Haarlem's Dagblad
BIJVOEGSEL
heeft goloit en daarn» zgne revolver opzettelijk
nog minstens tweemaal heeft afgeschoten in de
richting waarin sich Balabréga herond met het
bepaalde op d*t oogenblik opgevatte voornemen,
Balabréga waar ook en welk de gevolgen daar
van mochten zyn, met een of meer kogels te
treffen. Alles met het gevolg, dat Hendrika
Jacoba Meyland door drie en B. door een kogel
is getroffen welke kogels by beide verwondingen
hebben doen ontstaan.
Alle welke verwondingen de dnarvan door den
beklaagde verwachte en bedoelde uitwerking
slechts hebben gemist, door de van des dader-
wil geheel onafhankelijke omstandigheden, dat
eensdeels de kogelB geen der voor het leven on
misbare organen verwoest hebben en dat ander
deels de dadelijk ingeroepen hulp 'an geneess
kundigeu on do door deze voorgeschreven maat
regelen voorkomen hebben, dat de voor het leven
gevaarlijke verwondingen een doodelijk verloop
namen.
BEHOORENDE BIJ
WOENSDAG 16 JANUARI 1889.
Requisitoir.
De Officier van Justitie:
,/Edelachtbare Heeren
Na de inspanning en vermoeienis van
een 2daagsch debat is het thans aan mij
den indruk daarvan samen te vatten en
na te gaan wat van de ten laste gelegde
feiten bewezen is, onder welke strafbe
paling die vallen en zoo het blijkt dat
ze strafbaar zijn de vraag te beantwoorden
welke straf er voor moet worden opge
legd. Gij moogt eischen dat ik dat doe
onbevangen, onpartijdig en vragen met
het oog op de groote tijdsopoffering, die
de zaak gevorderd heeft, dat ik zal stre
ven om aan beknoptheid, volledigheid,
aan bondigheid, duidelijkheid, aan ernst
ongekunsteldheid te paren. Zeker zijn
dat zware eischen die ik mijzelven stel,
en ik gevoel dat ik nooit volkomen hier
aan zal kunnen beantwoorden, maar zeer
gebrekkig. Ik heb echter twee zaken die
mij moed geven mijn taak te volbrengen.
Het zijn deze
"Wanneer ik verzuim en over 't hoofd
mocht zien iets dat ten gunste van bekl.
kan strekken, dan staat daar een ver
dediger, die mijne tekortkomingen zal
goed maken en op grond van jarenlange
ondervinding heb ik het onwrikbaar ver
trouwen in uw rechtvaardigheid, mijne
heeren.
Gij die de schalen der rechtvaardig
heid houdt, zult dat doen met die eer
lijkheid en nauwgezetheid, die de roem
en de trots is van den in den laatsten
tijd zoo vaak miskenden nederlandschen
rechter. Gij zult, ik ben er zeker van,
als gij straks in de Raadkamer terug
keert, alle argumenten nauwkeurig ziften,
wikken en wegen, met groote zorgvul
digheid zorgen dat in iedere schaal komt
wat er in behoort, in de eene alles wat
ten voordeele, in de andere alles wat ten
nadeele van beklaagde strekt en eerst
als gij do volle overtuiging hebt dit naar
eiscli van rechtvaardigheid te hebben
volvoerd, eerst dan zult gij beslissen.
Willem Erederik Hoogerbeets, uit kracht
van de betrekking mij door den Koning
toevertrouwd, ter voldoening aan de ver
plichting, die mij de wet oplegt, beschul
dig ik u twee menscheu naar het leven
gestaan te hebben.
