POLITIEK OVERZiCHf. wordt tegemoet gezien |is zeer begrij pelijk. De uitvinder zegt zelve van zijn toe stel xjveu j-ft-'—O„Schipbreuk dikwijls in donkeren nacht verstaan de kunst, bij hunne missi- of dikke mist en slecht gezicht met vlie tteer dan twintig jaar de exploitatie van lichtgeloovigen, die op fantastische ver halen van verborgen krijgskassen en be graven schatten ingaan. De bedriegers schrijven gewoonlijk uit de gevangenis ves bedriegelijk nagemaakt officieele documenten te voegen. Het bedrog zelf is bekend genoeg: in verrassende vari atie wordt telkens opnieuw het oude thema behandeld en er zijn menschen genoeg, die honderden en duizenden (rs. voor reis- en afkoopgelden met het vol ste vertrouwen opzenden, om deel te krijgen aan honderdduizenden of miliioe- nen. Tot nog toe was het evenwel niet mogelijk de oplichters te vatten. De be drogenen kwamen in den regel eerst na langen tijd tot de overtuiging, dat zij bedrogen waren en beproetden stappen te doen tegen de bedriegers, als deze zich reeds lang uit de voeten gemaakt hadden. Thans schijnt het eindelijk, naar men in de N. G. Ct. leest, aan de bemoei ingen van den duitscheu consul-generaal te Barcelona, den heer Lindau, gelukt te zijn, op een nest van zulke roofvogels de hand te leggen. Een duitsche advo caat had hem, onder toezending der stukken medegedeeld, dat een cliënt later bleek, dat de looze jurist zelfs de cliënt was geweest 1000 frs. voor zulk een oude „carlistenstrijder" opge offerd had, maar dat deze thans plotse ling nog 5000 frs. verlangde, voordat de zaak aan den loop kon komen, De heer Lindau gaf hem per telegraaf den raad, den edelen senjor de toezeg ging der gevraagde som te berichten, maar een gefingeerden wissel te doen af geven. De list gelukte, de heer Lindau had zich dcor den spaanschen goever neur een geheimen politie-agent ver schaft, en toen de gefingeerde wis3ei aan het postkantoor in ontvangst zou worden genomen, werd de ontvanger gearresteerd en zijn medeplichtigen wa ren weldra ontdekt. Zij zitten thans allen in de gevangenis en zien hun ver oordeeling tegemoet. De opbrengst der Noord- Zuidhollandsche Stoomtramweg Maat schappij HaarlemLeiden bedroeg in Maart 1890 7,465,33 tegen 6,306,43f in Maart 1889. Sedert 1 Januari 1890 /19,361,23f tegen /18,642,85f over hetzelfde tijdvak van 1889. De scheepstimmerlieden- vereeniging „Eendracht," de onderlings werkliedenvereeniging „Verbetering zij ons streven," de scheepsbeschietersver- eeniging „Eenheid onder ons" te Am sterdam, hebben te zamen een comité gevormd oin te onderzoeken wat van de zijde der werkliedengedaan kan worden om do Koninklijke Fabriek van stoom- en andere werktuigen te behoeden voor ondergang. Namens dit comité is een adres ge richt aan den minister van Marine, waarin gewezen wordt op den treurigen toestand van de werklieden, als de fa briek verplicht zou zijn het werk te staken. Niet alleen de werklieden zou den hieronder gebukt gaan, maar ook al de winkeliers in den omtrek der fabriek worden met ondergang bedreigd. Zij ver zoeken den minister thans de werken welke voor de marine onderhanden zijn, aan de fabriek te doen afmaken. „Want," zeggen zij, „wat zou het baten als het kapitaal hulp verleende, maar er geen werk meer was." Door verkeerden wissel stand is Vrijdag, nabij het station te Amsterdam, een locaaltrein van Zaandam een ledigstaanden trein geloo- De atoker viel van de locomotief, maar hij bekwam geen letsel. Een der passagiers kreeg een schram aan het uit Di Op 2S op pen. Mon schrijft Cocksdorp De reddingstoestel van den heer Ko ning alhier, schijnt meer en meer de aandacht te trekken. De uitvinder ia voornemens op