NIEUWS- EN ADVERTENTIEBLAD. Vrijdag 17 Januari 1890. No. 2006. ABONNEMENTSPRIJS: ADVERTENTIES: EEN BEZOEK Heêriaiids Weerkrachten. S T I) S i\ E li tv S. F E U I L L E T O N. IN DEN VREEMDE. Voor Haarlem per 3 msimden/"1.20. Franco door liet g-elieele Rijk, per 3 maanden. -1.65. Afzonderlijke nummers- 0-03. Dit bind verschijnt dagelyks, behalve op Zon- en Feestdagen. Korean: Kleine Houtstraat No. 9, Haarlem. Telcfottïiiriifmaner- SSS. van 15 regels 50 Cents; iedere regel meer 10 cents Groote letterfe naar plaatsruimte. Bij Abonnement aanzienlijk rabat. Abonnementen en Advertentiën worden aangenomen door onze agenten en door alle boekhandelaren, postkantoren en eourantiers. Directe'orea-üitgevers J. C. PSERSBOOM en J. B. AVIS. Hoofdagenten voor het Buitenland: Compagnie Generale de Publicity Mrangère G. L. DAVBE <f* Co., JOHN F. JO NFS, /Snee., Parijs 31 bis Faubourg Montmavtre Morgen (Vrijdagmiddag) te 12 uur verschijnt: aan het door J. C. PEEREBOOM, groot 10 pagina's druks. Voor Geabonneerden op ons Blad wordt dit a 5 cents aan ons Bu reau verkrijgbaar gesteld. Niet-geabö'nneerden kunnen het tegen 15 Cts. per Exemplaar be komen aan ons Bureau en bij de Boekhandelaars bier ter stede. ces la Malibranvan de Musset, de balkonscène uit Shakespeare's „Romeo en Julia" (in het duitsch) de kerker scène uit Goethe's //Faust", Heine's ,/Wallfahrt nach Kevlaar," „Demeter" j van Verwey, tooneelen uit Formosa" j van Vaqcuérie, en ten slotte Frederik I van Eeden's gedicht //Voor de Liefste." Vooral het vers van de Musset, het Shakespeare-fragment en dat uit //Faust", werden met veel gloed en zeggings kracht voorgedragen. De spreker zegt fransch en duitsch met een fraai accent. Het publiek was klein, maar toonde zich dankbaar. Directeuren- Uitgevers. Haarlem, 16 Jan. 1890. Heden is door B. en W. aanbesteed het onderhoud der stadspompen en drïnkfonteinen van 1 Januari 1890 tot 31 December 1893. Ingekomen 5 bil jetten. Laagste inschrijver H^ Koning voor f674 's jaars, gegund. Bij kon. besl. is bij de dd. schutterij alhier benoemd tot 2den luitenant a la suite de heer A. E. J. M. Sinkel, tkan3 schutter. Inplaats van Maandag a. s. zal Dins dagavond d. a. v. de gewone lezing in Weten en Werken" worden gehouden. Alsdan treedt op dr. P. M. Keiler van Hoorn, van Dordrecht. De moeder van Hendricus Verwaayen, den dader van den diefstal der medailles van den heer Krelage, heeft gratie van zijn gevangenisstraf voor hem verzocht, op grond dat hij den kost voor baar verdient. Er bestaat voorzeker weinig reden om te vreezen, dat dit verzoek door de Re geering zal worden ingewilligd. De heer F. van der Goes, leeraar aan de tooneelschool te Amsterdam, hield Woensdagavond in hotel //Funckler" eene literaire voordracht. Zijn programma bestond uit de „Stan- Door de kiesvereeniging //Vooruitgang" alhier, was de heer A. L. W. Seyfïardt, lid van de Tweede Kamer, uitgenoodigd om in haar midden te komen spreken over bovenstaand onderwerp. Welwillend had de heer Seyfïardt deze uitnoodiging aanvaard en trad hij Woensdagavond op in de bovenzaal der sociëteit Vereeni- ging. De opkomst was ondanks enkele ongunstige omstandigheden flink te noe men. Onder de toehoorders bevonden zich eenige hoofd- en een aantal officie ren van het garnizoen alhier. De heer dr. H. A. J. Valkema Blouw, een der bestuursleden, opende bij ont stentenis van president en vice-president de vergadering en deelde mede dat zeven bestuursleden door ongesteldheid waren verhinderd tegenwoordig te zijn. Het vraagstuk van den dag, zeide hij was de zaak door den heer Tyndall op 't tapijt gebracht: Neêrlands defensie, en daarom had het bestuur van //Vooruit gang" een specialiteit uitgenoodigd om over dat gewichtige punt te sprekeD. Het woord was daarna aan den spre ker van den avond. De heer Seyfïardt verklaarde dat hij gaarne aan de uitnoodiging had voldaan om te komen spreken over de nationale weerkrachten. Zooals in vele andere was het ook in deze: onbekend maakt onbemind. Wij Nederlanders houden