TWEE 1IE BLAD Een paar Zoniierüngsn. II1ft LU A ft IK FEUILLETON. MIJN NEEF, DE GRAAF. BEHOORENDE BIJ HAARLEM'S DAGBLAD YAN Maandag 24 Februari 1890. keren daghij had eene plank noodig, om een beschot op te lappen, en hoe meent ge, lezer, dat hij aan de plank kwam Hannes nam een bijl en kapte den geheelen dag, om een boom in de lengte open te hakken en zich zoo iets te verschaffen, dat op een plank Hannes wilde zeker toch een klein gedeelte Fan zijn tijd vergoed hebben. Vele dorpsgenooten kennen Woutje niet, doch de vorige week is hij te zien geweest en nog wel geëscorteerd. We gens weigering van personeele belasting Ja, lezer, het zijn een paar zonder linge menscben, Hannes en Woutje, twee broeders van 60 a 70 jaar, die elkeen met medelijden moeten vervullen, doeh die eigenlijk door hunne vreemde ma nier van handelen de aanspraak op me delijden wel wat verloren hebben, 't Doen en laten van beiden biedt ons dan ook vaak enkel stof tot een praatje aan den haard of in gezelïigen kring in het kof fiehuis. Wie Hanues en Woutje zijn? Volg my even, lezer, naar een buiten wijk onzer gemeente en we zullen nader kennis maken met Hannes en Woutje, in de wandeling de Bruggetjes genaamd ik zegnader kennis maken, maar ge zult weldra inziendat 't geraden is, dat op een afstand te doen. We maken gebruik van hei vermogen van schrijvers en lezers, om door deu ren en muren heen te kijken en zien dan in een oude boerenwoning twee ge stalten aan den haard neergehurkt, in elkaar gekromd, zouden we zeggen 't huisraad, dat wij opmerken, bestaat in een paar kreupele stoeien en een soort bank, terwijl de leemen vloer zoo ongelijk is, dat men er zijn beenen op zou kunnen breken. We staren weer op de twee gestalten, doch merken schier geeno beweging aan de ineengedoken massa's, ofschoon een dof gebrom, dat eenigszins op eene menschelijke stem ge lijkt, ons (toet vermoeden, dat er toch leven heerscht in de doodsche omgeving; Nu ik u opmerk, lezer, dat 't de moeite waard is, met die wezens kenüis te ma ken, licht ge de klink der deur op, om eens te gaan //aansteken", wat zooals elk weet, beteeken t: binnengaan zonder eene bepaalde boodschap te hebben. De deur is echter gesloten en ge begint met de klink te rammelen achteruit! ze; ik u, want men komt openmaken. Ach teruit? zegt ge, neen, natuurlijk voor uit? Hoe komen we anders binnen? Doch ik herhaalachteruiten, ofschoon go niet weet, wat dit beteekenen moet, volgt ge mijn raad en doet een paar stappen terug, juist op 't oogenblik, dat de deur geopend wordt door een man, die gewapend met een mestvork, u toe roept: //ga weg van mij, gij, die onge rechtigheid bedrijft" en.... bons! de deur is weer dicht! Vreemd, niet waar, lezer? en ergon- beleefd, vindt ge niet? Wees echter niet boos gij wordt niet slechter be handeld, dan elk ander, die Woutje en Hannes in hunne woning komt bezoe ken op dezelfde manier werden reeds ontvangenheeren geestelijken, collec tanten nieuwsgierigendeurwaarders politiedienaars, postboden, boodschappers enz. enz. Kunt ge dus de zonderlinge wezens niet van aanschijn tot aanschijn aan schouwen, ik zal u voor dat gemis scha deloos stellen, door u op onze terug weg een en ander mee te deelenaan gaande de twee stumpers. Kijk eerst nog eens terloops naar dien kruiwagen, door Hannes gemaakt, die evenals da noorsche boer zelf zijne gereedschappen vervaardigt, doeh niet zoo degelijk af werkt. Ge ziet 'teen stuk afgezaagdee boom is uitgehold en daarom zijn twee stukken hout gespijkerd, die als burries dienst doen terwijl eene afgezaagde boomschijf het wiel moet verbeelden. Ge roemt niet op