De Parapluie. tweede blad DE ZILVEREN SCHOTEL. BEHOORENDE BIJ HAARLEM'S DAGBLAD VAN Maandag 29 April 1889. Novellb Mevrouw Oreille was een zui nige vrouw. Zij viel over een stui vertje en bezat een schat van ern stige beginselen over het besparen van geld. Hare dienstbode verkreeg ter nauweraood het geld dat voor de boodschappen noodig was 6n haar echtgenoot moest heel wat hooren eer zij er toe kwam hem het on ontbeerlijke zakgeld te geven. Toch hadden zij het goed en waren kin- derloosjmaar mevrouw Oreille onder vond een ware smart waaneer zij de blanke schijveu de deur zag uitgaan. Het was dau of haar hart vaneen gereten werd en telkens wan neer zij eene uitgave van eenig be lang had gedaan, had zij een slech ten nacht. Oreille zeide herhaaldelijk tot zijne v ouw Gij moet niet zoo karig zijn we verteren niet eens onze rente. Dan antwoordde zij Men weet nooit wat er kan gebeuren en het is beter te veel dan te weinig te hebben. Zii wa» een klein vrouwtje van veertig jaar met levendige gebaren, gerimpeld voorhoofd, altijd netjes en niet bang voor een standje. Haar echtgenoot beklaagde zich ieder oogenblik over de ontberingen die zij hem oplegde. Sommige wer den hem bizonder ondragelijk, om dat zij zijne ijdelheid kwetsten. Hij was hoofdambtenaar aan het ministerie van Oorlog en was dat alleen gebleven om zijn vrouw te gehoorzamen, die op deze wijze de onverbruikte rente nog wilde ver- grooten. Twee jaar lang kwam hij met dezelfde verstelde parapluie op het bureau en was daardoor het mik punt van den spotzucht zijner colle ga's. Ten slotte hunne spotternijen moede, eischte hij van zijne vrouw eene nieuwe parapluie. Zij kocht er een van 8 francs 50 centimes in een bazar. De ambtenaren bemerkten spoedig dat dit er een was van eeD soort, die bij duizenden in Parijs verkocht werd en begonnen weer met hun plagerijen. Oreille ging er on der gebukt. De parapluie was niets waard. Na verloop van drie maandeu was zij buiten dienst gesteld en men lachte dat men schudde tu het minis terie van Oorlog. Er werd zelf» een lied op gemaakt, dat men van 's mor gens vroeg tot 'a avonds laat boven en beneden in het reusachtige ge bouw hoorde weergalmen. Ten einde raad gelastte Oreille zijne vrouw een nieuw regenscherm te koopen, van fijne zijde, van twintig francs en een kwitantie als bewijs- Btuk mede te brengen. Zij kocht er een van achttien francs en verzekerde rood van toorn, terwijl zij hem haar man ter hand stelde: Daar hebt gij nu ten minste voor vijf jaar genoeg aan. Oreille ging in triomf naar het bureau en behaalde er een waar succes. Toen hij 's avonds thuis kwam, zeide zijn vrouw met een onrustigen blik op de parapluie Gij moet haar niet met het elastieken bandje vastbinden, daar bederft gij de zijde maar mede. Daar hebt gij thans voor op te passen, want ik zal er u zoo spoedig niet weer een koopen. Zij nam het voorwerp, maakte het ringetje los en schudde de plooien. Verstomd van schrik bleef zij staan. Een rond gat, ter grootte van een centime, vertoonde zich in 't midden van de parapluie. Het was van een sigaar. Wat... is... dat? stamelde zij. Kalm antwoordde haar msc, zon der er acht op te slaan Wie, wat? Wat bedoelt ge? Stikkende van toorn, bleven de woorden haar in de keel steken Gij... gij... hebt uw... uw... parapluie... gebrand. Maar zijt... gij... dan gekl... Gij zult ons ruïneeren! Hij keerde zich om en voelde dat hij verbleekte Wat zegt ge? Ik zeg dat gij uw parapluie gebrand hebt. Kijk! en op hem afvliegende