TWEE 1IE BLAD
Een paar Zoniierüngsn.
II1ft LU A ft IK
FEUILLETON.
MIJN NEEF, DE GRAAF.
BEHOORENDE BIJ
HAARLEM'S DAGBLAD
YAN
Maandag 24 Februari 1890.
keren daghij had eene plank noodig,
om een beschot op te lappen, en hoe
meent ge, lezer, dat hij aan de plank
kwam Hannes nam een bijl en kapte
den geheelen dag, om een boom in de
lengte open te hakken en zich zoo iets
te verschaffen, dat op een plank
Hannes wilde zeker toch een
klein gedeelte Fan zijn tijd vergoed
hebben.
Vele dorpsgenooten kennen Woutje
niet, doch de vorige week is hij te zien
geweest en nog wel geëscorteerd. We
gens weigering van personeele belasting
Ja, lezer, het zijn een paar zonder
linge menscben, Hannes en Woutje, twee
broeders van 60 a 70 jaar, die elkeen
met medelijden moeten vervullen, doeh
die eigenlijk door hunne vreemde ma
nier van handelen de aanspraak op me
delijden wel wat verloren hebben, 't Doen
en laten van beiden biedt ons dan ook
vaak enkel stof tot een praatje aan den
haard of in gezelïigen kring in het kof
fiehuis. Wie Hanues en Woutje zijn?
Volg my even, lezer, naar een buiten
wijk onzer gemeente en we zullen nader
kennis maken met Hannes en Woutje,
in de wandeling de Bruggetjes genaamd
ik zegnader kennis maken, maar ge
zult weldra inziendat 't geraden
is, dat op een afstand te doen.
We maken gebruik van hei vermogen
van schrijvers en lezers, om door deu
ren en muren heen te kijken en zien
dan in een oude boerenwoning twee ge
stalten aan den haard neergehurkt, in
elkaar gekromd, zouden we zeggen
't huisraad, dat wij opmerken, bestaat
in een paar kreupele stoeien en een
soort bank, terwijl de leemen vloer zoo
ongelijk is, dat men er zijn beenen op
zou kunnen breken. We staren weer op
de twee gestalten, doch merken schier
geeno beweging aan de ineengedoken
massa's, ofschoon een dof gebrom, dat
eenigszins op eene menschelijke stem ge
lijkt, ons (toet vermoeden, dat er toch
leven heerscht in de doodsche omgeving;
Nu ik u opmerk, lezer, dat 't de moeite
waard is, met die wezens kenüis te ma
ken, licht ge de klink der deur op, om
eens te gaan //aansteken", wat zooals
elk weet, beteeken t: binnengaan zonder
eene bepaalde boodschap te hebben. De
deur is echter gesloten en ge begint met
de klink te rammelen achteruit! ze;
ik u, want men komt openmaken. Ach
teruit? zegt ge, neen, natuurlijk voor
uit? Hoe komen we anders binnen?
Doch ik herhaalachteruiten, ofschoon
go niet weet, wat dit beteekenen moet,
volgt ge mijn raad en doet een paar
stappen terug, juist op 't oogenblik, dat
de deur geopend wordt door een man,
die gewapend met een mestvork, u toe
roept: //ga weg van mij, gij, die onge
rechtigheid bedrijft" en.... bons! de deur
is weer dicht!
Vreemd, niet waar, lezer? en ergon-
beleefd, vindt ge niet? Wees echter
niet boos gij wordt niet slechter be
handeld, dan elk ander, die Woutje en
Hannes in hunne woning komt bezoe
ken op dezelfde manier werden reeds
ontvangenheeren geestelijken, collec
tanten nieuwsgierigendeurwaarders
politiedienaars, postboden, boodschappers
enz. enz.
