tweede blab
DE BRIEF.
FEUILLETON.
Tante Hermine.
BEHOOBENDE BIJ
zaauljem's dagblad
VAN
Maandag 20 October 1890.
Naar het fransch
GEORGES OHNET.
De rauwe toon der chineesche trom
petten klonk over de heuvelen van Lang-
Song, de lichte wolkjes der geweersalvo's
ategen op in de lucht, die verhit was
door de brandende stralen der zon. De
salvo's der artillerie volgden elkander
sneller op en de reserves van Négrier
wachtten in zenuwachtige spanning het
oogenblik van den aanval af. Achter een
verhooging van het terrein, vóór de ten
ten van de legerplaats, had een afdeeling
mariniers zich opgesteld. De officieren
zaten op den raüd van een uitgedroogde
sloot en volgden met aandacht de sol
daten, die voorwaarts marcheerden met
den onstuimigen moed, die hen kenmerkte.
Geen woord werd er gesproken in de
gelederen van hen die strijden gingen;
het was de ernstige gemoedsstemming
van lieden die heldhaftig hun plicht gin
gen vervullen.. Nochtans kwam een sol
daat, die achtergebleven wasin den
looppas terug; hij bereikte zijn peloton
en buiten adem zeide hij tot een zyner
gelijken in rang:
„Guillot, er is een fransche post aan
gekomen; er is een brief voor je....*
„Een brief!* herhaalde de soldaat met
van vreugde bevende stem. //Maar waar
is hij?"
„In handen van den wachtmeester.*
De soldaat wendde zijne smeekende
blikken tot den luitenant die het peloton
aanvoerde.
„Ga hem halen,* zeide de offieier.
En hy voegde er binnensmonds bij
„Arme kerel, wanneer de Chineezen
hem zoo aanstonds het licht uitblazen,
zal hij toch ten minste tijding van zija
familie hebben gehad.*
„Houd mij» geweer even vast, Bou
langer, ik kom dadelijk terug.*
En ijlings snelde de soldaat naar de
tenten.
Guillot en Boulanger waren onafschei
delijk, de eerste was geboortig uit Tvetot,
de tweede afkomstig uit Parijs. Zoowel
geestelijk als uiterlijk verschilden zij ge
heel van elkander. De Normandiër was
blond, bedaard, zacht en onderworpen;
de Paryzenaar bruin, levendig, opvliegend
en praatziek. Zij waren denzelfden dag
in dienst getreden bij 't zelfde regiment.
Boulanger had Guillot terstond in de
maling genomen. Die lompe jongen met
dat rossig blonde haar mishaagde hem;
hij kon geen melancholie dulden naast
zijne vroolykheid. Den eersten avond
vond de Parijzenaar, die met de oudge
dienden een vroolijken avond in de kroe
gen van Brest had doorgebracht, hem bij
zijn terugkeer in dechambrée wijselyknaar
bed gegaan en hij riep uit: „O, die slun
gel, wij moeten hem eens wasschea.*
„Kameraadkwel mij niet,* zeide
Guillot met zijn zachte stem, ik ben
niet wel.*
„Heb je daarom niet de ronde van de
korporaals en de sergeants betaald
Welnu we zullen ze op je ly f verhalen
En in een oogwenk hadden de man
nen het bed onderstboven geworpen en
de Normandiër stond midden in het groote
vertrek, in zijn hemd. Men had hem by
de armen gegrepen; hij scheen niet ge
neigd om zich te verdedigen. Hij zag
zijne kameraden met een ontstelden blik
aan, die hem met hnnne groote schoenen
in de hand, dreigend omringden. Intus-
scken ontdekte Boulanger, dio de lakens
wegschopte, welke op den vloer gevallen
waren, een klein vierkant stukje carton,
dat onder de kussensloop verborgen zat,
hij greep bet on lachende riep hij uit:
„O, een portret! Dat is van je liofjo,
nietwaar Guillot?*
En hij duwde hem triomfantelijk hot
voorwerp onder den neus.