de handigheid en kunst vaardigheid van den maker, merk ik, nu daarvoor is ook geene reden, doch ik zal u noodzaken, Hannes' geduld te bewon deren en u verbazen over zijne onnoo- zelheid of schrielheid, 't Vorige jaar had Hannes het buitengewoon druk op ze- leek. Of de zaag stuk was, of dat ze te te betalen, werd een militair bij de veel zou lijden, weet ik niet, maar 't isboerljes thuis gezonden. Die zal het er een feit, dat alles zoo gebeurde, zooals j goed gehad hebben, meent ge. Niet goed ik 't u vertel. en niet kwaad: toen hij aanklopte en de Ik waagde daar straks de onderstel-deur geopend werd, scheen Woutje zoo ling, dat 't misschien schrielheid was, j te schrikken, dat hij het niet verder die Hannes aandreef, zelf eene plank te j kon brengeu danga weg van mij, gij z/maken" wat ik u nu zal mededee- j die.... en de deur werd dichtgeslagen, denken dat de broeders Diet geschetst, zooals er zeker in Nederland geen ander paar gevonden wordt: in alles éen van zin, die nooit iemand tot last zijn, als men ze maar niet bezoekt; die doodeenvoudig in alle3 handelen, als waren ze alleen op de wereld, als be stond er wet noch gebed. schadiging te bespeuren dan op een punt, waar een zioken waterbuis in den koker was ingelaten geweest. Die buis was weggesmolten en had alzoo eene opening gevormd De ijzeren branddeuren waren, wat in den regel wol gebeurt, krom noch uit de scharnieren getrokken, niettegen- len, doet schraapzuchtig zijn of er moet iets an ders tussehen zitten. Een jaar of vier geleden stierf een familielid der oudjes, die aan hen en andere verwanten onge veer 300 naliet, waarvan hun voor hun aandeel/60 toekwam. Woutje, de oud ste, wordt op 't kantoor van den notaris ontbodende boodschapper treft hem juist op 't land aan. Werkelijk verschijnt Woutje ter aangeduide plaats en vraagt, wat hij moet komen doen. De klerk van den notaris deelt hem de zaak mee, waarop de erfgenaam plechtig antwoordt daar willen wij niets van hebben. Op de vraag, of hij asjeblieft even eene verklaring wil teekenen, dat hij de erfe nis niet wil, strekt Woutje plechtstatig de rechterhand vooruit en zegt «ga weg van mij, gij die ongerechtigheid bedrijft," en weg is hij, zonder geteekend te hebben. Ge hebt 't gemerkt, waarde lezer, Hannes en Woutje zijn boerennaar zeggen der menschen zijn ze in goeden doen ze hebben eigen huis en landerij en, doch tienden, polder lasten, personeele of grondbelasting betalen zij niet. Als de ontvanger de lui een waarschuwing thuis stuurt, wordt deze eenvoudig niet aaugenomen, terwijl de boodschapper al weer weggewensent wordt, vaak met de gewone bedreiging. De deurwaarder, die er vroeger al eens onverrichter zake van teruggekomen is, zal een3 weer een dwangbevel afgevendaar hij vroeger ai bijna kennis gemaakt heeft met de vork, neemt hij een vel iwachtcr meo ter be scherming. Hij trett het gelukkigHan nes is op 't land bezig met aardappels te zetten. Hij spreekt hem aan ik ben de deurwaarder en heb hier een dwang bevel, omdat ge de belasting niet be taalt. Al was hij moederziel alleen, Han nes zegt boe noch ba, en werkt door zonder er in 't minst op te letten, dat twee mannen der wet naast hem staan en wat de deurwaarder ook zegt, Hannes zwijgt onveranderlijk Toch zal de man zijn exploot doen en werpt 't biljet in de aardappelmand maar juist moet 't boertje weer eene handvol aardappels hebben, hij gooit papiertje uit de mand en werkt door 't papiertje wordt weer in de mand ge gooid, doch juist is ook weer de voor- raap aardappels op en alweer dat ding weer vliegt 't op den akker. Of dat nu vijf of tienmaal gebeurd is, weet ik niet, maar wel, dat Hannes 't won en dat de deurwaarder vertrok, terwijl hij 't briefje over 't land zag waaien, Gelijk 't den deurwaarder ging, zoo gaat 't ook den postbode, die een brief of publicatie of wat dan ook aan hun adres komt bezorgen.