Kunt ge dus de zonderlinge wezens
niet van aanschijn tot aanschijn aan
schouwen, ik zal u voor dat gemis scha
deloos stellen, door u op onze terug
weg een en ander mee te deelenaan
gaande de twee stumpers. Kijk eerst
nog eens terloops naar dien kruiwagen,
door Hannes gemaakt, die evenals da
noorsche boer zelf zijne gereedschappen
vervaardigt, doeh niet zoo degelijk af
werkt. Ge ziet 'teen stuk afgezaagdee
boom is uitgehold en daarom zijn twee
stukken hout gespijkerd, die als burries
dienst doen terwijl eene afgezaagde
boomschijf het wiel moet verbeelden. Ge
roemt niet op de handigheid en kunst
vaardigheid van den maker, merk ik, nu
daarvoor is ook geene reden, doch ik zal
u noodzaken, Hannes' geduld te bewon
deren en u verbazen over zijne onnoo-
zelheid of schrielheid, 't Vorige jaar had
Hannes het buitengewoon druk op ze-
leek. Of de zaag stuk was, of dat ze te te betalen, werd een militair bij de
veel zou lijden, weet ik niet, maar 't isboerljes thuis gezonden. Die zal het er
een feit, dat alles zoo gebeurde, zooals j goed gehad hebben, meent ge. Niet goed
ik 't u vertel. en niet kwaad: toen hij aanklopte en de
Ik waagde daar straks de onderstel-deur geopend werd, scheen Woutje zoo
ling, dat 't misschien schrielheid was, j te schrikken, dat hij het niet verder
die Hannes aandreef, zelf eene plank te j kon brengeu danga weg van mij, gij
z/maken" wat ik u nu zal mededee- j die.... en de deur werd dichtgeslagen,
denken dat de broeders Diet
geschetst, zooals er zeker in Nederland
geen ander paar gevonden wordt: in
alles éen van zin, die nooit iemand tot
last zijn, als men ze maar niet bezoekt;
die doodeenvoudig in alle3 handelen, als
waren ze alleen op de wereld, als be
stond er wet noch gebed.
schadiging te bespeuren dan op een punt,
waar een zioken waterbuis in den koker
was ingelaten geweest. Die buis was
weggesmolten en had alzoo eene opening
gevormd De ijzeren branddeuren waren,
wat in den regel wol gebeurt, krom noch
uit de scharnieren getrokken, niettegen-
len, doet
schraapzuchtig zijn of er moet iets an
ders tussehen zitten. Een jaar of vier
geleden stierf een familielid der oudjes,
die aan hen en andere verwanten onge
veer 300 naliet, waarvan hun voor hun
aandeel/60 toekwam. Woutje, de oud
ste, wordt op 't kantoor van den notaris
ontbodende boodschapper treft hem
juist op 't land aan. Werkelijk verschijnt
Woutje ter aangeduide plaats en vraagt,
wat hij moet komen doen. De klerk van
den notaris deelt hem de zaak mee,
waarop de erfgenaam plechtig antwoordt
daar willen wij niets van hebben. Op
de vraag, of hij asjeblieft even eene
verklaring wil teekenen, dat hij de erfe
nis niet wil, strekt Woutje plechtstatig
de rechterhand vooruit en zegt «ga weg
van mij, gij die ongerechtigheid bedrijft,"
en weg is hij, zonder geteekend te
hebben.
Ge hebt 't gemerkt, waarde lezer,
Hannes en Woutje zijn boerennaar
zeggen der menschen zijn ze in goeden
doen ze hebben eigen huis en landerij
en, doch tienden, polder lasten, personeele
of grondbelasting betalen zij niet. Als
de ontvanger de lui een waarschuwing
thuis stuurt, wordt deze eenvoudig niet
aaugenomen, terwijl de boodschapper al
weer weggewensent wordt, vaak met de
gewone bedreiging. De deurwaarder, die
er vroeger al eens onverrichter zake van
teruggekomen is, zal een3 weer een
dwangbevel afgevendaar hij vroeger ai
bijna kennis gemaakt heeft met de vork,
neemt hij een vel iwachtcr meo ter be
scherming. Hij trett het gelukkigHan
nes is op 't land bezig met aardappels
te zetten. Hij spreekt hem aan ik ben
de deurwaarder en heb hier een dwang
bevel, omdat ge de belasting niet be
taalt. Al was hij moederziel alleen, Han
nes zegt boe noch ba, en werkt door
zonder er in 't minst op te letten, dat
twee mannen der wet naast hem staan
en wat de deurwaarder ook zegt, Hannes
zwijgt onveranderlijk
Toch zal de man zijn exploot doen
en werpt 't biljet in de aardappelmand
maar juist moet 't boertje weer eene
handvol aardappels hebben, hij gooit
papiertje uit de mand en werkt door
't papiertje wordt weer in de mand ge
gooid, doch juist is ook weer de voor-
raap aardappels op en alweer dat
ding weer vliegt 't op den akker. Of
dat nu vijf of tienmaal gebeurd is, weet
ik niet, maar wel, dat Hannes 't won
en dat de deurwaarder vertrok, terwijl
hij 't briefje over 't land zag waaien,
Gelijk 't den deurwaarder ging, zoo gaat
't ook den postbode, die een brief of
publicatie of wat dan ook aan hun adres
komt bezorgen.//Een brief van de post!
