TWEEDE BLAD J AJD K. BINNENLAND. DE SCHATGRAVERS. BBHOORENDE BIJ eaarljem's dagblad VAN Maandag 25 Februari 1889. Nooit was er een edeler verte genwoordiger van het paardenras dan Jack. Niets onderscheidde he.n voor het oog der wereld van een gewoon paard, maar wij kenden hem het best, door zijne edele hoe danigheden. Mocht gij ooit eens langs zekere califormsche pacht hoeve komen, dan zult gij bij een hooge poort, welke den toegang ver leent, een grooten witten steen zi n •waarop alleen het woord «Jack» staat gegrift en als gij vraagt wat dat beteekent zal men u eene ge schiedenis verhalen, waarvan Jack de held is, Jack die daar stierf, op dezelfde plek. Ik herinuer mij nog goed toen ik hem voor 't eerst zag. Het was tegen schemeravond dat een Mexicaan met een ongunstig uiterlijk naar onze deur reed en vroeg of de senor thuis was. Ja, de senor miju vader was thuis en rookte op dat oogenblik onder de veranda een cigarette. Ik riep hem en liet hem alleen met den Mexicaan. Zij spra ken eenigen tijd ea gingen toen naar den corral (een omheind stuk weilaud). Vader kwam na een half uur terug, hij viel in een stoel en zeide •Kindlief, er is een wit paard buiten in den corral, dat gij hebben moogt, als gij het berijden kunt, maar zijn uiterlijk zal u niet veel eer aandoen.» «Gij bedoelt het paard, dat de Mexicaan bereed?» «Ja; de man had geld noodig en het beest was zijn eenige bezit.ing. Geef mij nu een kus, kind, en dat zal de kwitantie zijn voor uw rijpaard.» Ik kuste hem zooals het een ge hoorzame dochter betaamt en toen gingen wij samen naar den corral en bekeken den koop en de gift. Het dier was wit van de punt van zijn neus tot het einde van zijn staart, welk gehaveud aanhangsel hij op zoo treurige wijze droeg alsof het zijn eigenaar speet, dat hij ooit geboren was. De oogen waren rood en dof en de kop hing naar den grond als een teeken van wanhoop, terwijl iedere beweging van het lichaam ons in staat stelde de rib ben te tellen. Blijkbaar was het beest slecht behandeld en ik was alles behalve ingenomen met het geschenk, maar vader zeide dat het goede eigenschappen had en ru<t en gepaste zorg een wonder zouden verrichten. Vader had gelijk. Moei lijk zou men het vurige, trotsche dier met opgeheven kop, twee maan den later herkend hebben als dat hetwelk de Mexicaan ons had ver kocht. Dit alles is al vele jaren geleden, voor er nog spoorwegen door het land waren gelegd en postwagens bijua onbekend waren. De spoorweg was dertien mijl verwijderd en alleen van de kleine stad, welke het dichtst nabij gelegen was, liep de eenige postwagen van het land laDgs de hoeve tot honderd mijlen ver in de bergen. Vele reizigers maakten daarvan gebruik en vele schatten goud zijn daarlangs vervoerd. Meermalen had den gemaskerde mannen den post wagen overvallen met den bekenden kreet «handen op», waarna zij de reizigers geplunderd en somtijds hadden gedood. Ik had dikwijls gehoord hoe ge vaarlijk het was zaken van waarde in de postkar te vervoeren en moe der en ik wachtten vaak met angst op vaders terugkomst van de marxt, waar hij zijn vee verkocht en meestal met groote sommen huis waarts kwam. Toen Jack stierf was ik juist negentien. Zooals men kan denken was er niet veel gelegenheid om te verlieven in mijn afgelegen en eenzame woonplaats, maar toch hadden zich eenige vrijers vertoond en een zoon van een zeker land bouwer, wiens eigendom aan het onze grensde, had zich een weg ge baand tot ons en tot mijn hart, waarom ik den welbekenden ring droeg. Dat jaar brachten hij en vader samen hun vee naar de markt en samen keerden zij terug. Zij gingen met den postwagen van het spoorweg station naar de hoeve. Ik zadelde Jack en vertrok naar den