ver zoek van de hooge regeering dien toe- Stel op de tentoonstelling te Amsterdam en te Toulon te exposeerendat de beoordeeling daarvan met verlangen weer en hevige branding in buiten gronden onzer ku3ten zooals o. a. de Haaks, Razende bol, Eierlanasche gron den enz. (van de wal geen gezicht) doen alle pogingen van af het schip tot red ding en redmiddelen verloren gaan, de oogenblikken van bestaan zijn dan kort beslissend, de tijd, de gelegenheid ontbreekt om iets van af het schip te kunnen doen om gemeenschnp te ver krijgen met de kust; noch vliegertoestel, noch luchtballon, noch amerikaansch ka- niets helpt, de branding vernielt en verbrijzeld direct alles van dek en doet het schip kraken en brekende ekwipago klimt in het tuig, in dien wan hopiger» toestand, als alles den schipbreu kelingen begeeft, alsdan deed mijn red- dingtoestel getrouw direct dienst, een eenvoudige koperen bus waarom een schietlija van 1000 M., wordt in zee geworpen, zooveel harder storm, hooger branding en sterker vloed zooveel sneller overtocht de lijn beproefde kracht van 500 kilo in 20 minuten getrouw over bracht en redding desnoods buiten red dingsboot mogelijk gemaakt." De reddingstoestel Koning is met gunstig gevolg beproefd by storm boven de Noorderhaaksaan boord van de Eereules en later bij marszeilskoelte aan boord van Z. M. oorlogsschip Alk maar. Uit Den Haag wordt meld De zoogenaamde Archipelwijk alhier werd Zaterdag vóór 9 uur geheel in op schudding gebracht door eene droevige gebeurtenis, die waarschijnlijk aan twee jeugdige menschen het leven zal kosten, Een huzaar, hier in garnizoen, militair i oppasser, had liefde opgevat voor een meisje, in dienst bij een officier iu de Batjanstraat, terwijl dat meisje reeds verkeering had. De huzaar, wetende haar te kunnen spreken in den ochtend wanneer zij buitenshuis bezig was werk zaamheden te verrichten, begaf zich even half 9 naar de Batjanstraat, sprak haar aan en vroeg haar om haar portret, dat zij weigerde. Na een korte woordenwisse ling haalde nu de huzaar eene revolver voor den dag en loste tot 3 4 maal toe „a bout portant" schoten op het ongelukkige meisje, dat oogenblik ineen- zonk. Oogenblikkeiijk daarna richtte de man het moordend wapen tegen zich zelf en viel dood neer, zoodat, toen de wijkagent Scherft op het hooren der schoten toe snelde hij slechts het lijk van den dader vond, dat later per brancard naar het militair hospitaal is overgebracht. Het andere slachtofier werd met de meeste zorg in het huis waar zij diende, binnengedragen en verpleegd. Het eerst werd geneeskundige hulp verleend door dr. Steijn Parvé, terwijl ook later nog andere hulp verscheen. Men vreest ech ter zeer voor haar behoud: een kogel moet in de borst onder het hart zijn te recht gekomen, terwijl twee andere de rechterzij en dij getroffen hebben. Het wapen was eene model-revolver met 6 schoten. Nader meldt men nog, dat de huzaar in de kazerne kwartier-arrest had, ten einde voor den krijgsraad terecht ge steld te worden ter zake van insubordi natie jegens den korporaal, dien hij on langs met zijn meisje ontmoette, en hem deswege geslagen had. Hij heeftna zich met het pistool gewapend te hebben, uit de cavalerie-kazerne weten te ont snappen en heeft toen gevolg gegeven aan zijn misdadig voornemen. De verwonde dienstbode is per bran card naar het ziekenhuis vervoerd. Een der schoten moet tot in de maagstreek zijn doorgedrongen. Zij is nog in leven. Schipper Co melis Pronk, voerende de, Vrouw Adriana van den reeder A. De Mos, heeft met het schrob net opgevischt de brug, het hek en de verschansing van de voor eenige jaren zoo noodlottig verongelukte Adder. Maart 11. was onder Zoetermeer op de rails van Nederl. Rhijnspoorw. gelegd, met het doel den trein te laten derailleeren, een 30-tal straatklinkers, benevens een bijl ter lengte van een halven meter en ter dikte van ongeveer 25 a 30 cM. Gelukkig konden deze voorwerpen nog bijtijds door de wegwerkers der Rhijn- spoorw.