TWEEDE BLAD De oude Schilderij. SM PHILIP REIS, ie uitvinder van de teiephoofl. IJ I N N E tl L ,1 A FEUILLETON. DE TÜRKSCHE KOZAK. Kaar het duitsch. BEHQORENDE BIJ HAARLEM'S DAGBLAD TAN Maandag 14 Juli 1890. Toen Pourot tegen zes unr thuis kwam, liep zijn vrouw hem tegemoet met vao vreugde stralende oogen. „Weet je wel hoeveel dit waard is?" zeide ze, terwijl ze hem een kleine be rookte sohildery liet zien, die in een oud achtige lijst zat. En zonder den armen boekhouder tijd te laten om op adem te komen, riep zij /Twintigduizend francs!" Éi Hij stond verstomd; hij begreep er niets van. Mejuffrouw Anaïs bevestigde, met een hoofdknik, het zeggen van hare op het buffet in de eetkamer, den ge-1 heelen maaitijd door was er van niets anders sprake. Vroeger was het stuk in een rommelkamer achteraf'gezet en met schaduw en minachting omringd, nu straalde het in het volle licht, door de geheele familie met de oogen verslonden, en beschouwd als een god, waarvan men wonderen verwacht. Na het dessert nam Pourot weer zyn stok, zette zijn hoed weer op en begaf zich, zeer ernstig, de nieuwsgierigheid die hem prikkelde onderdrukkend, maar de mairie. De dames wachtten in koortsachtige Toen dacht de goede Pourot dat zij kiankzinnig geworden waren, hij deed zijn overjas uit, zette zijn stok in den hoek, waar hij hem werktuigelijk iederen avond neerzette, en sprak „Ge moet me eens uitleggen, waarom dit vod, dat ge zelfs niet in de eetkamer durft ophangen, plotseling zulk een kost baar stuk moet heeten." •$j; De groote som deed hem twijfeleD, maar hg durfde niet te hard te lachen, daar hij er eerst iets van wenschte te weten. Een zeer eenvoudige geschiedenis en die men hem in weinig woorden vertelde de schilder van de vierde verdieping had, terwijl hij 's avonds verhuisde, juffrouw Pourot by den concierge ontmoet; deze had tegen den muur van zijn kamertje zijn portret in olieverf hangen. Hij was daarop voorgesteld in zijn galajas, en de blinkend© lyst was zorgvuldig met gaas bedekt, tegen de vliegen. Zoo over kunst sprekende, liet juffrouw Pourot zich ontvallen dat zij een oude <:jKihilderij bezat, af komstig uit eene kleine erfenis; de schilder uitte het rerlangen het voorwerp te zien, bekeek het oplet tend, geraakte in verrukking, ontdekte een B. op de aohterzijde van het doek, het naamcijfer van den schilder, want de vroegere meesters toekende niet voleit met al hun letters, zooals de moderne eesters en verklaarde zeer ernstig dat het een werk was van een beroemd unstenaar der hollandsohe school, uit de stiende eeuw. „Een klein fortuin!" riep hij vol geest- ift uit„die schilderij moet ge als een miliekleinood bewaren." - Juffrouw Pourot zette groote verwon derde oogenze was nog meer verbaasd, toen ze vernam, dat een liefhebber er wel --twintigduizend francs voor geven kon, op zyn minst. De boekhouder glimlachte ongeloovig. „Hy heeft u op zyn minst voor den gek willen houden." „Voor den gek houden? voor den gek i - houden Het denkbeeld was bij de goede vrouw niet opgekomen, Dat was onmogelijk. Een jonge man, die er zoo fatsoenlijk uitzag. Anaïs protesteerde ook hiertegen. Ove- Jj rigens kon men informaties nemener zijn immers experts, „Er zyn experts," herhaalde de goede Pourot, peinzend, gewonnen door het ertrouwen \an zyne vrouw en dochter. „Dus zegt ge dat het een Hollander is De schilder had den naam op een tukje papier geschreven, „Fluweelen reughel." «Hum! dat is een zeer zonderlinge saam," mompelde de boekhouder weer wijfelend. - Hij