NIEUWS- EN ADVERTENTIEBLAD. 6e Jaargang. Maandag 18 Februari 1889. No. 1725. IN TIJGERKLAUWEN. HAARLEMS DAGBLAD ABOVSZKEÏTSF&US: Voor Haarlem, per 3 maanden1.20. Franco door het geheele Rijk, per 3 maanden. -1.63. Afzonderlijke nummers- 0.03. Dit blad verschijnt dagelijks, behalve op Zon- en Feestdagen. Bureau: Kleine Houtstraat No. 9, Haarlem. Telefoonnummer 1X3. ADVERTENTIES: ▼an 15 regels 50 Cents; iedere regel meer 10 cents Groote letters naar plaatsruimte. Bij groote opgaven aanzienlijk rabat. Abonnementen en Advertentiën worden aangenomen door onse agenten en door alle boekhandelaren, postkantoren en courantiers. ïlrceteuresa-UItgevcrs J. C. PEEREBOOM en J. B. AVIS. Hoofdagenten voor het Buitenland: Compagnie Generale de Fublieite Eirangb-e G. L. DATJBE Co., JOE. F. JONESSuer., P arijt, 31bt t Faubourg Mort (mar Ire. STA DSN IE li IV S. Haarlem, 16 Februari. De onderofficiers - vereeniging «Concordia» hield Vrijdagavond al- gemeeue repetitie van de soirée welke zij 18 Februari a. s. zal geven. Van de uitnoodiging om deze repe titie bij te wonen, gericht aan de weeskinderen der verschillende ge stichten alhier, was bijna geen ge bruik gemaakt, alleen de kinderen van hel Buitenhuis waren gekomen. Het is inderdaad te betreuren dat de hh. onderofficieren, die den wee zen een zoo aangenamen avond had den willen bereiden, geen beter succes van hunne lofwaardige po gingen hebben gehad. Het Algemeen Ziekenfond» telde op 31 December ji. 2053 leden met 1482 kinderenin 1888 werden af geleverd 21630 recepten, terwijl aan 176 kraamvrouwen hulp werd ver leend. Het geneeskundig personeel bestond uit 13 genees- en heelkun digen, 7 apothekers en 4 vroed vrouwen. De rekeDing en verantwoording van den directeur der Levensverzekering-Maat schappij //Haarlem", (voorheen het Noord Holl. Begrafenisfonds), over 1888 is door commissarissen goedgekeurd. Uit die reke ning blijkt dat in 1888 sau contributie werd ontvangen f17847.23s en f3758.84" aan rente: dat de uitkeeringen wegen» over lijden beliepen f9292.08 en dat de be legde som werd vergroot met f 8533.75. Eet kapitaal van de maatschappij beliep op 1 Januari 1889 f78648.Het getal leden nam in 1888 toe met 721 en be droeg op l Januari 1889 8724. Hedennamiddag is een tweewielige wagen met vijf kinderen bij het rijden van de brng aan het Zuider-Bnitenspaarne te water gereden. Allen zijn gered, een dat reeds bewusteloos was, met zeer veel morite. Het werd bijgebracht door de agenten Verkerk en Wenting, vier zijn er gered door Hendrik van Rosenm, knecht bij den bout- kooper Bakker. Vrijdag avond is twist ontstaan tnsschen twse vrouwen in eene slaapstede in de Noorderschool steeg. De vrouw van den alaapsteehouder die tusschenbeiden kwam, werd door een der twis tenden aangevallen met een dolkmes, waarmede zij haar twee verwondingen in den rechterarm heeft toegebracht. De daderes is haif lam en ver keerde in beschonken toestand. Oefening in Wetenschappen. (Slot.) In deze zijne zedelijke eenzaamheid voelt Da CoBia, Bilderdijk. Deze is het, wien hij zijn dissertatie opdraagt; deze, die hij in zijn gedicht Abraham0 onder het beeld van Samnel schetst; deze, die de handen over hem uitstrekkende hem voorspeld heeft, dat hij dichter en profeet zou zijn. De Bilderdijk na 1813 is in zijn tijd een onbegrepen persoonlijkheid geweest en het lang daarna gebleven. Men heeft er zich aan gewend, hem te doen doorgaan voor een gemelijk oud man, die zich met taaie vasthoudendheid aan het oude, den vooruitstrevenden geest zijns tijds in den weg stelt. In waarheid kenmerkt aijn leven na het herstel onzer volksvrijheid zich door twee zakente eener zijde zien wij hem onop houdelijk den dood aanroepen; aan den anderen kant is er niemand, die eoo