was, dien ik in den avond van le De
cember '83 met u ontmoette. Daar ik u
vroeger nooit met hem gezien heb, zoo
moet ik daaruit besluiten, dat hij u slechts
vergezelde om u tegen mij te bescher
men. Wanneer ik iemand iets te zeggen
heb, doe ik dat öf mondeling óf schrif
telijk, aan zijn adres, maar zal mij nooit
verlagen, hem daarover op de publieke
weg lastig te vallen dit zoudt ge eer
kunnen verwachten van lieden voor wien
uwe moeder beter gestemd schijnt te zijn,
dan voor mij. Had uw moeder mij niet
met de politie bedreigd, ik had u reeds
lang gezegd, dat ik het laatste van het
geen ik u in mijn vorig schrijven zeide,
intrek. Wat zou ik toch hebben aan
iemand die misschien eene antipathie
voor mij gevoelt?
Evenwel geen schimpen of lasteren
als men zijn doel niet bereikt, ik laat
dat over aan die botteriken, die door
uwe moeder beter voor u geacht worden
als ik.
Het komt mij ook voor, dat uwe moe
der publiek geraadpleegd heeft. Ik vind
•dat heel naïefmij dunkt dat iemand
van haar jaren ervaring genoeg moest
hebben, om te weten, dat publiek wel
verre van een betrouwbare gids te zijn,
integendeel de onbeschaamdste en groot
ste lasteraar en leugenaar is.
Geachte juffrouw
Ik kan het niet nalaten u mijn ver
ontschuldiging aan te bieden voor de fout,
die ik, alhoewel onwetend, mogt hebben
begaan met mijn aan u gericht schrijven
van 10 October 1.1.
Het was alleen aan mijn onbekend
heid toe te schrijven, dat ik mij veroor
loofde aldus tot u te sprekan, want, had
ik geweten dat het een ander vóór mij
gelukt was zich een weg naar uw hart
te banen, ik had er nimmer aan gedacht
een enkel woord van dien aard tot u te
spreken.
Vergun mij, waarde juffrouw, dat ik
u de aanleiding van dat zoo zonderling
schrijven ga meêdeelen.
Het was in het begin van dit jaar
(het kan in de maand April zijn ge
weest) dat het toeval mij u deed ont
moeten, ter plaatse waar u dit schrijven
wordt aangeboden en ik alzoo 't geluk
had eenige uren in uwe aangename te
genwoordigheid te zijn.
Bij die gelegenheid werd ik niet wei
nig voor u ingenomen, door de welwil
lendheid, die ge mij betoonde en de liefde
die ge jegens uwe Moeder aan den dag
legde.
Ik tel, wel is waar, nog maar twee
en twintig, maar ik heb, ondanks die
weinige jaren, al genoeg kennis met de
menschen gemaakt, om te kunnen zeg
gen, dat karakters als het uwe, zeer
zeldzaam zijn 't is een van die waar
voor men achting moet hebben. Het was
toen mijn doel wel kennis met u te ma
ken, maar, bedenkende dat ge u reeds
met iemand mogt geëngageerd hebben,
achte ik het raadzaaam, mij daarvan te
overtuigen. Na al hetgeen ik kwam te
zien en te hooren, meende ik hieraan
met recht te mogen twijfelen en ik be
sloot eene poging te wagen om met u
in kennis te komen. Maar op welke
manier? Dit was een vrrag die moeilijk
viel te beantwoorden, daar ik u slechts
van aanzien kenden.
U op de publieke weg aanspreken
Een wijze van handelen aan velen eigen,
maar die niet in mijn smaak valt en ook
niet overeenkomstig de achting zou zijn,
die ik u toedrasg. En bleef mij dus niets
over, dan uw naam op te sporen en mij
vervolgens van de pen te bedienen.
Aanvankelijk hoopte ik op eene goede
uitslag, maar hoe onzacht werd ik, in
de avond van 20 October uit die droo-
merijen wakker geschut, op het gezicht
van iets dat ik in 't minst niet verwacht
had, en dat sneller dan een oogwenk
aan al mijn geluksdroomen een einde
maakte.
