NIEUWS- EN ADVERTENTIEBLAD. SARAH BLONDEL. 6e Jaargang. Donderdag 27 December 1888. No. 1682. ABONNEMENTSPRIJS: ADVERTENTIES: Drie Kerstavonden. HAARLEMS DAGBLAD Voor Haarlem, per 3 maanden1.20. Franco door het geheele Rijk, per 3 maanden. -1.65. Afzonderlijke nummers- 0.03. Dit blad verschijnt dagelijks, behalve op Zon- en Feestdagen. Bnrean: Kleine Houtstraat No. 9, Haarlem. Telefoonnummer 122. van 15 regels 50 Cents; iedere rsgel meer 10 een Groote letters naar plaatsruimte. Bij groote opgaven aanzienlijk rabat. Abonnementen en Adverteutiën worden^ aangenomen door onze agenten en door alle boekbandelaren, postkantoren en conrantiere. Hlrecleuren-l/Ugevers J. C. FEEREBOOIH en -I B. AVI». Hoofdagenten voor h«t Buitenland: Compagnie Generale ie Publieite Etrangère Q. L. DATJBE Co., JOH. F. JONES, Stier., Parije, SJbts Faubourg bfontmartre. Wegens Het Kerstfeest zal het eerstvolgende nummer Donderdagavond verschijnen. Het was de avond vóór Kerstmis. De godsdienstoefening in de kleine kerk aan het strand was geëindigd en de dorpelingen kwamen langzaam naar buiten,met ernstige gezichten als menschen die onder den indruk zijn van een hartelijk, ernstig woord Toen zij den drempel overschreden hadden bieven ze staan in groepjes bij elkander en maakten afspraken om de Kerstdagen bij elkander door te brengen. Twee personen evenwel namen aan deze gesprekken niet deel. Het waren een jonge matroos met een verweerd gezicht, waarin een paar blauwe oogen mannelijk en fier fonkelden en een jong meisje in de eenvoudige natuurlijke, maar juist daardoor zoo sierlijke, dorpskleeding. Hare trekken waren vau een ver rassende fijnheid, die men op een visschersdorp niet zou hebben ver wacht en de gouden kap, voorwerp van begeerte van alle visschersvrou- weD, verhoogde niet weinig den aangenamen indruk dien men van haar krijgen moest. De zee was rustig en kalm. Van boven van den straatweg op de duinen zagen de beide jongelieden er naar, terwijl zij langzaam voort gingen. De volle maan bescheen met haar koud, wit licht de kleine gol ven, die van het strand ebden, ter wijl de sterren in tintelende puntjes op het zacht bewogen zeevlak weer kaatsten. Zwijend keken beiden naar de zee, hoewel het schouwspel voor hen niet nieuw was. Zij waren in het dorp geboren, woonden naast elkander en hadden altijd met elkan der gespeeld, toen ze nog kinderen waren. Maar onlangs had hij een lange, lange reis gemaakt, en toen had hij haar gevonden als volwas sen vrouw en zij had hem met verlegenheid begroet, want hij had een baard gekregen en een zware stem, die aantoonden dat de knaap was gerijpt tot man. Zij hadden elkander begroet met vreugde ja, maar niet met die on bevangen hartelijkheid, die zij als kinderen aan den dag legden jegens elkander. Het was alsof ze van elkaar vervreemd waren, zonder dat ze be grepen waarom. «Wat is de zee stil!» zeide einde lijk de jonge man, zonder evenwel het meisje aan te zien. «Ja,» antwoordde ze zacht. Geen hunner vervolgde het ge sprek. Zij gingen den straatweg over en dwars door het mulle zand naar de straat waar zij woonden. Hij zag hoe zij met haar zondagsche schoe nen moeilijk voortkon door het losse zand en toch had hij den moed niet, haar een arm te geven. Nu waren zij vlak bij het kleine huisje gekomen, waar hare ouders woonden, en het meisje bleef voor de deur staan en keerde zich naar hem toe, als om afscheid te nemen. Hunne blikken ontmoetten elkan der en beiden sloegen de oogen neer, als begrepen ze wederkeerig wat in hun hart omging. «Goeden avond,» zei daa-op het meisje, toen ze zich afkeerde