krach tig de indrukken van zijn tijd heeft op gevangen en ze in zoo sprekende vormen heeft vertolkt. Wat zijn gemelijkheid aan gaat, deee was van voorbijgaanden aard, en bekend is hat, dat men in zijne goede dagsa nergens zoo goed en zoo gul ont vangen werd als te* zijnen huize. Onge wone verschijning als hij was heeft men niet met hem overweg gekund; men wist niet wat men aan hem kad. En dat wist Da Co ta wel. Bilderdijk heeft zieh hierdoor in heofd- zaak van zijne tijdgesooten onderscheiden, dat hij den eerbied voor het verleden heeft be houden in de dagen, toen men met de ge schiedenis meende afgedaan te hebben. Hij leeft met zijn gedachte*, kij gevoelt sich thuis in de feodale verhoudingen der 12de of 14de eeuw. Hij ziet in de feiten der groote omwenteling slechts een vervolg van de Hoeksche en Kabeljauweehe Twis ten. Hoe paradox deze beschouwing «chijne, wanneer Bilderdijk haar met zijn vurigen geest doortintelde werd zij voor een ver wante ziel als Da Costa onweerlegbaar. Bilder iijks stellingen vonden vruchtbare aarde in sign aristocratisch gemoed en leer den hem niet alleen zichzelf maar ook de wereld verklaren. De revolutie had de volken als door- eengeecbud. De natiën hadden hun richt snoer verloren. In dezen tijd van inner lijke verwarring was het Bilderdijk, die profetisch heenwees na*r de groote ge dachte, die velen na hem zouden verkon digen, hoe de feiten aller eeuwen zich rangschikken naar een vast patroon, hoe alle onder verschillende symbolen eeDselfde les leeren. Het was Bilderdijk, die zijn tijdgenooten een blik desd slaan in het organieme der wereldhistorie. En dit beginsel was het, dat Da Costa de geschiedenis zijaer eigen stamgenooten met andere oogen deed aanzien. Zij had den dus nog niet afgedaan, de nakome lingen van den aartsvaderDe leeuw van Juda zou herrijzen 1 Israël, dat de hoogste, godgewijde uitdrukking van den mensch in de vormen van zijn staat en zijn gods dienst had ontwikkeld, Israël kon het mo del van alle staten worden 1 Twee begin selen zijn het, die van nu nf aan elkan der in Da Costa's gemoed bekampen. De neiging tot afscheiding, voortspruitend uit aijn aristocratisch joodsck karakter en den drang naar God, waarbij zieh aan sluit de behoefte van op te gaan in het groote geheel. Door Bilderdijk» onweer- staanbaren invloed overvleugelt de laatste neiging weldra de eerste en leert hij in Israël niet het voorbeeld tot het afge scheiden, maar het zinnebeeld van het ge zamenlijke leven zien, dat in Christus'leer zijn hoogste volmaking gevonden heeft. Naar den Christus dryft hem nu zijn hart, naar den Christus, die aan de volken het jodendom in zijn volle heerlijkheid had getoond. En van nu af aan deukt hij aan zijne bekeering. De herinneringen zijner familie zoowel als van zijn stam leiden hem tot overwegingen, die hem, wien het joodache ingeworteld was, dezen grooten stap gemakkelijk maken. Het was onder de Da Costa's niet vreemd, dat er een lid tot het christendom overging. Er waren er evenzeer geweest, die van de christelijke leer opnieuw tot de joodsche waren bekeerd. Christen wor den deed hem dus niet zondigen tegeu de traditie van zijn familie. En mocht men do legende gelooven, evenmin teges die van zijn stam. Deze legende toch ge waagde ervan, dat de spaansche en por- tugeesehe joden uit de babylonische ge vangenschap rechtstreeks naar het iberi- sche schiereiland waren overgestoken voor de verwoesting van den tweedes tempel. Zij waren dns rein van alle schuld aan den dood van Christus. En niet al leen zijn eigen, maar de bekeering van al zijne stamgenooten is van nu af aau Da Costa's ideaal. Langzamerhand vermengt zich een po litiek idee met deze religieuse denkbeelden. Gedreven door Bilderdyk streeft hij naar