-Mij. verwijderd worden, daar anders de ramp niet te overzien ware geweest. Woensdag 11. is het den briga dier der rijkaveldwacht P. Baggerman te Zegwaart, na een scherp onderzoek door hem ingesteld, gelukt de schuldi gen te ontdekken zij zijn G. Van der H. oud 21 jaar, van Zegwaart, en J. Van der B. oud 17 jaroo. van Oude- Wetering. Van het gebeurde is onmid dellijk proces-verbaal opgemaakt; terwijl de eerste beschuldigde blijft ontkennen, heeft do tweede reeds volledige beken tenis afgelegd. Uit Utrecht wordt gemeld: Een aantal nederlandsche vrouwen doen een beroep op hare landgenooten ten behoeve van het nederlaudsche gast huis voor ooglijders te Utrecht. Sedert jaren moeten in het thans bestaande ge bouw, wegens gebrek aan ruimte, tal van lijders, die verpleging noodig heb- keo, worden afgewezen. Het gebouw is slechts een zeer oud woonhuis: het eischt klimmende kosten van onderhoud en is gebrekkig ingericht. Het is ongua- stig gelegen wegens den grooten afstand van andere voor medisch onderwijs be stemde inrichtingen. En dit is een dage lijks terugkomend bezwaar. Immers dit nederlandsch gasthuis voor ooglijders, waarin thans jaarlijks 3000 patiënten, herkomstig uit alle oorden van Neder land, behandeling vinden, is tevens de uitgebreidste practische leerschool voor oogartsen in ons vaderland in verband met universitair onderwijs. „Onze instel ling" zoo schreef Donders in 1882 „vormde leerlingen, die elders instel lingen in het leven riepen van gelijke strekking, leerlingen, die door geheel Nederland en ook buiten zijne grenzen arm en rijk hun diensten boden, en wist door bevordering der wetenschap aan die diensten waarde bij te zetten. Dit haar streven kwam der geheele menschheid ten goede. Inderdaad strooide als instel ling van onderwijs onze stichting zaden uit, die op het veld der liefdadigheid een rijken oogst beloofden, en die ver wachting niet hebben beschaamd." De bedoelde dames achten thans den tijd gekomen tot eene poging om het werk van Donders tot voltooiing te brengen. Zij hebben haar voornemen aan regenten der inrichting medegedeeld van hen de meest erkentelijke toe juiching outvangen. Nog ongeveer ƒ80,000 moeten worden bijeengebracht, en dan kan, met behulp van het reeds beschikbare kapitaal, hetgeen zoo vurig verlangd wordt tot stand komen. Zatermorgen omstreeks uur streek te Utrecht een roofvogel in de Choorstraat neder en pakte een klei nen hond op, waarmede hij naar den Domtoren vloog. Misvormd. Tijdensdeschiet oefeningen der vesting-artillerie op de Zeisterkeide, Maandag j.l., ontbrandde plotseling een op een kanon geladen kardoes. De vuurstraal trof den sergeant K, in het aangezicht. Met een vreeselijk misvormd gelaat werd hij naar hei militair hospitaal te Utrecht overgebracht. Zaterdag werden te Tilburg in ondertrouw opgenomen een weduw naar met 7 en eene weduwe met kinderen. Te M i d d e 1 b u r g i s Z a t e r da_ do stelling gebroken van een in aan bouw zijnd woonhuis in de Noordstraat. Vier werklieden, op het hoogste punt bezig, stortten mede naar benedenéén is zeer ernstig, drie zijn in lichtere mate gewond. In de haven van Harlingen viel, in de afgeloopen week, de derde stuurman van een stoomboot overboord met het ongelukkig gevolg dat hij ver dronk. Te Benschop is een klein kindje onder een steenen rolblok, waar mede de weg werd geplet, geraakt, met