TWEEDE BLAD Voor zijn vriend. DE SCHATGRAVERS. BBHOOBENDB BIJ bjjlrlem's dagblad TAN Maandag 21 Januari 1889. Ik was nog geen vijf en twintig, toen ik mijn eerste luchtreis onder nam. Het was een mooie dag, toen ik mij gereed maakte naar de op stijging van een ballon te gaan zien; ik was in die dagen nog al goed bij kas en toen ik vernam dat men voor twee pond de reis kon medemaken, besloot ik het te wagen en deze was mij zoo goed bevallen dat ik in dienst trad bij den direc teur en meer dan vijfjaar zijn trouwe gezel en bediende bleef op al zijne tochten. Toen stierf hij en voortaan steeg ik voor eigen rekening op. Juist op dien tijd ontmoette ik Jack Peyton. Hij was acrobaat en zijn geliefkoosd werktuig de trapees. Wij gevoelden vriendschap voor el kaar en nooit ter wereld waren er twee wezens, die meer van elkander hielden en in betere verstandhou ding leefden dan hij en ik. Deze vriendschap leidde tot een vennoot schap en vele maanden reisden wij te zamen de voornaamste steden af. Hij steeg gewoonlijk op hangende aan een trapees, welke onder aan den ballon was bevestigd en ver toonde zijne kunsten in het onme telijke luchtruim. Het was de eerste maal dat zoo iets werd vertoond en het had een buitengewoon succes. Zoo hadden wij ongeveer drie maanden gewerkt, toen wij in een groote stad in de Midlands, Kitty Ware ontmoetten. Ik behoef u haar niet te beschrij ven. Ik hield haar voor volmaakt en werd terstond op haar verliefd. Jack deed hetzelfde en het duurde niet lang toen wij elkanders geheim ontdekten. Maar wij kenden elkan der te lang en te goed dan dat het meisje een spaak in het wiel zou steken en toen ik begreep hoe de zaken erbij stonden, ging ik hem de zaak openhartig bloot leggen. Geen van ons beiden was echter geneigd om zijn goed geluk niet eens te probeeren, en ten slotte geraakten wij tot een overeenkomst. Wij zouden beiden ons best doen haar voor ons te winnen en hij dien dit zou gelukken zou er den ander niet boos om aanzien. Onze vrijerij liep heel aardig van stapel, zooals dat ongeveer een jaar lang kan gaan, en meermalen be zochten wij de stad waar Kitty woonde. Kitty haalde ons aan het sta tion af en zag er aardiger uit dan ooit, maar zij behandelde ons beiden zoo op gelijken voet, dat er geen reden voor een van ons was om zich iets meer bevoorrecht te wanen dan de ander. Nochthans besloot ik niet langer te wachten en toen ik des avonds het oogenblik gunstig zag vroeg ik haar, mijn vrouw te worden. Zij stemde toe. Ik vermoed dat Jack iets had bemerkt van hetgeen er was ge schied, maar hij zeide niets en den volgenden dag waren wij zoo met bezigheden overstelpt, dat wij ons gesprek tot nader uitstelden. Des avonds echter miste ik hem en toen ik naar Kitty ging om af scheid van haar te nemen want den volgenden morgen moesten wij vertrekken vond ik haar bedroefd en verward. Ik vroeg haar niet of Jack bij haar was geweest, maar zij wilde mij de reden van hare droefheid niet zeggen. Toen ik haar verliet en naar mijn logement ging, vond ik Jack thuis, maar hij was zoo barsch en uit zijn humeur, dat ik spoedig alle pogin gen opgaf om een gesprek met hem aan te knoopen en naar bed ging met het voornemen hem den volgen den dag mijn verloving met Kitty mede te deelen, ofschoon ik wel kon denken, dat hij het reeds wist. Den volgenden morgen echter, was hij nog zoo teruggetrokken en zoodanig veranderd, dat ik er van af zag en ik sprak er den geheelen dag niet over. Sandy Bay, waar wij voor eene opstijging waren genoodigd, was een