Ik zal u de gevoelens niet schetsen,
die mij op dat noodlottige oogenblik be
zielden, daarvoor zou ik toch geen woor
den kunnen vinden. Het leven was mij
niet alleen onverschillig, maar het drukte
mij als een zwaren last. Ik kon niet
vermoeden, dat die weinige uren, die ik
eenmaal in uwe tegenwoordigheid door
bracht het korte voorspel van een lang
durig drama zouden zijn. Maar gij kunt
mij niet gelooven, dat schijnt u eene
overdrijving eene onmogelijkheid toe
ik zelf zou dit wel wenschen. Men moet
dat ondervinden alvorens te kunnen ge
looven.
Laat ik, opdat ge ten minste zult kun
nen begrijpen, wie tot u spreekt, de
laatste woorden aanhalen, die ik uit uw
mond hoorde. Het waren dezen„Dan
kunnen wij er juist nog komen." Ja, dat
waren de laatste en dat zullen zeer zeker
wel de laatste blijven. Maar 't zij zoo,
ik zal mij aan het onvermijdelijk nood
lot weten te onderwerpen, ik zal niet
onverstandig genoeg zijn, hem, aan wien
ge hart en hand hebt weggeschonken,
dit geluk te misgunnen, integendeel ik
wensch niets liever dan, dat dit enga
gement een van de meest gelukkige mag
zijn, dat is de welgemeende wensch van
hem die u nimmer kan vergeten.
Uw edel, uw braaf karakter zal on
uitwisbaar in mijn geheugen overblijven.
Uw geluk te vernemen zal mij een waar
genoegen zijn.
l)e beperkte ruimte die mij nog over
blijft, wenkt mij kort te zijn.
Er blyft mij dus niet meer over dan
u een laatst en welgemeend Vaar
wel.... toe te roepen en dan de pen neer
te leggen om die nimmer meer tegen u
te mogen opvattendaartoe ontzeg ik
mij het recht.
F. H.
De eerste is geschreven aan een ander
meisje, de andere brief dient om omtrent
brief G te bewijzen dat bekl. de waarheid
gesproken heeft in de instructie.
V. Hoogerbeets was toen 22 jaar, dus
dat is 6 of 7 jaar geleden.
P. lioe kom je aan dien brief?
H. Het is een kopie. Rika heeft het
origineel ontvangen.
P. F. H o r i a a n 8, smid, 40 jaar,
Loosduinen, getuige a décharge.
V. Ik wenschte hem gevraagd te hebben
of er plan was, dat hij Hoogerbeets op
den avond van S> Sept. zou ontvangen.
G. Ja meneer, hij zou in den middag
bij mij komen te 8, 4 of 5 uur om mij
te helpen inpakken. Ik woonde in de
Groenendaalsteeg hoek Witstraat.
H. Deze getuige kan ook getuigen dat
ik de revolver een jaar vroeger had, dan
ik bij de instructie heb opgegeven, ik was
toen een beetje in de war. Get. Horiaans
heeft er iets aan veranderd.
P. Wanneer heb je Let wapen gehad
Hor. Ja ik zou zeggen een paar jaar
geleden, ik weet het niet precies.
P. Wa3 het toen een nieuwe revolver?
G. Ja, ik kan mij nu herinneren ik
werkte destijds bij Beijnes en dat is 8
jaar geleden, toen ik daar was heb ik de
revolver gerepareerd. Omstreeks een half
jaar geleden zou ik een vracht kolen weg
brengen. Met Hoogerbeets kwam ik op
de Botermarkt en zegt Hoogerbeets kijk
daar heb je het meisje waar ik je vau
verteld heb. Toen kijkt ze om en begint
te grimlachen, kom, zei ik, je moet er ja
niet aan storen. Ja, zei hij, maar ze heeft
mij beleedigd in een brief over mijn af
komst. Toen heb ik gezegd, dan moetje
dat aangeven. Neen, zei hij, ik heb een
fatsoenlijken brief geschreven, dat ze daar
mee moet ophouden.
O. Ben je zeker dat het een half jaar
geleden is
G. Ja.
O. Ook zeker dat het meisje grim
lachte
G. Ja, daar ben ik zeker van.
Als getuige en deskundige treedt nu op
S. de Jager, wapenfabrikant, alhier. Hij
con8teert dat de ter tafel gebraehte kogels
p assen in de revolvers door beiden gebracht
O. Rika, straks heb je gehoord dat de.
getuige Horiaans gezegd heeft dat je toen
hij vroeger eens liep met Hoogerbeets je
tegen hem grimlachte.