de verwezenlijking zijner staatkundige en godsdienstige beginselen in de maat schappij, maar een monarchie volgens Israels voorbeeld op godsdienstigen grond slag. Dit te voorschijn treden van zijn wereldsche zijde is het gevolg van Da Costa's omgang in Leiden, waar hij met vele jongelieden bij Bilderdijk aan huis kwam. Om dezen meester gegroept, vor men zij een partij, die zich mouarchaal en nationaal noemt. Zij hoort zich door de tegenpartij anti-liberaal noemen en aan vaardt deze benaming als een eeretitel. Onder deze strijders is Da Costa niet de minste. Hg staat in de voorste rijen van hen, die de bilderdijksche leer met hand en tand tegen de leidsche professo ren verdedigen. Uit zijne correspondentie met Willem van Hogendorp, leeren wij den Btrijdhaftigon geest kennen, die dit kleiae corps bezielt. Omtrent zijne pro motie op dissertatie: «De verdediging der monarchie volgens goddelijk recht", schrijft hij, dat prof. Tideman het geheel tegen hem aflegde, dat men gestreden heeft als een moedig leger etc. Een ander maal schrijft Hogendorp aan den afwezigen Da Costa over den slag, die door hem bij zijne promotie tegen de anti-bilderdijkiaansche professoren gele verd is. Zijn brief is vol gloed en ge waagt van de geestdrift, die de voorlezing van Da Costa's gedicht op Willem den Zwijger heeft opgewekt. Het antwoord van Da Costa is een mengsel van neerslachtigheid en geestdrift. Deze gedruktheid moge voor een deel toe te schrijven zijn aan de omstandigheid, dat zijn brief aan het ziekbed zijns vaders geschreven werd, voor het grootste deel moet zij op rekening gesteld worden van zijn inwendigen strijd. Da Costa was niet voor niet de laatste van een ras. Voor 't oog der wereld met voorspoed geze gend, in 't bezit eener lieve vrouw, door den dood zijns vaders in staat openlijk den godsdienst te belijden, dien hij aanhangt, met tijdelijke goederen ruim begiftigd, is hij nochtans ongelukkig. Zijn joodechap drukt hem, zijn adeldom kan hij niet staven, de vrouw, die hij de zijne noemt is niet degene, die hij heeft liefgehad. Bovenal, hij mist het gevoel van harmonie met zijn omgeving. Hierin komt hij over een met Byron, met wien hij meerdere punten van aanraking vertoont. Da Costa, oosterling, edelman, dichter, blijft levens lang onder de herinnering van een jeugdige ongelukkige liefde evenals Lord Byron, schot (een in de kou van 't Noorden ge conserveerde oosterling, zooals men hem genoemd heeft), pair, dichter. En toch, welk een contrast tusschen deze beide, van wie de laatste opstaat tegen God en wereld, terwijl de eerste zijn hoogste za ligheid zoekt in zijn afhankelijk van dien God en strijdt en lijdt en worstelt om op te gaan in het groote geheel, terwijl in borst en opvoeding hem tot afzondering drijven. De schoonste en volkomenste uit drukking van de berusting, waartoe hem die strijd in de eerste periode van ziju zielkundige ontwikkeling voerde is neerge legd in zijn onovertroffen Hymne aan de Voorzienigheid* Hiermede rekent spreker het einde van Da Costa's eersten strijd en de zegepraal van zijn overtuiging over zijn karakter gena derd te zijn. Zwaardere kampen wachten deze nog. Er komt een tgd, dat Da Costa worstelt in zijn smart van het oude jood sche leven met zijne gekoesterde herinne ringen te moeten vaarwel zeggen om in het nieuwe christelijke leven geheel op te gaan. Er komt een tijd, dat hij afstand moet doen van ziju trot» als edelman en het leven hem dwingt als gewoon burger te voorzien in de behoeften der ziji.en, den tijd, dat hij tot Willem de Clercq zegt: «Ik ben arm, ik moet werken voor vrouw en kinderen. Niettemin is het koninklijke en profetische hem eigen gebleven in eigen kring en ala dichter. Men schrijft ons uit Velzen van 15 