het treurige gevolg dat het terstond dood was. Landbouw en Veeteelt. liet nut van den molHet nut vaa des mol schrijft een inzender van ds LandbCt. is sedert geruimen tijd door verschillende, betrouwbare personen uit ondervinding in een helder daglicht gesteld. (Ook Dr. J. Wttewaal wijdt in zijn „Volksleesboek over nuttige en scha delijke Insecten" een zeer lezenswa artikel aan den mol.) Vroeger meende men, dat het de gewone mol was, welke door het afknagen van wortels aan de boomen en weilanden, zooveel schade toe bracht; thans is het een uitgemaakte zaak, dat het niet de gewone mol, maar de veenmol is, welke zich aan dat af knagen schuldig maakt. Beide zijn ge zworen vijanden van elkandir; de ge wone mol laat niet na, om wanneer hij eene veenmol kan bemachtigen, deze on schadelijk te maken. Ook poppen van meikevers en andere schadelijke insecten versmaadt hij even min. Dat hij door het graven van gan gen het soms wat al te erg kan maken, is wel waar, maar ongegrond is de be wering, dat hij het bovengenoemde na deel zou veroorzaken. Wil men eene af doende reden hebben, dan bekijke men het tandenstekel van den mol, zegt Dr. Wttewaall. Alle viervoetige dieren of zoog dieren, welke tot het knagen van plan ten bestemd zijn, hebben aan iedere kaak van boven en van onderen slechts twee enkele en wel zeer scherpe voortanden 't geheel geen hoektanden. Alle zoogende roofdieren echter, welke andere dieren vangen en eten, hebben zes eu meer snijdende voortanden, aan beide ;ydec hoektanden en achter deze nog talrijke kiezen. Indien men nu het gebit van den mol bekijkt, zal men via den: aan de bovenkaak zes en aan de be nedenkaak acht scherpe voortanden en daar achter aan alle zijden hoektanden. Daaruit volgt, dat het geen dier is, dat aan planten knaagt, maar een klein roof dier, dat andere dieren eet. Ook zal men noeit wortelvezelen of iets dergelijks in den maag van den mol vinden maar wel overblijfselen van maden, regenwor men en andere insecten, welke onder de aarde leven. Het zou te veel van de plaatsruimte in uw geacht blad gevergd zijn, indien ik een uittreksel wilde maken van hetgeen Dr. Wttewaal, een man, dien men wel niet van overdrijving zal be schuldigen en die indertijd zooveel voor den landbouw verricht heeft, uit onder vinding over den mol mededeelt (ook hy heeft de uadeelen van het verdelgen van mollen ondervonden)genoeg zij het daar om te herinneren, dat zij, die hun oor deel over het nut of het nadeel van den mol willen uitspreken, zich eerst eens op do hoogte stellen van de levenswijze van don mol. ÏSSSCHESiJ. Voor de hollandsche kustvisschers is het tegenwoordig een beste tijd. Van den Nieuwen Waterweg tot Tessel is het water langs de kusten als overdekt met kleine schol. Nu zijn wel is waar de marktprijzen niet hoog, maar dit wordt ruimschoots vergoed door de ruime vang- s'en en den korten tijd dien de vissehers noodig hebben voor de reis. Zelfs zijn die drie reizen per week maken. Ook voor Rottum en Schiermonnikoog zit veel visch, maar door de vele koroesters, dia daar zitten, kunnen de vissehers er hun bedrijf niet uitoefenen, wegens gevaar voor het scheuren der netten. Het van gen van gróote, zoogenaamde ouderwet- sehe schol i3 echter eene zeldzaamheid. In een door den duitschen keizer uifc- gevaardigden kabinetsorder wordt bepaald, dat voortaan om de openvallende plaat- sen in het officierenkorps aan te vullen, niet alleen zonen van den adel, van of ficieren en van ambtenaren benoemd zuilen worden, maar ook jongelieden uit fatsoenlijke burgerkringen. De keizer keurt de particuliere geldelijke bijdragen, die door enkele commandanten gevorderd worden, af; daarnaar mag