dat er eenige bezoekers kwamen en de
photograaf zich met dezen onderhield.
Toen de diefstal ontdekt werd, was de
dader reeds spoorloos verdwenen.
Bij hetgedeeltelijk afbre-
ken en hernieuwen van eenige gebou
wen eener hofstede te Ossenisse, toebe-
hoorende aan den heer D. Seidlitz
te Hulst, vond men in een der muren
gemetseld drie aarden potjes, die bij de
opening bleken te bevatten pi. m. zes
tienhonderd gulden in zilveren rijksdaal
ders en geldstukken, dragende verschil
lende jaartallen van 1831 1848 de
schat is tusschen den vinder en den
eigenaar verdeeld.
Te Emnes heeft een belang-
rijke diefstal plaats gehad by een onbe-
middelden kleinen boer, die eenigszins
afgezonderd woont. Be man had twee
varkens afgeleverd en het geld, dat hij
daarvoor ontvangen had, gedeeltelijk in
eene kast geborgen, die zich in zijn huis
vertrek bevindt.
Met zyne huishoudster was hij naar
het veld gegaan om gras te snijden, toen
een dief, die zich waarschijnlijk in het
naburige hout verscholen had, van
gelegenheid gebruik maakte om zijn slag
te slaan. Door eene zijdeur, die anders
niet gebruikt wordt, verschafte hij zich
toegang tot de woning en ontstal den
armen man de som van vijftig gulden
Heden ontlastte zich boven
Oir8chot eene hevige onweersbui. Op het
midden van het dorp sloeg de bliksem
in eene woning, met het gevolg, dat eeno
oude vrouw, dicht bij het raam gezeten,
werd getroffen. Zij gaf nog teekenen van
leven, doch was een oogenblik daar
na overleden. Ook de geit op de stal
was dood. Een begin van brand
het dak was spoedig gebluscht.
(N.R.C.)
Zaterdag avond ómstreel
11 uur huurden twee jonge mannen te
Harlingen eene boot, om te gaan vis
schen. Bij het instappen kantelde de
boot, en de jongelieden vielen bij de
spoorbrug te water. De een wist aan
wal te komen, doch zyn kameraad kwam
om. Het lijk van den verdronkene is
Maandag opgehaald.
te danken, dat het kind in leven ge
bleven is.
De ambtenaar van het O. M. ver
klaarde, dat de vervolging, die hij had
eld, ten doel had, ingevolge art.
13 der wet van 27 Apriel 1884 te ver
krijgen, dat de persoon, die feiten pleegde
als hier het geval was, gevaarlijk worde
verklaard voor de openbare orde en zoo
iemand in een krankzinnigengesticht
worde opgenomen. Hij qualificeerde het
feit als poging tot moord, doch nam
dat bekl. niet toerekenbaar is, en vor
derde daarom, dat de bekl. voor een
jaar verpleegd zal worden in een krank
zinnigengesticht, op grond dat zij ge
vaarlijk is voor de maatschappij.
De verdediger van bekl. sloot zich
hierbij aan en concludeerde, dat de
rechtbank bekl. niet strafbaar zou ver
klaren en voorts ten baren opzichte zou
besluiten, zooals zij zal geraden achten.
Uitspraak Woensdag a. 8.
KQLGfólEN.
Rechtszaken.
Yoor de rechtbank te Middelburg
heeft Vrijdag terecht gestaan eene 29-
jarige moeder, J. B. geheeten, zonder
beroep en wonende te Kloetinge. be
schuldigd dat zij in de maanden Maart
en April 1890 te Kloetinge haar kind
Jannetje, oud ongeveer 6 maanden, op
zettelijk en met voorbedachten rade, op
verschillende tijdstippen, heeft doen in
slikken eens een grindsteen en vervol
gens telkenmale een spijker, met het
doei om het doel om het kind daardoor
van het leven te beroovende uitvoe
ring van welk voornemen echter alleen
daardoor niet is voltooid, dat die voor
werpen zich langs den natuurlijken weg
uit het lichaam hebben verwijderd.
De spijkers, ter terechtzitting aanwe
zig, waren vry groote draadnagels. De
voorwerpen werden het kind met de pap
ingegeven, de spijkers met ééae tegelijk,
met tusschenruimte vaneen paar dagen,
De vrouw bij wie de beschuldigde alf
kindermeid dienst deed, heeft tot vijf
malen toe een spijker in den luier van
het kind gevonden, en eens een steentje.
