NIEUWS- EN ADVERTENTIEBLAD. 7e Jaargang. Donderdag 17 April 1880. No. 2082. ABOSSELHSTSfRUSI: m Verre en van S T A S S 1 U W S. m DEN VREEMDE. Diracteareii-Uitgevera 3. G. PESBB30GM ©a J. B. AVIS. Voor Haarlem per 3 maandenfl.20. Iran co door kei geiieele Rijk, per 3 maanden. -1.65. Afzonderlijke nummers- 0~05. Dit bi.'id verBchynt dagelijks, behalve op Zon- en Feestdagen. Bureau: Kleine Houtstraat No. 9, Haarlem. "Fefi<effö©EflamEeaske»" AD7EETEHTIËU: van 15 regels 50 Cents: iedere regel meer 10 cent?; Groote letter» naar plaatsruimte Bij Abonnement aanzienlijk rabat. Abonnementen en Ad vereent:-ën worden aangenomen door onze agenten en door alle boekhandelaren, postkantoren en coaraarien:. hoofdagenten voor het Buitenland: Compagnie Genêr&lt dt Publiciti Ftrangarn G. 1LAÜBB §r Co., JOHN F. JON BS, SuccParijs Slbis Faubourg Montmartre. XXIV. DEN HAAG BEDREIGD! De heer Henry Tindal, die reeds van 1888 af op allerlei wijze èa aan de Re geering èn aan het geheele volk als zijne meening heeft verkondigd, dat de toe stand onzer landsverdediging niet d«ugt, heeft, zooala wij bereids vermeldden, we der van zich doen hoeren. De groote grief va» dezen gewezen officier is, dat de residentie den Haag blootstaat aan een bombardement in tijd van oorlog. Dit zou, zegt de heer Tin- dal, de 88hromolijk8te gevolgen kunnen hebben, aangezien zich daar de zetel van het Bestuur des lands bevindt, be nevens de geschutgieterij ea een garnizoen, grooter dan in eenige andere stad van ons land. Nu zal iedereen deze opmerking be amen. Zeer zeker zou een bombardement van den Haag aan onze geheele lands verdediging een einde maken, omdat het Bsstuur dier verdediging geene bevelen meer zou kunnen geven. Toch sloeg de Regeering geen acht op de dringende vertoogen van dea heer Tindal op grond van hare meening: dat nooit een vijan delijke mogendheid den Haag zou bom bardeeren, omdat zulk een handelwijze geheel en al in strijd zou zijn met het volkenrecht. In deze uitspraak trok zich thans de Regeering terug als een slak in haar huisje, meenende dat daarmede aan den stroom van adressen en courant-artike- ten van den poliiiseerenden effieier, voor goed een dam in den weg gelegd was.1 De heer Tindal zweeg dan ook, maar het was de stilte die aan den storm voorafgaat. Hy is naar het buitenlaud gereisd en heeft aan een groot aantal specialiteiten op krijgskundig gebiod de vraag voorgelegd, of bij een eventueolen oorlog van Nederland met een aaders mogendheid, deze laatste den Haag zou mogen beschieten. Hierop antwoordden vijftien welbekende persenen (waarbij men o. a. don beroemden strateeg graaf Von Moltke opmerkt), dat een dusdanig bombardement niet in strijd zou zijn mot het volkenrecht. En niet éen der des kundigen die ik ondervroeg, zegt de heer Tindal, was het eens met de opvatting der neaerlandsehe regeering. De Regeering meet thans noodwen dig in een moeilijk parket zijn. Haar schuchter argument, dat men den Haag niet beschieten zal omdat dit in strijd is met het volkenrecht, is nu door de ver klaring van het vijftiental deskuudigen op net gebied van volkenrecht, leden Uier commissie daarvoor, totaal ontzenuwd. Zij zal nu de waarschuwende stem van den heer Tindal ernstig dienen aan te hooien. Zoolang hy alleen sprak, mocht da Regeering aog zeggen dat hij over dreef; nu echter blijkt, dat zijne opinie door mauaen, die het volkenrecht vast stellen en baoordeslen, wordt gedeeld, nu is da Regeering gehouden te onderzee- ken, ernstig t* onderzoeken wat er aan de zaak kan worden gedaan, opdat oen zoo ernstig onheil worde voerkoaaeu. Inmiddols ziet het er voor dan Haag slecht uit. De heer Tindal wijst er uitdrukkelijk op, dat de Regeering, aio in den Haag tretnt, benevens het groote garaizoen moeten worden ge plaatst achter de hollandseh© waterlinie, opdat, welken voortgang ook de vijand moge maken, althaas het hoofdkwartier voor zyue aanvallen veilig i3. Zoo het or toe kwam, den Haag zou cene geduchte slag werden toegebracht. Den Haag heeft geheel hot stempel vaa eea luxe-stad, een stad voor diplomaten, officieren, ambtenaren, oen stad voor den rijken adel, een residentie-stad kortom. Neemt men den zotel dar Regeering en het garnizoen