had een groot vriend in den secre taris van eene gemeentebibliotheek, een geleerd man. Een uurtje na den maal- tyd zou hij hem over het onderwerp gaan raadplegen, maar Fluweelen Breu ghel, dat leek hem niet veel biaonders. En toch plaatste men zyne schilderij spanning. Zegevierend toonde de boekhouder het papiertje, waarop met potlood deze re gels, uit een biographisch woordenboek, geschreven waren „Johannes Breughel, genoemd de Fluweelen Breughel, beroemd schilder, geboren in 1568, gestorven in 1642, leerling van Goe-Kindt." Zijn voornaamste werken zijn: het „Paradijs" (Paleis Doria), „Urania, Slag bij Arbela" (Koninklijk Museum te Brussel.) „Ontmoeting van David en Abigail" (Haagsch Museum), enz. Het was dus waar, men had een authentiek meesterstuk. „Wat aullen we kr mee doen?" „Ik zal morgen een expert gaan op zoeken," antwoordde mijnheer Pourot, Daarop ging men naar bed. Mile Anaïs droomde zich in slaap met een huwe lijksplan met den zoon van een hobo aan de Opera, een huwelijk dat nu mo gelijk werd, dank zy de 20,000 francs die een huwelijksgift uitmaakten.... Hare moeder intusschen sliep in met de gedachte dat men nu denkelijk haar droom, den vasten droom van een kan toorklerksvrouwtje, zou kunnen verwe zenlijken en een huisje koopen „niet grooter dan zoo," buiten, aan de oevers van de Seine, voor de Zondagen 's zomers. Wat de boekhouder betreft, de schil derij bleef hem met buitengewone juist heid in het geheugen. Hij had het stuk zoo laDg bekeken. Nu vond hij het wonderbaar! Ho© kwam het dat hij nooit vroeger getrof fen was door het talent, dat daaraan was besteed. Dan herhaalde hij fluisterend het cijfer 20,000 francs. Zonder het toeval, dat dit kostbaar voorwerp aan het licht had gebracht, zouden de Pourots er nooit aan gedacht hebben, dat zij een Breughel, den Fluweelen Breughel ge naamd, in handen hadden. Wat toch beroemdheid is! De ambtenaar zegende den beroemden kunstenaar, die misschien eertyds niet in eigen rytuig reed, maar wiens talent mot de eeuwen den uitge- zochten geur kreeg, dien oude gebottel de wijaen ontwikkelden. Den volgenden morgen na het ontbijt maakte Pourot zich gereed om den ex pert te gaan raadplegen. Hij moest in elk geval terugkomen 5f met geld in den zak, want hij mocht de liefhebbers niet langer van zulk een meesterstuk berooven, óf met de schilderij onder den arm.... Bah! Juffrouw Pourot had een blind vertrouwen er op. 's Morgens vroeg werd de vrouw van den concierge dan ook ingelicht omtrent den tocht, en toen de boekhouder uilgiDg, met plechtigheid de schilderij dragende die in voeringka toen gewikkeld was, hield zy hem aan om hem geluk te wenschen. „Waarlijk, hy was wel gelukkig, zulke kostbaarheden te erven." Pourot scheen niet zeer verwonderd; zyn bloedverwant in Brussel, oen man van smaak en kennis, had slechts dingen van groote waarde in zyn bezit gehad. Hij ging heen met zyn gewonen kal- men en afgemeten stap, en richtte zyne schreden naar de rue Laffftte. Men volgde hem met vriendelijk oog; hy sloeg den hoek van de straat om. De dames ble ven aan het venster. En toen hy om dienzelfden hoek twin tig minuten later weer verscheen, had hij geen Breughel, meer onder den arm. De moeder en de dochter gaven hunne vreugde in luide uitroepen lucht; de eene had in gedachte de streek uitgekozen, waar men zich de „villa" moest aan schaffen; de andere had jaist precies den dag bepaald, waarop ze zou trouwen. Men ging naar beneden, den braven man te gemoef, de vrouw van den