alsof zij hem wilde slaan, duwde zij hem woedend de ronde brandplek onder den neus. Onthutst staarde hij die wonde aan. Dat, dat... wat beteekent dat? Ik weet er niets van 1 Ik heb niets gedaan, niets, ik bezweer 't u. Ik weet niet wat haar scheelt, die pa rapluie. Ik wed, hernam zij schreeu wend, dat gij er grappen mede Uitgehaald hebt in 't bureau, dat gij voor goochelaar gespeeld hebt, hem hebt opengedaan omhem te laten zien! Ik heb hem maar eenmaal opengedaan om te laten zien hoe mooi hij was. Dat is alles. Ik zweer het u. Maar zij beefde van woede en er had een van die huiselijke toonee- len plaats, die de haard tot eeu ver schrikkelijker verblijfplaats voor een vreedzaam man makendan eeu slagveld waar het kogels regent. Uit de oude parapluie, hoewel ver schillend van kleur, werd een stukje geknipt en op de nieuwe gezet, en den volgenden morgen vertrok Oreille zeer terneergeslagen met het gere pareerde vuorwerp onder den arm. Hij zette het in zijn kast en slechts de herinnering aan iets onaange naams hield zijne gedachten bezig. Nauwelijks echter was hij des avond» thuis of zijn vrouw ontnam hem da parapluie, opende haar om een onderzoek in te stellen en bleef verstijfd ïtaan voor een nieuwe on- hersteïhare ramp. Zij zat thans voi kleine brandgaatjes, alsof men er een brandende pijp boven had geledigd. Zij was reddeloos verloren! Zonder een woord te spreken had zij dat aanschouwd, te verontwaar digd dan dat er een geluid uit hare keel kon komen. Ook hij zag de verwoesting aanwezenloos van schrik en ontsteltenis. Toen sagen zij elkander aan; hij liet het hoofd zakken en kreeg het vernielde instrument, hem door zijne vrouw toegeworpen, in 't gelaat en onder een geweldigen aanval van toorn haar stem herkrijgende, riep zij uit: O schurk! schurk! Dat heb je erom gedaan! Maar jij zult hem betalen! Je krijgt er geen weer.... Opnieuw begon een huiselijk tafreel. Na een stormachtig uur kreeg hij eindelijk het woord en zwoer dat hij er niets van begreep, maar dat hij 't slachtoffer was van kattekwaad of wraak. De klank van de bel verloste hem. Het was een vriend, die bij hen kwam dmeeren. Mevrouw Oreille legde dezen het geval bloot. De kans op een nieuwe parapluie was verkeken, haar echt genoot kreeg er geen weer. De vriend merkte echter te recht op: Maar, mevrouw, dan zullen zijne kieeren bederven, die toch wel meer waard zijn. Het nog altijd woedende vrouwtje antwoordde: Dan moet hij maar een para pluie uit de keuken nemen, ik geef hem geen nieuwe van zijde. Na kou Oreille zich niet langer inhouden. Dan vraag ik mijn ontslag. Ik ga niet naar het ministerie met een parapluie van de keukenmeid. De vriend hernam: Laat hem overtrekken, dat kost met veel. Mevrouw Oreile stotterde woedend Dat kost minstens acht francs. Acht francs en achttien is zes en twintig. Zes en twintig francs voor een parapluie, maar dat is dwaas heid! dat is verkwisting! Laat hem door uwe assurantie betalen. De maatschappijen betalen de verbrande voorwerpen indien het ongeluk ten uwen huize is gebeurd. Op deze raadgeving bedaarde het vrouwtje terstond en na een minuut te hebben nagedacht, zeide zij tot haren echtgenoot: Morgen zult gij vóór ge naar uw bureau gaat, aau de kantoren der «Maternelle» aanloopen om den toestand van uw parapluie aan te geven en betaling te vragen. Oreille sprong op. Nooit van mijn leven zal ik het wagen. Achttien francs zijn verloren, dat is alles. Wij zullen er niet van sterven. Den volgenden morgen ging hij