bergpasom deterugkeerenden het eerst te begroeten. Het was eens op een schoonen zomeravond. Nooit was Jack in betere stemming. Hij scheen iets van mijn vreugde te gevoelen, en met zijn kop in de lucht deden zijne edele pooten den zachten grond opvliegen. PiotseliDg spitste hij zijne fraaie ooren en bleef hij pal staan. I hoorde het plassen van paarden in de kreek en spoedig daarop het kraken van takken, toen de paarden door het struikgewas reden, dat langs het water stond. Ik wachtte en hoorde de mannen, want het waren mannen, afstijgen en hunne paarden vastbinden. Ik wai geen tien meter van hen af, en kou hen goed verstaan. De eerste woorden die ik hoorde, werden op ruwen toon gesproken, en zij wa ren «Over een uur zal de wagen hier zijn». Toen kwam een antwoord Bible is er op uit». «Ik ben er blij om. Bible is goed genoeg om een boer derij aan te vallen, maar hij is niets waard, als het op vechten aankomt en zij zouden niet veel om hem geven». «Al klaar», zeide een ander. «De oude Anderson en de jonge Estu- dillo moeten wij hebben, maar 't zal niet gemakkelijk gaan, zij zullen er om vechten als leeuwen. Wij moeten hen dichtbij opwachten en op het oogenblik dat zij de hoeve bereiken gevangen nemen; bij den minsten •egenstand schieten wij hen neer. Twee van ons doen dat en de an deren belasten zich met de hoeve.» Ik luisterde in doodsangst. Reeds de eerste woorden hadden mij ge zegd wat die mannen waren. Zij wilden de hoeve plunderen. «De oude Anderson en de jonge Estu dillo», waren mijn vader en de man wiens ring ik droeg. Wat moest ik doen? Wat kon ik doen? Jack maakte eene beweging van onge duld en stampte met een hoef in het water. «O Jack, Jack,» fluis terde ik, mij zacht over zijn nek buigend, «wat moeten wij doen?» Tot antwoord hief hij den kop op en keek naar den steilen oeverkant. Hij had gesproken en ik had het begrepen. Wij moeten uit het dal zonder gezien te worden en dan, dan naar het naaste dorp om hulp. Een wei nig achter ons was de oever minder steil en een paard met vasten tred kon hem beklimmen. Ik wendde den kop van het dier en zachtjes dwong ik hem voorwaarts. «Kalm aan, Jack, kalm aanéen verkeerde stap en het gerucht van uw hoefslag zou ons verraden.» Jack verstond het en nauwelijks rimpelde hij het blauwe water als hij zijne pooten er op en neder in bewoog. Vijftig meter stroomopwaarts konden wij den oever beklimmen. Ik dwong Jack omhoog. Tien seconden duurde de tocht en wij waren boven op den oever en zagen over het vlakke land. De mannen die onder ons achter den oever verscholen waren, bemerkten ons niet. Daar rechts strekce zich de zandige weg uit tot diep in de verte. Negen mijlen ver, aan het einde, was de stad, en daar was hulp. Mijn hart bonsde mij tegen de keel. Negen mijlen tot daar, negen mijlen terug en de postwa gen hier over een uur. Was het te doen? Deze gedachten vlogen door mijn brein. Ik vierde de teugels en Jack begreep het. De rit begon. Nauwe lijks hoorde ik zijne hoeven op den grond. Nog twee honderd meter en wij hadden den weg bereikt. Toen streelde ik zijn kop en dankbaar wendde hij dien naar mij toe. Hij rekte zijn fraaien nek en zijn krachtige pooten beukten den grond toen hij in een duizelingwekkenden galop overging en mij met de snel heid des winds medevoerde. Een, twee, drie, vijf mijlen vlogen voorbij en zijn adem versnelde zelfs niet. Zes mijlen en nog klonken de slagen zijner hoeven geregeld. Zeven, en er kwam eenig schuim op zijn bek. Acht, en het zweet had zijn witte huid een zwakke lood kleur gegeven. Ik tikte hem zachtjes op den Dek. Hij begreep het en zijne hoefslagen klonken iets vaster. Wij gingen tegen een hellend terrein op en daar zag ik het dorp, nog