con cierge was reeds op den drempel van haar hokje en vroeg„Dus, het is zoo?" „Ja." „Twintig duizend?" „Neen.... vijftienduizend..,, maar! Wat zal ik er van zeggen, die kunstkoopers afzetters zijn het I" „Vijftienduizend, dat is toch zoo kwaad niet Maar toen Pourot thuis was, sloot hij zorgvuldig de deur en wendde zich tot zijn vrouw en dochter, die glimlachten, ofschoon het maar vijftienduizend francs „Neen, niet vijftienduizend, niets riep hij zacht, maar woedend. „Het is maar een copie; het origineel is op het Louvre.... een oude copie, bovendien slecht gemaakt, door een onbekende. Ik dacht het wel, parbleu; 't is duidelijk Die kladder van de vierde verdieping heeft je voor den gek gehouden Men heeft het ding in 't geheel niet willen hebben, voor niets niet l Er volgde eene lange, pijnlijke stilte. Eindelijk vroeg j uff rouw Anaïs beschroomd, wat hij met de sohildery gedaan had. „Ik heb ze in een koffiehuis in de buurt laten staan. Ik kon ze niet mee brengen.... het aan de vrouw van den concierge zeggen.... Men heeft ook zijn trots." De boekhouder barstte in laohen uit bij dit denkbeeld; hij omhelsde zijn vrouw en besloot vroolijk „Kom, laten we ons troosten. Er is niets verloren, ten slotte zelfs het meesterstuk niet!" Hij ging denzelfden avond den val- schen Breughel, genaamd de Fluweelen Breughel, halen, toeu het gas uit was. Hij bracht het stuk tersluiks binnen, als iets om zioh voor te schamen, en ver stopte het in het donkerste gedeelte van de rommelkamer, waar het zyn eeuwen oude rust hernomen heeft, en waar het dio voortzetten zal tol op den dag, waar op die er/genamen van de Pourots zioh over de waarde helaas, misschien dezelfde illusies zullen maken (Ingezonden.) Niet ver van de badplaats Homburg ligt aan den ingang van het Taunus- gebergte het dorpje Friedrichsdorf. Daar hebben vóór eene eeuw fransche vluchte lingen eene volksplanting aangelegd; en daar is nog eene kostschool voor mid delbaar onderwijs, wier leerlingen in Duitschland aan een welgeslaagd eind examen het voorrecht danken van één jaar dienatplioht. Dio school, gesticht door den heer Gamier, wordt thana be stuurd door dr. Praesscholdt en daar heeft deleeraar P. Reis, van 18591874 aan die inrichting verbonden, nadat hy zelf van zyn 12de jaar af leerling van Garnier's instelling geweest was, om streeks 1860 den telephoon uitgevonden. Amerika heeft de ontdekking van den Amerikaan genaast. Philip Reis werd in het hessisehe stadje Gelnhausen geboren. Zijn vader was bakker en landbouwer. De 12jarig© trok zoo de aandacht van zijn onderwij zer, dat deze den vader verhaalde Philip aan de leiding van den heer Gamier te Friedrichsdorf toe te vertrouwen. Op 15- jarigen leeftijd kwam hy aan de inrich ting van den heer Hassel te Frankfort, waar hij gelegenheid vond zyn kennis van wis- en natuurkunde te ontwikke- len. Men bestemde hem in gedachten voor de polytechnische school te Carls- ruhe, maar zijn vader dwong hem als leerling plaats te nemen op het kantoor van een handelaar in verfstoffen te Frankfort. Maar Reis beoefende in zyn vrye uren de werktuigkunde aan de hand van prof. Böttger en toen zijn leertyd om was, kreeg hij verlof zich aan het onderwijs te wijden. Met ijver legde hij zich op de studie der natuurkundige wetenschap toe en weldra was hy op het kleine laboratorium der Garniersche school in proeven verdiept. Eens beproefde hy den electrischen stroom door de ruimte over te brengen als het licht zonder geleidenden draad. Daar dit niet