cm binnen te gaan. De wedergroet kwam echter niet. De jonge man deed een stap voor uit, zoodat zij niet weg kon gaan en greep haar hand, terwijl hij zei «Over vier maanden ga ik weer naar zee.» «DAn al weer,» zei ze. «Blijf je lang weg?» «Anderhalf jaar, denk ik.» «Dat is wel lang,» zeide het meisje met een stem die beefde. Toen vatte de jonge man moed, hij klemde haar hand, die hij nog altijd in de zijne hield, steviger vast en trok haar naar zich toe, terwijl hij eenvoudig maar niet zonder tril ling in zijn stem zeide: «Wil je mijn vrouw worden, Ant? Ze zei niets, maar ze knikte van ja en ze liet het begaan toen hij haar op de lippen kuste. Daarop giDgen ze samen binnen in het huisje waar zij woonde, om aan hare ouders toestemming te vragen. Die toestemming werd hun niet onthouden en o wat een geluk kige Kerstavond was dat, toen zij naast elkander zaten en spraken over hun toekomst. Zij zouden maar niet lang met trouwen wachten en vóór hij weer het zeegat uitging het zoet verbond maar sluiten. Storm op zee! Torenhooge golven rollen met spattend schuimen en bruisen over elkander, opgejaagd door den razen- den wind, die brult als een ontke tend roofdier. De zwarte wolken beletten de maan om te voorschijn te komen, slechts nu en dan werpt zij door een scheur in het zwerk een zwak, weifelend licht als aar zelend naar beneden. Hoe...i hoe...i, hoor hoe hij brult, de woeste stormwind, als een heir- leger van demonen losgelaten over de zee. Met een geweldige vaart werpt hij zich op het water en jaagt de golven voort, tot ze zich opsta pelen als om alles te verslinden en te bedelven. Daar drijft een schip, een kloeke driemaster. Zie, het ligt half over zij en een flauwe lichtstraal der maan toont hoe reddeloos de bodem verloren is. Het roer is weggesla gen, de masten afgebroken als of het rietstokjes waren en door een groot lek in het ruim stroomt het water zwalpend naar binnen. Pom pen baat niet en de uitgeputte be manning heeft zich naar dek bege ven, om te zien of er misschien nog hulp komt opdagen. Hulp? vanwaar? De jonge ma troos die zich aan de verschansing heeft vastgebonden, om niet over boord te worden geslagen, staart strak voor zich uit in den duisteren nacht. Tal van gedachten woelen hem door het brein. Hij ziet zijn dorp, zijn huisje waarin hij zijne lieve jonge vrouw achterliet en hij her innert zich hoe bedroefd zij was bij het afscheid en hoe ook hem, den sterken zeebonk, de tranen over de wangen biggelden. En de gedachte doet hem op nieuw week worden en zijne tranen vermeDgen zich met het zilte zee nat dat in groote golven over hem heen slaat. Het is van daag jaiet eerste Kerstdag, een jaar geleden dat hij haar vroeg zijn vrouw te worden. En nunu gaat hij Bterven. Strak staren zijn oogen voor zich uit in den aigrond aan zijne voeten en een doffe wanhoop maakt zich van hem meester. Hij gaat sterven.... Sterven 1 Een rilling gaat hem door de leden bij de ontzettende gedachte dat hij hier sterveD moet. Sterven I En hij heeft een jonge vrouw, die hem thuis wacht. O, dat hij nog leven mocht en met ge vouwen handen staart hij strak ten hemel, biddende om zijn leven nog te behouden. Maar de hemel is zwart en duister en jaagt hem, den koenen zeeman, angst aan. De doodsangst ontlokt een gil aan zijn benauwde keel. Als een echo klinkt een andere kreet aan zijne zijde en als bij bet hoofd omwendt ziet hij een zijner makkers mee sleuren door een razende stortzee. Hij ziet rond niemand is meer op het dek zoover hij zien kan, en een gevoel van naamloozen angst grijpt hem aan en snoert hem de keel dicht, belet