EEMT WANHOPIGE DAAD.
TWEEDE BLAD
UIT INSULINDE.
Hollandsche begrippen over Indische
Toestanden,
BINNEN I. A NI).
FEUILLETON.
BEHOORENDE BIJ
uaaklem'8 dagblad
van
baandag 3 November 1890.
Het zal nu ongeveer oen jaar geleden
zijn, dat ik in de gelegenheid werd ge
steld eene lezing bij te wonen, een po
pulair praatje over de Dajakkers. Of
schoon ik uit don aard der zaak niets
nieuws voor mij verwachtte ik heb er
al zeoveel over gelazen en gehoord van
myn baboe ïïedwig, een dajaksche vau
geboorte, giog ik er toch he®n om
eens te hoeren, wat of de geachte «pre
ker alzoe te vertellen had. Do aaal was
stampvol on toen de toreaklok zeven uur
sloeg, zag ik een klein manneke met
ietwat brutale ©ogen ®n niet sterk be
groeiden schedel het spreekgestoelte be
klimmen. Men vertelde i®y, dat hij zser
geleerd was on zeer pikant kon spreken,
dat d® toehoorders aan zijn lippen his-
gea dank zij zijtae verbazende aantrek
kingskracht, ©n dat zy steeds voldaan naar
huis gingen.
Bij 'a mans binnentreden vorBtenaden
de verschillende stemmen en ons driftig
mannetje bewoog zyn lippen. Ik zocht
een plaatsje zo© dicht raogely'k naar vo
ren en spitste de oore». Eerst kregen
wij zoowat eeao geographisehe beschrij
ving, waarin het nog al stroomde en
zwierde, daarop eene geologische, dia niet
verder ging dan 500 Meter beneden des
beganea grond en tea slotte volgde boel
statig de ethnographische, voor mg het
belangrijkste gedeelte der voordracht. En
nu zal de leaer wellicht verwachten, dat
ik eene kritiek ga schrijven over wat ik
hoorde. Dat is myn bedoeling niet, ia
de eerste plaats, omdat het thans niet
op mijn weg ligt en in de tweede plaats
omdat ik in wetenschappelijke ontwik
keling ver achter sta by het in geogra
phic gediplomeerd en in Rhetorics. ge
promoveerd mannetje met zy» pittige
oogea ea trippelend loopje. Maar het is
mij alleen te doen, ©m myn verbazing
uit te drukken over de verkeerde voor
stellingen, die ik op dien avond van de
Dajakkers hoorde geven. En zooals dat
geleerd mannetje, zya er een massa ge
leerde mannetjes in Holland, die, hetzij
met de pen, hetzij met het woord, ver-
bazead veel weten te vertellen van den
Oost-Indische» Archipel ®n zijne bewo
ners, zeodat zelfs een Oostindiër, zooals
mija persoontje, er over verwonderd staat,
hoe ieaaand, die nooit in die tropische
gewestea heeft verkeerd, vertelseltjes weet
op te dissckeia, die zoo vernuftig in el
kaar zij sa gezet, dat de waarheid zich
heeft laten verleide» er haren stempel op
te drukken! Traagt men nag, hoo kemfc
mea toeh aan zulke onware begrippen
Wel, 't antwoord is zeer eenvoudig. Ons
mannetje heeft professor A. geraadpleegd,
maar professor A. heeft het weer van
docent B. en decent B. weer va» mijn
heer C., ag«heer G. is ingelicht door
mevrouw B. en dfcz© heeft 't van eene
oude afgeleefde baboe Mina, die toch
niet zegt, hoe de vork ia don steel zit.
Baboe Mina jokt en bygevolg krijgen
wy eenen aaneeageaehakelden keten van
leugens, waarvan de laatste doer voort
durende aan wassing grooter is dan de
eerste. En 'fc ware va» 't zaakje? Dat
gaat saet baboe Mina in 't graf! ia Jt
eeuwig zwijgende graf!