een halve mijl verwijderd. Reeds onder scheidde ik gedaanten van menschen bij het hoiel, dat het m'ddelpunt vormde en waar een dozijn paarden aan den halster vast stonden. De mannen zagen de wilde rijd ster naderen ep begrepen dat er iets gaande was. Ik rende de straat in en trok de teugels met een forschen ruk aan, zoodat Jack steigerde en bijna het evenwicht verloor, maar een aantal handen grepen he u en ik tuurde in eenige ontstelde gezichten. «Gauw, gauwl» riep ik uit, «zij liggen iu hinderlaag bij de hoeve van Hobson's Creek en vader is in gevaar.» Men kende mij en ook Hobson's Creek. Zij hielden van vader en dan dachten zij aan de premie welke op het redden van den postwagen stond. Men snelde naar de paarden en in vijf minuten zaten eenige wel- gewapeude mannen rondom mij in den zadel. Jack had een emmer water gekregen, dompelde zijn kop tot de oogen in het frissche vocht en was zichzelf weder. Ik zag naar de zon. Binnen een half uur zou de wagen de kreek bereiken. Een man legde zijn hand op den teugel van mijn paard «Gaat gij niet mede, miss?» Tot antwoord gaf ik mijn paard de sporen en voort renden wij. Niet gaan? en vader en de ander in gevaar! De versche paarden liepen als een pijl uit den boog en Jack, die reeds negen mijlen achter den rug had, wilde niet achterblijven zoodat hij zich geweldig iDspande. Reeds de halve afstand was doorloopen, toen ik zenuwachtige rillingen door Jacks lichaam voelde gaan. Ten slotte werd zijn gang onregelmatig. Zou hij het opgeven? Neen. Ik trachtte hem langzamer te doen loopen, maar hij schudde nijdig den kop en trachtte de overige paarden bij te houden en een mijl lang was hij hun gelijk, doch zijn gang was niet meer recht en hij snoof vree- selijk. Toen kwam hij achter, maar hij gaf het niet op. Zou hij het volhouden Dat wist Jack zelf niet. Hij wilde overwinnen of sterven. Twee mijl verder! Jack droop van 't zweet, zijo bek stond open, zijn lichaam trilde, hij kon niet meer, maar toch hield hij vol. Enkele minder sterke paarden had hij ingehaald. Een halve mijl verder, nog een krachtsinspanning. «Jack wat lang zamer I» Hij struikelde en zwaaide of hij vallen zou. Ik sprak tot hem en hij herstelde zich. Ik keek voor uit en daar, aan den draai bij de kreek komend zag ik de hoeve. Den hemel zij dank, wij waren op tijd. Nog geen honderd meter van de kreek sprongen vijf woeste kere.s te voorschijn en er volgde een he vige worsteling. Het was een verward gedruisch van wapns, waarboven pistoolschoten uitklonken, het trappelen der paarden en de kreten der vechtenden. Jack stond druipend van 't zweet aan den oever der kreek en vader hielp mij uit den zadel en een ander zag mij met liefdevollen blik aan. Een zestal mannen met stof en bloed bedekt stonden om ons en vier struikroo- vers waren met lasso's gebonden, een vijfde lag bewegingloos op den grond. Ik reed in den postwagen naar huis en Jack werd door een der mannen weggeleid. Arme, lieve, edele Jack. Hij had zijn plicht gedaan, helaas ten koste van zijn leven, maar nooit was er grooter held. Het was of er een der huisgenooten heengegaan was en toen men mij zeide dat hij op ster ven lag, kuste ik zijn groote, droeve oogen en ging heen met de gedachte, dat ik den laatsten blik had ge worpen op het edelste paard, dat er ooit was geweest. H. M. de Koningin heeft een bedrag van t 500 geschonken aan het genootschap «Liefdadigheid naar vermogen» te Amsterdam. Tot lid der Tweede Ka mer is het hoofdkiesdistrict Eind hoven gekozen de heer W. P. A. Muteaers, met 1401 van de 1451 uitgebrachte stemmen, waarvan 12 van onwaarde. Dinsdag 26 Februari, des avonds, zal in het Indisch Ge nootschap beraadslaagd worden over de verhouding van de wetgevende macht in het moederland tot het centraal bestuur in Ned.