Ga weg van mij, enzwe hebben
van niemand brieven te wachten en
de brief, mogelijk wel een bankje be
vattende, gaat terug naar 't postkantoor.
Maar, ge kent Hannes misschien wel,
waarde lezer; hij gaat geregeld met een
korfje versche boter naar de markt
een bizonder signalement kan ik echter
niet van hem geven; hij ziet er uit
een andere boer. Of' hij 't meer gedaan
heeft, durf ik niet zeggen, maar eens
heeft men hem op de markt ge
zien, terwijl hij in plaats van boter
houtspaanders te koop aanbood, die bij
bijna twee uren ver had moeten dragen.
Ben ik wel tngelicht, dan was dit juist
een paar dagen, nadat hij die plank had
Wat de toekomst dezer menschen zijn 8taan(ie daar ter plaatse, waar alles in de
Nu, 't was ook om zenuwachtig te wor
den. Nu vertelde men eerst, dat de sol
daat niet erg gesticht was, dat men hem
voor dief had uitgescholden, en zijn be
klag zou doen, doch toen men hem
mededeelde, dat Wouije, als hij normaal
geweest was, hein siechts voor een on-
jerechtigheid-bedrijver zou hebben uit
gemaakt, werd de zaak in den doofpot
gestopt.
Maar, da's waar ook, ik zou u nog
vertellen, hoe Woutje te kijk i3 geweest.
Wegens 't weigeren van den garnisair
werd hij veroordeeld tot twee dagen ge
vangenisstraf of een gulden boete. De
burgemeester vergezelde de twee rijks
veldwachters, die Woutje zouden halen. Of
de luidjes nu ontzag hadden voor den
burgemeester, of dat de politiemachc hun
eerbied inboezemde, kan ik u niet vertel
len, doch wel, dat de bezoekers binnen
gelaten werden. De burgemeester nam
het woord en zeide: ge zijt veroordeeld
tot twee dagen gevangenis en hier is de
politie, om je naar de stad te bren
gen waarop de oudste, die dan toch
"t gelag zal moeten betalen, op de knieën
valt en de armen uitstrekkende, de woor
den uit: Ik heb den Heer aangeroepen,
doch de Heer heeft mij niet verhoord
en medelijden krijgende met den stum
pert. want dat zijn ze toch allebei, zegt
de burgemeester: Kom, geef nu maar
een gulden, dan ben je er af doch
onveranderlijk klinkt uit Woutjes mond
de verwensching: ga weg van mij, die
ongerechtigheid bedrijtt. En zoo kwaaa
het, dat we Woutje te zien kregen in
gezelschap van twee ryks veld wachters,die,
de stad aangekomen, 't eerste
woord van hun arrestant nog moesten
hooren.
Uit 't laatste looncel leidt' ge af, ge
achte lezer, dat de boertjes nog al gods
dienstig zijn en ongeloovig kijkt ge mij
aan, als ik u zeg: ze gaan in jaren niet
naar de kerk, bemoeien zich met ziekto
noch sterfgeval in de buurt, vragen nooit
hulp en geven ze niet: ze leven, als wa
ren ze alleen op de wereld. En vraagt
ge me nu nog: zijn dÏ8 menschen altijd
zoo geweeet? Er was eea tijd, dat ze
braaf en godsdienstig waren en in bun
doen en laten volkomen op andere boe
ren geleken. En moet ik u nu gaan
vertellen, hoe die menschen zoo konden
veranderen, dan ben ik daarmee wel wat
verlegen: algemeen wordt de reden wel
opgegeven, doch ik vind ze te zonder
ling, om er alle geloot aan te hechten.