//Een brief van de post! Ga weg van mij, enzwe hebben van niemand brieven te wachten en de brief, mogelijk wel een bankje be vattende, gaat terug naar 't postkantoor. Maar, ge kent Hannes misschien wel, waarde lezer; hij gaat geregeld met een korfje versche boter naar de markt een bizonder signalement kan ik echter niet van hem geven; hij ziet er uit een andere boer. Of' hij 't meer gedaan heeft, durf ik niet zeggen, maar eens heeft men hem op de markt ge zien, terwijl hij in plaats van boter houtspaanders te koop aanbood, die bij bijna twee uren ver had moeten dragen. Ben ik wel tngelicht, dan was dit juist een paar dagen, nadat hij die plank had Wat de toekomst dezer menschen zijn 8taan(ie daar ter plaatse, waar alles in de Nu, 't was ook om zenuwachtig te wor den. Nu vertelde men eerst, dat de sol daat niet erg gesticht was, dat men hem voor dief had uitgescholden, en zijn be klag zou doen, doch toen men hem mededeelde, dat Wouije, als hij normaal geweest was, hein siechts voor een on- jerechtigheid-bedrijver zou hebben uit gemaakt, werd de zaak in den doofpot gestopt. Maar, da's waar ook, ik zou u nog vertellen, hoe Woutje te kijk i3 geweest. Wegens 't weigeren van den garnisair werd hij veroordeeld tot twee dagen ge vangenisstraf of een gulden boete. De burgemeester vergezelde de twee rijks veldwachters, die Woutje zouden halen. Of de luidjes nu ontzag hadden voor den burgemeester, of dat de politiemachc hun eerbied inboezemde, kan ik u niet vertel len, doch wel, dat de bezoekers binnen gelaten werden. De burgemeester nam het woord en zeide: ge zijt veroordeeld tot twee dagen gevangenis en hier is de politie, om je naar de stad te bren gen waarop de oudste, die dan toch "t gelag zal moeten betalen, op de knieën valt en de armen uitstrekkende, de woor den uit: Ik heb den Heer aangeroepen, doch de Heer heeft mij niet verhoord en medelijden krijgende met den stum pert. want dat zijn ze toch allebei, zegt de burgemeester: Kom, geef nu maar een gulden, dan ben je er af doch onveranderlijk klinkt uit Woutjes mond de verwensching: ga weg van mij, die ongerechtigheid bedrijtt. En zoo kwaaa het, dat we Woutje te zien kregen in gezelschap van twee ryks veld wachters,die, de stad aangekomen, 't eerste woord van hun arrestant nog moesten hooren. Uit 't laatste looncel leidt' ge af, ge achte lezer, dat de boertjes nog al gods dienstig zijn en ongeloovig kijkt ge mij aan, als ik u zeg: ze gaan in jaren niet naar de kerk, bemoeien zich met ziekto noch sterfgeval in de buurt, vragen nooit hulp en geven ze niet: ze leven, als wa ren ze alleen op de wereld. En vraagt ge me nu nog: zijn dÏ8 menschen altijd zoo geweeet? Er was eea tijd, dat ze braaf en godsdienstig waren en in bun doen en laten volkomen op andere boe ren geleken. En moet ik u nu gaan vertellen, hoe die menschen zoo konden veranderen, dan ben ik daarmee wel wat verlegen: algemeen wordt de reden wel opgegeven, doch ik vind ze te zonder ling, om er alle geloot aan te hechten. Iu het gehucht is men namelyk over tuigd, dat de Bruggetjes in hun tegen- woordigen toestand zijn gekomen door.... schrik niet, lezer.... door te veel lezen ze zouden namelijk, als zij in de stad boter leverden, slechte boeken hebben meegebracht, die hen op den dwaalweg zal? men huivert, als men er aan denkt; "t zijn toch ook mensehen en dit staat vast