allerliefst gelegen plaatsje op de kust van Devonshire. Wij zouden een aanzienlijk bedrag ontvangen, maar maakten eenige bedenkingen wegens de nabijheid der zee. Na eenige beraadslaging echter kwamen ,wij tot het besluit dat er met de gewone zorg geen gevaar te duchten was. Het was een donkere lucht die wij met onzen ballon in zouden gaan. Een zware wolkenbank ver rees uit de zee en de wind woei in wilde vlagen en deukte de ballon aan de eene zijde zoodat hij geheel zijn gewonen vorm verloor. Inder daad, de wind was mij sterker dan mij lief was, hij zou ons waar schijnlijk landwaarts drijven en al mochten wij boven een anderen luchtstroom ontmoeten, gevaar was er genoeg. Ik waagde het Jack deelgenoot van mijn vrees en twij fel te maken, maar hij wilde van geen uitstel weten en spotte met mijn angst, terwijl hij gebie dende orders gaf om de opstijging te bespoedigen. De toebereidselen waren weldra geheel geëindigd en toen alles ge reed was speelde de muziek een lustig deuntje; het «alles los» weer klonk en wij doorkliefden het lucht - ruim. In mijn boozen luim, veroorzaakt door de opmerkingen van Jack, had ik geheel mijn aandacht van de donkere wolkeomassa afgewend en dacht niet aan den naderenden storm, dien zij voorspelde. Zwart en grim mig zagen die wolken er uit, maar nu wendde ik mijne oogen in eene andere richting en ook daar deed zich een dergelijk schouwspel aan mij voor, maar de wolken aan die zijde hadden een bruin-roode tint en schenen hooger in de lucht te han gen. Ik wist maar al te goed wat dat beteekende. Het was een storm boven een storm. Dat was het wat ik had gevreesd. Als wij niet konden dalen vóór de storm, die nu over den oceaan loeide, ons greep, moesten wij hoo ger stijgen. Dan waren wij in de macht van den ander en als die boven ons uitbrak, zouden wij zon der twijfel worden medegesleurd naar zee en dan hadden wij niets meer te hopen. Haastig riep ik Jack, die zijne toebereidselen gemaakt had en nu kalm op zijn trapees zat. De angstige toon waarop ik sprak, joeg hem onrust aan en hij klom in een oogwenk in de mand. Ik behoefde hem geen uitleg te doen. Mijn blik volgende, toonde hij door een hoofdknik mij begrepen te heb ben. Waar te dalen was een vraag, die moeilijk viel te beslissen. Wij waren boven een rotsachtig terrein en de daling was daar zoo goed als onmogelijk, maar wij moes ten het probeeren en terstond, want de wolkenbanken naderden met groote snelheid. Ik trok aan het touw en opende de klep en toen wij neerdaalden keken wij scherp uit naar een ge schikt punt om de aarde te berei ken. Dat punt zag ik op eenigen afstand in de richting waarin wij ons bewogen. Ik wees Jack er op, maar op 't zelfde oogenblik uitte ik een kreet; het anker was wegl De gevoelen», die zich toen van mij meester maakten zijn niet te beschrijven. Hoe het gebeurd was, was mij een raadsel. Het was toch medegenomen en opgehangen op dezelfde plaats als altijd en waarom was het daar niet meer Er was geen tijd te verliezen, want toen ik ons verlies bemerkte, werd de ballon reeds als een veertje door den storm voortgezweept in het duistere luchtruim. Geen van ons beiden sprak een woord, en het zou ook nutteloos zijn geweest, want wij zouden eikander niet hebben verstaan, maar beiden dachten wij zooveel te u,eer. Ik nam een zak ballast op en wierp dien over boord; ook Jack deed zoo. Wij moesten stijgenwant terwijl de wind den bailon ais een tol deed draaien, schoten de bliksemflitsen onophoudelijk langs ons en waren wij voortdurend in gevaar. Al hooger