De Normandiër verbleekte, zijne oogen
verdwenen onder zijne wenkbrauwen, hy
deed een plotselingen ruk, bevrijdde
zich en, zich op don Parijzenaar wer
pend, lichtte hij hem met de «ene hand
van den grond en ontrukte hem met de
andere het portret. Alle anderen hadden
zich woedend op den Normandiër ge
stort. Hy schudde hen van zich af
gelijk een wild «wijn, dat door de honden
wordt besprongen. De zware vuisten van
den wanhopigen Guillot vielen als ha
mers neer. En ternauwernood konden de
twaalf hem overmeesteren.
De Paryzenaar had in zijne woede een
plank genomen en onder een vloek be
diende hij zich ervan als een wapen om
zijn verwoeden tegenstander, waarmede
men zoolang werk had, neer te vellen.
Guillot stortte met een gapende woudo
aan 't voorhoofd ter aarde. De aanval
lers deinsden terug, geheel ontnuchterd.
Het bloed vloeide over het gelaat van
den Normandiër.
„O, mijn God,* riep Boulanger uit,
terwijl hij zyn plank liet vallen, „is hij
dood
En even vlug om hem te helpen als
hij was geweest om hem te treffen, lichtte
hij den armen jongen op, legde hem op
•en bed en wiesch hem het hoofd met
koud water. Na verloop van eenige oogen-
blikken kwam Guillot bij en zyn tegen
stander herkennende, zeide hij op zwak
ken toon
„Ah, Parijzenaar, je hebt me erg ga-
raakt.... En ik had je toch niets gedaan...*
Hij trachtte de hand onder het kussen
te schuiven....
„Zoek je dat?* vroeg Boulanger, hem
het portret toereikendewaaraan een
druppel bloed kleefde.
Een glimlaeh verhelderde het gelaat
van Guillot.
„Ja,* zeide hij, „dank je....* Daarna
vervolgde hij: „Het is my veelwaard....
Het is van mijn meisje.*
„Slaap, arme kameraad,* zeide de Pa
ryzenaar zachtjes, „en vergeef my....*
Alle soldaten gingen naar bed, alleen
Boulanger bleef dien naeht waken bij
den gewonde.
Van dit eogonblik af beminden beiden
elkander als broeders. Guillot vertelde
aan Beulanger zijne liefdesavonturen met
de schoone Madeleine, de doehter van
baas Zéphyre, den paekter van Basc-
Mesnil. Zij had beloefd op hem te znllea
wachten, ofschoon hy de zeen was van
een eenvoudig metselaar. Zij scheef hem,
en als de wachtmeester risp: „Guillet,
een brief,* werd de Nermkndiër dol van
vreugde, hy sloot zich op om de kost
bare regelen te lezen; vervolgens hij
hij er lang van had genoten, riep hy
zijn vriend en gaf zich het genoegen, ze
met hem over te lezen. De Parijzenaar
kende, deordien hy Guillet telkens van
zijn land, van zyne vrienden, van zijne
familie hoorde spreken, dien hoek van
Normandië, alsof hy er gewoond had.
De weg van Yvetwt naar Base-Mesail
was hem bekend. Hij velgde Guillot door
het gouden graan, langs do grasvlakten,
waarin de beesten zich koesterden ia de
zon. Hy zag er de gebouwen der pacht-
heeve en het bosch, waarin op een zomer
avond de beide jongelieden elkander trouw
haddon gezworen. Evenals zijn vriend,
was hij jaloersch op den neef van Ma
deleine, den slager Dumontier, die het
hof maakte aan hel jonge meisje. Ba
toen hy Guillot nadenkend en stil vond,
met starenden blik, riep hy uit: „Bin
nenkort neem ik myn ontslag en ik
zal dien schurk van een slager de hersens
inslaan.*
Reeds aehttien maanden waren zy in
dienst, toen ep een morgen in het kwar
tier de tijding de ronde deed, dat het
bataillon naar Tonkin zou vertrekken.
Dat was een bliksemslag voor Guillot.
Frankryk verlaten, dat was de afstand
vergrooten van haar, die hij beminde.