Rika. Ik herinner mij er niets van.
De geneesheeren dr. S. Fyan, dr. J.
A. Lodewijks en dr. B. J. Kouwer wor
den thans uitvoerig gehoord over den
aard der wonden en de gevolgen die zij
hadden kunnen hebben en verklaren o. a.
dat de wonden doodelijk hadden kunnen
zijn zoo ze iets hooger of lager waren
toegebracht en dat de dood had kunnen
ontstaan bij slechte behandeling door
bloedvergiftiging en wanneer er stukken
van de stof der kleederen in de wond
geraakt waren, dit zeer nadeelig had
kunnen zijn.
Het zou mogelijk zijn geweest, dat ook
zonder geneeskundige behandeling de
wonden genezen waren.
O. Ik heb een vraag aan Rika. Er is
een brief dien zij zegt te dateeren van
1881 de verdediger zegt van 1884, ik
wensch wel haar geheugen daaromtrent
te hulp te komen. Het is de brief, waarin
Hoogerbeets spreekt van een mond,waar
op niet geantwoord kan worden.
Weet je ook, wanneer die brief ge
komen is
G. Toen ik op de Nieuwe Gracht
diende.
O. Dus in '84
G. Ja.
P. Hoogerbeets met welk doel heb je
de brieven aan Rika Meyland en haar
moeder geschreven Ik zal mij alleen
bepalen tot de brieven die zijn voorge
lezen. Erken je dat je zes jaar geleden
moeite hebt gedaan met Rika te verkee-
ren
G. Ja.
P. Kende je haarP'
G. Neen.
P. Wa «rom de«d je moeite dsarvoor
H. Ik weril ingenomen door haar per
soon.
P. Heeft zij te kennen gegeven dat ze
nie's van je wilde weten?
H. Ja, ze zei dat ze te jong was.
P. Ik vind, als een m.isje niets met
je te doen wil hebben moet je haar latvu
loepen.
H. Daar ze zei, dat ze te jong was,
heb ik een jaar later weer a nzosk ge
daan per brief en een antwoord gekre
gen, dat niet net was. Ik hel) mij dat
aangetrokken en »r haar een verwijt van
gemaakt.
P. Daar had je het recht niet toe.
H. Dat is mogelijk.
P. Totn ben je voortgegaan haar brie
ven te schrijven, bent haar nagegaan en
hebt haar beschuldigd van met heertjes
te loopen.
P. Je hebt steeds den mentor willen
spelen, terwijl ze je niets aanging. Wat
is daar»oor je motief geweest? js hebt
haar opg-wacht en gevolgd; wat was
daar de aanl-.iding vau
H. Dat was in den Inatsten tijd de
aanleiding was dat ze uitsluitend in het
donker met Balabréga omging. Men zeide
mij d't en omdat ik weet wat dat be
teek ent, hel) ik het eerst niet geloofd
later ontmoette ik hen telkens bij avond,
zo dat ik overtuigd was dat ze uitsluitend
des avonds met hem omging. Ik kon dat
niet verdragen en heb hem gezogdals
je op klaar.ichten dag met haar omging
zou ik je een Hinken kerel genoemd
hebben. Dat heeft aanleiding grgev n dat
ik haar volgde, en ik zou dat mi-sctiien
nog niet ged an hebben, als ze mij niet
gescholden had.
P. Ik hoop dat deze 2 dagen je de
overtuiging gegeven hebben dat Rika
zeer braaf en onberispelijk is. Dat heeft
ook haar vroegere meester, de heer
Stolp, een zeer geloofwaardig man, ver
klaard. Je behoeft er niet om te lachen.
We hebben dat gehoord ook van Toe-
poel, waar ze kwamen op lichten dag.
H. Dat is onwaar, meneer.
P. Dat kun je meenen maar ons niet
overtuigen. Van Rika hebben wij niets
geen nadeeligs gehoord en al was het
nu waar dat iets waar was van die ge
ruchten, dan ontzeg ik u het recht je als
Mentor voor te doen en haar te gaan
bedreigen. Je zult niet ontkennen, dat
je haar bedreigd hebtP
H. Dat erken ik.
P- Je hebt haar bedreigd met moord
en doodslag.
