POLITIEK OVERZiCHf.
wordt tegemoet gezien |is zeer begrij
pelijk.
De uitvinder zegt zelve van zijn toe
stel
xjveu j-ft-'—O„Schipbreuk dikwijls in donkeren nacht
verstaan de kunst, bij hunne missi- of dikke mist en slecht gezicht met vlie
tteer dan twintig jaar de exploitatie van
lichtgeloovigen, die op fantastische ver
halen van verborgen krijgskassen en be
graven schatten ingaan. De bedriegers
schrijven gewoonlijk uit de gevangenis
ves bedriegelijk nagemaakt officieele
documenten te voegen. Het bedrog zelf
is bekend genoeg: in verrassende vari
atie wordt telkens opnieuw het oude
thema behandeld en er zijn menschen
genoeg, die honderden en duizenden (rs.
voor reis- en afkoopgelden met het vol
ste vertrouwen opzenden, om deel te
krijgen aan honderdduizenden of miliioe-
nen. Tot nog toe was het evenwel niet
mogelijk de oplichters te vatten. De be
drogenen kwamen in den regel eerst na
langen tijd tot de overtuiging, dat zij
bedrogen waren en beproetden stappen
te doen tegen de bedriegers, als deze
zich reeds lang uit de voeten gemaakt
hadden.
Thans schijnt het eindelijk, naar men
in de N. G. Ct. leest, aan de bemoei
ingen van den duitscheu consul-generaal
te Barcelona, den heer Lindau, gelukt
te zijn, op een nest van zulke roofvogels
de hand te leggen. Een duitsche advo
caat had hem, onder toezending der
stukken medegedeeld, dat een cliënt
later bleek, dat de looze jurist zelfs de
cliënt was geweest 1000 frs. voor
zulk een oude „carlistenstrijder" opge
offerd had, maar dat deze thans plotse
ling nog 5000 frs. verlangde, voordat
de zaak aan den loop kon komen,
De heer Lindau gaf hem per telegraaf
den raad, den edelen senjor de toezeg
ging der gevraagde som te berichten,
maar een gefingeerden wissel te doen af
geven. De list gelukte, de heer Lindau
had zich dcor den spaanschen goever
neur een geheimen politie-agent ver
schaft, en toen de gefingeerde wis3ei
aan het postkantoor in ontvangst zou
worden genomen, werd de ontvanger
gearresteerd en zijn medeplichtigen wa
ren weldra ontdekt. Zij zitten thans
allen in de gevangenis en zien hun ver
oordeeling tegemoet.
De opbrengst der Noord-
Zuidhollandsche Stoomtramweg Maat
schappij HaarlemLeiden bedroeg in
Maart 1890 7,465,33 tegen 6,306,43f
in Maart 1889. Sedert 1 Januari 1890
/19,361,23f tegen /18,642,85f over
hetzelfde tijdvak van 1889.
De scheepstimmerlieden-
vereeniging „Eendracht," de onderlings
werkliedenvereeniging „Verbetering zij
ons streven," de scheepsbeschietersver-
eeniging „Eenheid onder ons" te Am
sterdam, hebben te zamen een comité
gevormd oin te onderzoeken wat van de
zijde der werkliedengedaan kan worden
om do Koninklijke Fabriek van stoom-
en andere werktuigen te behoeden voor
ondergang.
Namens dit comité is een adres ge
richt aan den minister van Marine,
waarin gewezen wordt op den treurigen
toestand van de werklieden, als de fa
briek verplicht zou zijn het werk te
staken. Niet alleen de werklieden zou
den hieronder gebukt gaan, maar ook al
de winkeliers in den omtrek der fabriek
worden met ondergang bedreigd. Zij ver
zoeken den minister thans de werken
welke voor de marine onderhanden zijn,
aan de fabriek te doen afmaken. „Want,"
zeggen zij, „wat zou het baten als het
kapitaal hulp verleende, maar er geen
werk meer was."
Door verkeerden wissel
stand is Vrijdag, nabij het station te
Amsterdam, een locaaltrein van Zaandam
een ledigstaanden trein geloo-
De atoker viel van de locomotief,
maar hij bekwam geen letsel. Een der
passagiers kreeg een schram aan het
uit Di
Op 2S
op
pen.
Mon schrijft
Cocksdorp
De reddingstoestel van den heer Ko
ning alhier, schijnt meer en meer de
aandacht te trekken.