Te Brest was hij reeds ver by haar van
daan en misschien was de lucht, die hy
inademde, gestreken over de grasvlakten
van Basc-Meauil, vermengd mot den gt>ur
der appelbloesems. Maar da zee over
steken, naar een andere wereld, dat was
de vergetelheid, de dood. Hy had nog
'juist den tijd gehad naar zyn land te
gaau om afscheid van zyn vader te ne-
I men en in een laatste omhelzing had hy
ran Madeleine een gelofte gekregen van
onwankelbare getrouwheid. Hij was naar
zyn korps teruggekeerd, droevig maar
kalm, en had zich met zyn vriend in
gescheept.
Ea sedert een jaar, onder een ver
schroeiend klimaat, in de moerassen, is
do borgen, steeds op 't pad, des daags
en des nachts, streed hij dapper, maar
zonder wrok. Hij had niet, zooals de
Paryzenaar, van die opwindingen, die ia
bloeddorst overslaan. Hy verdedigde
slechts zijn leven, dat aan Madeleine be
hoorde.
Gedurende de eerste maasden had het
jonge meisje hom geregeld geschreven,
vervolgens waren hare brieven zeldzamer
geworden. En nu waren er verscheiden
weken verloopen, dat Guillot iets ont
vangen had. Hij werd van dag tot dag
somberder. Boulanger, die do grappen
maker van de compagnie was, dead alle
pogingen om zijn vriend op te beuren.
De Normandiër bleef afgetrokken, stil,
terneergeslagen, alsof hy een voorgevoel
had dat er iets treurigs voor hem ge
beurde, op duizenden mijlen afstand, aan
den rand van die groenondo vlakte, onder
de groote beuken, in een lachende hoeve,
waar hij zich een gelukkig leven had
gedroomd. Hij at weinig, sprak niet meer,
lette slecht op zicbzelven en veroor
zaakte Boulanger ernstige bezorgdheid.
En dat alles omdat ar gaea brief kwam.
Maar eindelijk was er e«n gekemen
En de Paryzenaar, verrukt, den slag
vergetendedie op een paar honderd
meters vandaar geleverd werd, was op
gewonden, laohte, en drukte aieh op alle
wijzen uit met al het vuur, dat hy terug
gevonden bad. In de verte zag hij zijn
vriend laDgzaam terugkomen, als ver
slagen. Hij ging naar hem toe.
„Welnu, die brief, hebt gij hem?*
„Ik heb hem.... Maar hy is niet van
Madeleine.... Hij is van mijn vader....
Eb, zoudt gij het geleoven?.... ik heb
hem niet durven openen....*
In zyne oogen stond een angst te lezen,
die den Parijzenaar van zya stuk bracht.
„Kom, wees nu goen ezel,* zeide hij,
„on haast je, want zoo meteen gaat het
er op los.*
Guillot slaate een zucht, met een plet-
telinge beweging versehenrde hij de en
veloppe en, zich op een steen nederzet
tende, begon hy te lezen.
In de vlakte, die bedekt was met grijs
achtige xozestruiken, begon de strijd met
nieuwe woede. De zenen van het Hemel-
scho Rijk hadden hunne aanvallende hou
ding hernomen en marcheerden vooruit,
onder het uiten van luide kreten. Een
mandarijn te paard leidde den aanval en
de lucht was zeo helder, dat ondanks
den afstand, de gouden galens van zyn
blauwe kleeding duidelijk ziohtbaar waren.
De Normandiër, die langzaam de greve
letters spelde van hot vaderlijk schrift,
had op zachten toon gelezen
„Mijn waarde zoon, dit schrijven ver
laat my in goede gezondheid en ik hoop
dat het met u eek zoo zal zijn. Er is te
Bosc-Mesnil iets gobeurd, waarvan ik u
kennis moet geven, want het zal uwer
niet meer waardig zijn te schryven aan
de juffrouw van meester Zéphyre. Zy
heeft geen geduld gehad op u te waoh-
ten.... Zij schijnt het met kaar neef Du
montier eens te zyn. Mijn arme jongen,
blijf kalm....*
Zonder te eindigen, gleed het papier
uit de bevende vingers van den soldaat
en viel op het zand. Guillot slaakte geen
zucht. Hij word slechts erg bleek, het
zweet parelde op zijn voorhoofd, zijne
oogen openden zich wijd, als aangetrok
ken door een schouwspel, waarvan zy
zich niet konden losmaken.
