had, ging heen. Toen de baron alleen was liep hij nogmaals de papieren door die voor hem uitgespreid waren; behalve rekeningen waren er ook notarieele akten, hypotheek-rekeningen en documenten van allerlei aard, allen voorzien van het stem pel, dat duidelijk genoeg aantoonde dat de baron geruï neerd was. Hij was 25 jaar oud en er waren nog slechts drie jaar verloopen, sedert hij de erfenis zijns vaders in ontvangst genomen had driejaar waarin hij het geld met handen vol had uitgegeven, alsof hij putte uit een kist zonder bo dem. Jong en schoon, drager van een bekenden naam, had hij talrijke vrienden gehad bij zijne vermaken maar thans stond hij tegenover de droevige werkelijkheid, dat hij na zijne schulden betaald te hebben, arm zou zijn als Job. Toen dacht hij met weemoed aan het oude kasteel zijner familie, gelegen in een der meest woeste streken van Mor- van. Daar in dat oude huis had hij zijn jeugd doorgebracht, daar was hij opgegroeid onder het waakzaam oog eener moeder, die hem in alle deugden het voorbeeld had gege ven. Hij herinnerde zich nog den dag, waarop hij haar naar het kleine, nederige kerkhof had gebracht. Hij zag zichzelf aan de tafel in de huiskamer zitten, tegenover zijn vader, den heldhaftigen soldaat met het strenge gez cht, die hard was voor zichzelf zoowel als voor anderen en terwijl hij zich al de kleine bizonderheden van dit leven herinnerde, scheen het hem toe alsof dit overgo ten was met een zachte, teedere poëzie, hij zag het oude terras terug vanwaar de blik weidde over den verren hori- zou, den tuin afdalende naar de beek, waar hij vischte naar karpers en baarzen en de kastanjeboschjes waa hij des zomers bescherming zocht voor de brandende zon. Bij het omslaan van een laan zag hij in zijn verbeelding het zachte en glimlachende geiaat van een schoon, jong meisje, wier stem zijn oor zoo bekoorde; hij zag haar blozen, wanneer zijn moeder eene teedere toespeling maakte op hare droo- men voor de toekomst. Maar de droom vlood heen, de jonge man als dronken door zijn onafhankelijkheid, had het oude kasteel vaarwel gezegd en daarop had hij zich hals over kop geworpen in den maalstroom van luidruchtige vermaken, die Parijs biedt aan den jongen man van goeden huize en met weivoor-

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Haarlem's Dagblad | 1888 | | pagina 5