Februari? Door het bestuur der «Centrale Kiesvoreeni- ging* te Beverwijk daartoe uitgenoodigd trad hedenavond jhr. mr. J. W. G. Boreel van Ho- gelanden, lid van de Tweede Kamer der Staten- Generaal, voor eene talrijke vergadering van kiezers, die zich hij de «Centrale Kiosvereeni- ging* hebben aangesloten, als spreker op. Nadat de voorzitter de vergadering had ge opend schetste de afgevaardigde in korte trekken, de verschillende onderworpen in hot afgeloopen zittingsjaar behandeld. Achtereenvol gens kwamen ter sprake; het reglemont van orde, de begrooting van marine, de voogdij-wet, het octrooi Ned. Bank, de beloften door den minister in de openingsrede gedaan, tussehen htakjes [veel beloofd en weinig gegeven] de interpellatie berri-berri commissi®, de indisch© begrooting, waarbij spreker als zyne meeuing gaf, dat in geen geval de zendingszaak een re- geeringszaak moest zyn. Verder de verlaging van bet inkomen van den goererneur-generaal, de koffie-cultuur, de opium zaak en de onderwijswet, waarbij spr. aanstipt© dat, wanneer de S30 gemeenteraden, die nu nog slechts voor de helft voldaan hebben aan de wet van 1878, waar het betreft, het aantal onder wijzers, gedrongen werden het aantal op de ver- eischte hoogte te brengen, het aantal buiten be trekking sijnde onderwijzers aanmerkelijk zou dalen. Nog noemde spr. het een verblijdend ver schijnsel, dat de minister niet ontvankelijk ver klaard heeft de besluiten van de raden der ge meenten Smilde en Montfoort. Eindelijk betreurde spr. het besluit om de subsidiën aan de kweekscholen vcor onderwijze ressen te Arnhem en Haarlem en aan die voor bewaarschool honderessen te Leiden nu reeds ni®t meer uit te keeren. Het lot van soortgelijke inrichtingen is nu gesteld in handen van de el kander opvolgende ministers. Na deze inleiding gaf spreker een politiek overzicht van den tegenwoordigen toestand. In de eerste plaats kwam aan de orde de defensie nu de algemeene dienstplicht, van katholieke zijde zoo fel bestreden. Spreker meende dat het ver bond der rechterzijde schipbreuk zou kunne* lyden op dit punt, wanneer die zyde niet groet belang had in de aaneensluiting en sjj dns wel zullen trachten tot een compromis te komen, teneinde niet te verliezen wat mot zooveel moeite door hen tot stand is gebraeht. Het ontwerp-onderwijswet is in behandeling bjj den Raad van State en daarover is dus nog geen licht verspreid. Zoolang de Eerste Kamer niet om is, bestaat er geen groot govaar maar met het oog op de aanschrijving aan de com missarissen des Kouings, over do nieuwe rege ling der kiesdistricten, meende spreker een woord van opwekking te moeten richten tot xyne kie zers om met even veel moed pal te staan b^ de verkiezing der Provinciale Staten als bij de laatst gehouden verkiesing. In zake botervervalsching noemde sprekor de vóór en nadeelen van eene wettelijke regeling op. Ten slotte besprak de afgevaardigde de te bo- handelen pensioenwet, ook met het oog op we duwen en weezen. Na eene korte pauze werd spreker gevraagd, of hij kennis genomen had van de brochure van jhr. Tindal«Nederland in gevaar*. Als ant woord drukte hy den wensch uit, dat de defen sie-zaak spoedig en ernstig ter hand worde ge nomen. Uitgenoodigd zjjn oordeel in zake de fabrieks- inspectie en deu normalen arbeidsdag uit te spreken, drukte onze afgevaardigde den wensch uit tot eone spoedige benoeming van fabrieks- inspecteurs te goraken, dio ook goede diensten zouien kunnen bewijzen by werkstakingen en FBIXJIIjXJHTO JNT. Roman tan Kail Hbllmie. 