De uitvinder ia voornemens op ver
zoek van de hooge regeering dien toe-
Stel op de tentoonstelling te Amsterdam
en te Toulon te exposeerendat de
beoordeeling daarvan met verlangen
weer en hevige branding in buiten
gronden onzer ku3ten zooals o. a. de
Haaks, Razende bol, Eierlanasche gron
den enz. (van de wal geen gezicht) doen
alle pogingen van af het schip tot red
ding en redmiddelen verloren gaan, de
oogenblikken van bestaan zijn dan kort
beslissend, de tijd, de gelegenheid
ontbreekt om iets van af het schip te
kunnen doen om gemeenschnp te ver
krijgen met de kust; noch vliegertoestel,
noch luchtballon, noch amerikaansch ka-
niets helpt, de branding vernielt
en verbrijzeld direct alles van dek en
doet het schip kraken en brekende
ekwipago klimt in het tuig, in dien wan
hopiger» toestand, als alles den schipbreu
kelingen begeeft, alsdan deed mijn red-
dingtoestel getrouw direct dienst, een
eenvoudige koperen bus waarom een
schietlija van 1000 M., wordt in zee
geworpen, zooveel harder storm, hooger
branding en sterker vloed zooveel sneller
overtocht de lijn beproefde kracht van
500 kilo in 20 minuten getrouw over
bracht en redding desnoods buiten red
dingsboot mogelijk gemaakt."
De reddingstoestel Koning is met
gunstig gevolg beproefd by storm boven
de Noorderhaaksaan boord van de
Eereules en later bij marszeilskoelte
aan boord van Z. M. oorlogsschip Alk
maar.
Uit Den Haag wordt
meld
De zoogenaamde Archipelwijk alhier
werd Zaterdag vóór 9 uur geheel in op
schudding gebracht door eene droevige
gebeurtenis, die waarschijnlijk aan twee
jeugdige menschen het leven zal kosten,
Een huzaar, hier in garnizoen, militair
i oppasser, had liefde opgevat voor een
meisje, in dienst bij een officier iu de
Batjanstraat, terwijl dat meisje reeds
verkeering had. De huzaar, wetende
haar te kunnen spreken in den ochtend
wanneer zij buitenshuis bezig was werk
zaamheden te verrichten, begaf zich even
half 9 naar de Batjanstraat, sprak haar
aan en vroeg haar om haar portret, dat
zij weigerde. Na een korte woordenwisse
ling haalde nu de huzaar eene revolver
voor den dag en loste tot 3 4 maal
toe „a bout portant" schoten op het
ongelukkige meisje, dat oogenblik ineen-
zonk.
Oogenblikkeiijk daarna richtte de man
het moordend wapen tegen zich zelf en
viel dood neer, zoodat, toen de wijkagent
Scherft op het hooren der schoten toe
snelde hij slechts het lijk van den
dader vond, dat later per brancard naar
het militair hospitaal is overgebracht.
Het andere slachtofier werd met de
meeste zorg in het huis waar zij diende,
binnengedragen en verpleegd. Het eerst
werd geneeskundige hulp verleend door
dr. Steijn Parvé, terwijl ook later nog
andere hulp verscheen. Men vreest ech
ter zeer voor haar behoud: een kogel
moet in de borst onder het hart zijn te
recht gekomen, terwijl twee andere de
rechterzij en dij getroffen hebben. Het
wapen was eene model-revolver met 6
schoten.
Nader meldt men nog, dat de huzaar
in de kazerne kwartier-arrest had, ten
einde voor den krijgsraad terecht ge
steld te worden ter zake van insubordi
natie jegens den korporaal, dien hij on
langs met zijn meisje ontmoette, en hem
deswege geslagen had. Hij heeftna
zich met het pistool gewapend te hebben,
uit de cavalerie-kazerne weten te ont
snappen en heeft toen gevolg gegeven
aan zijn misdadig voornemen.
De verwonde dienstbode is per bran
card naar het ziekenhuis vervoerd. Een
der schoten moet tot in de maagstreek
zijn doorgedrongen. Zij is nog in leven.
Schipper Co melis Pronk,
voerende de, Vrouw Adriana van den
reeder A. De Mos, heeft met het schrob
net opgevischt de brug, het hek en de
verschansing van de voor eenige jaren
zoo noodlottig verongelukte Adder.