uit don Haag weg, daa verdwijnen reeds do diplomaten, de of ficieren en de ambtenaren. Met lien ver dwijnen diners, concerten, parades, alle militair vertoon. En het zal niet lang duren of velen, dio geon betrekking hebben, welke hen weerhoudt, zullen hua voorbeeld vol gen sa eveneeas dea Haag verlate». Men telle dit waarlijk niet licht. Dea Haag leeft van zijn aoibteaaren, koog of laag, het leeft van zijn groot garnizoen ook indirect, in zooverre als deze dingen steeds vele menschea lokken. Ea daarom zal, wanneer de heer Tindal zyn zin krijgt, het gras groeien op de kaag- sahe straten waar vroeger de krygsraan don martialen voet zettedan zal de concertzaal ledig zijn en de opera ver laten. Geen diners meer, goen bals, geen soirees en faillissementen van vele leveranciers, die hunne klanten hebben verloren. Men kan het zich begrijpen, wanneer eene Regeering, de veiligheid in oorlogstijd nog buiten de zaak gelaten, zal aarzelen em de stad, dio langzamerhand door jaren lang de residentie te zijn geweest, het cachet daarvan heeft verkregen, een stad waar de officier en de ambtenaar de eerste viool spelen, zooals de student dat doet te Leiden en de koopman te Amsterdam, zulk een hevigen slag, ja, den doodsteek toe te brengen, door èn de ministeriën èn het garnizoen met al hun groeten omvang en aanhang uit den Haag naar elders te verplaatsen. En toch er is haast geen ontko men meer aan den eisch van den heer Timdal. Thans baat het niet meer te be weren, dat hij een onheil-krassende raaf' is, dat hij onnoodig agitatie wekt. Met de namen van zoovele bevoegden voor oogen, is de Regeering tot handelen ge dwongen. Den Haag mag en zal dus beschoten worden door een vijandelijke mogendheid. De zetel der Regeering behoort daar niet meer gevestigd te blijven. Wanneer de Rageering alzoo besluiten mocht den Haag te verlaten, waarheen zal zij dan gaan? Achter de waterlinie, dat wil zeggen naar Noord-Holland. Daar is het hoofdkwartier veilig voor iederen aaaval en zooals een veldmaar schalk wel dicht bij zyn leger blijft, maar tech zoover dat geen vijandelijke kogel hem treffen kan zoo ook beh&ort do Regeering in tij a van oorlog geheel en al veilig te zija. Men kan niet zeggen„we zullen verhuizen zoodra de nood daar is"w&at dat zou dea regel- matigen loop der zaken geheel belem meren en er zou geen tyd voor wezen. Nemen wij dus voor een oogenblik aan, dat da Regeering inziende dat het niet anders kas, den Haag veriaat, waarheen moet zij ziek dan begeven? En de heer Tindal geeft daarop het ant woord: Naar Amsterdam, de hoofdstad des Ryks, het centrum, het brandpunt! Wij voor ons betwijfelen nu juist de geschiktheid van Amsterdam voor dat doel. Men moet niet uit het oog ver liezen, dat Amsterdam een koopstad is niet alleen, maar ook een stad van koop lieden. Wij zeiden het reeds: de koop man speelt in Amsterdam de eerste viool. Alles is er dus noodwendig van dien koopmansgeest doordrongen. Men besteedt er wel geld voor havens, maar subsi dieert geen opera. Men vindt er wel steigers ®n kaden, maar geen wande lingen. Amsterdam is geen stad voor ambte naren, voor officieren, voor rijken adel. Zij komen er niet uit, zij verdwijnen onder de groote maö3a, zij keerschen er niet. In Leiden regeert de student; mea ziet hem overal, men herkent hem da delijk, men heeft respect voor hem want hij is het van wien de stad Lei den voor een groot deel moet leven. Maar de student in Amsterdam men ziet hem niet, kent hem niet, en zijn luidruchtigste rijjool vermag nauwelijks de aandacht te trekken. Zoo zou het ook den Hagenaars gaan, zoo een Regeeringsbesluit hen overbracht naar Amsterdam. Zij zouden niemaad3 aandacht trekken, weinig te zeggen heb bed, zij zouden hunne wandelingen mis sen en hun Scheveningen. En zouden er nooit in slagen, hun stempel te drukkeu op Amsterdam, zooals zij dat hebben gedaan in den Haag. Wij kunnen wel gelooven, dat vroeg of laat de Regeering uit den Haag zal vertrekken maar niet, dat zij te Am sterdam zal aankomen. Maar er is nog eene andere stad, die bij een vijandely- ken inval veilig is een stad, die wandelingen heeft en een badplaats, een stad die evenals den Haag, (maar in mindere matej, luxe-stad