hem de ademha ling. Zijn voorhoofd gloeit en bonst in weerwil van de ijskoude golven die voortdurend over hem heenslaan, het is alsof het uit elkander zal barsten. Feller en feller raast de winden beukt op het verlamde schip ruwer en ruwer jagen de berghooge golven elkander over het dek. Het schip zinkt, zinkt langzaam weg en de overgebleven man op het dek leunt half bewusteloos tegen de verschansing, in de touwen waar mede hij zich heeft vastgebonden, en verwacht den dood op dezen Kerstavond. In een klein huisje in een groote badplaats zit eene jonge vrouw bij de tafel in een bekrompen kamertje dat flauw door een olielampje ver licht wordt. Ze is gekleed in een zwart kleedje, dat scherp afsteekt bij haar bleek gezichtje. Het is Kerstavond en ze naait, naait, alsof voor haar dezen dag geen feestdag was. Nu kijkt ze op en ziet naar een portret dat naast den kleinen spie gel hangt. Het is het portret van een jongen man, haar man, die nu ruim anderhalf jaar geleden met zijn schip is uitgegaan en nooit weder gekeerd is. Er zijn stukken van het vaartuig aan land gespoeld en men heeft haar de treurige tijding ge bracht dat zij pas getrouwd, weduwe geworden was. En overigens niets, niets meer geen enkel voorwerp dat haar aan hem kon herinneren heeft men haar kunnen geven, de oceaan heeft zelfs zijn lijk niet te ruggegeven. Hare ouders zijn kort na zijn ver trek beide gestorven en toen zij de tijding kreeg, dat ook haar man haar was ontvallen kon zij het in haar geboorteplaats niet meer uit houden en was naar elders vertrok ken, om met handenwerk haar brood te verdienen. Maar nu haar werk vlot niet, het is of hare handen niet verder kunnen. Haar oogen vullen zich met iranen als ze kijkt naar zijn portret dat daar hangt en ze denkt terug aan den Kerstavond van twee jaar geleden, toen hij haar vroeg zijn vrouw te worden. En de herin nering pijnigt haar op dezen avond meer dan ooit en ze schreit, schreit tot hare oogen branden en haar hart klopt van nameloos wee. Alleen op de wereld! Koud en grauw grijnst de toekomst haar tegen, als een woestenij waarin geen enkel bloempje meer bloeien kan. Ze luistert naar het tikken van het kleine klokje aan den wand. O, waarom tikt het zoo langzaam! Haar levenslust is weg, verdwenen met zijn dood, ze wilde dat ze ook maar spoedig stierf. Stil.... wat was dat! Het schijnt haar alsof een gedaante buiten door het venster naar binnen ziet. Er wordt zachtjes geklopt op de deur. Ze schrikt.... wie kan dat zijn En terwijl ze aarzelend opstaat, onzeker of ze zal opendoen of niet, klinkt daar weer een zachte klop. Ze ver mant zich, gaat naar de deur, schuift den grendel weg.... Daar staat een man in een groote jas gehuld en met een zuidwester in de oogen gedrukt. Waarom deinst zij achteruit? Hij doet twee stappen vooruit en neemt zijn zuidwester af, terwijl hij de armen uitbreidt.... met een luiden, Jangen gil vliegt ze aan zijn borst en verliest haar bewustzijn. Spoedig legt hij haar op een stoel en besprenkelt haar met water, ter wijl hij haar gezicht met kussen bedekt en haar de teederste namen geeft. O, en als zij de oogen op slaat, geeft zich haar vreugde lucht iu een tranenstroom en zij klemt FHUIÏJLHTO INT. Naar hel fransch van Louis Gallet. XII. Wanneer de man, wiens naam je aldus gedwongen bent te dragen, een misdaad bedrijft of heeft bedreven, kan zij den misdadiger vervolgen, kan zij hem straffen; maar kan hem aldus alleen treffen als burger, als echtgenoot ver mag zij niets tegen hem. Bovendien is de misdaad, die voor u buiten allen twijfel is, voor haar onbewezen, daar