De beklaagde stond in hare woonplaats
Kloetinge bekend als niet wel bij het
verstand. Ook uit de verklaring van de
deskundige, die haar op last van de
rechtbank had geobserveerd, bleek, dat
aan beklaagde hare handeling niet ge
heel kon worden toegerekend. Zij stond
z. i. niet hooger dan een idioot, en be
hoorde gerangschikt te worden onder de
onnoozelen, die niet het volkomen zelf
bestuur over hare daden hebben. Aan
leiding tot die onnoozelkeid meende hij
te moeten vinden in hare geboorte uit
eene eveneens onnoozele, ongehuwde
moeder en in hare verwaarloosde op
voeding; van hare jeugd af was zij
bestedeling geweest. Wat het gepleegde
feit betreft was het alleen aan een sa
menloop van gunstige omstandigheden
De vorige mail liep tot 21 Juni. Thans
ontvingen wij de Sumatra-Ot., loopende
tot 26 Juni. De Atjeh kroniek van dit
blad bevat onder dagteekening van 19
Juni uit Kota-Radja omtrent de laatste
gevechten nog eenige nadere bizonder-
heden, waaruit hier het volgende is over
genomen.
Het zwaartepunt der atjehsche aange
legenheden ligt in den laatsten tijd nog
steeds te Edi.
Van 2 Juni af werden de vijandelijke
bentings geregeld door ons onder vuur
genomen; de artillerie, onder commando
van den luitenant Baermayer von Ba-
rienkhoven, deed menige granaat te mid
den der Atjehers springen, waardoor dez<
genoodzaakt werden, des daags de sterk
ten te verlaten en ze alleen des naehts
te bezetten. Dagelijks verloren de Mos-
lemins tien of twaalf man aan dooden
of gewonden.
Op 10 Juni kwam het 6de bataljon
infanterie te Edi aan en op 12 d. a.
tastte het in vereeniging met do lan
dingsdivisie der marine de vijandelijke
holen aan. Na een verwoed gevecht van
twee uren vielen alle bentings in onze
handen. De Moslemins lieten acht-en-ze
ventig dooden in onze handen achter
vele hunner gesneuvelden en al hun ge
wonden voerden zij mede; hun totaal
verlies wordt op minstens honderdtachtig
man geraamd. Ons verlies bepaalde zich
slechts tot zeven-en-twintig man gewon
den, waaronder de luitenant der infanterie
Swart, die een kogelwond bekwam en
de luitenant ter zee Van der Hegge
Spies, die door een klewanghouw licht
aan het hoofd gewond werd. Deze laatste
officier doodde eigenhandig zijne aanvaller
en nog vijt andere Atjehers; zijn onder-
hoorigen legden diens vijftien makkers,
die zich in de alang alang verborgen
hadden, neder.
Den volgenden dag deden de troepen
een tocht naar Edi-Tjoet, alwaar een
schermutseling tusschen de onzen en de
Atjehers plaats had; de bedoeling schijnt
Djolok-besar te bereiken en de vijande
lijke benting te Pedawa-Pontong voor
eerst ongemoeid te laten.
Op 5 Juni deden echter de hoofden van
Padawa-Pontong eene voorwaartsche be
weging en bemachtigden de benting der
Ediërs, welke gelegen is op den heuvel
Palawi en de controleurswoning te Edi
beheerschte. Den volgenden ochtend her
overden de onzen die sterkte na een he
vig gevechtde vijand nam in allerijl de
vlucht, vijftien dooden en eene groote
hoeveelheid oorlogsmaterieel in onze
handen achterlatende.
Onder de gewonden, die mede op de
vlucht sloegen, bevonden zich onder an
deren Njaq Gam, zoon van Toekoe Ti-
bang van het staatje Djongki; Njaq Sjam,
een voornaam hoofd van Simpang Anas
en Mohamad Ibnie, broeder van den Radja
van Perlaq. Njaq Gam is sedert aan de
bekomen wonden overleden.