met een wandelstok uit. Het was gelukkig goed weer. Alleen thuis gebleven, kon me vrouw Oreille zich niet troosten over het verlies van haar achitien fraucs. De parapluie lag op de tafel in de eetkamer en zij draaide er om heen, zonder dat zij tot eeu besluit kon komeu. De gedachte aau de assurantie, kwam ieder oogenblik weer bij haar terug, maar ook zij durfde de spot achtige blikken der heeren niet trotseeren, die baar daar zouden ontvaugeu, want zij was vreesachtig tegenover de wereld, kleurde om 't geringste en was verlegen zoodra zij tot onbekenden moest spreken. Nochthaas was het verlies der achttien francs haar alsof zij aan een won-ie leed. Zij wilde er niet meer aan denken, en toch martelde de herinnering aan dat verlies haar onophoudelijk op smartelijke wijze. Wat intusschen te doen? De uren verliepen; zij besloot tot nists. Plot seling nam zij evenals de lafaards die helden worden, een besluit Ik zal gaan en wij zullen eens zien. Maar eerst moest zij de para pluie zoodanig maken dat de ramp volkomen was en zij hare bewering gemakkelijk kon staande houden. Zij nam een lucifer van den schoorsteen en brandde tusschen de baleinen een groot gat, ter breedte van e<m hand, toen rolde zij haar zorgvuldig op, maakte het bandje vast, sloeg haar sjaal om, zette haar hoed op en snelde met vluggen tred naar de Rue Rivoli, waar het assurantie kantoor was. Hoo meer zij dit echter naderde, hoe meer zij haar schreden ver traagde. Wat zou zij zeggen? Wat zou men haar antwoorden? Zij keek naar de nummers der huizen. Nog acht en twintig moest zij er voorbij. Zeer goed! nu kon zij nadenken. Al langzamer ging zij. Plotseling schrok zij. Zij stond voor de deur, waarop met vergulde letters stond: «La Maternelle, brandwaarborg- maatschappij. Was zij er al!Een seconde bleef zij staan, angstig en verlegen, nu ging zij vooruit, deed een schrede achterwaarts, ging opnieuw vooruit en trad nogmaals terug. Ten slotte zeide zij bij zichzelf Toch moet ik gaan. Beter vroeger dan later. Toen zij echter het huis binnen ging, sloe# haar hart geweldig. Zij trad een groote ruimte bin nen met loketten rondom en voor ieder daarvan zag zij het hoofd vau een man, wiens lichaam zich achter een traliehek bevond. Er verscheen een heer, die pa pieren droeg. Zij bleef staan en vroeg met een verlegen stemmetje: Pardon mijnheer, zoudt u me kunnen zeggen waar ik mij moet aanmelden om schadevergoeding voor verbrande voorwerpen Eerste verdieping rechts. Aan het tweede bureau lmks, ant woordde de man werktuigelijk. Nu werd het haar nog angstiger te moede, zij gevoelde lust ijlings het gebouw te verlaten en hare achttien francs ten offer te brengen. Maar de gedachte aan die som schonk haar weer een weinig moed en zij klom de trap op, al hijgende en rustende na iederen stap. Daar stond zij voor de deur van het aan gewezen bureau, zij klopte en een heldere stem riep «binnen». Zij trad binnen en bevond zich in een groot vertrek, waar drie ge decoreerde heeren staande een ge sprek voerden. Een hunner vroeg Wat ia er van uw dienst, me vrouw Zij kon geea woorden vinden en stamelde Ik kom... ik kom... voor... voor een ongeluk. De heer wees haar beleefd een êtoel. Wees zoo goed om te gaan zitten, over een minuut ben ik tot uw dienst, en zich tot de beide anderen wendende, zette hij het on derhoud voort. De maatschappij, mijne hee ren, stelt zich jegens u Diet verant woordelijk boven een beirag van vierhonderdduizend francs. Wij kun nen uwen eisch om u bovendien