de zinspreuk hoog//Je Maintiendrai" en 't is alsof wij ons die ook toeroepen, niet alleen voor de handhaving der gestelde macht, maar ook omdat wij zijn Nederlanders en Nederlan ders wenschen te blijven. Kleine natie, die wij zijn, is het onze eerste plicht de noodige maatregelen te nemen om onaf hankelijk te blyven. In de eerste plaats hebben wy ons te wachten voor indirecte aanvallen, voor directe aanvallen is slechts een zeer kleine kans. Wy moeten er voortdurend op voorbereid zijn en daarom een verdedigingsstelsel aannemen, dat de meeste kans op slagen aanbiedt. En dat vinden we in de verdediging van de Hollandsehe Waterlinie, waarachter wij ons terugtrekken, wanneer het zoover moest komen, de vesting Holland zooge naamd. Daarin alleen hebben wij het middel om met een klein leger het tegen een groot8 overmacht vol te houden, de natuur geeft het ons aan de hand. Door middel van inundatie kunnen wy die vesting onneembaar maken. Het water, onze vijand in vredestijd, wordt dan onze vriend en bondgenoot in oorlogstijd. In Zwitserland treft men deze omstan digheid ook aan, daar zijn het echter de ge makkelijk te verdedigen bergpassen, die den toegang^voor een vijandelijk leger tot het binnenland mogelijk maken. Een land dat inmenging duit in zijne binnenlandsche aangelegenheden bevindt zich op het hellend vlak dat noodzake lijk leidt tot het verlies zijner onafhan kelijkheid. Die inmenging dus te voorkomen is onze dure plicht en de vervulling daarvan is mogelijk. Men wende alweer het oog naar Zwitserland, dat inzake hot incident-Wohlgemuth daarvan een schoon voorbeeld heeft ge geven. Het zwitsersche leger is nog lang niet op organieke sterkte, dat het onze wel is, maar het a witsersche is een weer baar volkdat het onze niet is. Zou onze regeering dezelfde houding aannemen, zooals Zwitserland deed? Ten derde doet spreker de vraag of, wanneer twee naburige mogendheden met elkander in oorlog geraken, wij dan onze neutraliteit zullon kunnen handhaven. We moeten zorgen, dat ons land niet worde betreden. In 1870 verklaarden we ons neutraal en ontwikkelden we een schijn- vertooning langs onze grenzen on de kust. Gelukkig voor ons waren de Duitschers overwinnend en daardoor werd de schijn- vertooning gered; nergens was de bezet ting voldoende aanwezig Wanneer bij een nieuwen oorlog tus- schen Frankrijk en Duitsehland de Duit schers hun weg wilden nemen door ons land, dan bedreigt ons nog een gevaar. Onze integriteit zou kunnen worden ge schonden, wanneer wij geen voldoende krijgsmacht bezaten om dien doortocht te verhinderen. Bij de ontzaglijke verster kingen aan Frankrijks oost- en Duitsch- lands westgrens zou het wel niet anders kunnen, dan dat de Duitschers door het zuidelijk deel van Limburg trokken om vervolgens door het Maasdal Frankrijk te bereiken. België versterkt daarom zijne Maaslinie,maar onsLimburg heeft geen for- ten.Het in het zuid-oostelijk deel van Bra- bant samentrekken van voldoende troe pen om dien doortocht te beletten, zou het verdedigbare deel onzes lands te veel ontblooten bij de geringe sterkte van ons 1 leger en dan zou het kunnen dat Frank rijk onze linie in den rug aanviel door eene landing bij 's Hage of door het Y bij Amsterdam. Wat onze doodo weermiddelen aan gaat, deze zijn vrij goed in orde maar de levende laten veel te wenschen over, waarin schuilt dat kwaad? Het is in ons land nog als tijdens den raadpensionaris Jan de Wit, de aard des volks is nog dezelfde gebleven, wij zijn een lydzaam volk, dat weinig neiging heeft om dadelijk te handelen. Het zegt wHet helpt toch niet, de kans is zoo klein." Men is nu eenmaal gewend aan een klein leger en wil dit zoo houden en liefst nog zoo goedkoop mogelijk. Men beroept zich op de geschiedenis, toen we met een kleine macht soms een veel grootere met schitterend gevolg weerstonden. Tegenwoordig zeggen ze dat gaat niet met al die groote legers. Toch zegt spreker is het in ieder geval beter met eere onder te gaan. Waar men in vele landen een prijzenswaar