H. Die beteekenis geeft u er aan.
P. Dat is gebleken uit de gevolgen,
We hebben gehoord van den get. dó-
charge dat het waar is dat je bij hem
zoudt komen, om aan die afspraak ge
volg te geven ga je te 4 uur van huis,
met het doel naar hem toe te gaan. Je
bent er niet geweest.
H. Ik ben te vier uur of half vijf uit
gegaan, niet met het doel om naar Hori
aans te gaan. Onderweg herinnerde ik
die afspraak. Zóo is het joist. Door
de ontmoeting met Rika Meyland werd
ik afgebracht van dat idee.
P. Hoe laat herinnerde je je die af
spraak
H. Even vóór ik Rika zag.
P. Toen eerst? Wat heb je dan tus-
schen 4 uur en half acht gedaan
H. Ik ben buiten de stad en later in
de stad geweest.
P. Wat doet dan die afspraak met
Horiaans er toe? Wist je dat Rika te
half acht uitging op Woensdag P
H. Ja.
P. Je wachtte haar altijd op
H. Neen, meneer, ik heb haar wel
eenige keeren opzettelijk ontmoet, maar
daar waar ik haar den avond van het
feit zag had ik haar nog nooit ontmoet.
P. In elk geval ben je haar van daar
gevolgd door de Doelstraat, Raamsingel,
Houtplein naar den Dreef.
P. Ben je den overkant gegaan van
den Dreef?
H. Dat kan ik my niet herinneren.
P. Ben je toen omgekeerd met het
doel haar van het leven te berooven
H. Neen, ik had niei de revolver op
zettelijk bij mij gestoken.
P. Me ij eer de verdediger, ik moet u
verzoeken geen teekenen te geven aan
den beklaagde.
P. In het proces-verbaal heb je opge
geven d»t je Rika hebt opgewacht met
een revolver, met het dorl haar te dooden.
H. Als het zwart op wit stuat zal ik
het wel g-zegd hebben. Ik weet alleen
wat meneer Baumiiauer me gevraagd
heeft. Heb je de revolver gekocht daar
voor? Ik heb gezegd neen. Heb je haar
willen dooden? Ik heb gezegd ja. Of hij
gevraagd heeft of ik haar opgewacht heb
weet ik niet.
P. Het doet er niet toe. Je bent hen
dus voorbijgegaan, heb je omgekeerd
en gericht op den hals met het doel ha»r
te doo len?
H. Ja.
P. Wist je niet dat als je op zoo kor
ten afstand schiet dit doodelijk kon zijn?
H. Zeker.
P. Heb je toen niet meer schoten ge
lost, ook niet op haar gemikt?
H. Neen.
P. Kan het zijn dat je met het 2e schot
Balabréga geraakt hebt?
P. Ik heb zooals ik weet 3 schoten
gedaan op Rika Meyland, ik heb op het
hoofd aangelegd, maar aarzelde en heb de
revolver laten zakken, wetende dat
het schot, als ik het in die richting had
afgeschoten, doodelijk was geweest. Nil was
het twijfelachtig, ik had niet de zelfbe-
heersching om niet te schieten, wel om
het zóo te doen dat het niet dadelijk
doodde.
P. Ik houd vast aan de bekentenis dat
gij haar wildet dooden. Gelukkig voor
haar en voor u is dat niet gebeurd, an
ders was het nog sleohter met je afge-
loopen. Ik kan in je binnenste niet zien,
maar ik geloof dat je het plan had haar
te dooden.
Ik herhaal nog eens mijn vraag
had je op het oogenblik dat je schoot
plan haar te dooden of niet?
H. Neen.
O. Is je gedachte geweest: ik zal eene
wonde toebrengen, die niet doodelijk is.
H. Neen, ik ben van gedachte geweest
dut het mikken op het hoofd onvermijde
lijk den dood ten gevolge had gehad,
daarom vuurde ik lager.
O. Als je dat meende had je na het
eerste schot het pistool moeten laten zakken
on niet verder schieten omdat je jo vol
gende schoten niet berekenen kondt.
H. U moet in het oog houden dat mijn
toestand was erger dan vau een dronken
menseh. Beter en meer kan ik er niet
van zeggen.
P. Was je revolver dien avond geladen
met 6 patronen?
P, Ik weet dat niet zeker.