Maart 11. was onder
Zoetermeer op de rails van
Nederl. Rhijnspoorw. gelegd, met
het doel den trein te laten derailleeren,
een 30-tal straatklinkers, benevens een
bijl ter lengte van een halven meter en
ter dikte van ongeveer 25 a 30 cM.
Gelukkig konden deze voorwerpen nog
bijtijds door de wegwerkers der Rhijn-
spoorw.-Mij. verwijderd worden, daar
anders de ramp niet te overzien ware
geweest. Woensdag 11. is het den briga
dier der rijkaveldwacht P. Baggerman
te Zegwaart, na een scherp onderzoek
door hem ingesteld, gelukt de schuldi
gen te ontdekken zij zijn G. Van der
H. oud 21 jaar, van Zegwaart, en J.
Van der B. oud 17 jaroo. van Oude-
Wetering. Van het gebeurde is onmid
dellijk proces-verbaal opgemaakt; terwijl
de eerste beschuldigde blijft ontkennen,
heeft do tweede reeds volledige beken
tenis afgelegd.
Uit Utrecht wordt gemeld:
Een aantal nederlandsche vrouwen
doen een beroep op hare landgenooten
ten behoeve van het nederlaudsche gast
huis voor ooglijders te Utrecht. Sedert
jaren moeten in het thans bestaande ge
bouw, wegens gebrek aan ruimte, tal
van lijders, die verpleging noodig heb-
keo, worden afgewezen. Het gebouw is
slechts een zeer oud woonhuis: het
eischt klimmende kosten van onderhoud
en is gebrekkig ingericht. Het is ongua-
stig gelegen wegens den grooten afstand
van andere voor medisch onderwijs be
stemde inrichtingen. En dit is een dage
lijks terugkomend bezwaar. Immers dit
nederlandsch gasthuis voor ooglijders,
waarin thans jaarlijks 3000 patiënten,
herkomstig uit alle oorden van Neder
land, behandeling vinden, is tevens de
uitgebreidste practische leerschool voor
oogartsen in ons vaderland in verband
met universitair onderwijs. „Onze instel
ling" zoo schreef Donders in 1882
„vormde leerlingen, die elders instel
lingen in het leven riepen van gelijke
strekking, leerlingen, die door geheel
Nederland en ook buiten zijne grenzen
arm en rijk hun diensten boden, en wist
door bevordering der wetenschap aan die
diensten waarde bij te zetten. Dit haar
streven kwam der geheele menschheid
ten goede. Inderdaad strooide als instel
ling van onderwijs onze stichting zaden
uit, die op het veld der liefdadigheid
een rijken oogst beloofden, en die ver
wachting niet hebben beschaamd."
De bedoelde dames achten thans den
tijd gekomen tot eene poging om het
werk van Donders tot voltooiing te
brengen. Zij hebben haar voornemen
aan regenten der inrichting medegedeeld
van hen de meest erkentelijke toe
juiching outvangen.
Nog ongeveer ƒ80,000 moeten worden
bijeengebracht, en dan kan, met behulp
van het reeds beschikbare kapitaal,
hetgeen zoo vurig verlangd wordt tot
stand komen.
Zatermorgen omstreeks
uur streek te Utrecht een roofvogel in
de Choorstraat neder en pakte een klei
nen hond op, waarmede hij naar den
Domtoren vloog.
Misvormd. Tijdensdeschiet
oefeningen der vesting-artillerie op de
Zeisterkeide, Maandag j.l., ontbrandde
plotseling een op een kanon geladen
kardoes. De vuurstraal trof den sergeant K,
in het aangezicht. Met een vreeselijk
misvormd gelaat werd hij naar hei
militair hospitaal te Utrecht overgebracht.
Zaterdag werden te Tilburg
in ondertrouw opgenomen een weduw
naar met 7 en eene weduwe met
kinderen.
Te M i d d e 1 b u r g i s Z a t e r da_
do stelling gebroken van een in aan
bouw zijnd woonhuis in de Noordstraat.
Vier werklieden, op het hoogste punt
bezig, stortten mede naar benedenéén
is zeer ernstig, drie zijn in lichtere mate
gewond.
In de haven van Harlingen
viel, in de afgeloopen week, de derde
stuurman van een stoomboot overboord
met het ongelukkig gevolg dat hij ver
dronk.