Iu het gehucht is men namelyk over
tuigd, dat de Bruggetjes in hun tegen-
woordigen toestand zijn gekomen door....
schrik niet, lezer.... door te veel lezen
ze zouden namelijk, als zij in de stad
boter leverden, slechte boeken hebben
meegebracht, die hen op den dwaalweg
zal? men huivert, als men er aan denkt;
"t zijn toch ook mensehen en dit staat
vast bij iedereen sterft een van beiden,
honderd tegen een, dat 't lijk hier of
daar door den overlevenden broeder wordt
weggestopt, zoodat men later eerst zal
booren, dat er maar één Bruggetje meer is.
De nieuwbenoemde minis-
ters van Koloniën en van Binnenland-
sche Zaken, baron Mackay en jhr. mr.
De öavornin Lohmar», zuilen a.s. Maan
dag '24: dezer, des namiddags te 1 uur,
door den Koning op het Loo worden
ontvangen tot het afleggen der vereischte
am ;tseeden in handen van Z. M.
Nadat beide bewindslieden nog den
zelfden middag in den Haag terugge
keerd zijn, zal de overdracht der porte
feuilles plaats hebben.
De Ar nh. Ct. ontving Een
7iatio7iaal petitionnement, open brief aan
de studenten onzer universiteitendoor
een student. De schrijver beoogt hier
mede zijne medestudenten op te wek
ken tot ondersteuning vaa het adres, dat
door den //Nederlandschen Vrouwenbond
tot verhooging van het Zedelijk Bewust
zijn" aan de Tweede Kamer der Staten-
Generaai wordt gericht.
Ik ben in den Stadssehouw-
burg geweest,schrijft men aan deN.R.C.
uit Amsterdam om het tooneel der ver
woesting op te nemen. De indruk, dien
men ontvangt, zoodra men zich binnen
ae muren bevindt, is tamelijk treurig.
Van het inwendige staat, zoo te zeggen,
geen steen meer op den ander. Alleen
aan den achterkant herinneren nog enkele
opstaande balken en brokstukken van
muren aan de constructie van den uit
bouw aan die zijde; terwijl de fondamen
ten, voor zoover zij in den chaos va-
houtskool en kalk nog zichtbaar zijn.de
distributie van zaal, tooneel en aanlig
gende compartimenten, im Grossen und
Ganzenaanwijzen. De ruimte van het
tooneel is in een meer herschapen, waar
van allerlei in drijfthier komt men het
allermeest tot het inzicht, welk een ge
vaarlijken hoek in een schouwborg het
tooneel met toebehooren vormt. De bak,
dien de muren vormen waarop eenmaal
z,de planken" lagen, is letterlijk schoon
leeg gebrand en bevat niets meer dan
het ingedeukte warnet van ga3pijpen.
Waar deze haren oorsprong nemen
ia den rechter voorhoek onder het too
neel, was van morgen de gasfitter met
behulp van een brandwacht bezig, te
zoeken naar het geld en de geldswaar
dige papieren, die hij in een kastje op
die plek bewaarde. Hij was al zoo for-
tuiulijk geweest van zeven gouden tien
tjes en brokstukken van effecten te
hebben weergevonden. Het goudgeld was
natuurlyk geblakerd en enkele stukkon
waren kromgetrokkeneenige weerge
vonden fragmenten van effecten vertoon
den nummers, die den man hoop gaven
van andere stukken daarvoor te zullen
naaste omgeving in gloed stond, een©
ontzettende hitte moet geheerscht hebben.
Boven aan de trap lag eene doode kat,
gelukkig het eenige slachtoffer. Van het
fraaie foyer en de daaronder gelegen
hebbende koffiekamer is niets meer to
bespeuren.
Bij mijn rondgang langs de puinhoe-
pen ontdekte ik, och arme! de buste van
mevrouw Kleine, die mij Woensdagavond
in het foyer nog aan de groota tconeel-
spuelster herinnerd had nu bedolven
onder brokstukken van kolommen en
kapiteelen en dermate verminkt, dat de
buste alle waarde verloren heeft.
