TWEEDE BLAD
EEN SCHULD.
BINNENLAND.
DE SCHATGRAVERS.
BEHOORENDE BIJ
haarlem's dagblad
VAN
Maandag 4 Maart 1889.
Vertel mij toch eens waarom gij
geen lid zijt van de club? vroegen
wij eens aan graaf R., den rijken
Hongaar, die te Parijs zoo welbe
kend was. iDe deuren staan voor
u open; in gezelschappen rekent men
het z:ch tot een eer u in het mid
den te zien, men zou bals geven ter
uwer eere, gij zijt meer Parijzenaar
dan menigeen van ons gij moest
tot de onzen behooren.»
tik zal u voordragen bij de Joc
key club
Deze wilde hem voorstellen in de
eene, die in de andere club.
«Neen, neen, heeren,» antwoordde
de graaf, tik dank u.»
tBah, al kwaamt gij alleen maar
om de couranten te lezen of een
paar oude vrienden te spreken, een
praatje te maken van vijven tot
zevenen, over de nieuwtjes van
den dag.»
tja, en het diner, weet je.»
tEn het bal-masqué.»
tEn het biljart.»
tEn nu en dan eens een partijtje
De graaf trok zijne wenkbrauwen
eenigszins te zamen en hij ant
woordde kortaf: tVraag mij niet
langer, asjeblieft. Ik word nooit lid
van een club, nooit 1»
Wij keken elkander verbaasd aan
Dis scherpe korte woorden waren
zoo in tegenstelling met onze ge
wone beleefdheid. Niemand van ons
had ooit dat gelaat, dat droomerige,
schoone gelaat met een zwakke
uitdrukking van melancholie zien
betrekken.
Hij begreep onze verbazing en
verontschuldigde zich in keurigen
vorm.
«Ik vraag u duizendmaal ver
schooning», riep hij uit, «dat ik zoo
onhandelbaar ben geworden en zoo
ruw uw voorstel heb afgewezen.
Het is alles tengevolge van een
oude herinnering een treurige
herinnering. Neen, waarde vrienden,
nooit zal ik tot een club behooren;
en ik reken het mij tot een plicht
u, die zooveel belang in mij stelt,
de reden te vertellen.
Dan zult gij mijne bittere opwel
ling van daareven begrijpen en....
vergeven.
Ik was vijf en twintig, toen het
gebeurde wat ik u zal mededeelen
Ik ben nu bijna vijf en vijftig. De
geschiedenis is dus oud, maar noch-
tnans ziet gij dat zij een zoo diepen
indruk bij mij heeft achtergelaten,
alsof het gisteren had plaats gehad.
Ik had van mijn een en twin
tigste jaar een druk leven te Parijs
geleid. Ik had mijn eigen fortuin
opgemaakt ofschoon het zeer groot
was. Om mijne speelschulden te be
talen spelen was mijn liefste
bezigheid was ik ook genoopt
mij tot mijn vader te wenden. Hij
betaalde mij altijd zonder een enkel
woord. Maar ik ging er zoo onder
gebukt, dat ik mij telkens tot hem
moest wenden, dat ik besloot bet
nooit weder te doen, wat er ook
gebeurde. Toen mijne zaken in orde
waren, bleven er mij nog vijf en
tachtig duizend francs over voor
mij een bagatel. Ik besloot dit geld
voor de laatste maal te wagen. In
dien ik won zou ik trachten mij
weder in mijn vroegere positie te
herstellen, zoo niet, dan zou ik mij
naar de andere wereld zenden. Vijf
en twintig jaar is een jonge leef
tijd om zoo'n stap te doen, maar
mijn besluit stond onherroepelijk
vast en niets kon mij ervan af
brengen.
Toen ik des middernachts de
opera verliet ging ik naar do club,
waar wij gewoonlijk speelden. Toen
ik op het plein kwam voor het
huis deed de wind de blinden om
hoog gaan en de helverlichte ven
sters schenen op mij te staren als
groote geelroode oogen. In het ligt
zag ik zwarte schaduwen bewegen.
Ik zeide tot mijzelven«Daar
zal ik mijn laatste troef uitspelen»,
en voort ging ik.
Juist toen ik de deur wilde ope
nen struikelde ik over een donkere
gedaante bij den muur. Ik keek.