Te Benschop is een klein
kindje onder een steenen rolblok, waar
mede de weg werd geplet, geraakt, met
het treurige gevolg dat het terstond
dood was.
Landbouw en Veeteelt.
liet nut van den molHet nut vaa des
mol schrijft een inzender van ds
LandbCt. is sedert geruimen tijd
door verschillende, betrouwbare personen
uit ondervinding in een helder daglicht
gesteld. (Ook Dr. J. Wttewaal wijdt in
zijn „Volksleesboek over nuttige en scha
delijke Insecten" een zeer lezenswa
artikel aan den mol.) Vroeger meende
men, dat het de gewone mol was, welke
door het afknagen van wortels aan de
boomen en weilanden, zooveel schade toe
bracht; thans is het een uitgemaakte
zaak, dat het niet de gewone mol, maar
de veenmol is, welke zich aan dat af
knagen schuldig maakt. Beide zijn ge
zworen vijanden van elkandir; de ge
wone mol laat niet na, om wanneer hij
eene veenmol kan bemachtigen, deze on
schadelijk te maken.
Ook poppen van meikevers en andere
schadelijke insecten versmaadt hij even
min. Dat hij door het graven van gan
gen het soms wat al te erg kan maken,
is wel waar, maar ongegrond is de be
wering, dat hij het bovengenoemde na
deel zou veroorzaken. Wil men eene af
doende reden hebben, dan bekijke men
het tandenstekel van den mol, zegt Dr.
Wttewaall. Alle viervoetige dieren of zoog
dieren, welke tot het knagen van plan
ten bestemd zijn, hebben aan iedere kaak
van boven en van onderen slechts twee
enkele en wel zeer scherpe voortanden
't geheel geen hoektanden. Alle
zoogende roofdieren echter, welke andere
dieren vangen en eten, hebben zes eu
meer snijdende voortanden, aan beide
;ydec hoektanden en achter deze nog
talrijke kiezen. Indien men nu het gebit
van den mol bekijkt, zal men via
den: aan de bovenkaak zes en aan de be
nedenkaak acht scherpe voortanden en
daar achter aan alle zijden hoektanden.
Daaruit volgt, dat het geen dier is, dat
aan planten knaagt, maar een klein roof
dier, dat andere dieren eet. Ook zal men
noeit wortelvezelen of iets dergelijks in
den maag van den mol vinden maar
wel overblijfselen van maden, regenwor
men en andere insecten, welke onder de
aarde leven. Het zou te veel van de
plaatsruimte in uw geacht blad gevergd
zijn, indien ik een uittreksel wilde maken
van hetgeen Dr. Wttewaal, een man, dien
men wel niet van overdrijving zal be
schuldigen en die indertijd zooveel voor
den landbouw verricht heeft, uit onder
vinding over den mol mededeelt (ook hy
heeft de uadeelen van het verdelgen van
mollen ondervonden)genoeg zij het daar
om te herinneren, dat zij, die hun oor
deel over het nut of het nadeel van den
mol willen uitspreken, zich eerst eens
op do hoogte stellen van de levenswijze
van don mol.
ÏSSSCHESiJ.
Voor de hollandsche kustvisschers is
het tegenwoordig een beste tijd. Van den
Nieuwen Waterweg tot Tessel is het
water langs de kusten als overdekt met
kleine schol. Nu zijn wel is waar de
marktprijzen niet hoog, maar dit wordt
ruimschoots vergoed door de ruime vang-
s'en en den korten tijd dien de vissehers
noodig hebben voor de reis. Zelfs zijn
die drie reizen per week maken. Ook
voor Rottum en Schiermonnikoog zit veel
visch, maar door de vele koroesters, dia
daar zitten, kunnen de vissehers er hun
bedrijf niet uitoefenen, wegens gevaar
voor het scheuren der netten. Het van
gen van gróote, zoogenaamde ouderwet-
sehe schol i3 echter eene zeldzaamheid.