Aan den rechiervleugel van den schouw
burg kwam ik, langs eene half ver
brande en met puin overstelpte trap in
een kamertje, waar heel en half ver
brande stukkeu muziek lagen openge
slagen. Ik vond daar een stuk muziek
van eene cantate, een solo voor eersten
tenor, met woorden, die de artisten en
verdere beambten van het tooneel Don
derdag voor zieh toepasselijk zouden
;eackt hebben:
ontvangen. Volgens zijne opgaaf waren
voerden, zoodat zij ten slotte suf werdenin het kastje aanwezig 100 gouden tien-
niet meer geloofden aan God of ge
bod. Vindt ge 't niet met mij zonder
ling, lezer, dat die twee eenvoudige
boertjes, de slachtoffers zouden zijn van
leeswoede? Dit is echter waar, dat ieder
een, dien ge er naar vraagt, 't lezen zal
noemen als de oorzaak hunner verdier-
lijking. Ik wil nu ook voor een oogen
blik aannemen, dat 't zoo is, dan is er
ten minste eene moraal te trekken uit
mijne vertelling: te veel lezen maakt
suf en 't lezen vaa verkeerde boeken
brengt vooral onontwikkelde menschen
heel licht op het dwaalspoor.
Ik heb u, geachte lezer, twee menschen
tjes, een spaarbankboekje, drie obligatiën
ZweedschNoorweegsche Spoorwegmij.
die, zeide hij met meewarigen blik,
den laatsten tijd juist zoo naar de laagte
waren gegaandrie amsterdamsche pre-
mieloten, een aandeel Amsterdamsche
Onmibusmaatschapdij en een doosje met
zilvergeld.
Ia den rechter achterhoek van den
schouwburg bevond zich eene brandvrije
noodtrap, uitsluitend van steen en ijzer
gebouwd. De daar omheen loopende ko
ker is gebleken werkelijk tegen het vuur
te zijn bestand geweesttot aan den nok
van het gebouw was er geen andere be-
w Duisternis ligt over de aarde verspreid;
Wie, die onze schreden leidt?
Niets a!s nevel, waar wij staren;
W' ie zal onzen voet bewaren
Ik zeg: gisteren; want thans is voor
hen tout pour le mieux dans le meilleur
nondes possibles. Van morgen toch,
zijn de artisten bijeengeroepen door den
Raad van beheer en werd hun deor den
heer Wertheim medegedeeld, dat de Raad
alles op den oude.1, voet laat. De con
tracten blijven gecontinueerd (gelyk men
zich herinneren zal, bestaat in elk too-
neelcontract de bepaling dat in geval
van force majeurede overeenkomst ont
bonden is). De gewone gage gaat door
tic scha ie, die de artisten en beambten
aan have en goed geledea hebben, wordt
door den Raad vergoed, terwijl zij, die
dat mochten verlangen, eene maand gage
ia voorschot kunnen krijgen, welke later
in kleine termijnen kan berugbetaald
worden. Haast onnoodig te zeggen, dat
de betrokkenen den Raad ten hoogste
dankbaar zijn.
Thans is er bijna om den gansehen
schouwburg eene heining opgetrokken,
met het oog op het groote gevaar dat
de alleenstaande muren voor do passage
opleveren. Het terrein wordt doof politie
bewaakt, terwijl een aantal brandwachts
het oog houden op de slangen en sfcraal-
pijpen die, tien in getal en statie zijn
opgesteld en in alle richtingen eene
overvloedige stortbui over de puinhoo-
pen doen neervallen. Vandaar dat het
moeras, hetwelk men binnen do muren
te doorwaden heeft nog wel eenige
dagen zijne minder welriekende dampen
zal blijven uitwasemen.
Medegedeeld moet nog worden, dat
het magazijn, waar de meubelen be
waard werdenen dat zich aan den
rechtervleugel van het gebouw bevindt,
alleen van het water te lijden heeft ge
had. Ook hoor ik dat de instrumenten
der muzikanten voor vernietiging zijn
gespaard gebleven. Het sousterrain aaH
de achterzijde, waar eene timmermans
werkplaats wasis eveneens door de
brandweer behouden.
Nog schrijft men uit Amsterdam: Bij
den brand in den Stadsschouwburg zijn
o.a. ook nog verbrandeen ameublement
van de firma Pander uit de Kalverstraat
en en eenige atjehsche wapenen, uit het
museum voor land- en volkenkunde van
//Artis", alsmede vele onderseheidings-
teekenen van ridderorden van de firma
van Maarsseveen, al welke zaken op
verzoek ter leen waren afgestaan voor
de laatste en voorlaatste opvoeringen.
Tot vóór 5 of 6 jaar was de Stads-
naar het
duitsch. van. KARL CHOP.
Als ge mij er eerst maar een proefje vaa wiit geven,
merkte de baron wantrouwig, op.