is een stad die bloeit en voortdurend uitbreiding noodig heeft een stad di8 niet zóo groot is dat eene geheele klasse van menschen er in verdwijnt een stad die voor het verkeer exceptioneel gunstig gelegen is Wij aarzelen by na om verder te gaan. De lezer zal het fantastisch vinden dat er, nu nog .beslist moet worden of de Regeering in den Haag blijven zal, eene andore stad reeds als nieuwe residentie wordt aangewezen. En toch waarom nieteens moet de eerste keer wezen en nieuwigheden zien er de eerste maal altijd wat vreemd en ongewoon uit. Zoo onze lezers het nog niet geraden hebben wij bedoelen met die stad die na den Haag voor residentie ge schikt zou wezen onze stadwij bedoo- len daarmede Haarlem. Haarlem, 16 April 1880. Tot ontvanger der directe belastingen alhier is benoemd de heer E. Bik, thans te Zwolle. Behalve de reeds genoemde, zijn voer het acte examen, als onderwijzeres, op 10, 11, 14 en 15 dezer te Amsterdam gehou den geslaagd de dames J. M. de Boer, D. Feikema en J. A. Hartmaan. Door het bestuur der Christelijke Yereeniging tot verpleging van lijders aan vallende ziekte, is tot directeur der gestichten benoemd de heer J. L. Ze- gors, zendeling te Indramajoe, residentie Cheribon. Heo deze rollen Dinsdagavond op de planken van onzen schouwburg worden weergegeven, daarover kan o. i. slechts béne meening zijn ea deze isvoortref felijk. Do krachten waarover de ver- eeaiging beschikt, bleken volkomen be rekend om ons dit fraaie historische drama in allo deelen te doen genieten. Het zou ons te ver voeren het in zijn geheel te beschryven, wie o. a. het be roemd© werk van P. Vergers De Tiarf- drager van Haarlem" heeft gelozen, zal zich eenigszina een denkbeold kunnen vormen van de omstandigheden waarin het drama speelt en zich een voorstelling vormen van de personen, die er in op treden. Het voorspel gaf ons in een tableau vivant een zeer goed geslaagde repro ductie te aanschouwen van de beroemde schilderij „De Schuttersmaaltijd" van van der Helst. Aan kleurige en schitterende costumes was geen gobrek, zoodat de indrukwek kende effecten niet uitbleven. In het eigenlijke drama vindeh we de verschillende personen uit het voorspel terug. Een hunner echter niet meer. De dappere Wiileia Banning", die door het trouweloos verraad van een zijner mede burgers in spaaasche gevangenschap stierf. Voor hem in de plaats ontmoeten wij zijn zoon Willem Willemsz. Banning. Beidon, vader en zoon, werden door een zelfden persoon weergegeven. Do meta morphose was zo© schoon, dat het pu bliek dezen uitmuatenden acteur daarvoor met applaus begrootte. Ouderliefdo is in dit stuk een der ge wichtigste steunpunten waarop de han deling berust en vandaar dan ook dat het Machteld Banning, de moeder van Willem Willemsz, zware eisehen stelt ter vervulling vau hare moederrol. Maar ook hiervoor besehikt do vereeniging over eene uitmuntende kracht. „Goverü de Roodo" is geen naam, die een sympathieken indruk teweeg brengt en inderdaad zagen wij zelden een val- scher gluiperiger karakter op zoo wel begrepen wijze weergeven als hier het geval was. „Wat een gemeene tronie" klonk het van verschillende zijden onder het publiek, en het spel was zoo mees terlijk dat wij een oogenblik vergaten met geen acteur van beroep maar met een „liefhebbar" te doen te hebben. Meermalen herinnerde hij ons aan den bekenden acteur Veltman. De opvatting van dit zeer gemarkeerde karakter kan men zich niet beter wen- schen. Alle monschelijke ondeugden vin den wij in dien persoon verecnigrd en men gevoelt medelyden voor onze zwaar beproefde voorvaderen, zulk een, 't zij al of niet verdicht, gemeen sujet tijdens het Door de firma D. P. Graaf is aan het pelitiecorps voor de uitstekende diensten bewezen bij den in den laten avond van 11. Zaterdag in haar fabriek plaats gehad hebbenden braad eene geldelijke belooaing toegekend. „J. J. Cremer." Het schoone oorspronkelijke volksdra ma „Do Haarlesnsche Jongen", werd Dinsdagavond door de letterlievende vor- eeniging „J. J. Cromer" ten tooneole gevoerd. Het is cene geschiedenis uit het beleg van Haarlem door de Spanjaarden in 1573, voorafgegaan door een voorspel dat ons kennis doet maken met eenige personen, die tijdens dat beleg een rolbeleg in hunne benarde veste te hebben speelden. gehad. FEUILLETON. Naar het engelsch van EDNA LYALL. 