dige opoffering ziet der burgers brengt men in ons land geldelijke offers liever niet. (applaus) Dat algemeene medewerking om 's lands weerbaarheid te verhoogen echter wel helpt, ziet men in Duitsehland bewaarheid. Wat moet er gedaan worden om ons geheelo land ie verdedigen? Dan zou men de geheele oostgrens, 52 uren gaans lang, moeten bezetten. Daartoe eehter zou ons geheele volk, vrouwen en kin deren incluis, niet in staat zijn. Men heeft tot een ander middel zijn toevlucht moeten nemen. Daarbij kan echter niet het geheele land, maar althans het voor naamste gedeelte behouden blijven. Eerst was men bedacht op het vormen van een linie langs den IJsel, maar ook deze bleek veel te lang. Hier heeft men een natuurlijke grens. Wy gaan echter terug tot waar de lag® landen beginnen. Ons doel is alleen om tussehen ens en den vijand eene waterbreedte te brengen, niet bevaarbaar en niet doorwaadbaar. Er loopen door onze polderlanden eene menigte slooten en het doortrekken door zoo'n inundatie is niet gemakkelijk. Deze verdedigingswijze is afdoende, bovendien zullen wij Nederlanders in ons water land wel de baas blijven. Beschouwen we onze linie, (spreker had tot dit doel eenige kaarten medege bracht, waarop hij een en ander aan wees), dan zien we dat zij loopt aan de eenen kant langs Yechtkade, Vaartschen Rijn, Diefdijk en Langen Dijk. Het water loopt dood tegen de hoogere landen en geeft dus een breede strook waarachter wij ons opstellen. Geen vijand komt daar doorheen. Enkele moeielijkheden zijn gemakkelijk te overwinnen. Het is n.l noodig door de inundatie dwar&kaden aan te leggen om een geregelde hoogte van waterstand te krijgen. De vijand zou nu over die dwarskaden kunnen gaan. Die kaden moeten verdedigd wor den, door een stelsel dat spreker het vonderstelsel zou willen noemen. Aan deze zijde dezer accessen nu, kan men die kaden, welke zeer smal zijn, met een geringe maeht verdedigen. Er wordt bovendien een kruisvuur met geschut op gericht en met de forten in de nabij heid zijn die kaden dus ontoegankelijk. Een ander acces is de rivier de Lek, die heeft twee dijkeD, de vijand zou daar langs kunnen varen, maar dat moet hem door gewapende schepen worden verhin derd. In de nieuwe Hollandsehe Water linie is voorts nog een droog gedeelte bij Utrecht, maar daar heeft men een chineeschen muur van forten en is ook daar das niet toegankelijk. Dat is het westfront van de vesting Holland. Gaan wij nu verder onze ver dediging na, dan kan men bij Willemstad den vijand verhinderen uit Brabant te komen. De groote riviermonden worden verdedigd door de vestingwerken van Helleroetsluis, van den hoek van Holland en van het land van Voorne. We komen bij IJmuiden, daar is een gepantserde batterij en eindelijk de stelling den Hel der met het gepantserde koepelfort de z/Harssens," dus op alle punten bevindt zich voldoende verdediging. Wanneer nu een vijandelijke over macht komt dan trekken we terug bin nen de vesting Holland en ten slotte, wanneer ook die niet meer houdbaar is, dan rest ons nog de stelling Amsterdam. Deze stelling is zeer gemakkelijk te ver dedigen. Reeds Napoleon I verklaarde dat zij alleen met de schutterij, de //garde civique" te verdedigen zou zijn. Men heeft hier een uitmuntend inundatie-stelseldat Amsterdam als met een ring van water omgordt, binnen welken tal van forten zijn aange legd. De beperking der inundatie is ook goed geregeld; om b. v. b. niet de ge heele Haarlemmermeer prijs te geven, heeft men een slaperdijk aangelegd. Wat deze stelling in hcoge mate ver sterkt is de omstandigheid dat de Zaan streek en tal van andere vlakke landen het oprichten van vijandelijke batterijen zoo goed als onmogelijk makeD, wegens de groote losheid van den bodem. Wan neer wij daar nu nog forten aanleggen, dan hebben we daartoe noodig, eerst zanddammen te maken. Het vlug oprich ten van een vijandelijke batterij is dus ondoenlijk, hieruit vloeit voort dat de vijand steeds licht veldgeschut moet ge bruiken ergo slechts geschut van licht kaliber met geringe draagkracht kan aan wenden en dus Amsterdam niet daarmede bereiken. De stelling Amsterdam is dus onneembaar, onze soldaten zijn voor granaten en veldkartetsen gevrij waard, wanneer men hen eenvoudig on der schuin aangelegde blindeeringen van spoorwegrails plaatst. {Wordt vervolgd Naar het engelsch YAN EDNA LYALL. 