gelukte, wierp hij zich op het geluid. Weldra waren de bovenver dieping van hot laboratorium en een der leerzalen met zyn werkplaats verbonden door den eersten telephoon. Het minste geluid in de leeszaal werd terstond den oaderwijzer in zyne werkplaats overge bracht door middel van den galvanischen stroom. Reis, volstrekt niet ingewijd in de be wegingen der nieuwere nijverheid, denkt er niet aan munt te slaan uit dezen zij nen arbeid. Hij zond als man van we tenschap eene beschrijving van zijn tele phoon aan den berlijnsehen natuurkun dige, prof. Poggendorff, den uitvinder van den galvanometer, met verzoek, zijn opstel te plaatsen in de door dien geleerde be stuurde „Jaarboeken voor Natuur- en Scheikunde". Deze noemt het een fabel tje, dat men het woord door electriciteit zou kunnen overbrengen en weigert aan den arbeid van Reis eene plaats in het tijdschrift. Toen Reis zeven jaren later te Giessen eene voordracht hield over de telephoon in een genootschap van natuurkundigen, verklaarde Poggendorf berouw te hebben over zijne weigering. Toeu was de tele phoon al tentoongesteld geweest in Stet tin, Wurzburg, Mainz en te Frankfort reeds in 1863 aan den keizer van Oos tenrijk en den koning van Beieren ver toond. Maar de uitvinding trad niet buiten het kabinet van den natuurkundige op in het wereldverkeer als mededingster van de telegraaf. Dit heeft Amerika gedaan. Het werktuig van Reis was in zyn eersten jvorm niet anders dan eene grove nabootsing van het menschelyk gehoor- werktuig in verbinding gebracht met een electrischen stroom. In eeu houten plankje is een mondstuk aangebracht, afgesloten met een dun vlies, waarvan elke tril ling wordt medegedeeld aan een hef boompje van platinadraad. Dit was alles. Later heeft hy er van gemaakt een hou ten kist met trechtervormig mondstuk, afgesloten door een sterk gespannen vlios, waarop een blaadje platina is geheoht, en vandaar loopt eene draad naar den ontvanger van het geluid. De ontvanger bestond oorspronkelijk uit een breinaald omwonden door een in zyde ge wikkelden koperdraad. Die koper draad was in verschillenden graad mag netisch gemaakt, en braoht naar de mate dat de stroom door den overbrenger werd toegevoerd eenig geluid voort. Dit ge luid was nog zwak. Door de naald te plaatsen by eene viool werd het geluid sterker. Eindelyk bestond de ontvanger uit een zangbodem, waarop een stalen staaf met koperdraad omwonden beves tigd werd met twee regelingsschroeven, de oene dier schroeven was verbonden aan den geleiddraad, de andere met de aarde. Dit is het uitgangspunt van de later zoo verbeterde teieptionen. De Ameri kaan Graham Bell verklaarde dit uit drukkelijk in Mei 1876, en zijn brevet door de engelscbe regeering gesehonken noemt zyn arbeid uitdrukkelijk: volma king van den electrischen telephoon. Edison heeft verklaard de telephoon van Reis te hebben leeren kennen uit eene eugelsche vertaling, na een artikel uit het tijdschrift van den Oostenrijksch- Duitschen Telegrafenbond. De Engelschman S. J. Thompson ga 1 in 1883 medeeling van proeven door hem genomen met de Reis-telefoon. De inspecteur der pruisische telegrafen de heer Legat te Cassel sprak reeds in 1862 als zijn overtuiging uit, dai de werktuig kunde de uitvinding van Reis moest volkomen maken, en dat het van het hoogste belang was in deze richting voort te werken. De heer Leon Gamier tot 1889 eigenaar van het bovengenoemde instituut heeft my zeiven gesproken over de proeven met goed gevolg door Reis genomen, zoodat op