Het was een kleine bedelares om
streeks tien jaar oud, in een ver
scheurde deken gewikkeld en die
met het hoofd op de koude stoep
lag te slapen.
Deels uit medelijden, maar meer
met een bijgeloovig oogmerk
want ik zou inderdaad om mijn
leven spelen nam ik een goud
stuk en liet dat in hare hand
glijden.
Hare oogen openden zich nauwe
lijks, zij stamelde een onduidelijk
«dank u», hare vingers sloten zich
om het muntstuk en weder ver
zonk zij in slaap. Vijf minuten later
was ik in de speelzaal.
Er waren ongeveer tien spelers
en allen met hartstocht voor het
spel bezield.
Eerst was ik zeer gelukkig. Ik
won een duizend louis; mijn mede
lijden jegens de kleine bedelares
scheen mij geluk te hebben aange
bracht, maar weldra keerde het lot
mij den rug toe.
Gij weet wat dat is, waarschijn
lijk wel bij ondervinding. Ik behoef
u dus het koortsachtige gevoel niet
te beschrijven, dat den speler be
vangt,de afwisselende winsten en ver
liezen geven u zenuwachtigeschokken
en boezemen u vrees in. Tijd en
menschdom mogen veranderen, de
speler blijft dezelfde.
Ten twee uur in den morgen had
ik nog vijfduizend franc» over. Nog
maals waagde ik het.
«Acht kaarten,» ik dacht gered te
zijn; de bankhouder legde er negen
neder; ik was verloren.
Ik stond op, bewaarde mijn zelf-
beheersching, maar het was of mijn
hart mij ontzonk.
«Morgen revanche?» riep men
mij toe.
«Ja, ja,» antwoordde ik werktui
gelijk, «morgen,» morgen 1 waar
zou ik morgen zijn
Iemand had mijn plaats reeds in
genomen. «Faites votre jeu, mes
sieurs» klonk de eentonige stem van
den bankhouder en het spel werd
voortgezet.
Zij gaven mij mijn overjas in de
kleedkamer. Toen ik mijne armen
in de mouwen wilde steken zag ik
mijn gelaat in een spiegel. Ik was
zoo bleek als marmer. Ik ging de
trap af, die spaarzaam verlicht was.
In de vestibule zaten eenige lakeien
te dommelen, een hunner stond op
toen ik hem voorbij ging, de anderen
bleven onbeweeglijk. Al deze zaken
komen nu met zeldzame duidelijk
heid in mijn geest op. Ik stak een
sigaar aan; dat is de laatste, dacht
ik. Over een kwartier zou alles ge
daan zijn.
De zware deuren sloten zich ach
ter mij. Ik was alleen. De door
dringende koude van den nacht
bracht mij tot mijzelven. Ik deed
eenige stappen voorwaarts en was
in gedachten verzonken, dezelfde als
toen ik kwam, en nogmaals strui
kelde ikbijna over de kleine bedelares.
In de koortsachtige opgewonden
heid van het oogenblik had ik haar
vergeten.
Het kind lag daar nog en sliep
zoo vast als toen ik haar het eerst
bad gezien, met de hand op het
hart gedrukt in welke ik den louis
gelaten had.
Een dwaze gedachte drong door
mijn brein. Wie weet De fortuin
is wispelturig. Met die louis zou ik
nog eens kunnen spelen en misschien
alles terugwinnen wat ik verloren
heb. M.sschien is het stuk, dat zoo
lang in die onschuldige kleine hand
gezeten heeft, een fetisch, misschien 1
Ja, maar het is een aalmoes, die ik
haar gegeven heb die terug te
nemen een lage daad. Maar ik moet
winneD, ik kan niet anders dan
winnen en dan dan zal ik het
haar drie-, viervoudig terugbetalen
honderdmaal het bedrag.