En alsof 't woord en 't schrift neg niet
voldoende zija, om valsohe voorstellingen
in 't levea te roepen, heeft men bedry-
vwa ef toestanden in beald gebracht, die,
natuurlijk geproduceerd overeeikemstig
die vertelseltjes, het gestadig voort woe
keren dier valsehe begrippen niet weinig
in de hand workon. My komt op dit
©ogenblik voor den geest een© voorstel
ling va» eene groep aoafioenscbuivers.
ierwjjl de rook uit hunne pijpen opstijgt i
Ik voeg er bij, dat dio heertjes er tame
lijk welgedaan uitzagen o» voor amfïoeB-
sehuivers rojaal gekleed! Wanneer de
teekenaar een amftoensohuiver in natura
had aanschouwd of voorzien was geweest
van eene goede naar waarheid opgestelde
fe&achryving, welnu daa had hij u eene
uitgemergelde meDSchengedaante uitge-
teekend, een geraamte met slechts een
schraal stukje lijnwaad om de lendenen
ea een pijpj® in den mond zonder d«n
noodiottigeu rookdie esnen onnoozelen
Javaan zou doen denken aan ©ea nage
bootst©» Merapi-krater Zoo herinner ik
mij ook nog uit de leaiag vara 't sinds
diwn tijd voor mij onsterfelijk mannetje,
dat hij met een verbazend gevaar ver
telde, hoe do Dajakkers op hu® snel-
tOGhteia, d. w. z. tochtea, dia ondernomen
worden, om eenigo koppen te snellen,
de hoofden hunner vijanden athakkea
met 1 slag, zegge écu enkelen slag. Ons
maanetje jokte, maar hij jokte in com
missie, want 'fc zelfde staat in een geschrift
van een hollandsche» professor ia de
Indische Taal-, Laad- en Volkenkunde!
Cari Bock, die een werk geschreven heeft
over de Dajakkers, zal 't u anders weten
te vertellen en de schedels in onze Eth
nographische Musea logenstraffen d© be
wering van desa professor, onzen geograaf.
Doch duid het haa niet ten kwade, want
gelijk ik het boven heb uitgelegd, hebben
zij het bij overlevering, bij gerucht, cha-
bar angin (oen met den wind aaagewaaid
bericht) z©u de Maloier zeggen. Als onze
spreker dus weer ©ver de Dajakkers wil
spreken, laat hij dan eerst 't werk van
Cavl Bock raadplegen.
Ik laat thans dea geograaf aan zyn
eigen lot over, om den lezer bekend te
maken met nog eenige andere zaken,
waaruit hij ka» zien, hoe men soms raar
over onzen Oost kan denken.
In den examentijd stond ik aan een
boekenstalletje te Amsterdam in de chaos
van geschriften, die op een tafel lagen
uitgespreid, te snuffelen en al wroetende,
om myn „dorst maar wijsheida te les-
scheu, viol myn oog op een Verslag vaa
eeia Missionary-Society te Amsterdam,
Ik keek het «ven in ea zag op een blad-
zyde de opsomming van goederea, opge
zondes door eenige welwillende dames
in eea kist ik bedoel de goederen
naar een zendingspost. Onder den cu=
rieueen inventaris stond o. a.
„12 paar gebreide wollen housen voer
de Javaantjes."
Vergeet niet, waarde lezer, dat de
Javaantjes leven in een gemiddelde tem
peratuur van $5° Fahrenheit! Ik geloof
ten stelligste, dat de Javaantjes de kou
sen hebbes uitgehaald en gebruikt voer
vliegertouw
Wilt gij nog moer feiten?
Iemand, in Oosfc-Iadië geweest, vertelde
met den aaeest mogelyken ernst, dat de
Javanen eiken avond met e«n flambouw
onder hunne slaapbanken-b alé-balé-
zwaaien, om de muskieten te verdrijven
en dat de javaansche kinderen belletjes
aan handen en voeten en om den middel
dragen tot sieraad en ter voldoening aan
hun muzikaal gevoel I Het ware van de
geschiedenis is echter, om den Sbtan of
javaansche» duivel zonder staart of
bokspooten te verjagen, want deze
daemon is bizonder happig op de javaansehe
kleintjes I De muskieten-theorie is stellig
weder afkomstig van zoo'n oud® baboe,
die erg in haar schik is, dat zij don
orang blanda heeft kunnen misleiden!