een afstand van 150 voet de woorden zeer duidelyk verstaan baar waren. Reeds in 1874 bezweek Reis, en ande ren zooals bekend is, zijn ingegaan tot zijnen arbeid. De Revue Suisse van Juni 1890 verlevendigde zyne nagedachtenis, en ook de lezers van dit blad meende ik geen ondienst te doen met de mede- doeiing van feiten, die alweder de wee moedige wet bevestigeneen ander is het die zaait, een ander die maait. B. TIDE MAN Jz*. De commissie voor de arbei ders-enquête zal na 20 dezer haar on derzoek voortzetten te Leidon en aldaar verschillende getuigen hooren. Ook voor deze verhooren zullen stenografen van de Staten-Generaal bijstand verleenen. Bij den voorzitter 7 a n het Ned. Landbouw-comité is een schrijven ingekomen van onzen consul generaal in Argentinië, den heer Vaa Riet, betref fende de veo-inzending op de tentoon stelling te Buenos-Ayres. De heer Van Riet meldt o. a.„Nederland heeft boven alle andere vreemde natiën op de ten toonstelling uitgemunt, en dat naar de algemeen alhier heerschende m ,-ening uw comité mag terecht trotsch zijn op da schitterende rol, die het in dezen in ternationalen wedstrijd heeft gespeeld. Hoezeer overigens de SocUdad Rural uwe medewerking heeft gewaardeerd, blykt uit het feit, dat zij u voor de inzending melkvee een buitengewonen eereprijs toekende, en voorts uwen ge delegeerde, den heer Bauduin, benoemd heeft tot haar eerelid." De heer Anton Greshof, de bekende Congo-reiziger, thans te 's Hage is door Stanley uitgenoodigd zijn huwe lijk bij te wonen en is daartoe naar Engeland vertrokken. (Fai.) Blykens heft thans versche- nen gewijzigd pogram voor de 36ste alg. tentoonstelling van vee, voortbreng selen van- en werktuigen voor den land bouw, welke de Holl. Mpy. van Landb. te Dordrecht zal houden, zullen van 6 tat en met 12 Sept. worden tentoonge steld voortbrengselen en werktuigen; van 1012 Sept. hengsten, stieren, melk gevende koeien en pluimgedierten; 10 Sept. paarden, rundvee, schapen en var kens; 9 Sept. aangespannen paarden en rijtuigen. Inzenders moeten daarvan vóór 15 Aug. a.s. opgaven doen. De groote atoom-diamant slijperij „De Kohinoor" op de Looiers gracht te Amsterdam is gekocht door de heeren Jansen, meubelfabrikanten, voor 51,000. Tot Augustus blijft de slijperij in werking. Treurig vooruitzicht voor de diamant slijpers Op last van den rijksvee- arts wordt door ambtenaren en politie gewaakt tegen de ontscheping van een karbouw (buffel), die zich aan boord be vindt van het stoomschip Gelderland der Rett. Lloyds in de Spoorweghaven. De maatregel wordt genomen op grond dat de buffel uit Indië komt, waar besmet telijke vee-typhus heerscht. Het dier is bestemd voor de rotterdamsche diergaarde (N. R. C.) i) Reeds zoo dikwyls na® ik my voor, het volgende te vertellen. Het is een stuk avontuurlijk mensehenleven, dat altyd by mij een liepen indruk heeft nagelaten, daar ik destyds, toen ik de betrok- ken personen ontmoette, zelf nog in mijn groenen tijd was on nog eene vatbaarheid bezat, die later in het rustolooze reizen en krijgs mansleven noodwendig afstompen moest. Nu zyn vele jaren daar over verstreken on van datgene wat toen zoo zwaar en smartelijk j heeft gebloed, is thans nauwelijks nog slechts het lidteeken over gebleven. Omdat ik de geschiedenis nog gaarne by myn leven i wensch geboekt te zien, zoo laat ik die hier thans volgen. De Krim-oorlog was nog niet ten einde. Pellissier was nog met zyn bloedigen arbeid bezig, toen ik, ziek uit dezen oorlog terug- keerende, naar