nog honderdduizend francs te doen betalen niet toestaan. De schatting is overigens.... Een der heide anderen viel hem in de rede: Genoeg, mijnheer, de rechtbank zal beslissen. Wij hebben afgedaan. En zij vertrokken onder vele plicht plegingen. O, indien zij met hen had durven vertrekken, zij zou het heb ben gedaan; zij zou gevlucht zijn en er niet meer aan hebben gedacht. De heer kwam terug en vroeg met een buiging Wat blieft u, mevrouw? Met moeite bracht zij uit: Ik kom... hierom. De directeur sloeg de oogen ne der, en bekeek met ongeveinsde ver wondering het voorwerp dat zij hem voorhield. Met bevende hand trachtte zij het bandje los te maken, dat haar na eenige vergeefsche pogingen gelukte en opende plotseling de aan flarden hangende parapluie. Zij ziet er jammerlijk uit, zeide hij op meewarigen toon. Beschroomd zeide zijZij heeft mij twintig francs gekost. Waarlijk! zooveel?merkte hij verbaasd op. Ja, het was een beste. Ik wilde u laten zien hoe zij eruit ziet. Zoo, zoo, ik zie het, zeer wel, maar ik begrijp niet wat mij dat aangaat. Zij was een weinig verlegen. Mis schien gaf deze maatschappij geene vergoeding voor kleine voorwerpen en zij zeide Maar... Zij is verbrand... Ja, dat zie ik. Met open mond zag zij hem aan, niet wetende wat zij zeggen zou; toen hernam zij haastig, als om zijn geheugen te hulp te komeD. ik ben mevrouw Oreille. Wij zijn geassureerd bij de «Maternelle» eu ik kom u hiervoor schadever goeding vragen, en uit vrees voor een besliste weigering ging zij voort Ik vraag alleen of gij hem wilt laten overtrekken. De directeur geraakte eenigszins in de war. Maar, mevrouw Wij zijn geen kooplieden in parapluies. Met dat soort reparaties houden wij ons niet op. Het vrouwtje kreeg nu haar moed terug. Zij moest strijden en tou het dus doen 1 Zij was niet bang en zeide: Ik vraag slechts den prijs van de reparatie. Ik zal het zelf wel laten doen. De heer scheen verlegen. Inderdaad, mevrouw, dat is wel weinig. Men vraagt ons nooit vergoeding voor zulke onbelangrijke zaken. Wij kunnen toch, zooals u zult inzien, geen vergoeding geven voor zakdoeken, handschoenen, be zems, klompen en allerlei kleine voorwerpen, die dagelijks bloot staan aan schade door het vuur. Zij werd rood en gevoelde den toorn weder bij zich opkomen. Maar mijnheer, wij hebben in December een schoorsteenbrand ge had die ons minstens 500 francs schade heeft veroorzaakt; mijnheer Oreille heeft nooit vergoeding van de maatschappij geeischt; het is dus rechtvaardig dat zij mij mijne para pluie betaalt. De directeur,die den leugen raadde, zeide glimlachend U zult toestaan, mevrouw, dat het wel vreemd is, dat de heerOreille, FEUILLHTO KT. Naar het fransch, VAN AND RÉ TH EUR IET. 1) Snel reed ons rijtuig de berghelling af van Talloires. Te Vivier liet de koetsier het paard stapvoets gaan om het wat te laten rusten zoodat wij op ons gemak het morgenland schap konden bewonderen. De weg door de rotsholte liep als een wit lint langs het meer van Annecy en sloeg den hoek om waar de verlaten kapelstaat. Rechts strekte zich de glinsterende spiegel van het meer dat slechts door een licht windje werd gerimpeld, tot aan den zoom van wijngaard ranken uit, welke den onderkant der helling van den Entrever- nes-keten bedekken. Lange verspreide wolken onttrokken het middengedeelte aan het oog en lieten ons slechts de groene helling zien en de door de zon verlichte toppeD. In de verte zagen wij de pijnboomen in den pas van Doussard, half teruggezonken