P. Heb je op Balabréga geschoten?
H. Nadat hij op mij heeft geschoten.
P. Dat zal de rechtbank uitmaken, hij
zegt dat hij geschoten heeft nadat je ge
schoten hebt op hem, ontken je dat
H. Ik stond een oogenblik stil, toen
viel er een schot van Balabréga, toen heb
m i gewend en zag dat hij de linkerhand
aan de revolver bracht, wat ik voor span
ne» hield. Toen schoot ik.
P. Dus je hebt op Balabréga gescho
ten
H. Ja meneer, tweemaal
P. En op Rika?
H. Driemaal.
O. Je hebt vroeger gezegd dafc je na
Rika getroffen te hebben jezelf wilde
dooden, waarom heb je dat niet gedaan
H. Omdat Balabréga my een schot in
de borst gaf.
O. Waarom heb je het dan niet onmid
dellijk na het eerste schot gedaan Je hebt
opgegeven dat je zoo ijselijk veel verdriet
had en ook maar wou dat je den kraaien-
marsch hadt geblazen. Waarom heb je
dat niet gedaan
H. U gelooft mij toch niet, ik zal mij
het antwoord maar voorbehouden.
O. Toen je 3 schoten achter elkander
hebt gelost begon je by het huis van me
neer Cnoop Koopmans, dus nog niet in
de Hazepaterslaan. Je bent toen de Ha-
zepaterslaan ingegaan. Met welk doel
deed je die weinige passen
H. Het feit had om den hoek plaats,
ik moest met hen den hoek ombuigea.
O. Welk doel had je met de laan in
te gaan
H. Dat kan ik mij niet precies herin
neren.
O. Er staat vast door de verklaring
van stomme getuigen, de kogels zelve,
dat je vier kogels hebt geschoten. Een
is bij Balabréga, twee uit het lichaam
van Rika, de derde is vermoedelijk ge
vallen uit de kleeren van Rika. Hoe ver
klaar je dat er drie kogels zijn gekomen
bij Rika en Óen bij Balabréga
H. Ik heb nooit ontkend dat ik vier
schoten kan gelost hebben.
Zitting van Zaterdag, IS Januari.
O. Ik verzoek dat nader worde gehoord
getuige Toepoel.
(De getuige is niet aanwezig.)
O. Aan Toepoel is niet vertoond brie
ven en een briefkaart, ik kan volstaan met
die beklaagde te toonen en te vragen of
ze afkomstig zijn van hem.
H. Ja meneer, ze zijn van mij afkomstig.
O. Hoogerbeets, ik heb je eerst iets
te vrageü. Je hebt gisteren bij het ver
hoor door den president geantwoord, toen
meneer vroeg naar de bedreigingen in de
brieven, dat de president er een andere
beteekenis aan gaf dan jij bedoelde. Nu
wilde ik weteu wat de uitdrukkingen bc-
teekenen „alles is mij lood waard" en
„inloopen in den muil der justitie". Wat
bedoelde je er mee Voor mij kan ik dia
woorden niet anders begrijpen dan dat je
gedacht hebt aan een overtreding der wet
die met jaren gevangenis kon worden ge
straft.
H. Het kan wezen dat ik naar aanlei
ding van de schandelijke behandeling die
de familie Meyland mij heeft aangedaan,
die woorden geschreven heb. U zelf hebt
in de gevangenis gezegd: er wordt zoo
veel gedreigd dat niets beteekent.
O. Dat is dus de eenige explicatie die
je kunt geven een anderen brief teeken
je niet omdat je bang bent voor de jus
titie. Ik versta onder dien „mond" de
loop van een pistool en dat beteekent
bedreiging tot moord.
H. Dat is niet geheel juist. De bedoe
ling was dat ik meneer, als hij den om
gang met Rika niet staakte, tot een twee
gevecht zou uitdagen.
O. Je hebt ook geschreven mijn wraak
zal verschrikkelijk zijn. Wat bedoel je
daarmee
H. Dat ik al de brieven zoupublicee-
ceeren.
O. 14 dagen voor den aanslag heb je
gezegdik zal met je beiden afrekenen.