Dat is eene ernstige beschuldiging
ieder voelt dat elk het recht heeft om
te leven en dat geen ander het recht
heeft dat leven uit te blusschen aan
anderen. Ik heb de beschuldiging samen
gevat in de dagvaarding. Daarin is u ten
laste
Jat hij na reeds
langzaam gegaan te zijn en zich vertrouwd te
hebben gemaakt met het denkbeeld, Hendrika
Johr.nna Meijland door middel van een pistool
schot van het leven te herooven, in den avond
van Woousdag 5 Sept. 1S88 tu?schen 7 en
uur, terwijl hij haar en den tiaar vergezellenden
kantoorbediende, Alexander Coustantijn Balabréga
van het. Verwulft te Haarlem door de Gier
straat Doelstraat, Alexanderstraat, Wilhelmina-
straatlangs den ltaamsingel en Dreef na
sloop, het voornemen heeft opgevat bovenver
meld denkbeeld te verwezenlijken en daartoe,
toen zij nabij do Hazepaterslaan gekomen waren,
uit een met zes scherpe patronen geladen revol
ver, die hij hij zich droeg, wetende dat een uit
dat wapen geschoten kogel voldoende verwoesting
311 het menschelyk lichaam kou aanrichten om
uet leven uitteblu9sclien, onverhoeds ten uitvoe
ring van zijn voornemen en alzoo opzettelijk en
met voorbedachten rade, toen Hendrika Johanna
Mevliind en Balabréga slechts op weinige schre
den afstands voor hem uitliepen, meerdere schoten
Dat is ten laste gelegd.
Thans is het oogenblik gekomen reken-
sohap te geven of ik die beschuldigingen
gestaafd heb. Op die vragen antwoord ik
ik heb van al het ten laste gelegde en ook
van het later bijgevoegde geen woord, geen
letter terug te nemen.
Tegenover den rechter mag ik echter
niet volstaan met deze eenvoudige ver
klaring en behoor ik aan te toonen op welke
gronden wettig en overtuigend ik de zaak
acht bewezen.
Ik heb daarvoor niet een paar aan
wijzingen maar een gansche reeks, en splits
die in drieërlei groep
het schriftelijk bewijs, de verklaringen
der getuigen en de eigen bekentenis.
Ik geloof dat ik op dat puut zeer sterk
ben. Ik begin met de brieven. Ik heb
daarom gevraagd welke beteekenis de be
dreigingen hadden.
De le brief, bekend onder letter A.
In dien brief van Aug. '84 zijn vele
dingen geschreven die van invloed zijn,
op de beoordeeling van uw houding, maar
waar ik de aandacht op vestig is dit:
wmen verwachtte dus van mij laffe aan
randingen of scheldwoorden. Gij vergist
u, dat hebt gij van mij niet te vreezen,"
Als ik de woorden goed begrijp waart gij
toen wars vhd dergelijke laffe aantijgingen,
couranten-artikeltje» of advertentiënj ver
der lees ik:
,/Ik heb evenwel een afdoend middel.
De onverschilligheid voor het leven is
mijn machtige bondgenoot."
Hoe anders moet ik dat begrijpen dan
dat ge een feit kondt doen, dat u het le
ven kon kosten?
Dan komt er:
z/Ha zult ge zeggen, daar weet ik wel
raad voor, ik zal wel aan je wraakgierige
blikken ontsnappen."
Ik druk op //wraakgierige" blikken. Dat
zijn woorden van u zelf.
In '84 koesterdet gij du» al de gedachte
van wrok en wraak. Dan lees ik:
z/Of ////ik zal je voor bedreiging aan de
justitie overleveren.""
Gij voel let zelf, dat gij hier woorden
van bedreiging uitspraakt. Dan komt
z/Wat nu het eerste betreft, bedenk
bergen en dalen ontmoeten elkaar niet,
menschen wel: ik zou een tweede////Wan
delende Jood"" zijn, en zoeken tot ik ge
vonden had."
wWat het tweede betreft, ik twijfel er
n of ge mij wel zoo makkelijk in de
muil van Justitia zal laten loopen. Eu al
is dat mogelijk, aeh wat bekommer ik mij
er om; ik zal dan het veelkantige leven
nog eens van een kant bekijken, die ik
nog niet gezien heb. En ik mag die kant
eenige maanden, misschien eenige ja
ren bestudeereu... er komt een eind aau."