Uit deze namen kan de gevolgtrek
king worden gemaakt, dat het verzet ter
Atjeh's Oostkust algemeen is en dat de
vorsten die aldaar onze soevereiniteit
hebben erkend en den eed van trouw en
gehechtheid aan het nederlandsch gezag
hebben afgelegd, niet anders dan onze
schijnvrienden zijn.
Ten einde het bezetten der heuvels
door den vijand te bemoeielijken of on
mogelijk te maken, hebben wij een blok
huis op den heuvel Panas opgericht,
hetwelk sedert betrokken is door een
officier en zestig bajonetten, gesteund
door twee vuurmonden.
Dagelijks wordt Padawa-Ponting door
ons uit de versterking te Edi met geschut
beschoten en Toekoe Laudang Baroe,
het hoofd van het door den vijand nog
steeds bezette gebied is, als verdacht vau
gemeene zaak met dezen gemaakt te
hebben, naar Kota-Radja opgezonden om
in de gevangenis aldaar kosteloos logies
en voeding te ontvaugen.
Bij de bestorming en inname van de
vijandelijks bentings op den heuvel Pa
lawi op 5 dezer bekwam de kapitein
Kuijk, nadat hij met zijne compagnie
twee bentings had ingenomen, een zon-
nestéek, die gelukkigerwijze niet van
zeer kwaardaardigen aard blijkt te zijn,
Genoemde officier is sedert eerst naar
Kota-Radja en daarna naar Batavia ver
trokken.
Padawa-Poentoeng zelf en de aan den
linkeroever der Edi-rivier gelegen ben
tings bevinden zich nog steeds in handen
der Moslemins; het tijdstip om die te
nemen, schijnt nog niet gekomen te zijn.
De krijgs-operation werden door den
generaal Van Teyn zei ven geleid.
De luitenant Koch, die in deze vlakte
belast was met terreinopname, is thans
Edi met denzelfden arbeid belast.
Het voornemen schijnt te bestaan om
van Edi af langs het strand een weg
te leggen tot Tamiang en wellicht
tot Deli om do Atjehers, die Sumatra's
Oostkust telkens verontrusten, des te ge
makkelijker te kunnen overvallen.
De goeverneur van Teyn bevindt zich
nog steeds te Edi en de overste Helder
man, sedert alhier van die plaats terug
gekeerd, is tijdelijk belast met het
westelijk militair commando.
De moeder van den Radja van Edi is
aldaar van Poeloe Pinang teruggekeerd,
medenemende een geldsom van vijftien
duizend dollars, ter bekoming waarvan
zij haar woning op dat eiland met een
hypotheek bezwaard heeft. Die som wendt
zij aan ter opkoop van peper en de door
haar reeds opgekochte peper vertegen
woordigt een zeer aanzienlijke waarde
en is bereids iu prauwen afgeladen. De
peper van andere pepei opkoopers is nog
niet in de prauwen geladen, hetzij om
dat zij bevreesd zijn dat het product
niet mag uitgevoerd worden, hetzij om
dat de Radja van Edi geen vergunning
tot weging daarvan wil verleenen.
Van Poeloe Pinang zijn mede te Edi
aangekomen drie Klingaleezen, die een
speciaal beroep maken van het schieten
van geld op peper,
Ligt in een en ander niet de grond
der tallooze klachten van den Pinang-
schen handel over benadeeling hunner
belangen door de sluiting der atjehsche
kust F
Door het bestuur te Edi is thans de
uitvoer van peper uit de Oostkust ver
boden tot tijd en wijle de rust aldaar
zal zijn hersteld.
Volgens geruchten moeten de verwik
kelingen, welke zich jaarlijks in de
vaste en pepermaanden in het edische
voordoen, aan den radja aldaar worden
toegeschreven, die zich niet zoude heb
ben ontzien, allerlei ongeoorloofde mid
delen aan te wenden om de peperprijzen
te drukken.
In den nacht van 3 op 4 dezer kwam
het oorlogsschip Merapi hier het bericht
brengen, dat een prauw met p. m. dertig
vijandige Atjehers van den vasten wal
op Poeloe Way was aangekomen om
het ons trouwe hoofd Toekoe Daoed van
Balohan andermaal te molesteeren, en
dat een andere prauw den volgenden
nacht van uit Gighon mede naar dat
eiland zou oversteken. Aan boord van
deze prauw zoude zich onder anderen
bevinden de beruchte Toekoe Oemar.