11) ACHTSTE HOOFDSTUK. Smart. Eenige dagen later kwam Maurits Carlingford. Natalie wae echter niet te hui», hetgeen hem des te minder speet omdat hij zich veel Terder met zijn landelijk liefdesavon- tuur had iDgelaten dan hemzelf wel aangenaam waa. De dwaze, kleine Esther Carr had zich werkelijk op het eerste liefdesbriefje, dat hij haar schreef, naar de plek be- geven, die hij haar Toor eene ontmoeting aanwees. Op dat eerste rendezvous was en tweede en een derde gevolgd, totdat Carlingford zich ernstig door het meisje geboeid zag. Beiden hadden er hunne gedachten over, wat het einde van deze intimiteit zou wezen, maar beiden gedachten wa ren zeer verschillend. Zij namelijk droomde van een schit terend huwelijk met een rijken heer, hij dacht niet aan trouwen en het kwam volstrekt niet bij hem op dat het haar daarmee ernst kon zijn. Hij meende, dat Esther Carr een gemakkelijke prooi voor hem zijn zou en daarin vergiste hij zich ten zeerste. Het meisje was wel ijdel en dwaas, maar niet zoo slecht als hij wel meende. Toen hij het huisje van Melleville verlaten had ontmoette hij Esther weer en stelde haar voor, met hem te vluchten, maar niet als zijn vrouw. Tot zijn groote verbazing ant woordde zij heftig en bits en begon daarop hevig te schreien. Het gelukte hem niet haar tot bedaren te brengen en einde lijk zeide hij wanhopig: Maar ik kan je niet trouwen Esther, het is niet mo gelijk; ik zou te gronde gericht zijn als ik het deed. Gij staat maatschappelijk met mij niet gelijk en mijne vrienden zouden zich allen van mii afwenden. Ik verlang geen openlijk huwelijk zeide zij nog altijd snikkend. Het arme meisje hield veel meer van hem dan hij van haar. Ik ben tevreden als gij mij in het geheim trouwt, tot uw bloedverwanten en vrienden u vergeven hebben. In sehande kan eehter ik niet leven, Maurits. Klaarblijkelijk opgewonden ging hij een poos op en neer. Esthers eigen woorden gaven hem eene schemering van hoop. Kon hij dan zijn wensehen niet vervuld zien zonder de beden kelijke gevolgen van een huwelijk beneden zijn stand? Wat hij gevoelde voor het meisje was niet liefde in de edele beteekenis van het woord, maar een hartstocht die verdwijnt zoodra men zich in het bezit gevoelt van het wezen, dat men be geerde. Wat te doen? Als hij het meisje eenige dagen aan zichzelve overliet, zou zij zich wellicht tot zijne opvatting van de zaak bekeeren. Hij zeide dus tot haar, dat zij moes ten scheiden en dat, hoezeer het heil ook smartte, zij elkan der nooit zouden weerzien. Hij verwachtte nu niet anders dan dat zij dadelijk toegeven zou, maar daarin vergiste hij zich. Het meisje weende, weende tot zij geen tranen meer had, maar overwoog toch in hare ijdelheid, dat hij de scheiding niet doorstaan en op de door haar gestelde voor waarde, terugkomen zou om haar te halen. Maurits Carlingford ging door het bosch naar Hayton en begaf zich den volgenden dag naar Londen, terwijl Essy Carr hare tranen bedwong en lusteloos haar werk verrichtte, maar met de zekerheid, dat hij tot haar zou terugkeeren. Terwijl de dagen voorbijgingen vroeg Lioiel von Raven zich af, wanneer het hem vergund zou zijn Natalie weer te zien. Hij had haar nog niet weer ontmoet en dit zou hem ook weinig gebaat hebben, daar hij nooit alleen was. En toch verlangde hij er naar, haar te zien. Deze gedachte hield hem bezig toen hij eens op een dag naar huis terugreed. Hij sloeg een korteren dan den ge wonen weg in, die voor een deel door het bosch liep en hij dacht dat als er nog feeën bestonden zooals in den tijd waarvan de oude aprookjes ons verhalen, zij dan bewerk stelligd zouden hebben dat hij Natalie ontmoette. Maar ach, de feeën zijn er lang niet meer en hij zag Natalie niet, wel eene andere vrouwengedaante, die met den rug naar Raven toegewend, het hoofd in de handen verborgen had en bitter schreide. Wordt vervolgd.}

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Haarlem's Dagblad | 1889 | | pagina 1