Daaruit blijkt voor mij en ik geloof
voor ieder, dat gij toen reeds zindet op
een feit, dat u kon kosten maanden, jaren
gevangenisstraf; ten slotte komt er:
en dan is alles, wat aan u geparenteerd
(vermaagschapt) is, mij lood waard.
Dat wil zeggen eene bedreiging na eene
bedreiging, dat wil zeggenals ik mijn
straf heb ondergaan is de beurt aan alleu
die u vermaagschapt zijn. Het woord „lood"
wat kan dat anders beteekenen, dan lood
uit een pistool? Ik kan hier niet anders
lezen dan eene bedreiging een uiting van
wraak en wrok en dat gij de overtuiging
al gekoesterd hebt, dat gij wel eens in
handen der justitie kondt komen. Van
den tweoden papieren getuige staat de
datum niet vast, het is voldoende dat de
brief er is. Plet is brief G. en daarin
staat
//en beveel u (verstaat ge ik beveel u)
deze meusch te verlaten, van hem afstand
te doen. Mij wilt ge niet, welnu ik wil
niet, dat ge een ander zult behooren.
Wilt gij mijn bevelen niet naleven (er
aan gehoorzamen) dan zal ik het woord
geven aan de mond van iets, dat met meer
gezag spreekt en waarop niet zal kunnen
geantwoord worden."
Wat kan dit anders zijn dan een vuur
wapen P AI9 ik nederlandsch versta kan
ik hier niet anders uit lezen dan eene
bedreiging, dit is duidelijk, want er volgt
op a bon entendeur demi mot suffit".
Duidelijk is het ook in deu volgendeu
zin
„Het is in uw belang mijne woorden
niet als eene comedie te beschouwen de
comedie zou dan onvermijdelijk in tradédie
veranderen.
En hiermede salut!"
Wat kan dat anders beteekenen dan
een blijspel, eindigend in een noodlottig
schot
Dan volgt er
z/Gij kent mij genoeg aan de schrift om
te begrijpen wie ik ben ik zal mijn schrij
ven daarom niet teekenenhet sou mij
misschien met de justitie in aanraking
brengen."
Ook daar hebt gij het volkomen besef
dat gij een bedreiging uit, die u in aan-
rakiug kan brengen met de justitie, dat
kan alleen zijn eene bedreiging met moord.
De 3e brief is van 1888 en ook gericht
aan Rika, het is de brief letter E.
Daar staat
z/Het is mijn gewoonte niet om voor
het schuim, het rapailje waartoe gij be
hoort, ook maar een enkele pas achter
uit te gaan, en dit is dan ook de reden
waarom ik stand hield"
en eindelijk
//Wantik heb voor u heil bereid, dat
beloof ik u, mijn wraak zal verschrikke
lijk zijn."
Die woorden volgen onmiddellijk op
eenige anderen
z/Als zijn lood mij door de hersens
vliegt zal dat voor u nog niet eens zoo
kwaad zijn" en //ik noodig hem evenals
uw broer uit de proef eens te nemen", dat
is eene uitdaging tot een tweegevecht en
dan //als zijn lood" enz. wat wil dat an
ders zeggen dan Als ik in een tweege
vecht sneef, zal het u ten goede komen,
want gij ontsnapt dan aan mijn wraak.
Ik kan dat ook niet anders begrijpen
dan als een zeer duidelijke bedreiging
met moord. Nu komt het 4e briefje onder
letter K., 14 dagen vóór den moordaan
slag ontvangen
z/Hier is uw portret alvast terug, ik
zal met u beiden afrekenen."
In de instructie hebt gij getracht, in
strijd met uw hooghartige houding de
woorden te verwateren door te zeggen
dat gij daarmede bedoeldet een schrijven
in de courant. Is dat aannemelijk P
Neen, en ik beroep mij op uzelf.
In het verhoor van 16 Sept. hebt gij
woordelijk gezegdik had meermalen
een revolver bij mij gestoken omdat ik
plan had haar van het leven te beroo-
ven. 14 dagen voor het feit schrijft gij:
ik zal met u afrekenen.
Wat anders beteekent dit dan een be
dreiging met het feit, dat later gevolgd is.