in een donker blauw waas, dat nog beter het azuur van de meervlakte tegen het lommer deed afsteken, waarin het schiereiland van Angon zich uitstrekte, met zijne schaduwrijke populieren langs de oevers.Links vorm den de loodrecht opgaande rotsen met het daaroverheen han gend struikgewas eene natuurlijke beschutting tegen de zon nestralen. Een steil geitenpad slingerde zich naar boren over een lengte van een dertigtal meters. «Hier,«zeide ik tot mijn metgezel,«was het dat den rijtuigen van de Lesdigtiièret, op het tijdstip dat Hendrik IV Savooie ver overde, een ongeluk overkwam. Het was pikdonkere nacht; de muilezels, die het vaatwerk van den connetabel droegen, geraakten van den weg en stortten in bet meer en al het massieve zilverwerk van den hertog ligt nu nog op den bodem van het water.... Onze koetsier, die totnogtoe uit volle borst een deuntje floot, werd plotseÜLg stil en leende een aandachtig oor aan ons gesprek. Het was een flinke jongen, die Jacques SonDerat; vijf en twintig jaar, een ranke gestalte met breede schouders, schoone, zachte oogen, die verstandig rondzagen en een blonde knevel boven de lachende lippen. Hij had ons door zijn vriendelijk gelaat verleid; zijn gedienstigheid en leuke vroo- lijk heid hadden ons hem tot onzen koetsier doen kiezen,of liever hij had ons gekozen.Toen hij ons hoorde vragen hoever het dorp Angon nog af was, had hij zijne diensten met zulk een verleidelijke goedgeluimdheid aangeboden, dat hij aan onze twijfelingen een einde had gemaakt. Waarom zouden wij naar Angon gaan in plaats van regelrecht naar Genève zooals ons doel was... Heel eenvoudig door een van die grillen, welke alleen de echte toeristen kuDnen begrijpen en die een der bekoringen van het reizen zijn Op den hoek van een der straten van Annecy, stonden wij eensklaps voor een verzameling photografieën, die zeldzaam fraai be werkte zilveren bekers eu schalen voorstelden en waaronder stond te lezen: «Toinoz, meester kopergraveur te ADgon, bij Talloires». De lust had ons bekropen ons eenige voort brengselen van die plaatselijke industrie aan te schaffen en door tusscbenkomst van Jacques Sonnerat waren wij ver trokken. Het paard van Jacques liep goed. Vijf minuten nadat wij de ongebruikte kapel waren voorbijgegaan, redeu wij Angon binnen, een dorp of liever een gehucht van een twintig tal huizen, half verborgen achter bet gebladerte der note- boomen en allen aan de beek Btaande, die zirh uitstort in het meer. Wij zijn er! riep Jacques uit, van den bok sprin gend en zijn paard bij den teugel vattend om het te steu nen bij het afgaan van den sterk glooienden weg; gij weet of misschien weet gij het niet, heeren, dat er geen herberg te ADgon is, maar ik zal u bij vader Toinoz bren gen en zijne dochter zal u wel iets opdisachen. Hij hield stil voor een boersche woniDg met rieten dak, slechts van éen verdieping met een soort van onderwoning, waarin men met behulp van een steenen trap afdaalde. Deze massieve trap liep uit op een zware deur, die toegang gaf tot een soort van kelder, welke verlicht werd door een rond raam, dat op den tuin uitkwam en in het halfduister on derscheidde men smeltkroezen, pijpen en banken waarop ge reedschappen en koperen platen lagen. Het was het atelier van den meester kopergraveur. Jacques Sonnerat trad het eerst binnen. Nauwelijks had hij den drempel overschreden of hij werd met een weiDig

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Haarlem's Dagblad | 1889 | | pagina 5