5) HOOFDSTUK III. z/Mijn echtgenoot is ook zelf gekomen om het mij mede te deelen; hij was geheel buiten adem, omdat hij op een draf had geloopen. Ik meende dan ook eerst, dat hij onwel was: Victor! riep ik uit, maar hij viel mij in de rede, en deelde mij op zege vierenden toon mede, dat de oorlog wa3 verklaard. Zonder dat ik er een woord tussehen in kon brengen, vertelde hij mij de oorzaken, de beleedigingen en vele andere dingen, waarvan ik niets begreep; na eenige minuten was hij reeds weer vertrokken, en liet hij mij verwonderd en ontsteld achter. z/En toch mevrouw, het is verschrikkelijk," zeide Espérance met eene huivering. „Dat is waar mijn kind; gij denkt aan de dooden on gewonden, i en aan do verwoestingen, die zullen worden aangericht. Ja, het j is wel vreeselijk." Door het openstaande venster hoorden zij bet gejoel van de menigte, die in koor zong: „Mourir pour la Patrie." Espérance bewaarde het stilzwijgen, tot die kreten waren weg gestorven ofschoon de stemmen niet van veel muzikale kennis getuigden, en wel wat heesch klonken, toch wekten zij tot geest drift op, on er stonden tranen in hare oogen, toen zij zeide: „Onze landgenooten zijn dappere mannen, zy denken niet aan zichzelf; ja, lieve mevrouw, ik koester niet zooveel liefde voor het vaderland als mijn vader en Gaspard." „Schrei niet, kind; dat kunt gij ook natuurlijk niet; zij zijn toch niet van plan om vrijwilligers te worden?" „Neen; Gaspard wilde het wel, maar vader kon het hem nu nog niet toestaan, misschien zal men hem later meer noodig hebben. Maar ik hoop dat er niets van komt. Laat mijnheer Lemercier zich Dog inschrijven?" „Neen, neen; hij zal zijn laai dienen, door ons volk in de kranten de overwinningen te verkondigen. Mijn echtgenoot is een ware patriot, hij zou ongetwijfeld met genoegen het zwaard willen dragen, maar de pen is zijn beste wapen." Espérance had haar vader van Lemercier als van een vurig re publikein hooren spreken; zoodat zij die echte vaderlandsliefde eenigszin8 in twijfel trok. Zij hield hare gedachten echter voor zich, en vroeg mevrouw Lemercier of haar echtgenoot ook evenals Gas pard op eene goede uitkomst rekende. „Hij heeft verteld, dat er niet aan valt te twijfelen," zeide me vrouw Lemercier in geestdrift ontstoken. „Vergelijk onze soldaten eena met die ruwe Pruisen. Onge twijfeld zal de overwinning ons zyn. „Vader heeft mij verteld, dat de Pruissen zeer dapper zijn, en dat hun leger zeer goed is ingericht," zeide Espérance op twijfe lenden toon. „Ma chère," zeide mevrouw Lemercier opgewonden, „mijnheer de Mabillon is een verstandig en moedig man, maar hij is al te zwaartillend. „Ik hoop vurig, dat hij ongelijk heeft, het zou vreeselijk zijn, wanneer wij den zegepraal niet behaalden." „Spreek daar niet van, mijn kind, do gedachte alleen doet mij reeds rillen. Maar zooiets is onmogelijk geheel onmogelijk!" Mevrouw Lemercier koesterde een hoopvol vertrouwen, dat zeer algemeen was. De Mabillon was een van die weinigen, die nog aan den goeden uitslag twijfelden maar toch was hij zeer ver wonderd, toen het bericht van den eersten nederlaag zijn oor be reikte. Gaspard maakte veel ophef van de overwinning te Saar- brücken, en hij beweerde, dat de nederlagen der Franschen zeer werden overdrevenna eenige weken was het echter onmogelijk om de waarheid te verhelen, namelijk dat do vijand op Parijs aantrok. HOOFDSTUK IV. lederen dag werd het Espérance duidelijker, dat tengevolge van den loop der zaken Gaspard spoedig verplicht zou zijn, zich als vrijwilliger te laten inschryven. De vijand kwam steeds naderbij,

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Haarlem's Dagblad | 1890 | | pagina 1