In een door den duitschen keizer uifc-
gevaardigden kabinetsorder wordt bepaald,
dat voortaan om de openvallende plaat-
sen in het officierenkorps aan te vullen,
niet alleen zonen van den adel, van of
ficieren en van ambtenaren benoemd
zuilen worden, maar ook jongelieden uit
fatsoenlijke burgerkringen. De keizer
keurt de particuliere geldelijke bijdragen,
die door enkele commandanten gevorderd
worden, af; daarnaar mag het aanzien
van het officierenkorps niet afgemeten
worden. De keizer heeft in het bizonder
hoogachting voor die regimenten, welke
met geringe middelen hunnen plicht ge
trouw en met opgewektheid weten te
vervullen. Slechts voor eommandeerende
generaals en staf-officieren is het nood
zakelijk, dat zij geen bezwaren behoeven
te maken tegen het innemen van de
hoogste rangen in eenig regiment, wegens
de daaraan verbonden opofferingen van
geldelijken aard. De keizer stelt het den
commandanten ten plicht, alle daarvoor
in aaamerkiug komenden in het streven
naar den officiersrang aan te moedigen,
zorg te dragen dat de levenswijze
van het officierenkorps eenvoudig en
weinig kostbaar zij. De keizer zal daar
mede voortaan bij zijn oordeel over do
jeschiktheid der commandanten rekening
houden. De toenemende weelde moet
met allen ernst en nadruk worden tegen
gaan.
Volgens de National-Zeitung zoude de
blijvende vermeerdering der uitgaven tan
gevolge vaa de verwacht wordende
militaire wetsvoorstellen stellig 18 mil-
lioen mark per jaar beloopeo.
Van duitsche zijde wordt er opmerk
zaam op gemaakt, dat de nieuwe goe-
verneur-generaal Emin-pacha volstrekt
niet de taak heeft Wadelaa opnieuw te
veroveren, maar reeds rijkelijk bezigheid
vindt met tot aan het Victoria-Nyanza
de verhoudingen en grenzen van het in
wendige achterland van het duitsch-afri-
kaansche kustgebied te regelen, en vol
gens de overeenkomst tussc'aen Duitsch-
land en Engeland van het jaar 1886, de
verschillende sferen van belangen daar
ter plaatse vast te stellen. Duitschland
wil niet dergelijke ervaringen omtrent de
engelsche begeerlijkheid opdoen, als on
langs Portugal aan het gebied der Zam
besi.
Zeer interessante onthullingen doet de
zendeling pater Schijnse, die indertijd
het grootste deel van den terugweg naar
de kust gezamenlijk met Emin en Stanley
aflegde. Schijnso heeft een geschrift in
het licht gegeven, waarin voor het eerst
loader achterhoudendheid het oordeel van
Etnin-pacha overStanley's expeditie wordt
bekend gemaakt. Pater Schijnse vertelt
,melijk: „Ik keuvelde gedurende het
grootste deel van den tocht met Emin-
pacha, die van het eigenlijke doel van
Stanleys expeditie volstrekt geen geheim
maakte. Hoe zou een schotsche koopman
(Mac Kinnoa, die veel geld gaf voor de
expeditie van Stanley) op eenmaal op
het denkbeeld zijn gekomen om belang
rijke sommen aan te wenden ten einde
een egyptischen ambtenaar, dien hij tot
hiertoe misschien niet eens bij name
kende, op te sporen Deze expeditie gold
niet zoozeer Erain-pacha, als wel zijne
provincie en zijn ivoor. Waren de om
standigheden gebleven zooals zij waren,
dan zouden de in Wadelar liggende
4000 centenaars ivoor de kosten der ex
peditie rijkelijk hebben gedekt.
Alles zou dus eene welgelukte koop
mansspeculatie zijn geworden.
„Ik ben de heeren recht dankbaar
voor hetgeen zij voor mij gedaan heb
ben zoo moet Emin gez6gd hebben
maar het einddoel der expeditie was
mij reeds duidelijk geworden, toen ik
met Stanley mijn eerste gesprek had
gevoerd. Al deed hij mij geen recht-
streeksche voorstellen, zoa voelde ik toch
dadelijk, dat er iets anders achter stak
dan de eenvoudige wensch om den
egyptischen beambte er vandaan te
halen."
Onder Stanley's eigen lieden wa3 de
zelfde meaning verspreid. Bij ons veel
vuldig verkeer zegt Schijnse met
de officieren der expeditie lekte veel uit,
dat duidelijk aan het licht bracht wat
het doel der expeditie was. Naar een
uiterlijke» schijn ja, is zij gelukt en
zal zij daarom ook in Europa gevierd
worden, maar in werkelijkheid zijn de
helden der expeditie zeer ontevreden
luisteren haar nooit vermoeide.