-L dië en zulks naar aanleiding der ride van den heer mr. P. A. van der Lith. De heer M. J. van d e W a a 1, oorsetten-fnbrikant te Amsterdam, heeft aan de Tweede Kamer een adres gericht, waarin hij uiteenzet, welke gebreken, zijns inziens, het wetsontwerp tot het tegengaan van overmatigen arbeid van kinderen en vrouwen heeft. Adr. wijst er o. a. op, dat in het ontwerp gemist wordt de in stelling van ambtenaren en colleges, welke de bepalingen der wet moeten handhaven, zich op de hoogte kunnen stellen van de behoeften der nijverheid en de noodige vrijstellingen van de wet kunnen verleenen. Adressant acht het verder aanbevelens waard, dat vrouwenarbeid, mits zij onder goede omstandigheden kan plaats hebben, niet door wettelijke maatregelen bemoei lijkt wordt. Ten slotte dringt adr. er op aan, dat in plaats van de kaarten, bij art. 10 be doeld, hier ingevoerd worden boekjes, waarin, sooals in Duitschland, iedir werk gever verplicht is aan te teektnen wan neer een arbeider bij hem gekomen en van hem vertrokken is, doch waarin over gedrag of bekwaamheid niets mag worden vermeld. Uit Nieuwediep wordt gemeld Meu is er tot heden niet in ge slaagd de onderstboven binnen ge sleepte bomschuit De vier Gebroeders (sch. 169) te kenteren. Eerst wan neer dit is gelukt, zal het blijken of zich nog lijken in het wrak be- viudeu, het ligt thans bijna geheel onder water. Men meldt uit Pernis: Op de vraag, door het hoofdbestuur der nederl. visscherij aan de vis- schers alhier gedaan, hoe dikwijls de Aruba en de Argusbelast met de bescherming der via^cherij, door hen op zee zijn gezien, is geant woord dat zij ze nog nooit op zee ontmoet hebben. De veearts L. de B., ge vestigd te Ood-Alblas, is Donder dagavond te half elf, op den veer- weg tusschen Papend rt-xht en Oud- Albla*, met zijn rijtuig ie water geraakt, en hoewel nog levend er uitgehaald, ia hij kort daarop over leden. Donderdag werd b ij een winkelier te Nijmegen een voor treffelijk nagemaakte rijksdaalder ontvangen. Noch aan de kleur, den 6tempel en het iond«cür!ft, noch aan het geluid van het zilver was iets te ontdekken, alleen het ge wicht was één decigram te weinig. De politie doet onderzoek. Uit Jutfaas wordt van 21 Februari aan het //U. D." gemeld Gisteren verschenen alhier voor het ge meentehuis twee rijtuigen, waariu een bruid en bruidegom en hunne wederzij<lsche ouders gezeten waren. De jonge lieden zouden den hechten huwelijksband door den ambtenaar laten leggen. De bruid kwam huilende uit het rijtuig. Zij was niet te bewegen het gemeentehuis binnen te tred; n en riep maar //ik doei 'i niel^. Na veel praten en fluisteren bracht men haar tot in de gang, waar zij begon te snikken en te huilen. Eindelijk was men in de secretarie gekomen, doch daar de bruidegom verzuimd had, zijn bewijs van voldoening aan de nationale militie mee e brengen, kon de huwelijksvoltrekking niet plaats hebben, en moest de keele stoet weer huiswaarts keeren, zoodat het bruidje nog even vrij bleef als zij geko men was. FEUILLETO NT, Naar het enqelsch van EDGAR POE. 6) Teil slotte begon ik in te zien dat het noodig was heer en knecht te bewegen om den schat naar huis te ver voeren. Het werd laat en wij achtten het geraden alles naar huis te breDgen voor het aanbreken van den dag. Het waa niet gemakkelijk te zeggen wat er gedaan moest wor den en er verliep veel tijd met beraadslaging zoo ver schilden wij van gevoelen. Ten slotte verlichtten wij de kist door er twee derden van den inhoud uit te nemen, waarna wij haar met veel moeite uit den kuil haalden. De zaken, welke wij eruit namen, werden zoolang onder de bremstruiken verborgen en