Als een misdadiger keek ik naar
alle kanten. Ik zag niemand. Ik
bukte over het kind, boog hare vin
gers open, ik zag den glans van htt
goud, ik greep het, ik snelde naar
de club terug, trad de speelzaal
binnen en wierp den louis op het
groene laken en ik won twee
maal den inzet I
Toen dacht ik het arme bede
laresje in mijn fortuin te doen ueelen
en haar eenige louis te brengen,
ja, maar dan mijn geluk, mijn ge
zegend geluk, ik durfde het niet
onderbreken, neen, ik zou wat langer
spelen en dan gaan. Ea ik speelde
voort en ging voort met winnen en
nog eens en nog eens. De tijd vloog
om.Hetsloeg vier uur en ik had twee
honderdduizend louis gewonnen en
de spelers trokken af; ik greep
twee handen vol goud en snelde de
trappen af. Arme, lieve kleine I dacht
ik bij mijzelf, hoe gelukkig zal ik
haar maken! Wat een heerlijk ont
waken zal dat voor haar zijn. Eu
bovendien zal ik voor haar zorgen
joolang als zij leeft. Zij zal altijd
gelukkig zijn, ik ben haar dat ver
schuldigd, want zij redde mijn leven.
Zoo bij mijzelf sprekende ging ik
de gang door, opende de deur, vloog
de straat op, terwijl mijn hart zoo
geweldig bonsde, dat ik dacht dat
het barsten zou en strekte mijne
handen uit
Er was niemand!
Waar wa» zij heengegaan. Nog
kort geleden was zij daar, daar naaBt
die stoep. Ik keek in alle richtingen.
Daar lag het groote plein vóór mij,
koud en ongezellig, zwak verlicht
door de eerste stralen van den aan-
brekenden dag. Waar was zij, mijne
kleine bedelares, mijne voorzienig
heid, mijne redding? Er kwam een
man snel voorbij geloopen. Ik on-
zien. Hij dacht met een krankzinnige
te doen te hebben, liep snel heen
en verdweenWaar kan zij ge
gaan zijn? Welke straat was zij
ingeloopen?Rechts of links
Ik liep de eene straat in, de ander
uit en rende langs het plaveisel.
Niemand geen spoor van haar
Is het mogelijk, dacht ik, dat ik haar
nooit terug zal vinden Dan zal ik
altijd een dief zijn 1... Ja, want in
derdaad had ik haar bestolen dat
arme kind 1 Die twintig francs, een
maal gegeven, behooren werkelijk
aan haar en door ze terug te nemen,
maakte ik mij tot een dief... En om
te moeten denken, dat ik hier in
mijne handen genoeg heb om haar
gelukkig te maken en dat zij altijd
gelukkig zou zijn, als ik haar terug
kon vinden
Ik was naar het politie bureau
gegaan en moest uren wachten eer
de deuren werden geopend en ik
ten slotte werd binnengelaten. Ik
vertelde mijne geschiedenis... Ik be
schreef de kleine zoo goed ik kon,
maar helaas, zeer oppervlakkig. Men
beloofde mij te doen, wat men kon,
alle mogelijke onderzoekingen in te
stellen.
Toen vertrok ik om zelf te zoeken.
Ik doorzocht Parijs van het eene
einde tot het andereik liep door
de ellend'gste buurten en kwam in
de onoogelijkste woningen, altijd
hopende, dat het toeval mij van
aangezicht tot aangezicht met het
kind zou plaatsen dat ik haar
zou herkennen en mijn schuld af
doen. Acht dagen, veertien dagen
verliepen geen nieuws aan de
politie bureau's, geen uitslag van
mijn eigen pogingen niets en
nogmaals niets.
Gij zult misschien denken dat ik
spoedig afkeerig werd van mijne
vruchtelooze na»poringen en alle
hoop liet varen. Nooit. Iï had slechts
ééne gedachte, één doel het kind
te vinden en het te betalen wat ik het
schuldig was. Want zeker was ik
haar schuldenaar, alle argumenten
ter wereld konden mij niet van het
tegendeel overtuigen. En wie kan
mij zeggen, dat ik nog niet veel
meer schuldig was. Die louis, dien
ik haar had afgenomen zou haar
misschien gered uit de ellende
gered hebben want een enkele
gift kan op een geheel leven in
vloed hebben. Daarom zocht ik en
zocht ik en nu is het dertig jaar
geleden, dat ik naar haar begon te
zoeken en nooit heb ik een spoor
van haar kunnen ontdekken. Nu is
zij bepaald dood bet arme kleine
ding en te mceten bedenken dat ik
baar misschien ontmoet heb, zonder
haar te keunendat ik haar
misschien gesproken heb, zonder
dat een stem riep«Zij is het, zij
i» het. Geef haar terug wat gij
haar hebt ontstolen.»