bij iedereen sterft een van beiden, honderd tegen een, dat 't lijk hier of daar door den overlevenden broeder wordt weggestopt, zoodat men later eerst zal booren, dat er maar één Bruggetje meer is. De nieuwbenoemde minis- ters van Koloniën en van Binnenland- sche Zaken, baron Mackay en jhr. mr. De öavornin Lohmar», zuilen a.s. Maan dag '24: dezer, des namiddags te 1 uur, door den Koning op het Loo worden ontvangen tot het afleggen der vereischte am ;tseeden in handen van Z. M. Nadat beide bewindslieden nog den zelfden middag in den Haag terugge keerd zijn, zal de overdracht der porte feuilles plaats hebben. De Ar nh. Ct. ontving Een 7iatio7iaal petitionnement, open brief aan de studenten onzer universiteitendoor een student. De schrijver beoogt hier mede zijne medestudenten op te wek ken tot ondersteuning vaa het adres, dat door den //Nederlandschen Vrouwenbond tot verhooging van het Zedelijk Bewust zijn" aan de Tweede Kamer der Staten- Generaai wordt gericht. Ik ben in den Stadssehouw- burg geweest,schrijft men aan deN.R.C. uit Amsterdam om het tooneel der ver woesting op te nemen. De indruk, dien men ontvangt, zoodra men zich binnen ae muren bevindt, is tamelijk treurig. Van het inwendige staat, zoo te zeggen, geen steen meer op den ander. Alleen aan den achterkant herinneren nog enkele opstaande balken en brokstukken van muren aan de constructie van den uit bouw aan die zijde; terwijl de fondamen ten, voor zoover zij in den chaos va- houtskool en kalk nog zichtbaar zijn.de distributie van zaal, tooneel en aanlig gende compartimenten, im Grossen und Ganzenaanwijzen. De ruimte van het tooneel is in een meer herschapen, waar van allerlei in drijfthier komt men het allermeest tot het inzicht, welk een ge vaarlijken hoek in een schouwborg het tooneel met toebehooren vormt. De bak, dien de muren vormen waarop eenmaal z,de planken" lagen, is letterlijk schoon leeg gebrand en bevat niets meer dan het ingedeukte warnet van ga3pijpen. Waar deze haren oorsprong nemen ia den rechter voorhoek onder het too neel, was van morgen de gasfitter met behulp van een brandwacht bezig, te zoeken naar het geld en de geldswaar dige papieren, die hij in een kastje op die plek bewaarde. Hij was al zoo for- tuiulijk geweest van zeven gouden tien tjes en brokstukken van effecten te hebben weergevonden. Het goudgeld was natuurlyk geblakerd en enkele stukkon waren kromgetrokkeneenige weerge vonden fragmenten van effecten vertoon den nummers, die den man hoop gaven van andere stukken daarvoor te zullen naaste omgeving in gloed stond, een© ontzettende hitte moet geheerscht hebben. Boven aan de trap lag eene doode kat, gelukkig het eenige slachtoffer. Van het fraaie foyer en de daaronder gelegen hebbende koffiekamer is niets meer to bespeuren. Bij mijn rondgang langs de puinhoe- pen ontdekte ik, och arme! de buste van mevrouw Kleine, die mij Woensdagavond in het foyer nog aan de groota tconeel- spuelster herinnerd had nu bedolven onder brokstukken van kolommen en kapiteelen en dermate verminkt, dat de buste alle waarde verloren heeft. Aan den rechiervleugel van den schouw burg kwam ik, langs eene half ver brande en met puin overstelpte trap in een kamertje, waar heel en half ver brande stukkeu muziek lagen openge slagen. Ik vond daar een stuk muziek van eene cantate, een solo voor eersten tenor, met woorden, die de artisten en verdere beambten van het tooneel Don derdag voor zieh toepasselijk zouden ;eackt hebben: ontvangen. Volgens zijne opgaaf waren voerden, zoodat zij ten slotte suf werdenin het kastje aanwezig 100 gouden tien- niet meer geloofden aan