stegen wij, tot wij ein delijk in de hooger gelegen wolken laag kwamen, waar de duisternis nog dikker was. Hier stortte de regen op ons neder en de wind dreef ons voort, maar gelukkig was er geen gevaar van door den blik sem getruffen te worden. Wij moesten nu stilzwijgend be rusten en het eenige wat ik kon doen was de duisternis te trachten te doorborentoen ik plotsel ng Jack's hand op mijn schouder voelde drukken,daarna greep hij mijn hand en fluisterde mij met holle stem in het oor: Wij gaan naar zee. Ik wist het. Ik had bemerkt dat wij van richting veranderd waren, toen wij den lager woedenden storm hadden veriaten, maar ook Jack had het ontdekt. Wat moesten wij doen? In ons lot berusten. Zoo bleven wij enkele uren in dien toestand, toen er eenige scheu ring in het duister wolkenfloers scheen te komen. Ik dacht dat wij, door te dalen, meer licht zouden vinden en ik liet het gas ont snappen. Toen wij lager kwamen maakte de duisternis plaats voor een gele mist, waarin men geen tien passen voor zich uit kon zien, maar die toch in ieder geval beter was dan die akelige duisternis boven. Plotseling hoorden wij een vreemd bonzend geluid, nu eens zwak dan weder sterker, dat steeds duidelijker werd naarmate wij verder dreven. Er was geen twijfel meer. Het waren de golven, die op de rotsen braken en ik begreep nu, dat wij vlak bij de kust waren. Maar waar Waren wij nog boven land want de wind was Weder veran derd of boven de zee? Het was onmogelijk dit te zeggen daar de mist zoo dik was. Nog eens besloot ik te stijgen, toen wij een gekraak hoorden, gevolgd door een zacht sissend geluid, dat mijn bloed in de aderen deed verstijven. Er was een scheur in den ballon gekomen, waaruit het gas ont snapte. De toestand was verschrikkelijk. Niet in staat om te zien waar wij waren, grijnsde de dood ons op kor ten afstand aan. Wij konden onzen laatsten ballast uitwerpen, maar het was slechts een uitstel van hetgeen gebeuren moest, want, tenzij wij het lek konden stoppen, moesten wij naar omlaag, óf verdrinken in zee, óf verpletterd worden tegen de rotsen. Nauwelijks was de laatste bal last weg, of ik zag Jack zijn jas uittrekken en wegwerpen. Ik wist wat hij deed en wat het beteekende. Hij wilde langs het net klimmen eu het gat stoppen. Ofschoon dit onze eenige kans op behoud was en hij een ervaren gymnast, kon ik hem dat toch niet zien gaan doen, zonder er mij tegen to verzetten. Het is een gevaarlijke taak, Jack. Laat.... Laat ik gaan, wilde ik zeg gen, maar hij viel mij in de rede. «Blijf!» zeide hij op bijna ruwen toon, mijne hand terugduwend, «er is geen ander middel op, zooals ge weit, en» hier werd zijn stem zachter, «ik kan beter worden gemist dan gij.» Toen begreep ik de reden van zijne verandering, hij had van K.tiy onze verloving vernomen. Arme, oude Jack, toen, bij dat dreigende gevaar gevoelde ik mij angstig be zorgd voor hem, want hij was mijn vriend en meer dan een broeder. Hij sprak niet meer. De touwen aanvattend, sprong hij op den hoek van de mand, terwijl ik mij naar de tegengestelde zijde begaf om haar in evenwicht te houden en reeds was hij begonnen te klimmen toen een kreet van mij hem deed stil houden. Er was reden voor mijn uitroep. De mist, die een oogenblik te voren nog zoo ondoordringbaar dik was dat wij geen meter voor ons konden uitzien, was als door een tooverslag weggevaagd en er vertoonde zich onder on« een schouwspel dat het stoutmoedigste hart zou hebben doen beven. Geen kwartmijl van ons af staken de klippen stijl u.t het water