Wanneer er zich geen toevallige
omstandigheid voordoet, zal ik haar
nooit ontmoeten. Toch zal ik ten
slotte in staat zijn mijn schuld te
voldoen. Al is het niet bij eene
enkele, dan kan ik het in 't alge
meen doen. Ik beu vrijgezel geble
ven en kan over mijn geheele for
tuin beschikken, waarbij dat van
mijn vader is gevoegd. Indien ik
haar niet vind vóór mijn dood, zal
ik, inplaats van mijne bedelares ge
lukkig te maken, het velen doen,
Nu, waarde vrienden, nu weet gij
waarom ik geen lid van een club
wensch te worden. Het was een
gelofte, die ik mijzelven deed, mis
schien onder de omstandigheden,
misschien door overdreven nauw
gezetheid, maar gij zult ten minste
begrijpen, waarom ik dat besluit
nam,evenals den plotselingen wrevel,
dien gij bij mij hebt opgewekt.
Ik zag den graaf in geen drie
jaar terug. Men zeide, dat hij veel
reisde.
Gisteren las ik in een courant de
volgende regelen:
«Het overlijden van graaf R.
wordt bericht uit Pesth. Bij zijne
laatste wilsbeschikking heeft "hij zijn
reusachtig fortuin geheel vermaakt
aan de armen van Parijs.»
Hij heeft dus de bedelares nooit
teruggevonden.
dervroeg hem. Hij had niemand ge-1 Dat is alles wat ik kan doen.
Uit Amsterdam wordt
gemeldDoor burg. en weth. is
aan den raad eene voordracht inge
diend om machtiging tot het ver
bouwen der Willemspoort en de be
bouwing der terreinen, gelegen ter
weerszijden van die poort, welke
terreinen in het opeubaar zullen
worden verkocht of, indien onders
hands, tegen geen geringer koop
prijs dan f30 per M*.
Uit West-graftdijk wordt
gemeld
De afdeeling Graft van de Noord-
Hollandsche Vereeniging «Het Witte
Kruis», heeft besloien, bij het hoofd
bestuur gelden aaa te vragen voor
het maken van 4 flinke regenbak
ken en het bouwen vau een huisje,
ler bewaring van verplegmgsmate-
riaal. Ook besloot zij pogingen aan
te wenden tot het verkrijgen van
gelden, om aan behoeftige zieken
levensmiddelen uit te reiken.
Als een bizonderheid zij
gemeld dat het es. Veendamdat
27 Februari te Rotterdam arriveerde,
de reis van Sandy Hook naar den
Hoek van Holland in slechts 10
dagen en 13 uren deed.
Ook te Nijmegen open
baart zich reactie van de groote
bouwwoede. De Tijd meldt, dat
daar ter stede een paar honderd
huizen ledig staanterwijl eene
villa, die f 70,000 gekost had, voor
f 27,000, en een groot heerenhuis
waarvoor f 30,000 werd betaald,
voor f16,000 weid verkocht.
Het bestuur der werk-
lieden-schaakvereeniging te Utrecht
ontvangt van verschillende privaat
personen en corporatiën uit ons land
aanvragen om inlichting omtrent de
wijze waarop deze Vereeniging is
tot stand gebracht en geleid wordt.
Allen spreken het voornemen uit, het
gegeven voorbeeld te volgen. Hieruit
mag men afleiden, dat het doel der
oprichtinggeestesontwikkeling door
middel van het schaakspel, veel
bijval vindt.
Het ledental breidt zich aanhou
dend uit, zoowel onder de werklieden
zeiven als onder de meergegoede
standen, wien het enkel te doen is,
de zaak met eene jaarlijksche bij
drage van 50 cent te steunen.
(U. IK)
Tegen A. B., aannemer
der kribben in het Zwolsche Diep
te GenemuideD, was ter zake van
FBUILLBTO JNT.
Naar hei engelsch van
EDGAR POE.
7)
Toen gij waart weggegaan en Jupiter in diepen slaap
verzonken was, ging ik over tot een meer stelselmatig on
derzoek van de zaak. In de eerste plaats ging ik na op
welke wijze het stuk perkament in mijn bezit was geraakt.