Waarachtig niet, ik ben geen schooljongen. Gij moet op
mijn eerewoord vertrouwen. Denkt ge, dat ik voor niets in Parijs
geweest ben?
Ja, hij spreekt zeer goed en met een aplomb, die iemand
doet verbazen, merkte de kapitein bevestigend op. Ik heb
het zelf gehoord en kan het getuigen.
De baron zag onder 't loopen zijne beide metgezellen met
blikken aan, die niets minder dan wantrouwen in het eerewoord
van den een en in het getuigenis van den ander uitdrukten, maar
hij moest zich blijkbaar in 't onvermijdelijke schikken.
Gij ziet er van buiten waarlyk deftig uit, begon hij
daarna opnieuw, zich tot Meyer wendend. Wie u of den waren
graaf niet nauwkeuriger kent, moet u voor de echte hoogheid
houden.
Men noemt mij niet voor niets den schoonen Meyer,
antwoordde de drager van dezen naam op zachten toon, maar
zichtbaar gestreeld.
In ieder geval zal de gezonden photografie u bij de veran
dering uitstekend ten stade zijn gekomen, voegde de baron er
bij. Zonder het portret en mijne aanteekeningen, zoudt gij den
graaf niet zoo goed kunnen copiëeren.
Ja, gij zijt een duizendkunstenaar, waarde baron, ver
klaarde de kapitein behaaglijk brommend. Maar hoe ter wereld
hebt gij het portret van vrouwe Hildegard weten te verkrijgen?
Hoe? nu vrywillig heeft zij het my niet gegeven. Om de
drie woorden zegt zij //mijn neef, de graaf", en men zou haar
wel vergeefs alle schatten ter wereld voor de photografie hebben
geboden. Daar zij mij echter spoedig na het begin onzer kennis
making in de badplaats, het ook daarheen medegenomen portret
toonde en spoedig daarop bij de herinnering aan de gelijkenis
van onzen ////graaf"" mijn prachtig plan ter wereld kwam, zoo
liet ik haar maar stilletjes haar gang gaan. Maar ter zake, daar
wij spoedig ter plaatse zullen zijn. Ge hebt u toeh mijne les be
hoorlijk ingeprent, beste graat?
Ik ken haar van buiten, zooals de haan zijn kraaien. Ik
noem mij dus Hans graaf Hohenforst en ben de neef van vrouwe
Hildegard Muller geboren vrij vrouwe von Schlehenstrauch. Mijne
hoogedele mama Aurelia geboren gravin von Unkenholm en be
deelde vrouwe Hildegard waren zusterskinderen en hare moeder
heette gravin Adelgunde von Unkenholm en was met den gene-
raal-majoor von Schlehenstrauch gehuwd.
Bravo, dat is voldoende voor de eerste genealogische onder
neming bij de dame. Als zij van plan is om nog dieper door te
dringen, dan spring ik in de bres. Denk er vooral om dat ge
haar nooit met mevrouw Müller aanspreekt
En ook vnoral niet als mevrouw Pfeffermüller, zooals zij
hier om haar van buurman Pferdemüller te onderscheiden, ge
noemd wordt, waarschuwde de kapitein.
In 's hemels naam niet, vervolgde de baronzij en
eveneens hare doorluchtige mama, leden wel, omdat de edelge-
strenge generaal-raajoor slechts schulden naliet, honger, toen
d e koopman van weleer, de tegenwoordige rentenier, Müller, naar
haar hand dong. De gekkin heeft hem weliswaar na eeaig tegen
stribbelen de hand gereikt, maar toen niet eerder gerust tot hij
den winstgevenden maar onfatsoenlijken handel er aan gaf. Wees
dus bij de ontmoeting voorzichtig. Zeg dus slechts: Waarde tante!....
of.
Ah, ma chère tante, zal ik zeggen en haar vurig omar
men, verklaarde Meyer.
Niet te vurig, mijn beste. Eerbiedige teederheid zal het
beste zijn.
Loop naar den duivel, mijn genadige tante schijnt een hoogst
gevaarlijke vrouw te zijn, oordeelde Meyer hoofdschuddend.
Een waar toonbeeld van hoogmoed, voegde de kapitein erbij.
En de rentenier zelf? En zijn dochtertje waarvoor ik u zal
helpen, dat zij mevrouw de barones wordt.... wat zijn dat voor
menschenkinaeren