op tot een hoogte van twee h drie honderd voet.Tusschen hen in raasde de zee met dik schuim bedekt en nauwelijks vijftig meter daarboven zweefde de bailon, die steeds dalende was en zich langzaam voortbewoog. Het was gedaan met ons. Te be proeven den scheur in den ballon te herstellen was nutteloos. Nooit zou den wij die vreeeelijke rotsen kun nen ontwijken, die zieh dreigend naar ons verhieven. Zeer langzaam dreven wij voort, maar over weinige minuten zouden wij tusschen die steenmassaas liggen en onze vorme- looze lichamen zouden worden be dolven onder de kokende en brui- schende golven. Jack was weder in de mand geklommen en toen ik mij tot hem richtte, rustten zijne oogen in de mijne. «Het is gedaan, oude jongen,» zeide ik. Er welde iets als een snik uit mijnen boezem. «Wij zijn ver loren.» Ik kon niet meer spreken; Kitty's beeld verrees voor mijn geest en ik dacht aan het geluk dat ik aan hare zijde had kunnen smaken, helaas een ijdele hoop. «Dick,» zeide Jack plotseling, «er is nog een kans voor één van ons beiden.» «Voor éen vroeg ik. «Wel Jack, wat bedoelt gij een vreemde angst vervulde mij, toen ik die vraag deed. Hij moet het op mijn gelaat gezien hebben, want vlug antwoordde hij: «O, heb geen vrees Dick,» en op trotschen half geérgerden toon sprak hij«Gij zult Kitty beschermen.» «Wat nu, Jack!» stotterde ik. «Ja, ik weet gij zult het doen,» ging hij snel voort. Toen vervolgde hij op kalmen toon: «Dick, oude jongen, zeg haar dat ik haar be minde en vaarwel.» Voor ik wist wat er gebeurde, v. as het gedaan. Ik sprong naar hem to maar hij was mij te vlug. De ballon helde plotseling over met een hevigen schok, toen schoot hij als een pijl uit den boog naar bo ven. Ik zag snel naar beneden. Een oogenblik aanschouwde ik een ver bleekt gelaat, dat sneller aan mijn blik ontviel dan ik het kan zeggen, een flauwe glimlach verhelderde die bleeke trekken, terwijl boven het geweld der wateren en het suizen van den ballon, die de lucht doorkliefde, de woorden uitklonken «Vaar wel.» Ik viel in zwijm. Toen ik weder tot mijzelven kwam, be vond ik mij gezond en wel in een boerenhofstede. Men had den ballon gevonden, verward in de takken van een grooten boom en men ont dekte mij in de mand, in bewuate- loozen toestand. Van het gewicht van Jacks lichaam ontlast, was de ballon de rotsen ontkomen en het overschot van het gas had kracht genoeg gehad hem te verheffen en zoo was hij landwaarts gedreven, maar tengevolge van het voortdu- durend ontsnappen van het gas was hij langzaam nedergedaald op de plaats waar men mij had gevonden. Ik trouwde Kitty, maar zeide het luchtreizen voorgoed vaarwel. Men vond Jacks lichaam den dag na het ongeval en het werd plech tig ter aarde besteld. Nu ben ik een oud man, maar nooit is er een jaar voorbijgegaan of mijne lieve vrouw en ik begaven ons op dien noodlottigen datum naar het graf van mijn ouden vriend, die zijn lsven voor het mijne gaf en bestrooiden het met bioemen, die ik menigmaal met mijne tranen heb besproeid. FBUILLDTO N, Naar het engtlsch van EDGAR POE. 1) I. Jaren geleden sloot ik vriendschap met den heer William Legrand. Hij behoorde tot eene oude familie van Hugeno ten en was eenmaal rijk geweest, maar tal van tegenspoe den hadden hem tot een behoeftig man gemaakt. Om de bittere gevolgen van zijnen achteruitgang te ont gaan, verliet hij New-Orleans, de stad zijner vaderen en begaf zich naar Sullivans Eiland, bij Charleston, in Zuid- Carolina. Dat eiland is een zeer zonderlinge plaats. Het bestaat nit niet