De plaats waar wij den «scarabaeus» ontdekten, was op
de kust van het vasteland, omstreeks een mijl oostwaarts
van het eiland en slechts op korten afstand boven de hoog-
waterlijo. Toen ik hem pakte, beet hij mij hevig, waardoor
ik hem liet vallen. Jupiter echter met zijn gewone voor
zichtigheid keek naar een blad of iets dergelijks om, ten
einde het beestje dat naar hem toevlo g, daarmede vast te
houden. Op dit oogenblik bemerkte hij evenals ik een stuk
perkament, dat ik toen voor papier hield. Het lag half
onder het zand, één hoek stak er boven uit. Bij de plek
waar wij het vonden ontdekte ik de overblijfselen van de
romp eener scheepssloep. Het wrak scheen daar langen tijd
gelegen te hebben, want ternauwernood kon men zien dat
het scheepshout was.
Welnu, Jupiter nam het perkament op, wikkelde het
beestje daarin en gaf het aan mij. Spoedig daarna keerden
wij huiswaarts en onderweg ontmoette ik luitenant G. Ik
liet hem het insect zien en hij verzocht mij het mede te
mogen nemen naar het fort. Toen ik daarin bewilligde
stak hij het in zijn vestzak zonder het perkament waarin
ik het had gewikkeld en dat ik tijdens het onderzoek voort
durend in de hand hield. Misschien koesterde hij vrees voor
mijne plotselinge verandering en dacht het 't beste om
zich den buit in eens toe te eigenen gij weet hoeveel belang
hij stelt in alle zaken betreffende de natuurlijke historie.
Intusschen moet ik het perkament werktuigelijk in mijn zak
gestoken hebben. Gij herinnert u dat toen ik naar de tafel
ging, met het doel om een schets van het beestje te maken,
ik geen papier vond op de plaats waar het gewoonlijk lag.
Ik keek in de schuiflade en ook daar vond ik het niet. Ik
zocht in mijne zakken, in de hoop een ouden brief te vin
den, toen mijn hand op het perkament viel. Ik beschrijf u
zoo in bizonderheden de wijze waarop het in mijn bezit
geraakte; want de omstandigheden maakten een bizonder
sterken indruk op mij.
Zonder twijfel zult gij mij voor fantastisch houden maar
ik had reeds een soort van aanknooping gemaakt. Ik had
de uiteinden van een grooten keten saamgevoegd. Er lag
een boot op het zeestrand en niet ver van de boot lag een
perkament geen papier waarop een doodshoofd stond
geteekend. Gij zult natuurlijk vragen waar is de aan
knooping
Ik antwoord dat de doodskop het welbekende zinnebeeld
van den zeeroover is. De vlag met den doodskop wordt
in alle gevechten geheschen. Ik heb gezegd dat het een
stuk perkament en geen papier was. Perkament is duur
zaam, bijna onvergankelijk. Zaken van weinig belang wor
den zelden aan perkament toevertrouwd, sedert het voor gewone
teekeningen of schrift door het papier verdrongen is.
Deze overdenking gaf den doodskop een zekere beteeke-
nis, een zekere gewichtigheid. Ook bleef ik niet in gebreke
den vorm van het perkament te beschouwen. Ofschoon door
eene of andere omstandigheid een der hoeken er was afge
scheurd, kon men toch zien dat de oorspronkelijke vorm
langwerpig was. Het was juist een zoodanig stuk als kon
gekozen zijn voor een memorandum ter opteekening van
iets dat lang en zorgvuldig bewaard moest blijven.
Maar, viel ik hem in de rede gij zeidet dat
de kop niet op het perkament stond, toen gij de teekening
van het beestje maaktet. Hoe kunt gij dan eenig verband
brengen tusschen de boot en den kop sedert de laatste,
zooals gij zelf toestemt, moet geteekend zijn (God alleen
weet hoe en door wien) op een of ander tijdstip na het
schetsen van den «scarabaeus»?
Ah, hier draait de geheele geheimzinnigheid omheen.
Toch viel het mij niet moeilijk daarachter te komen. Ik
ging met zekeren tred en kon dus slechts tot een enkelvou
dig resultaat komen. Ik redeneerde aldus: Toen ik den «sca
rabaeus» teekende, was er in schijn geen doodskop op het
perkament. Toen ik de teekening af had, gaf ik haar aan
u en sloeg u opmerkzaam gade tot gij mij haar terugiraaft.
Gij teekendet den kop niet, en niemand was er anders
aanwezig, die het had kunnen doen. Het geschiedde dus