73) HOOFDSTUK XXVIII. Cornelia wilde dit gesprek niet verder voortzetten en verliet weldra de ontbijttafel, om te beginnen met de zeer moeilijke taak van een brief aan Bertha te schrijven, hetgeen mevrouw Mortlake niet wilde doen. Bertha kwam den volgenden dag thuÏ3, en in het begin van de volgende week keerde ook Espérance terug. Frances Neville ging met de kinderen naar Worthington, zoodat zij met het ry tuig naar de pastorie werd gebracht. Espérance had zich voorgenomen, om zich moedig te houden ja, zelfs wilde zij het zichzelf wijsma ken, dat zij weer naar het geregelde leven te Rilchester begon te verlangen, dat zij weer met vreugde haar werk zou hervatten, na 2ulk eene langdurige vacantia te hebben genoten; desalniettemin ontzonk haar alle moed, toen zij weer alleen in de flauw ver lichte gang van de pastorie stond. De bediende deelde haar mee, dat de deken en miss Collinson naar den namiddagdienst waren, terwijl mevrouw Mortlake bezoek had; daarna begaf hij zich met hare koffers naar boven. Espérance bleef daar een oogenblik staaD, schijnbaar nog niet wetende, wat haar te doen stond. Hare blikken waren op den vloer van blauwe tegeltjes gericht, vervolgens op de bevroren ra men en op de donkore, eikenhouten trap, terwijl eene huivering haar door de leden voer, toen zij besefte, dat dit nu eene „tehuis komst" was. Zij keek naar de portretten van de voorvaderen van haar oom en meende, dat zij medelijdend op haar neerzagen, ter wijl de twee bruine, glazen hertenoogen tranen schenen te schreien, en tot haar zeiden: „Wij hebben medelijden met u; wij zijn hier ook gevangen." Zij voelde, dat er tranon in hare oogen opwelden, en met een ongeduldig gebaar vermande zij zich en begaf zich naar boven naar haar eigen kamertje. Hoewel het haar altijd zeer ongezellig had toegeschenen, was zij hevig geschokt, toen zij tot de ontdekking kwam, dat dit vertrek haar niet meer toebehoorde, door de geheele kamer lagen stukken speelgoed verspreid, terwijl Bella in een der hoeken bezig was eene weerspannigen pop te slaan, de kin derjuffrouw bij het raam werkte. Zij stond op en begroette Espérance met haar naar hare ge zondheid te vragen; door hare hartelijke woorden nam zij bij Es pérance veel van het onaangename van den eersten indruk van hare thuiskomst weg. Zelfs Bella, die zich altijd bij afwezigheid van hare moeder beter gedroeg, liep haar te gemoet en gaf haar een kus. Espérance werd oogenblikkelijk op de hoogte gesteld van de verandering, die er met betrekking tot haar slaapkamer had plaats gehad. Zij begaf zich daarna naar de kamer van Bertha en klopto aan de deur. Bertha zat voor hare schrijftafel; zij logde haar pen neer, maar in één sprong was Espérance bij haar, en had reeds hare armen om haar hals geslagen, alvorens Bertha kon opstaan. Zij liet zich deze onstuimige begroeting welgevallen en zeide toen met kalme stem: „Ik wist niet, dat gij reeds terugwaait." „Ik ben vijf minuten geleden hier gekomen, en heb nog niemand anders ontmoet, dan Bella en de kinderjuffrouw denk daarom Gij zult mij nu, uit naam van uwe geheele familie, moeten ver welkomen." „Gij ziot er veel beter uit," zeide Bertha met kwijnende stem. „Ja, ik ben nu geheel beter; nu ziet gij er op uw beurt niet goed uit. Wat scheelt u, Bertha? Ik ben er van overtuigd, dat gij niet wel zijt!" Zij was er volstrekt niet op voorbereid, dat haar anders zoo uiterst kalme nicht eensklaps op deze woorden in tranen zou uitbarsten. Die welmeenende woorden van Espérance hadden haar diepge troffen. Binnen eenige minuten had zij haar, onder hevig snikken, haar geheele geschiedenis meegedeeld, zonder er bij te denken, of zij daarmede verstandig handelde of niet. Tot dusverre had zij er geen troost bij gevonden, door haar leed aan anderen mee te dee len. Zij had in de bibliotheek in een van de groote stoelen geze ten, terwijl haar vader haar met langzame, weifelende stem had meegedeeld, dat hij genoodzaakt was, haar zijno toestemming te

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Haarlem's Dagblad | 1890 | | pagina 1