En zoo zal het altijd wel big ven in
het aan koloniën zoo rijke Holland de
kennis van de koloniën ea hunae be
woners laat altijd veel te wensehen over.
Vermakelijk zij» soms de gesprekken,
die men hier in Holland over iadisGhe
toestanden hoort en nog vermakelijker
zijn de vragen, dio ik ©ons hoorde, na
melijk doze;
Maar Mijnheer, ligt Atjeh in onzen
Oost, zijn daar ook duinen zooals hier
bij ons?"
„Is u nooit bang geweest onder die
zwarten 'i zijn immers menschen-
eters!"
Ea 't was geen domme boer, die mij
di® vragen deedintegendeel 't was
iemand die voor tamelijk ontwikkeld
doorging. En zoo zijn er tot in het on
eindige toe nog tal van zaken, die tot
ons nog niet gekomen zijn of wel ons
hebbes bereikt, voorgesteld in een valseh
daglicht. Wij ontvangen sleehts de wijs-
heid uit de boeken, geschreven door lie
den, die nog nooit een voetstap op Java's
bodem hebben gezet, die niet eens een
inlander zouden kunnen verstaan; maar
de ware wijsheid geput uit de bron der
levenservaring en ondervinding, blijft on
der den korenmaat! En nu zou er wel
in dezwn verandering kunnen komen, zoo
wy eea weinig meer belangstelling be
ieenden in het indiacho land en velk,
welks geheimen voor ona look nog niet
ondoordringbaar zgn, zoo wij slechts met
beleid to werk gaan. De Javauoa zijn
voor oas geheimzinnig, omdat wij de on
beleefdheid begaan over hunne vreemde
dankbeelden te lachoa en juist in de kon
nis daarvan schuilt de kracht van ons
regeeren, die wellicht op 't oogeablik
niet zoo erg voorspoedig mag genoemd
worden. De financieel® steun, dien de ko
loniën ons bieden ea z»»der welke wij
niet den rang endor do Europeesehe Sta
te» zouden bekloedwn, diora wij thans
hebbes, sahraagt ons in onze oorlogen te
Atjeh en ia den ongelijke» strijd met do
Rokkaneezen, twee volken die hun bloed
veil habben voor hunu© vryheid. Tal
van verwikkelingen en onaangename af
faires zgn te wijten aan onze onbekend
heid met land en volk onzer kolonies.
Tisn jaren vóór dea opstand in 'C baca-
tamsehe, deden in Midden-Java allerlei
oproerige gesehriffcten de road® eta ©bzq
ambtenaren waren slapende, totdat de
regeering eensklaps op osaangename wijze
werd verrast. Toen werden eensklaps de
handen uit den mouw gestoken, doch
helaaB, 't zaad der ©neenigheid had die
pen wortel geschoten, en na ettelijke
zoenoffers was de opstand gedempt, ge
smeerd, want eanmaal zal de sfcryd weder
ontbranden en ia den Naam van Allah
den Barmhartige», den Heer der Werel
den, zullen de geloovigen, Mofeammeds
volgelingen, eea vermelingshrijg onder
nemen tegeia de vervloekt© hollandsche
ketters. Dan zullen, men goloove het of
niet, op verschillende punten in den In-
dischen Archipel de seinvuren ontbras-
den en zooals eenmaal Modjopakit de
stad der bittere vrucht in al zgn
heerlijkheid en glorie viel voer da aan
vallen van de legerssharen van den Mek-
kaansehe» Profeet zo© zal ook een
maal de Hollandsche Leeuw uit Insuliade
verjaagd worden. En daa zoo luidt
een® Javaansche Voorspelling zal de
Halve Maan weder onbetwist en onbe
perkt in Indië heerschen. Men moge deze