Is dat niet gebleken door het feit op
Sept. volvoerd? Was dat een courant
artikel Neen het was de daad waarop
gij toen hebt gezinspeeld en geen rech
ter zal anders oordeelen en niemand die
buiten deze zaak staat.
Ik kom tbkns tot de getuigen.
Wij hebben gehoord de moeder van
Rika die verklaard heeft: ik heb al die
brieven bewaard omdat ze bedreigingen
bevatt'eu.
Er zijn er meer gewoest, soortgelijke
brieven, deze ziju bewaard omdat er zoo
veel bedreigingen inkwamen. Ik heb ten
2e.Toepoei en zijn vrouw hebben ver
klaard dat gij gezegd hebt: voor ik mij
verzuip zal ik eerst nog een pHar andere
opruimen en ik zal alle» doen om Rlka
in het ongeluk te storlon.
Gij ontkent dat die menscheu de waar
heid spreken, manr ik beu zoo sterk dat
ik desnoods die getuigen buiten *pel laten
wil. Wij hebben het feit dat gij Rika en
Balabréga zoo vervolgt, dat :,ij naar een
politie-bureau gegaan zijn. Juffrouw Bala
bréga heefr, ook verklaard dat zij brieven
met bedreigingen kreeg, die haar beangst
maakten.
Rika Meyland heeft verklaard lallooze
brieven te hebben ontvangen, alleu met
soortgelijke bedreigingen tot moord.
Nu kom ik aan uw eigen bekentenis.
Toen gij op den 5en Sept. gehoord werd
door mijnheer vou Baumhauur hebt gij ge
zegd dat gij reeds dikwijls Rika en Balabréga
hadt gewaarschuwd, hier op deze zitting
bekent gij dat in den brief aan juffrouw
Balabréga staat, dat gij tot de meeat krusse
maatregelen uw toevlucht zoudt nemen,
en eindelijk, wat gij zelf hebt gezegd op
16 Sept., dat gij meermalen achter die
menscheu geloopen hebt :net het pistool
in deu zak, er over dankende hen het
leven te benemen.
Zeker, als ooit gebleken is dat een feit
vooruit overdacht ia, dan is het wel dit.
Gij hebt sinds jaren bij u gedragen het
denkbeeld den een of andereu tijd lood
te jagen iu de borst van Rika.
Gij hebt dat denkbeeld gekoesterd en
nooit uit het oog verloren misschien,
de 4 jaren waarin ge het denkbeeld van
u hebt afgezet, maar telkens weer is
opgedoemd en in plaats dat gij zooals
behoorde het van u had afgegooid en
woonlijk, hebt haar toen in het oog ge
houden en gezien dat zij Balabréga ont
moette en toen zijt gij achter hen gewandeld.
Gevoelt gij niet het lage van dat nasluipen,
van gelieven die gaarne alleen wilden zijn?
Zij waren zoo onder den indruk van uw
bedreigingen, dut zij nauwelijks durfden
omkijken.
Gij zijt hen nageslopen den gaaschen
langen weg, ik heb laten opmeten hoe
lang gij noodig had, het was twintig mi
nuten. Nu weten we uilen: iedere minuut
heeft 60 seconden en gij hebt zelf in het
verhoor gezegd: de gedachten verdringen
zich met bliksemsnelheid bij den mensch,
maar ik vraag: wat moet in uw brein om
gegaan zijn in die 1200 seconden, streelende
en koesterende uw pistool, dat het moor
dend lood bevatte. Hebt gij niet gedacht
wat heb ik aan die vrouw te verwijten?
Is u geen enkel oogenblik de moed ont
zonken Ja, toen gij hen van voren zaagt,
toen zijt gij omgekeerd en hebt ze van
achteren aangevallen. Bewezen is het dat
die twee menschen niet het geringste ge
daan hebben op dien weg, dat uw harts
tochten kou voeden, niet het minste, geen
glimlach, letterlijk nieU hebben ze gedaan.