veel meer dan zeezand en is ongeveer drie mijl lang. Zijne breedte bedraagt hoogstens een kwart mijl. Het l« van het vaste land gescheiden door een haast onzicht bare kreek, die zich een weg baant door een wildernis van net en slijk, een lievelingsoord voor de moeras-hen. De plantengroei is er zeer schaatsch, en bestaat hoogstens uit eenige dwergachtige struiken, maar geen enkele boom 16 er te vinden. Aan het westelijke einde waar het fort Moultrie stond en waar eenige onaanzienlijke huizen staan, die gedurende den zomer worden bewoond door enkelen, die het stof en de koorts van Charleston ontvlieden, vindt men nog eenige exemplaren van den kleinen palm; maar overigens is d.t eiland, uitgezonderd het westelijke punt, met laag struik gewas bedekt, dat haast ondoordringbaar kan worden ge noemd. In het binnenste van dit uithoekje had Legrand niet ver van het oostelijke verstverwijderde einde van het eiland zich een kleine hut gebouwd, welke hij betrok op het oogenblik dat ;k door louter toeval kennis met hem maakte. Spoedig werden wij vrienden misschien was het de eigenaardige aantrekkelijkheid van hetgeen er in deze wijk plaats te zien was, dat ertoe medewerkte. Legrand was een welopgevoed man, met buitengewone geestesgaven maar een misantroop, en somtijds behept met afwisselende vlagen van geestvervoering en droefgeestigheid. Hij had vele boeken medegenomen, maar gebruikte die zelden. Zijn voornaamste uitspanningen bestonden in jagen en visechen of tochten in de kreek, waar hij schelpen zocht of entomologische onderzoekingen deed. Zijne verzameling voorwerpen betrekking hebbende op de natuurlijke historie was zoo uitgebreid, dat de grootste geleerde hem zou heb ben benijd. Op deze tochten was hij steeds vergezeld door een ouden neger, Jupiter geheeten, die vroeger vrijgemaakt, er nooit toe had kunnen komen om afstand te doen van hetgeen hij zijne rechten noemde op de bewaking der schreden van den jongen «Massa Will». Het is niet onwaarschijnlijk dat de bloedverwanten van Legrand, die dezen voor een weinig in zijne verstandelijke vermogens gekrenkt hielden, Jupiter hadden gelast steeds een wakend oog op hem te houden. De winters op de breedte van Sullivans Eiland zijn zel den zeer streng en het gebeurt zelden dat men er zijn toe vlucht tot de kachel behoeft te nemen. Tegen het midden van October 18.., hadden wij een buitengewoon koudeu dag. Juist voor zonsondergang baande ik mij een weg door het groen naar de hut van mijn vriend, dien ik verscheiden we ken niet had gezien ik woonde op dien tijd in Char leston, ongeveer negen mijlen van het Eiland, en in die dagen was de tocht derwaarts nog heel iets anders dan heden. Bij de hut gekomen klopte ik aan en daar ik geen ant woord kreeg, zocht ik naar den sleutel, die op een geheime plaats verborgen was, draaide het slot om en trad binnen. Een heerlijk vuur braudde op den haard, dat alhoewel een zeldzaamheid, toch geen onwelkome nieuwigheid was. Ik hing mijn overjas op, schoof een leunstoel bij het knapperende vuur en wachtte kalm de komst van mijn gastheeren af. Spoedig na het invallen der duisternis kwamen zij aan en heetten mij hartelijk welkom. Jupiter grijnsde van genoegen en ging naar buiten om eenige moerashennen gereed te maken voor het avondmaal. Legrand had weder een zijner buien hoe zal ik het anders noemen van verrukking. Hij had een schelp ont dekt van een onbekende soort en bovendien had hij op ds

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Haarlem's Dagblad | 1889 | | pagina 5