Zoo verscheen hum als in een vizioen
do kleine dorpskerk, omringd door hut
donkure gebladerte der beukeu. Een stra
lende zon vergulde de torenspitsde
klokken luidden uit alle macht en langs
den weg van Yvetot kwam een vroelijke
stoet. Aan 't hosfd liep een meisje in
't wit gekleed, hangende aan den arm
haars vaders. Zij had roode wangen en
blond haar, hare blauwe oogen straalden
van vreugde. Hare bloedverwanten en
vrienden kwamen achter haar en zeiden
„Wat is hij gelukkig, die Guillot, hy
heeft gehüwd die welke hy aanbidt! O,
die goede jongen, hij heeft het wel ver
diend, hij is uit Chiaa teruggekomen,
als sergeant, ea met de medaille Door
de groots deur werd plotseling het ver
lichte koor zichtbaar, de geestelijke stond
aan 't altaar, en het kerkorgel, door den
schoelmeesLar bespeeld, liet zijne tonen
hooren. D« stoet trad binnen en de weg
was weder verlaten.
De soldaat bracht de hand aagstig aan
het voorhoofd en aan de ooren, en meende
verwarde stemmen te hoeren, dio hem
riepen. Was hij niet de bruigom? Wat
dood hy daar, onbeweeglijk, su dat Ma
deleina al io do kerk was? Hy stond
op, plotseling kwam de gedachte aan de
werkelijkheid bij hem op. Op eenige
schreden afstand ontdekte hij zijnu zwij
gende kameraden. In plaats van het gelui
der bruiloftsklokken, herkende hij het
kanongebulder, kij zag zich verre van
de zijnen, verlaten, verloren; het schoen
hem toe alsof er zich voor hem een diepe
en donkere opening bevond, waarin hy
slechts zyn leven had te werpen
Des avonds, in een afdeeling van het
veroverde fort, lag Guillot onder de ge
wonden, die uil den slag herwaarts wa
ren geveerd.
Helder wakker lag hy op oen bed van
malsbladea. Naast hem was Bonlanger
gezeten, die zijn hand vasthield. Hij had
zyn vriend aan den voet der bedekkin
gen opgenomen, op welke hij hem zich
alleen had zien werpen, als met de ra-
zerny om zich te laten doodan bezield.
De majoor had stilzwygend het hoofd
geschud.
En de Paryzenaar, zyne blikken af
wendend, trachtte zyne tranen te ver
bergen.
„Wij moeten afscheid nemea, arme
vriend,* zeide de gewonde met heoaohe
stem.
„Komaan. Gn zult wel weer herstellenl*
Guillot glimlachte droevig:
„Neen, ik ga sterven.... en ik heb
willen sterven."
„O, mijn God,* snikte Boulanger. „Ik
heb wel gezien, dat gij als dol waart...
Wat stond er dan in dien verwensohten
brief?*
De gewonde trok uit zijn uniform een
verfrommeld papier, dat met bloed was
bevlekt.
„Lees... Ge zult zien.*
De Parijzenaar wischte zich de oogen
af, om beter te kunnen zien, en riep uit:
die valsche meid!*
„Neen,* zeide de Normandiër, „vloek
haar niet, men moet toegeeflijk zyn. Ik
was te vor, weet ge. Wist zij dat ik
ooit terug zou komen Nu is zy ge-
getrouwd en ik wilde dat zij ge
lukkig zou zijn.... Wanneer z$ soms
mocht denken, dat ik om haar gestorven
ben, zal haar dat zeker verdriet doen.
Beloof mij dat zy het nooit zal wet«n.*
De Paryzenaar, die zyn snikken be
dwong, antwoordde niet.
„Beloof het mij hernam Guillot
met een smartelijke aandoening en ik
zal gerust sterven.*
„Welnu, ik beloof het u.*
Een glimlach verhelderde het gelaat
van den verwondehy slaakte een
lichten zucht ea stierf.