Toen, terwijl gij achter hen liept, is het
denkbeeld besluit geworden. Dat mag
ik zeggen, want gij zelf hebt het in den
brief geschreven in het gasthuis beleden:
Daar staat: //Ik kwam tot het vast besluit
om met lood te proteateeren tegen de laf
hartigheid, de gemeenheid en de karakter
loosheid van de menscheu."
Ik zou willen vragenwie was lafhartig,
wie was gemeen, wie wus karakterloos?
en dan zeg ik:
Gij!
Toen is het voornemen tot besluit ge
komen en dat is uitgevoerd. Gij hebt op
Rika geschoten op weinige Bchreden al-
stands hebt gij het pistool afgeschoten,
niet wetende welke de uitwerking zou zijn,
wetende dat het schot haar van het leven
kon berooven. Gij hebt dat gedaan niet
tegenstaande ge getracht hebt dat later
terug te nemen: omdat gij het voornemen
had het leven bij haar uit te blusschen.
Nu hebt ge een spitsvondige verdediging
gevonden, en hebt gemeend te moeten be
weren, dat gij van besluit veranderd waart
tusschen het mikken en het afschieten.
Gisteren heb ik echter al aaugetooüd, als
dat waar was hadt gij niet meer geschoten
en ge hebt nög 2 schoten op haar gelost.
De grootste chirurg,de knapste scherpschut
ter zouden niet weten wat die schoten
zouden uitwerken. Daarmee staat het hoofd
feit paalvast boven water, het was poging
tot moord. Daarna staat in de dagvaarding:
„en daarna zijne revolver opzettelijk nog
minstens tweemaal heeft afgeschoten in
de richting waarin zich Balabréga bevond
met het bepaalde op dut oogenblik opge
vatte voornemen, Balabréga waar ook en
welk de gevolgen daarvan mochten siju.
met een of meer kogels te treffen.
Dat feit hebt gij volledig bekend, gij
hebt niet geschoten met los kruit, uw
meeniug was om te treffen. Ge kunt niet
ontkeunen, dat van de verschillende scho
ten er vier doel hebben getroffen, drie heeft
Rika, éen Balabréga outvangen, dal die
de verwoestingen hebben teweeggebracht
en de wouden in de dagvaarding omschre
ven is duidelijk gezegd door de deskun-
kigon. Dezen hebben erkend dat in dat op-
lioht volkomen naar waarheid de ten-laste-
legging is geformuleerd. Wij weten ook,
dat de verwondingeu niet den dood teweeg
gebracht hebben, wij weten ook dat dit het
gevolg i3 van omstandigheden buiten u,
dat geen organen voor het leven on
misbaar, zijn getroffen is gevolg van toe
vallige plaatsing en houding der getrof
fenen. Niemand heeft hei in de hand welke
verwoestingen een kogel kan hebben, een
verheffing van het middenrif, een uitzet
ting der longen kan een schot doo
delijk maken.
Ik heb daarmede de gansche dagvaar
ding stuk voor stuk nagegaan en meen
alles naar eisch van rechten te hebben
bewezen. Ik stap op het oogenblik van
de feiten af en zal nagaan welke kwa
lificatie behoort aan het feit gegeven te
worden Onze nederlandeche wetgever
heeft zich ten doel gestel en dat in vele
opzichten bereikt, om zijn gedachten in
het nederlandsch uit te drukken en weer
te geven en dat maakt de taak van het
O. M. gemakkelijker. Wij behoeven niet
dat gij gezorgd had dat gij uitmeer te spreken over uitheemsehe ter
de verzoeking kwaamt, hebt gij als een j men en woorden ontleend aan vreemde
vlieg om de kaars gevlogen, tot gij er talen, maar de wet is in woorden in onze
eindelijk ingevlogen zijt. Ik meen daar- j eigen taal door den wetgever gezegd,
mee naar eisch gerechtvaardigd te heb- Wat zegt nu de wet? In art. 289 zegt
ben het eerste deel der ten-laste-legging. de wet//Hij die opzettelijk en met voor-
Ik kom aan het tweede gedeelte en ik wil
erkennen dat uw verdediger u, door te
roepen den getuige Horiaans, geen
dienst heeft bewezen. Ik had vroeger
dezen indruk, dat gij waart een slacht
offer van werkloosheid, en dat gij daarom
door de stad dwaaldet, omdat gij niets
beters te doen hadt. Nu is getuige Ho
riaans gekomen en heelt verklaard dat
u arbeid wachtte, dat gij dus niet be-
hoefdet rond te wandelen. Voor mij heeft
u die verklaring geen goed gedaan, dat
het u niet ingevallen was neem ik niet
aan, gij hebt een veel te goed geheugen.