Eerst des Zondags knoopte zij een langdurig gesprek aan met
Frances. Zij was het grootste deel van den dag alleen geweest en
Frances vreesde, dat de tijd haar te lang was gevallen, want er
lag een trek van droefgeestigheid op haar gelaat, dien het bijna
altijd in Rilchester had gedragen.
„Wij zullen weer eens gaan lezen, lieveling," zeide zij, nadat
de kinderen waren vertrokken. „Ik vrees, dat de eenzaamheid u
gehinderd heeft."
„Neen, werkelijk niet," zeide Espérance, terwijl hare trekken
veahelderden; „ik was voortdurend in gedachten. Toen gij van
morgen allen naar de kerk waart en ik buiten op het grasperk
zat, haalde ik mij de Zondagen, die ik te Mabillon doorbracht,
voor den geest; gij moet weten, dat wij in den zomer geen pre
dikant hadden, zoodat mijn vader dan de godsdienstoefening leidde;
wij zaten dan op het terras onder den grooten ceder. Het was
daar dan verrukkelijk veel mooier dan in een kathedraal
en wanneer ik vermoeid begon te worden, dan keek ik naar boven
d«or de takken van den boom naar den blauwen hemel, of langs
den heuvel naar het dorp, waar alle schoorsteenen den blauwen
rook naar omhoog zonden, want in alle huisgezinnen werd op dat
oogenblik het middageten klaar gemaakt, of ook wel keek ik over
het dal naar de bergen. Een predikant zeide mij eohter eeDS, dat
het niet goed van mij was om gedurende de godsdienstoefening
rond te kijken; ik keek daarna dus niet meer naar het dorp,
maar ik meende evenwel geen kwaad te doen met naar de ber
gen te kijken, want zooals gij weet, zegt de Bijbel: „Ik zal mijne
oogen tot de bergen verheffen."
Frances moest bij deze woorden glimlachen.
„En waren er dan veel menschen aanwezig?"
„Neen, niet veel; ons huisgezin en ongeveer vier of vijf nabu
rige families, de oude Jacques Bonnier en zijne vrouw en Marie,
zijne dochter; zij waren, meen ik, bij mijn vader of grootvader in
dienst geweest. Ik herinner het mij nog zeer goed, dat wij op
zekeren Zondag allen onder den ceder zaten, terwijl het zeer warm
weer was; vader las een preek voor van Adolphe Monod en zijne
woorden lieten bij zijne toehoorders een somberen indruk achter.
Het liep over een van de somberste psalmen, de acht en tach
tigste, naar ik meen, hij sprak van een leven vol aardsche ram
pen en daar ik nog geen verdriet kende, meende ik, dat zijne
woorden mij niet aangingen, zoodat ik mijne blikken nu en dan
over den omtrek liet ronddwalen. Maar op dat oogenblik hoorde
ik hem iets zeggen, dat ik altijd in mijD geheugen bewaard heb,
juist omdat ik het niet goed begreep. Het was ongeveer als volgt:
„God stort zijne gaven over ons uit, en al zijn wij ook rijk be
gaafd naar lichaam en ziel, toch is er nog iets noodig opdat de
liefde Gods tot ons hart kan doordringen en dat is smart. „Dat
begreep ik niet en later sprak ik er met mijn vader over; maar
hij zeide, dat hij het voor waar hield en dat ik er ook zoo over
zou denken, wanneer ik ouder zou zijn. Ik herinnerde mij dit nu
vanmorgen en Frances ik vrees werkelijk, dat ik verkeerd heb
gehandeld, want steeds verwachtte ik geluk en gevoelde mij dan
diep rampzalig, wanneer nieuw leed my kwelde."
„Het is niet verkeerd, om op geluk te hopen en het is natuur
lijk, dat het aardsche leed ons afschrikt," zeide Frances, „maar,
lief kind, evenals de meesten onzer, zijt gij geneigd om te denken
dat geluk na te jagen het grootste lsvensdoel is."
Espérance dacht eenige oogenblikken na en zeide toen: „Ja, ik
weet nu, dat mijn levensdoel is, spaarzaam te zijn, zoodat Gas-
pard en ik weer spoedig hereenïgd zullen worden, om gelukkig ie
leven, dat wil zeggen in de toekomst."
Wordt vervolgd.)