1111\ N 55 X L
Naar men verzekert, kooit
het voorstel, door den minister van Ko
loniën aan de Billiton-maatschappij ge
daan ter beëindigiog van het concessie-
geschil hierop neder, dat de onderne
ming voortaan jaarlyks in dan vorm van
cijns aan liet goevernement zal opbren
gen 10° o van het bruto-produot, zijnde
7% meer dan thans wordt geheven, en
verder dat, wanneer de Maatschappij
meer dan f 500,000 winst maakt, van
dit meerdere 50°/o, alzoo de helft, aan
het goevernement van Ned. Indie zal
worden nitgekeerd.
De postkantoren in plaat-
sen, waar do directeur tevens met het
telephoonkantoor is belast, zijn voortaan
aangewezeu voor de aanneming en uit
betaling van telegrafische postwissels, op
denzolfden voet als postkantoren in plaat
sen, waar een rijkstelegraaf-kantoor is
gevestigd.
Het congres te Antwerpen
is gesloten met een rede van den Mi-
nistor van Justitie Lejeune, die hoopte
dat het congres op geaette tijden in
België zou bijeenkomen. Vooraf had
men zich vereenigd met de cenclusiën
der tweede afdeeliag, betreffende de
bescherming van gevangen en ontslagen
veroordeelden, volgens welke die be
scherming het werk behoorde te zyn van
het particulier initiatief, alleen zedelijk
ea in bizondere gevallen financieel door
de Regeering gesteunddat het verlee-
nen van geldelijken onderstand aan de
bedoelde personen uitzondering moest
zijn, en dat bescherming zieh ook be
hoorde uit t» strekken tot de leden van
hel gezin des veroordeelden, enz. Maan
dag bezochten de leden van het congres
de bedelaarskolonie Merxplas in de
Kempen, welke modelinrichting 1200
heclaren beslaat en waar 4000 bedelaars
en landloopers levensonderhoud, voedsel,
toezicht en leiding vinden. Prof. Bene-
dikt van Weenen onderzoohl de schedels
van eenigen der verpleegden en lekte,
op grond van zija ervaring, van de
personen verrassende medodeelingen uit
over hun vorleden, hun bloedverwanten
enz. De hoor Rethaaa Maoaré, van
Haarlem, nam het woord, om, ia naam
der buitonlandsche leden, hun bewoade-
dering veor de modelkolonie uil te
spreken.
In de Vr ij dagmiddag gehou
den j&arlijksohe algemeene vergadering
der Zuiderzee-vereeniging is door den
voorzitter, den heer Buma, een overzicht
gegeven van de in het afgeloopen jaar
volbrachte werkzaamheden en de nage
dachtenis gehuldigd van de overleden
bestuursleden Lewe Quintus, Van Ercke-
lens en Boavy. In hunne plaats wer
den benoemd de heeren J. F. Bakker,
J. A. van der Breggen, te Waddingaveen
en Hulst, te Genemuiden. Blijkens mede-
deeling van den penningmeester sluit de
rekening met een saldo van f23,280. De
ontvangsten beliepen 65,648, de uit
gaven ƒ22,358. De begrooting voor het
volgend jaar, sluitend in ontvangst en
uitgaaf tot een bedrag van 15,150, werd
evenals do rekening over het afgeloopen
jaar, goedgekeurd.
De „Vereeniging voor han
del en nijverheid* te 's-Hage heeft zich tot
den minister van Waterstaat, handel in
ny verheid gewend met een adres, waarin
zij met betrekking tol het wetsontwerp
op de posterijen verzoekt daarin op te
nemen de heffing van een plaatselijk
pert ad 2^ cent voor brieven tot een
maximum-gewicht van 15 gram het
plaatselijk port voor gedrukte circulaires,
pryseouranten «nz. te verminderen tot
i cent voor «en maximum-gewicht van
25 gramde bestaande bestelkaarten
voor den boekhandel, welke tegen een
port van 1 cent kunnen worden ver
zonden, voor den handel in het alge-
gemoen te willen invoerenvoor het
aanteekenen van brieven en stukken
zonder waarde een recht ad 5 cent aan
te nemen, en hel postverkeer met de
Naar het fransch,
van
JACQUES NORMAND.
(Slot.)