De Condor bracht dit bericht aan het
oorlogsschip Sambashetwelk vóór
koers naar Segli, ten einde de marau-
deurs te verschalken doch wendde na
het invallen van de duisternis den steven
naar Poeloe Way. Ter hoogte van de
Balohanbaai aangekomen, werden door
dat schip gewapende sloepen uitgezon
den een dezer, onder bevel van den
adelborst Van Lennep, kwam al zeer
spoedig een atjehsche prauw met gewa-
pen tegen, die dien officier zeer beleefd
mot „tabeh toean7' begroetten. Een paar
salvo's was het antwoord op die begroe
ting drie Atjehers werden bij die ont
moeting doodgeschoten, één werd ge
wond en twee anderen sprongen over
boord en aangezien dit plaats greep op
p. m. drie duizend mijlen van den vas
ten wal, is het zeer de vraag of de
zwemmers dezen wel bereikt zullen heb'
ben. De prauw zelve werd op sleeptouw
genomen en by het krieken van den
dag werden, bij onderzoek, daarin nog
vijt Atjehers gevonden, die zich schuil
hielden.
De daarin aanwezige oorlogsbehoeften
werden buit gemaakt en de gevangenen
te Olehleh aan het bestuur overgeleverd,
Op 16 dezer werd de spoortrein ter
hoogte van Lampermei gekomen, door
Atjehers beschotenslechts een Chinees
werd daarbij gekwetst.
De assistent-resident voor Atjeh'
Westkust, de heer RuysseDaers is per
Condor naar Troemon vertrokken om
Toekoe Dalam, een der hoofden aldaar,
naar zijn standplaats terug te voeren.
Het vermoeden, dat Toekoe Oemar
bij gelegonheid van een treffen met de
gewapende sloep van de Sambas zou zijn
omgekomen, heelt zien sedert niet bevestigd.
Integendeel, het gerucht liep, dat hij in
den naeht van deu 16en op den 17en
dezer met eenige bemande prauwen een
landing op Poeloe Way zou beproeven
de oorlogsschepen, welke dien nacht op
verschillende plaatsen dien toeleg moes
ten verijdelen, hebben echter geen enkele
prauw met Atjehers gezien.
Het bevel over de in deze wateren
aanwezige scheepsmacht werd dezer da
gen door den kapitein-luitenant ter zee
Lucardie overgedragen aan zyn rang-
genoot Van Broekhuy zeneerstgenoemde
is sedert naar Batavia vertrokken. Zr.
Ms. sa. Merapi heeft het station Edi
betrokken en Zr. as. Bali is thans vlag-
schip ter roede Olehleh.
De hoofdpanghoeloe te Kota-Radja
dezer dagen over Gighen naar Kemala
vertrokken, waarschijnlijk om in het
belang der pacificatie werkzaam te zijn
Naar Padang worden geëvacueerd, de
kapitein bij de militaire administratie J.
de Visser, die door de beriberi aange
tast isde lste luitenant der artillerie
Termijtelen de lste luitenants der in
fanterie Strandes en Van der Zwaan en
de kapitein der infanterie Van Maurik,
die allen afgelost worden.
De beriberi blijft nog steeds offers
eischencholera-gevallen deden zich in
den laatsten tijd zoowel aan den wal
als aan boord der oorlogsschepen voor.
De heeren Julius, Van der Hegge
Spies en Bijleveldt nemen in beterschap
toe. De laatsgenoemde is zoo goed als
totaal hersteld en dr. Van der Wal heeft
zijn functiën hervat.
PULUWK ÜVKltZlCllT.
Uit alle berichten die tot ons komen
over den opstand van het leger in Buenos
Ayres, blijkt dat men te doen heeft met
een goed georganiseerd en goed door
dacht verzet tegen de regeering. Hoewel
men, wij zeiden hot in ons vorig over
zicht reeds, niet al to veel onverdeeld
geloof moet hechten aan berichten uit
Midden-Amerika, zoo mag men toch
voorzeker aannemen, dat de opstand reeds
geduchte afmetingen heeft aangenomen.