er geen enkele aannemelijke getuige van bestaat. En al waren er bewijzen, zij zouden van geen dienst meer zijn, omdat zoo als de ellendeling terecht gezegd heeft, het misdrijf ver jaard is, nadat het tien jaar ongestraft is gebleven. Ik ben wel gedwongen zoo practisch en onomwonden met je te spreken: maar ge begrijpt wel, dat ik het om bestwil doe en je zult het mij daarom vergeven. Ik ben je dit bewijs van openhartigheid verschuldigd, omdat ik wil dat je krach tig zult zijn in het dragen van een der zwaarste beproe vingen, welke een mensch kunnen worden opgelegd. Dus ben ik ondanks alles mevrouw Gerbier; moetik er in berusten dien naam te dragen, die mij eene onduld bare kwelling geworden is? Ja. En moet ik ook zwijgen en den misdadiger niet be schuldigen en niet straffen? Je kunt hem beschuldigen; maar van straffen kan geen sprake zijn, of je moet den afschuw, waarmede je ont hullingen zullen worden vernomen, of het schandaal van een echtscheidingsproces daaronder rekenen. Dit zou in elk geval het eenige middel zijn om de schurkerij van dien man in het helderste daglicht te stellen en je zelf tot het voor werp der algemeene nieuwsgierigheid te maken. In het beste geval zou het je de vrijheid verschaffen niet in zijne nabijheid te leven. Geheel vrij maken kan het je nooit! Zal ik mij dus uit het leven moeten terugtrekken, in ballingschap moeten gaan om de tegenwoordigheid van dien man te mijden. En moet ik zijn tegenwoordigheid dul den, wanneer hij mij die opdringt? Hij bezit rechten op je, onvervreemdbare rechten. Geheel verslagen door de verpletterende woorden van den dokter, fluisterde Sarah op nauw te onderscheiden toon: Wat moet ik doen, mijn God, wat moet ik doen. Onvervreemdbare rechten, herhaalde de dokter, maar stel je een weiDig gerust. In den toestand, waarin hij zich nu bevindt en wetende, dat je in zijne geheimen bent ingewijd, zal hij je eenzaamheid zeker eerbiedigen. In zoo verre zal je vrij in je handelingen zijn en al blijft de keten die je aan dien man verbindt onverbroken, je zult voor 't minst den druk der slavernij niet gevoelen. Helaas, dat wijkt zon der twijfel verre af van wat je jeugd je deed droomen en je fortuin je voorspiegelde. De wet is hard en veroordeelt je in 't beste geval ondanks je jeugd en schoonheid tot het leven eener weduwe. Maar plicht boven alles, Sarahen ik twijfel niet of je zult je plicht vervullen. Och, ook ik had wat beters voor je gehoopt.... Hij hield zich in, toen hij zag, dat zij levendig het hoofd ophief, als getroffen door eene smartelijke herinnering. Zij had evenals hij, gedacht aan George, die zonder dat zij 't wisten, zoo dicht in hunne nabijheid was en zijnen slape- loozen nacht eveneens in tranen eindigde. Het was helder dag, toen de dokter en Sarah, bij wien de li chamelijke vermoeidheid de overhand kreeg op de zenuwachtige overspanning hunne maatregelen namen voor de toekomst. Hoor eens hier, raadde de dokter, wij zullen beginnen met het geheim van dit verschrikkelijk voorval onder ons beiden te houden. De goede Madeleine keert dezen morgen naar Wimereux, waar zij eenigen tijd denkt te blijven. Voor het oogenblik mag zij van niets weten. Ik zal zwijgen en gij zult in dit opzicht hetzelfde doen, niet waar? Ook mijn vrouw en Lucienne moeten wij in hunne gelukkige onwetendheid laten. Wij moeten eerst eens zien welken weg de dingen uit willen en wat die man in zijn schild voert. Ge kunt over mij beschikken. Welnu, Sarah, naar mijn oordeel moet ge zoo moge-

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Haarlem's Dagblad | 1888 | | pagina 1