Parijs ging en door middel van electriciteit gene- zing van een borstvliesontsteking verwachtte. Het was mijn eerste bezoek aan Parys, dat my later tot een tweeden geboortegrond zou worden en dit ook wel zou gebleven zyn, indien Napoleon III, die er voortdurend op moest peinzen „sur qui taper", op wien hij los zou trekken, op zijn ouden dag nog besloot den stryd met Duitschland te beginnen. Ik leerde toenmaals, dat geen stad ter wereld zoo geschikt is voor een rustig, bespiegelend of werkzaam leven als Parijs, on danks al zijn drukte en beweeglijkheid; dat het nergens zoo ver oorloofd is, uit zijn stille, door niemand, zelfs niet door lastige bezoekers gestoorde, huiselijkheid, met enkele schreden te midden van het bonte, cosmopolitische leven te treden, als juist daar en dat maakte voor my die stad zoo aangenaam. Jammer, dat het anders worden moest Eens op een morgen zat ik, zooals reeds gedurende veertien dagen, in de voorkamer van mijn geneesheer in den faubourg Montmartre, dicht by den boulevard des Capucines te wachten. De ontvangkamer van den geneesheer was nog niet geopend, en om een van de eersten te zijn, die binnengelaten werdenwas ik gewoon mij vroegtijdig aan te melden. Ik was nog geheel alleen en had het mij in den schaduwrijken hoek achter het donkere gordyn gemakkelijk gemaakt en lette op of ik ook de schreden van andere patiënten hoorde, die niet plachten weg te biyven, toen de deur openging en twee dames binnentraden. Beiden bemerkten mij siet. Zy begaven zich naar het venster en een van haar kwam zoo dicht by my, dat hare japen myue knieën en voeton bedekte. Zy spraken in een vreemdo taal hongaarsch. Geen mensch verstaat deze, tenzy men het voorrecht heeft Magiaar te zijn, wat, zooals men weet, naar het begrip der Hongaren het hoogste geluk is, dat een sterveling kan bescho ren zyn. Uit beleefdheid, niet zonder een zekere beklemdheid, bleef ik zeer stil, tot eindelyk mijne buurvrouw, bij eene onwillekeurige wending, my ontdekte en met een voornaam gelaat en in defti- gen vorm mij een „pardon, monsieur" toewierp en terugtrad. Met een even onverschillig „pas de quoi, madame" (het is niets, mevrouw) opziende, ontwaarde ik een marmerbleek gelaat van eigenaardige schoonheid. Er lag daarover niet meer de frischheid eener eerste jeugd niet meer die fluweelem teint, waarin de zon des eersten levens zich afspiegelt. Die fijne aristo cratische trekken verrieden zooal geen ondervinding, dan toch de uitdrukking van een sterk bewogen gemoedsleven. Daarvan spraken ook die groote, doordringende oogen, die zich verwaardigden een blik op my te werpen, om zich daarna achter de lange wimpers te verschuilen, daarvan getuigde een geenszins levendige veeleer smartelijke trek om dien kleinen mond, en de houding van dat eigenaardig schoone hoofd bewees, dat deze dame gewoon was tegenover verdere aanrakingen met de wereld ge wapend te zyn. Beiden verwijderden ziah en gingen aan 't andere venster staan, om my niet langer lastig te vallen. Zooals zy nu daar stonden, de jongste eenigszins met het gelaat naar mij gewend, kon ik ze beschouwen, hetgeen waarlijk geen onaangename tijdpasseering voor mij genoemd mocht worden. Het doffe licht van den grauwen hemel bescheen het donkere, met moeite in zware vlechten saam- gebonden haar, dat door een klein hoedje was bedekt en speelde op het fijne voorhoofd en den fraai gevormden neus, waardoor

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Haarlem's Dagblad | 1890 | | pagina 5