het aanzien van het officierenkorps niet afgemeten worden. De keizer heeft in het bizonder hoogachting voor die regimenten, welke met geringe middelen hunnen plicht ge trouw en met opgewektheid weten te vervullen. Slechts voor eommandeerende generaals en staf-officieren is het nood zakelijk, dat zij geen bezwaren behoeven te maken tegen het innemen van de hoogste rangen in eenig regiment, wegens de daaraan verbonden opofferingen van geldelijken aard. De keizer stelt het den commandanten ten plicht, alle daarvoor in aaamerkiug komenden in het streven naar den officiersrang aan te moedigen, zorg te dragen dat de levenswijze van het officierenkorps eenvoudig en weinig kostbaar zij. De keizer zal daar mede voortaan bij zijn oordeel over do jeschiktheid der commandanten rekening houden. De toenemende weelde moet met allen ernst en nadruk worden tegen gaan. Volgens de National-Zeitung zoude de blijvende vermeerdering der uitgaven tan gevolge vaa de verwacht wordende militaire wetsvoorstellen stellig 18 mil- lioen mark per jaar beloopeo. Van duitsche zijde wordt er opmerk zaam op gemaakt, dat de nieuwe goe- verneur-generaal Emin-pacha volstrekt niet de taak heeft Wadelaa opnieuw te veroveren, maar reeds rijkelijk bezigheid vindt met tot aan het Victoria-Nyanza de verhoudingen en grenzen van het in wendige achterland van het duitsch-afri- kaansche kustgebied te regelen, en vol gens de overeenkomst tussc'aen Duitsch- land en Engeland van het jaar 1886, de verschillende sferen van belangen daar ter plaatse vast te stellen. Duitschland wil niet dergelijke ervaringen omtrent de engelsche begeerlijkheid opdoen, als on langs Portugal aan het gebied der Zam besi. Zeer interessante onthullingen doet de zendeling pater Schijnse, die indertijd het grootste deel van den terugweg naar de kust gezamenlijk met Emin en Stanley aflegde. Schijnso heeft een geschrift in het licht gegeven, waarin voor het eerst loader achterhoudendheid het oordeel van Etnin-pacha overStanley's expeditie wordt bekend gemaakt. Pater Schijnse vertelt ,melijk: „Ik keuvelde gedurende het grootste deel van den tocht met Emin- pacha, die van het eigenlijke doel van Stanleys expeditie volstrekt geen geheim maakte. Hoe zou een schotsche koopman (Mac Kinnoa, die veel geld gaf voor de expeditie van Stanley) op eenmaal op het denkbeeld zijn gekomen om belang rijke sommen aan te wenden ten einde een egyptischen ambtenaar, dien hij tot hiertoe misschien niet eens bij name kende, op te sporen Deze expeditie gold niet zoozeer Erain-pacha, als wel zijne provincie en zijn ivoor. Waren de om standigheden gebleven zooals zij waren, dan zouden de in Wadelar liggende 4000 centenaars ivoor de kosten der ex peditie rijkelijk hebben gedekt. Alles zou dus eene welgelukte koop mansspeculatie zijn geworden. „Ik ben de heeren recht dankbaar voor hetgeen zij voor mij gedaan heb ben zoo moet Emin gez6gd hebben maar het einddoel der expeditie was mij reeds duidelijk geworden, toen ik met Stanley mijn eerste gesprek had gevoerd. Al deed hij mij geen recht- streeksche voorstellen, zoa voelde ik toch dadelijk, dat er iets anders achter stak dan de eenvoudige wensch om den egyptischen beambte er vandaan te halen." Onder Stanley's eigen lieden wa3 de zelfde meaning verspreid. Bij ons veel vuldig verkeer zegt Schijnse met de officieren der expeditie lekte veel uit, dat duidelijk aan het licht bracht wat het doel der expeditie was. Naar een uiterlijke» schijn ja, is zij gelukt en zal zij daarom ook in Europa gevierd worden, maar in werkelijkheid zijn de helden der expeditie zeer ontevreden luisteren haar nooit vermoeide. Eerst des Zondags knoopte zij een langdurig