God of ge bod. Vindt ge 't niet met mij zonder ling, lezer, dat die twee eenvoudige boertjes, de slachtoffers zouden zijn van leeswoede? Dit is echter waar, dat ieder een, dien ge er naar vraagt, 't lezen zal noemen als de oorzaak hunner verdier- lijking. Ik wil nu ook voor een oogen blik aannemen, dat 't zoo is, dan is er ten minste eene moraal te trekken uit mijne vertelling: te veel lezen maakt suf en 't lezen vaa verkeerde boeken brengt vooral onontwikkelde menschen heel licht op het dwaalspoor. Ik heb u, geachte lezer, twee menschen tjes, een spaarbankboekje, drie obligatiën ZweedschNoorweegsche Spoorwegmij. die, zeide hij met meewarigen blik, den laatsten tijd juist zoo naar de laagte waren gegaandrie amsterdamsche pre- mieloten, een aandeel Amsterdamsche Onmibusmaatschapdij en een doosje met zilvergeld. Ia den rechter achterhoek van den schouwburg bevond zich eene brandvrije noodtrap, uitsluitend van steen en ijzer gebouwd. De daar omheen loopende ko ker is gebleken werkelijk tegen het vuur te zijn bestand geweesttot aan den nok van het gebouw was er geen andere be- w Duisternis ligt over de aarde verspreid; Wie, die onze schreden leidt? Niets a!s nevel, waar wij staren; W' ie zal onzen voet bewaren Ik zeg: gisteren; want thans is voor hen tout pour le mieux dans le meilleur nondes possibles. Van morgen toch, zijn de artisten bijeengeroepen door den Raad van beheer en werd hun deor den heer Wertheim medegedeeld, dat de Raad alles op den oude.1, voet laat. De con tracten blijven gecontinueerd (gelyk men zich herinneren zal, bestaat in elk too- neelcontract de bepaling dat in geval van force majeurede overeenkomst ont bonden is). De gewone gage gaat door tic scha ie, die de artisten en beambten aan have en goed geledea hebben, wordt door den Raad vergoed, terwijl zij, die dat mochten verlangen, eene maand gage ia voorschot kunnen krijgen, welke later in kleine termijnen kan berugbetaald worden. Haast onnoodig te zeggen, dat de betrokkenen den Raad ten hoogste dankbaar zijn. Thans is er bijna om den gansehen schouwburg eene heining opgetrokken, met het oog op het groote gevaar dat de alleenstaande muren voor do passage opleveren. Het terrein wordt doof politie bewaakt, terwijl een aantal brandwachts het oog houden op de slangen en sfcraal- pijpen die, tien in getal en statie zijn opgesteld en in alle richtingen eene overvloedige stortbui over de puinhoo- pen doen neervallen. Vandaar dat het moeras, hetwelk men binnen do muren te doorwaden heeft nog wel eenige dagen zijne minder welriekende dampen zal blijven uitwasemen. Medegedeeld moet nog worden, dat het magazijn, waar de meubelen be waard werdenen dat zich aan den rechtervleugel van het gebouw bevindt, alleen van het water te lijden heeft ge had. Ook hoor ik dat de instrumenten der muzikanten voor vernietiging zijn gespaard gebleven. Het sousterrain aaH de achterzijde, waar eene timmermans werkplaats wasis eveneens door de brandweer behouden. Nog schrijft men uit Amsterdam: Bij den brand in den Stadsschouwburg zijn o.a. ook nog verbrandeen ameublement van de firma Pander uit de Kalverstraat en en eenige atjehsche wapenen, uit het museum voor land- en volkenkunde van //Artis", alsmede vele onderseheidings- teekenen van ridderorden van de firma van Maarsseveen, al welke zaken op verzoek ter leen waren afgestaan voor de laatste en voorlaatste opvoeringen. Tot vóór 5 of 6 jaar was de Stads- naar het duitsch. van. KARL CHOP. Als ge mij er eerst maar een proefje vaa wiit geven, merkte de baron wantrouwig, op. Waarachtig niet, ik ben geen schooljongen. Gij moet op mijn