Zeker bewijst het niet van warme
vriendschap, dat gij den man eenvoudig
in den steek liet. Op 5 Sept. vinden wij
u daar dan weer.
Gij zijt altijd daar naartoe gekomeD,
ook dien avond, wel denkende, dat gij
Rika weer zoudt zien. Gij hebt haar ge
vonden een paar schredeu verder dan ge
bedachten rade iemand van het leven be
roofd wordt, als schuldig aan moord,
gestraft met levenslange gevangenisstraf
of tijdelijke van ten hoogste twintig jaar.
Dat hier //vooruitbedacht" is, is dunkt
mij glashelder en ik zal geen tijd ver
spillen, met daar nog lang over te spre
kan. Lang te voren had gij berekend
hoeveel gevangenisstraf het u kon kosten,
jaren van te voren, eindelijk is het t t
uilvoering gekomen, gij hebt het gedaan
in koelen bloede, er was niets op het
oogenblik dat u aanleiding gaf uw zelf-
beheersching te verliezen. Tegenover den
voorbedachten rade staat het feit bedre
ven in de opwelling des oogenbliks, als
men geen tijd heeft gehad het mis
drijf vooruit te bedenken. Als straks een
onzer op hevige wijze beleedigd wordt
en een mes grijpt en dat zijn beleediger
in den borst stoot, zal hij aanstonds te
rugschrikken voor zijn eigen daad en
zeggen//dat had ik nooit gedacht."
Deze man heeft dat niet gedacht. Bjj
het eerste schot is de poging tot moord
volledig bewezen. Ik kom thans tot de
nevelen ontstaan door den kruitdamp,
vele schoten geven veel kruitdamp. In
de eerste plaats wensch ik de vraag te
beantwoorden, waarom ik niet bij het
hoofdfeit gebleven ben, ik heb dat niet
gedaan om overwegende redenen, geen
oogenblik heb ik mij ontveinsd, dat ik
mijn eigen taak daarmede aanzienlijk
verzwaarde en in aanraking kwam met
allerlei moeilijkheden op feitelyk en op
juridisch gebied en toch heb ik het ge
daan, want als ik de gordijn geschoven
had voor de gevolgen, zou niemand ge
dacht hebben dat ik die moeilijkhe
den wilde ontwijken, maar ieder zou ge
voeld hebben, dat er slechts een deel van
het feit was te voorschijn gebracht, ieder
zou onbevredigd zijn geweest.
Ik meen dat feiten die in de termen
van de strafwet vallen, altijd geheel aan
het oordeel van den rechter moeten wor
den onderworpen. Ik heb straks gezegd,
dat het feit mij tot groote moeilijkheden
aanleiding gaf, in de eerste plaats als
steller van de dagvaarding, het was niet
mogelijk en ik geloof dat er niemand is,
die met volledige zekerheid had kunnen
zeggen, welke baan de kogels hebben
afgelegd, welke kogels hebben getroffen
welke verdwenen zijn, daarom is in
de dagvaarding alleen gezegd dat er ge
schoten was met een revolver. Daarmee
kon ik volstaan, omdat art. 211 den
rechter volkomen bevoegdheid geeft alle
feiten te stellen zooals hij wil, kan elke
opvatting een plaats vinden in de dag
vaarding. Waarom waren de moeilijkhe
den zoo groot? Zij zijnenorm groot, om
dat allen die bij het feit tegenwoordig
waren, verbijsterd waren door het go-
beurde, allen verloren de kalmte die
noodig was om alles nauwkeurig op te
nemen, om te zeggenzoo en niet an
ders is het geschied.