Wat bedoel je daarmee
H. Hetzelfde, meneer.
O. Ik heb een tweeledige vraag te
doen, je hebt bekend meermalen geloo-
pen te hebben met het pistool in je zak
achter dezelfde menschen, met. het voor
nemen ze te belagen, laatstelijk heb je
20 minnten achter heu aangeloop n. Is
in al die tijd de gedachte niet bij je op
gekomen dat je, als je op den een achoot
den a'der kon raken?
H. Neen, die gedachte heb ik niet
gehad.
O. Ge kent de dagvaarding, is er een
feit dat je ontkent
H. Ja, het 2e feit.
gezin. Het gezicht vau zulk een stedeke doet ous den rus-
tigen arbeid en den geduldigen ernst der middeneeuwsche
kunstenaars begrijpen. Het is kalmeerend en opwekkend te
gelijkertijd.
Zoodanig was ook Sarah Bernards indruk, toen zij haar
hotel verliet en de straat volgde naar het klooster der
zusters van St. Augustmua. Onder hen bevond zich een
barer v.iendinnen, die met haar op de kostschool te Bou
logne wai geweest en met wie zij sedert drie jaren een ge
regelde briefwisseliug onderhield.
Dienzelfden avond had zij een nonnencel betrokken. Door
bemiddeling harer vriendin had men er niet op aangedron
gen haren naam te kennen. Men beschouwde haar als iemand,
die hare rampen in stille afzondering wilde uitweenen en
stond sedert dien tijd bekend als zuster Madeleine, een
naam dien zij uit dankbaar aandenken aan baar pleegmoeder
bad gekozen.
Twintig dagen verbleef zij in deze wijkplaats, haren
tijd doorbrengende in stille overdenking. De eentonigheid
en somberheid d e hier heerschten, brachten, wel verre ran
baar neer te drukken, hare geschokte zenuwen tot rust.
Langzamerhand begon de ernst die haar omringde, zijn
eigenaardige bekoring op haar uit te oefenen. Een brief
van George evenwel, gericht aan «zuster Madeleine» en
door bemiddeling van den dokter aan haar adres verzonden,
dee d de hoop op een gelukkig bestaan in den kring harer
vrienden weer herleven, deed al hare vreugde en smarten
voor een tijdspanne ingesluimerd, weer ontwaken.
George schreef haar vijf malen kort achtereen, daarna
bleven zijne brieven eensklaps uit.
Een los daarheen geworpen uitdrukking van den dokter
leerde haar dat George gedwongen was geworden zich
eenige dagen te verwijderen en waarschijnlijk in den eer
sten tijd niet van zich zou kunnen laten hooren.
Sarah begreep niet, hoe George's afwezigheid hem konden
verhinderen haar te schrijven. Dat ware haar duidelijk ge
worden wanneer zij vernomen had, dat George opnieuw
zee gekozen had, maar dit scheen het geval niet te zijn.
Zij geraakte dus weldra in groote onzekerheid, eindelijk in
eene onhoudbare ongerustheid over zijn lot.
De brieven van den dokter bereikten haar intusschen ge
regeld. In hare korte antwoorden ondervroeg zij haren ouden
vriend, voor wien zij geen geheimen had, geregeld over
het geheimzinnige vertrek van George. Maar des dokters
inlichtingen hielpen haar door hunne onbestemdheid niet
verder. Eindelijk meende zij eruit te raden, dat den bemin
den jongeling een ongeluk moest zijn overkomen, dat men
haar verborgen hield.
In hare verbeelding zag zij George ziek, gewond, dood.
Zij vermoedde dat het tot een bloedige verklaring tusschen
hem eu Jacques Gerbier gekomen was. De wereldsche liefde
die zij ondanks hare omgeving bleef koesteren, wakkerde
bij de gedachte aan het onrecht, dat George misschien om
harentwil geleden had, opnieuw aan. Zij gevoelde een on-
weerstaanbaren aandrang hem te zien en hem zoo mogelijk
in zijn ODgeluk bij te staan.
Zij vertrok. Den volgenden morgen om zes uur bereikte
zij de poort van Honvaux, die zij geopend vond. In groote
haast liep zij de spreekkamer binnen.
Het schouwspel dat haar trof, deed haar het bloed ver
stijven.
George lag met doodsbleek gelaat, het voorhoofd met
linnen doeken omwikkeld, den rechterarm in een draagband,
op een veldbed uitgestrekt.
Hij sliep.
(Wordt vervolgd