Terwijl toch aanvankelijk de marine zich
onzijdig hield, heeft ook zij zich later bij
de opstandelingen aangesloten en de re-
geeringstroepen heftig gebombardeerd, als
mede het stadhuis en de kazernes van
de aan het goevernement trouw gebleven
militairen.
Niet minder zeker is het, dat men
Gighen kruiste over. Dit oorlogsvaartuig I hevig heeft gevochten, de telegrammen
zette vóór het vallen van den avondspreken zelfs van een verlies van 1000
man, geleden door de regeeringstroopen
maar de omstandigheid, dat in bedoeld
bericht met geen enkel woord gewao-
wordt gemaakt van door de opstandeling
gen geleden verliezeü, maakt den indruk,
dat het telegram van laatstgenoemden
afkomstig en daarom niet onvoorwaar
delijk te vertrouwen is. En niet alleen
de militairen staan tegen elkander over,
ook het volk en de politie beschieten el
kander in de straten.
Volgens een telegram ontvangen door
het parijsche blad le Gauloisis de
spoorwegverbinding met Buenos-Ayres,
nagenoeg geheel verbroken, evenals de
gemeenschap met Bolivia en Peru. Klaar
blijkelijk zijn de opstandelingen niet ge
steld op eventueele tusschenkomst van
naburige rijken en willen zij hunne
„kleine kwesties" liever en familie
behandelen.
Hier en daar is geplunderd, zooala te
Santa Fé waar de voor anker liggend©
schepen zijn leeggestolen en te Parana,
waar men alles wat waarde had uit het
emigratiekantoor heeft bemeesterd. Het
schijnt echter, dat dit niet het werk is
van de opstandelingen, maar van schel
men die wel weten dat het in troebel
water goed visschen is. Het stoomschip
Edam van de Nederl. Amerik. Stoomb.-
Maats., dat op het oogenblik van het
uitbreken van het oproer, in de haven
van Buenos-Ayres lag, is volgens een
telegram aan die Maatschappij, voor
eventueele aanvallen van plunderaars,
beveiligd.
Zondagnamiddag werd besioten tot een
wapenstilstand, welke tot Maandagmor
gen uur zou duren. Beide partijen waren
uitgeput door de onophoudelijke vecht
partijen van een gansehen nacht en dag.
Het laatste bericht is een Reuter»
telegram, dat Maandagmorgen ten 9 uur
uit Buenos Ayres is verzonden Het
vermeldt, dat president Colman, die
zooals wij gisteren berichtten naar Cor
dova was gevlucht, teruggekeerd is met
eene belangrijke troepenmacht en dat
(diensvolgens de wapenstilstand is ver
lengd tot dien middag 2 uur. Wat hier
uit is voortgevloeid, zullen voorzeker
nadere telegrammen heden berichten.
Het schijnt, dat ook andere regeerings-
mannen zijn teruggekeerd, om den kamp
voort te zetten. Zy beweren nu, dat de
revolutie mislukt is en dat de opstande
lingen zich weldra zullen moeten over
geven. Ook doen hunne berichten het
voorkomen, alsof de vloot aan de zijde
der regeering is gebleveD.
Tot zooverre de partijdige mededee-
lingen wat zeggen zij nu, die er bui
ten staan De groote pers, met name
de engelsche bladen, laten zich voor het
goevernement ongunstig uit. De Times
die groote mogendheid onder de dag
bladen, noemt het bestuur van president
Colman eene regeering van onbekwaam
heid en van verdorvenheid, waarbij om-
kooperij een groote rol speelde. De
Jfinancial News meent, dat Colman en
zijne ministers Europa met opzet on
kundig hebben gelaten van den ernstï-
gen toestand, door de europeesche pers
op een dwaalspoor te brengen en Daily
News gelooft, dat deze revolutie (die zij
rechtvaardig noemt) veel moorddadiger
zal zijn dan die in Brazilië, omdat het
volk zeer ontevreden is over het wanbeheer
van den president Colman.
In Guatemala is de opstand naar het
schijnt spoedig onderdrukt. Generaal
Barillas, president, heeft onmiddellijk
den staat van beleg doen afkondigen en
de hoofden van het oproer gevangen
doen nemen. Niettemin blijft daar na
tuurlijk de teestand moeilijk, al is het
waar, dat het leger van ISan Salvador
in een veldslag bij Chigo is afgeslagen
met een verlies van 600 man, terwijl
de Guatemalanen slechts honderd man
dooden hadden, waaronder twee officieren.