de hond ter bewaking ge laten, terwijl Jupiter hem strengs orders gaf niet van de plek te gaan, onder welk voorwendsel ook, of zijn bek open te doen voor onzen terugkeer. Haastig spoedden wij ons met de kist naar huis eu be reikten des nachts om éen uur in veiligheid de hut, maar na verschrikkelijk veel moeite. Uitgeput als wij waren, konden wij zonder bovenmenschelijke inspanning niets meer doeD. Wij rustten tot twee uur eu gebruikten een avond maal vervolgens keerden wij terstond naar de heuvelen terug, drie sterke zakkeu medenemende, die gelukkig in de hut aauwezig waren. Even voor vieren bereikten wij den kuil, verdeelden de rest van den buit zoo gelijkelijk mo gelijk onder ons drieën en den kuil open latende, sloegen wij opnieuw den weg naar de hut in, waar wij voor de tweede maal onze goudvrachten nederzetten, juist toen de eerste zwakke stralen van het morgenrood over de boom toppen in het oosten schenen. Wij waren nu totaal uitgeput, maar de ontzachlijke op gewondenheid hield ons uit den slaap. Na eene onrustige sluimering van omstreeks drie h vier uur, stonden wij als bij afspraak op, om onzen schat te onderzoeken. De kist was tot aan den rand toe gevuld geweest en wij gebruikten den geheelen dag en een deel van den volgenden nacht, om eene lijst te maken van den inhoud. Alles lag in wanorde dooreen geworpen. Toen wij de voorwerpen zorgvuldig hadden gerangschikt, zagen wij dat wij in 't bezit van grooter rijkdom waren, dan wij eerst hadden ver moed. In klinkende munt was een som voorhanden van meer dan vierhonderd en vijttig duizend dollars. De munt stukken werden zoo nauwkeurig mogelijk naar den loopenden koers geschat. Er was geen greintje zilver. Alles was goud van ouderen datum en van verschillende soort fransch, spaansch en duitsch geld met enkele engelsche guinjes en sommige stukken, waarvan wij de gelijken nimmer hadden gezien. Er waren enkele zeer groote en zware stukken, zoo versleten dat de opschriten onleesbaar waren. Auie iknauech geld was er niet bij. Moeilijker was het om de waarde der juweelen te schatten. Er waren diamanten waaronder zeer groote eu prach tige honderd en tien in getal, achttieu robij.. n van bewonderenswaardige schoonheid, drie bonder i eu ben prachtige smaragden en een eu twintig saffieren en e-u opaal. Blijkbaar waren deze steenen uit de voorweipeu gebro ken, waarin zij gezet waren geweest en los iu de kist gewor pen. Die voorwerpen zelvenlagen onder de aDdere stukken goud en waren blijkbaar door hamerslagen in elkander gedreven, om daardoor de herkomst te verbergen. Behalv- dit vonden wij een groote hoeveelheid massief gouden ornamenten, bijna twee honderd vinger- en oorringen, dertig kettingen, drie en tachtig zeer groote en zware cruc-fixen, vijf gouden bekers van groote waarde, een gouden punch bowl, k-istig versierd met fijn bewerkte wingerd-bladeren en bacbaua- lische voorstellingen, twee zwaardgevesten, p acbtig opge werkt en een aantal andere kleine artikelen. Hat gewicht van deze schatten bedroeg meer dan drie honderd vijttig troy-ponden, daaronder waren niet begrepen honderd zeven en negentig prachtige gouden horloges, wanrvni er drie elk zeker vijf honderd dollars waard waren. Snmm ge dezer waren zeer oud en als tijd aanwijzers waardeloos, it - ar het binnenwerk verroest was, maar alle ware rijk bezet met juweelen. Wij schatten den geheelen inhoud de rist dien nacht op eene waarde van anderhalf milliosu dollars en bij de latere taxatie van de drinkbekers en juwe-len (waarvan wij er enkele voor eigen gebruik hielden) bleek ons dat wij de waarde nog verre hadden onderschat.

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Haarlem's Dagblad | 1889 | | pagina 5