gesprek aan met Frances. Zij was het grootste deel van den dag alleen geweest en Frances vreesde, dat de tijd haar te lang was gevallen, want er lag een trek van droefgeestigheid op haar gelaat, dien het bijna altijd in Rilchester had gedragen. „Wij zullen weer eens gaan lezen, lieveling," zeide zij, nadat de kinderen waren vertrokken. „Ik vrees, dat de eenzaamheid u gehinderd heeft." „Neen, werkelijk niet," zeide Espérance, terwijl hare trekken veahelderden; „ik was voortdurend in gedachten. Toen gij van morgen allen naar de kerk waart en ik buiten op het grasperk zat, haalde ik mij de Zondagen, die ik te Mabillon doorbracht, voor den geest; gij moet weten, dat wij in den zomer geen pre dikant hadden, zoodat mijn vader dan de godsdienstoefening leidde; wij zaten dan op het terras onder den grooten ceder. Het was daar dan verrukkelijk veel mooier dan in een kathedraal en wanneer ik vermoeid begon te worden, dan keek ik naar boven d«or de takken van den boom naar den blauwen hemel, of langs den heuvel naar het dorp, waar alle schoorsteenen den blauwen rook naar omhoog zonden, want in alle huisgezinnen werd op dat oogenblik het middageten klaar gemaakt, of ook wel keek ik over het dal naar de bergen. Een predikant zeide mij eohter eeDS, dat het niet goed van mij was om gedurende de godsdienstoefening rond te kijken; ik keek daarna dus niet meer naar het dorp, maar ik meende evenwel geen kwaad te doen met naar de ber gen te kijken, want zooals gij weet, zegt de Bijbel: „Ik zal mijne oogen tot de bergen verheffen." Frances moest bij deze woorden glimlachen. „En waren er dan veel menschen aanwezig?" „Neen, niet veel; ons huisgezin en ongeveer vier of vijf nabu rige families, de oude Jacques Bonnier en zijne vrouw en Marie, zijne dochter; zij waren, meen ik, bij mijn vader of grootvader in dienst geweest. Ik herinner het mij nog zeer goed, dat wij op zekeren Zondag allen onder den ceder zaten, terwijl het zeer warm weer was; vader las een preek voor van Adolphe Monod en zijne woorden lieten bij zijne toehoorders een somberen indruk achter. Het liep over een van de somberste psalmen, de acht en tach tigste, naar ik meen, hij sprak van een leven vol aardsche ram pen en daar ik nog geen verdriet kende, meende ik, dat zijne woorden mij niet aangingen, zoodat ik mijne blikken nu en dan over den omtrek liet ronddwalen. Maar op dat oogenblik hoorde ik hem iets zeggen, dat ik altijd in mijD geheugen bewaard heb, juist omdat ik het niet goed begreep. Het was ongeveer als volgt: „God stort zijne gaven over ons uit, en al zijn wij ook rijk be gaafd naar lichaam en ziel, toch is er nog iets noodig opdat de liefde Gods tot ons hart kan doordringen en dat is smart. „Dat begreep ik niet en later sprak ik er met mijn vader over; maar hij zeide, dat hij het voor waar hield en dat ik er ook zoo over zou denken, wanneer ik ouder zou zijn. Ik herinnerde mij dit nu vanmorgen en Frances ik vrees werkelijk, dat ik verkeerd heb gehandeld, want steeds verwachtte ik geluk en gevoelde mij dan diep rampzalig, wanneer nieuw leed my kwelde." „Het is niet verkeerd, om op geluk te hopen en het is natuur lijk, dat het aardsche leed ons afschrikt," zeide Frances, „maar, lief kind, evenals de meesten onzer, zijt gij geneigd om te denken dat geluk na te jagen het grootste lsvensdoel is." Espérance dacht eenige oogenblikken na en zeide toen: „Ja, ik weet nu, dat mijn levensdoel is, spaarzaam te zijn, zoodat Gas- pard en ik weer spoedig hereenïgd zullen worden, om gelukkig ie leven, dat wil zeggen in de toekomst." Wordt vervolgd.)

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Haarlem's Dagblad | 1890 | | pagina 2