Als hier een getuige was verschenen, die
gezegd had zoo is het gebeurd, ik zou
dien getuige als niet waarachtig hebben
beschouwd. Want als men op een avond
uitgaat naar de muziek en om zich te
verlustigen in onzen schoonen Haarlem?
mer Hout, wie denkt dan aan gevaar-
aan een misdrijf? Daarop hoort men
knallen, in een ommezien van hoog
stens 3 minuten is alles gebeurd, wat
ons nu 2 dagen bezig houdt.
Dat is verbijsterend voor iedereen, het
is zeer natuurlijkdat als men later vraagt
dan antwoorden krijgt, die niet altijd
goed sluiten, en er kan veel in de ver
klaringen geslopen zijn wat men gedacht
heeft gezien te hebben en werkelijk niet
heeft gezien.
Dit geldt nog veel meer voor wat ge
tuigen gehoord hebben, men kan op iets
anders gelet hebben, een boom kan het
geluid hebben onderbroken enz., men ge
voelt het, op getuigen-verklaringen mag
men niet te veel staat maken. Vast staat
dat Hoogerbeets zes kogels heeft gescho
ten en dat 4 doel hebben getroffen, het
eerste dat blijkt uit den verschroeiden
regenmantel, is a brfile pourpoint op
Rika afgeschoten.
Beklaagde erkent daarop 2 schoten te heb
ben gewisseld, dat is ook erkend door me
neer en mevrouw Mees. Van die scho
ten zijn er bij Rika terechtgekomen en
bij Balabréga. Ik neem aan deze verkla
ring Gij hebt eerst op Balabréga ge
schoten en toen op het meisje, toen
stond Balabréga met de borst naar u
toe en hij heeft een wond in den rug,
die wond moet dus ontvangen zijn in de
eerste 4 schoten.
Men moet zich de zaak zoo voorstellen.
Uit den aard der zaak is, toen Rika getrof
fen was, geen van beiden blijven staan.
Door dew schrik zijn beiden voortgestuwd
bekhuigde is voortgegaan, al schietende;
nis wij nu aannemen dat Rika door liet
tweede schot ira dedij is getroffen en door het
derde schot Balabréga, dan is volkomen
verklaard en begrijpelijk dat Balabréga
van achteren getroffen werd en niet met
zoo groote kracht als Rika.
Ik begrijp niet, hoe de kogel nog zoo
diep is doorgedrongen, vooral omdat (lo
band weerstand bood. Da kogel is
iu het lichaam van Balabréga gedrongen
er. op tien ruggestreng afgestuit, lltt is een
feit dat de kogel in het lichaam van Ba
labréga er nog is, al kunnen wij niet
zeggen waar hij is, dat kan eerst blijken
na den dood van Balabréga. Wie verstand
heeft van geschoten wonden weot dat een
kogel die een hard been ontmoet en
dat niet kan verbrijzelen een geheel
anderen weg neemt. We weten het niet.
Nu blijft nog een kogel dien ik moet
plaatsen, dat is de vierde kegel, gevonden
bij meneer Sloet aan huis. Dat komt ge
heel uit, we hebben gezien dat er nog een
derdo kogelgat in het kLed van Rika
was corresponderend met de schroeiing
van het lichaam en welke kogel is terug
gevonden op de plaats waar Rika ontkleed
geworden is. Hoe komt het dat deze kogel
zoo weinig is ingedrongeu Om de dikke
laag kleeron en door den grooten afstand
waarop geschoten moet zijn. De eerste 3
kogels zijn afgeschoten toen Hoogerbeets
voor het huis van meneer Koopmaus was
en een der getuigen heeft henc zien vuren
in de richting van de HazepaterslaaD.
Toen was Rika daar. Ik begrijp dat de
vierde kogel op zoo grooten afstand teweeg
gebracht heeft een schampschot. Dat is miju
opvatting van het getuigenverhoor. Er is