eerewoord vertrouwen. Denkt ge, dat ik voor niets in Parijs geweest ben? Ja, hij spreekt zeer goed en met een aplomb, die iemand doet verbazen, merkte de kapitein bevestigend op. Ik heb het zelf gehoord en kan het getuigen. De baron zag onder 't loopen zijne beide metgezellen met blikken aan, die niets minder dan wantrouwen in het eerewoord van den een en in het getuigenis van den ander uitdrukten, maar hij moest zich blijkbaar in 't onvermijdelijke schikken. Gij ziet er van buiten waarlyk deftig uit, begon hij daarna opnieuw, zich tot Meyer wendend. Wie u of den waren graaf niet nauwkeuriger kent, moet u voor de echte hoogheid houden. Men noemt mij niet voor niets den schoonen Meyer, antwoordde de drager van dezen naam op zachten toon, maar zichtbaar gestreeld. In ieder geval zal de gezonden photografie u bij de veran dering uitstekend ten stade zijn gekomen, voegde de baron er bij. Zonder het portret en mijne aanteekeningen, zoudt gij den graaf niet zoo goed kunnen copiëeren. Ja, gij zijt een duizendkunstenaar, waarde baron, ver klaarde de kapitein behaaglijk brommend. Maar hoe ter wereld hebt gij het portret van vrouwe Hildegard weten te verkrijgen? Hoe? nu vrywillig heeft zij het my niet gegeven. Om de drie woorden zegt zij //mijn neef, de graaf", en men zou haar wel vergeefs alle schatten ter wereld voor de photografie hebben geboden. Daar zij mij echter spoedig na het begin onzer kennis making in de badplaats, het ook daarheen medegenomen portret toonde en spoedig daarop bij de herinnering aan de gelijkenis van onzen ////graaf"" mijn prachtig plan ter wereld kwam, zoo liet ik haar maar stilletjes haar gang gaan. Maar ter zake, daar wij spoedig ter plaatse zullen zijn. Ge hebt u toeh mijne les be hoorlijk ingeprent, beste graat? Ik ken haar van buiten, zooals de haan zijn kraaien. Ik noem mij dus Hans graaf Hohenforst en ben de neef van vrouwe Hildegard Muller geboren vrij vrouwe von Schlehenstrauch. Mijne hoogedele mama Aurelia geboren gravin von Unkenholm en be deelde vrouwe Hildegard waren zusterskinderen en hare moeder heette gravin Adelgunde von Unkenholm en was met den gene- raal-majoor von Schlehenstrauch gehuwd. Bravo, dat is voldoende voor de eerste genealogische onder neming bij de dame. Als zij van plan is om nog dieper door te dringen, dan spring ik in de bres. Denk er vooral om dat ge haar nooit met mevrouw Müller aanspreekt En ook vnoral niet als mevrouw Pfeffermüller, zooals zij hier om haar van buurman Pferdemüller te onderscheiden, ge noemd wordt, waarschuwde de kapitein. In 's hemels naam niet, vervolgde de baronzij en eveneens hare doorluchtige mama, leden wel, omdat de edelge- strenge generaal-raajoor slechts schulden naliet, honger, toen d e koopman van weleer, de tegenwoordige rentenier, Müller, naar haar hand dong. De gekkin heeft hem weliswaar na eeaig tegen stribbelen de hand gereikt, maar toen niet eerder gerust tot hij den winstgevenden maar onfatsoenlijken handel er aan gaf. Wees dus bij de ontmoeting voorzichtig. Zeg dus slechts: Waarde tante!.... of. Ah, ma chère tante, zal ik zeggen en haar vurig omar men, verklaarde Meyer. Niet te vurig, mijn beste. Eerbiedige teederheid zal het beste zijn. Loop naar den duivel, mijn genadige tante schijnt een hoogst gevaarlijke vrouw te zijn, oordeelde Meyer hoofdschuddend. Een waar toonbeeld van hoogmoed, voegde de kapitein erbij. En de rentenier zelf? En zijn dochtertje waarvoor ik u zal helpen, dat zij mevrouw de barones wordt.... wat zijn dat voor menschenkinaeren

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Haarlem's Dagblad | 1890 | | pagina 5