De telegrafische gemeenschap van Gu
atemala met Mexico is verbroken. Laatst
genoemde Staat zal zich naar men meent
te weten, in alle deze conflicten, die men
de midden-amerikaansehe crisis zou kun
nen noemen, onzijdig houden.
De turksche regeering heeft het besluit
betreffende de benoeming van bulgaarsehe
bisschoppen in Macedonië bekrachtigd,
en daardoor getoond niet in alle opzichten
lÖk, ongeveer drie jaar geleden, had zij er een gezien in de étalage
van een koopman.... zij herinnerde zich niet meer waar... zij was
toen een tijd'ang blijven staan en had de schilderij bewonderd.
Zij stelde voor een bron en op den achtergrond een plas, waarin
twee eenden rondzwommen; een jonge herder liet zijn schapen
daar hunne dorst lesschen; links zag men een grooten olm; de
zon drong door het gebladerte van den olm en een vroolijk, tin
telend licht speelde hier en daar op de kleeding van den jongen
herder.... het was alles leven, kortom prachtig
Maheurtier en Iriël dachten om niets dan om deze schilderij te
ontdekken en ze haar te verschaffen, tegen welken prijs ook. Zij
bezochten alle winkels in Parijs. lederen dag bracht men haar
een groot aantal landschappen van Corot, Troyon, Diaz, Daubigny
enz. Zij zond deze prullen steeds terug
Zij verloren den moed en moesten bekennen, dat zij overwon
nen waren, toen zij zich eensklaps iets herinnerde. Zij wist het
niet zeker, maar zij meende zich te herinneren, dat de naam, die
onder op de schilderij stond, eindigde met un, als die tenminste
niet op in eindigde.... Oogenblikkelijk de namen gezocht, die dezen
uitgang haddenTromentin, Amédü Julien enz. Maar ook dit
leidde tot niets.
Eindelijk kwam men bij een niet veel beteekenenden koopman,
Melchior geheeten; hij dacht eens na en krabde zich achter
de ooren.
„Gij aegt, een olm aan den rechterkant vroeg hij aan Ma
heurtier.
„Neen, aan den linkerkant, het is een zeer groote olm."
„Een herder, die de schapen naar de drenkplaats brengt?"
„Dat is tenminste ongeveer de besehrijving, die men er mij van
gegeven heeft."
„Goed, ik zal het eens nazien."
Hij raadpleegde een zijner boeken.
„Ja," zeide hij, na eenige bladen te hebben omgeslagen; „hier
staat het vermeld; de schilderij is van een zekeren Syramin."
„O, eindelijk!" riep Maheurtier uit.
Deze uitroep zou hem veel geld gekost kunnen hebben, maar
de koopman bezat de schilderij niet meer.
Melchior keek het in zijn boek na„Verkocht aan den markies
de Blave."
„Dien ken ik zeer goedl" riep Maheurtier uit en verliet haas
tig den winkel.
De markies had de schilderij gekoeht, niet omdat hij ze als een
meesterstuk beschouwde, maar omdat het een der eerste proeven
mocht heeten van een jongeling, wien, volgens zijn meening, een
groote toekomst wachtte.
Hij bemerkte oogenblikkelijk hoe vurig Maheurtier naar het be
zit van de schilderij verlangde en wilde het bewuste stuk
slechts afstaan in ruil voor een Rembrandt. Zegevierend keerde
Maheurtier naar de rue Montaigne terug. Antoinette drukte hem
de hand en bedankte hem met warmte. Zij sloeg de schilderij
aandachtig gade; deze was prachtig. Maheurtier en Iriël geraak
ten ook in verrukking, zeer verheugd, dat zij zoo vroolijk en
dankbaar was. Slechts haar teekenraeester bekeek het schilder
stuk met een veraehtelijken trek om de lippen en veroorloofde
zich eenige kritische opmerkingen; hij werd dadelijk tegengespro
ken; hij had er geen verstand van; het was uit afgunst, dat hij
dit zeide, bovendien had men zijne lessen niet meer noodig. Hij
werd vervangen door een schilder zonder eenig talent, maar die
zyn standpunt beter inzag.
Wordt vervolgd.)