„Bedenkt u wol, burgeressen. Door verraders te verbergen, vyaa-
dsn des volks, weet ge wel waaraan ge u daardoor blootstelt?*
Het was verschrikkelijk, myn jongen, dat verhoor te midden
▼an die mannen, die ons de blikken deden nederslaan, tot op den
bodem onzer ziel lazen
Ik begreep, ik gevoelde dat mevrouw Maréchal hare krachten
▼erloor, dat alles verloren was. Reeds bewoog zij bare lippen....
Zij wilde het woord nemen,... Ik liet haar daartoe den tijd niet,
e"i al mijne stoutmoedigheid verzamelende, zeide ik: Daar ge twij
felt, burger commissaris, laat dan alles doorzoeken. Ik zal u ge
leiden, waarheen ge wilt.
Bij deze verzekering aarzelde hij, en ik meende dat hij van alle
gedachten aan vervolging af zou zien, toen een stem zeide:
„Ik geloof dat daarboven wat aan de hand is geweest, daar,
aan dien kant!*
Een soldaat, ongetwijfeld degene, die 's nachts ontwaakt was,
een klein mannetje met een ongunstig uiterlijk, wees met de hand
naar de nis en de deur van den graanzolder. Aller blikken wend
den zich naar boven en ik beefde op mijne beenen.
Ik dacht aan de ongelukkigen die daar waren, achter die deur,
zonder wapenen, zonder eenige verdediging, hoorende wat er werd
gesproken. Ik vloekte het denkbeeld, dat ik hun verzoek had in
gewilligd, hen verborgen had. Buiten zouden zij even groot gevaar
hebben geloopen, zonder dat ik erbij betrokken was geweest....
Zy hadden kunnen worstelen, ontsnappen, vluchten, weet ik het
al? maar daar, daar, dicht bij my, door myn schuld.... Het was
verschrikkelijk, ik gevoelde dal ik gek werd....
Na snel den soldaat te hebben ondervraagd o, hoe gaarne
zou ik hem gedood hebben, de ellendelingwendde de commis
saris zich tot mij.
„Welnu, burgeres, daar gij het voorstelt, zoo dien ons voor
gids. Breng ons naar boven, naar die deur.... Een graanzolder
ongetwijfeld
Ik gaf een bevestigend teeken. Ik zou niet hebben kunnen spre
ken, het was of mijn keel werd toegenepen.
„Eenige mannen met mij, vooruit!*
Toen kwam, mijn kind, het verschrikkelijkst oogenblik. Ik had
een kracht noodig, die ik gevoelde niet te bezitten, om niet in
zwytn te vallen. Intusschen wist ik mij staande te houden en
richtte my naar de trap, die naar de nis leidde, die trap, welke
ik eenige uren te voren met de vluchtelingen beklommen had. De
commissaris volgde my op de hielen, vervolgens de kapitein en
verscheidene soldaten.
Wat had ik nog t« hopen, nu ik gehoorzaamde? Om de Giron
dijnen te redden, had er een wonder moeten gebeuren. Maar ik
wilde tot het einde toe strijden en dan, ronduit de waarheid ge
zegd, wist ik niet meer wat ik deed. Ik handelde als een automaat.
Men had my gezegd daarheen te gaan, ik ging daarheen, en
meer niet.
Weldra kwam ik aan de nis. De commissaris volgde mij met
moeite, wegens zyn zwaarlijvigheid. Hy scheen bovendien zeer
onhandig en zyn dikke persoonlijkheid hinderde hem.
Toen hy boven op de trap was en de nis bemerkte, waarin ik
reeds een of twee schreden had gezet, bromde hy:
„O, o, wat is dat nauw.*
Hy aarzelde. Maar hy zag beneden alle soldaten, die kern met
het gelaat naar boven gewend, aanstaarden. Door eigenliefde ge
prikkeld, volgde hij mij langzaam, leunende tegen den muur, met
tallooze voorzorgen voet voor voet verzettend. Ik verzeker u, dat
als de toestand niet zoo verschrikkelijk was geweest, ik werkelijk
zou hebben moeten lachen. Maar daar had ik waarlijk geen
lust toe!
Op dat oogenblik pijnigden twee gedachten mij het hoofd. Wat
moest ik doen?.... Of snel vooruitloopen en mij bij de ongelnkki-
gen voegen, om met hen te sterven? Of mij naar beneden, het