voorspelling pessimistisch noemen, de tijd
zal 't leeren of zij ook pessimistisch aal
blijken te zgn. Omdat wg niet weten
wat een hadji eigenlijk is, wat hg voor
nemens is in Mekka te doen, wat hij
by zgn terugkomst op Java uitvoert,
late» wg het toe, dat zoovelon van die
quasi-vremen in Mekka de brandstof
gaan ©pdoea voor 't vuurtje, dat z^j later
in Iudië trachten aan te leggen, om de
gehate kapirs in hun vet gaar te smoren,
te verteren! Omdat wg niet weten, dat
©en hadji een geheim© oproermaker is,
stellen wij hem is de gelegenheid, zijn
brandhout te gaan halen
Ook is onze» strijd tegen Atjeh blykt
maar al te duidelijk onze onwetendheid
met Indische toestanden. Zou de Atjeher,
zoo hij over ons land heerschte, zoo
barmhartig zgn, om ten onzen believe
©®n kerk te gaan bouwen, zou hij onze
gevangen genomen soldaten naar huis
zesden met eenig klinkende munt? Zou
by ons graan ongemoeid in de velden
lat©® staan, onze kippen «Bgostoesd laten
loepen? Zoudt gy dat denken, lezer?
Neen, hij zou onze tempels vernielen,
onze haardstede» varsaietigera, ©ns graan
en ©as we buitmaken oa elke gevangene
zou hij over den kling jages
Geen kousen voer de inlanders, maar
oen dosis strenge tucht, of zooals een
©udgediendo zei; „oen paar liter rottais-
oliei" (d. w. z. een flink pak slaag).
Eerst als da inlander weet, dat de Hol
lander hem kont, zgn zeden, zijn taal,
zga gewoonten, dan zal hg kwispelstaar
tend voor onzo voeton zich nederleggen l
Dan zal hij geen loopje meer met ons
nemen! Menschlievendh®id en barmhar
tigheid komen bg den Javaan niet te
pas; een zijner Hoofden sprak: „als men
de Javanen goed behandelt worden het
allen bangsats i.e.*schurken en bandieten 1
Alzoo, wanneer wij er naar streven
het volk te leeren kennen, waarover wij
heerschea, dan eerst zullen wg gewaar
borgd zijn tegen hot verlies oazcr Kolo
niën, daa eerst zal ons gezag gehand
haafd kuianea worden, dan zullen ge®n
opstanden of oorlogen ons moor verras
sen, want wij weteo
Wat voor vleesch wij in de kuip
hebben
TJAMPAKA.
HaarlemOctober '90.
Naar men ons mededeelt,
zga er ongeveor 800 stukken en besluiten,
welke op de handteekening des Konings
wachten, ea thans door den Baad van
State, waarnemende het koninklijke ge
zag, moeten worden afgedaan.
(AT. R. Ct.)
Vrijdag was het veertig
jaren geleden, dat de minister van staat
jhr. aar. F. J. J. van Eysinga zijne
staatkundige loopbaan begon. Bij deze
gelegenheid werd hem door de leden
der Eorsto Kamer een aandenken aan
geboden, bestaande in eene massief zil
veren monumentale vaas.
Het deksel is versierd met een beeld
van de Nederlandsche Maagd, eene fraai
gemodelleerde fiere figuur, met zwaard,
pijlenbundel en grondwet. Op het corps
prgkt in een hoog gedreven eiken- en
lauwerkrans eene keurig gegraveerde
inscriptie, luidende
„De Eerste Kamer der Staten-Gene-
„raal aan haar medelid or Oud-Voor
zitter jhr. mr. F. J. J. van Eysinga,
Minister van Staat 1850 9 Oct. 1890,"
terwij aan de andere zijde het familie
wapen van den heer Van Eysinga is
aangebracht.
Kunstig uitgeveerde drijfwerken en
gravures voltooien de rgke ornamentiek,
@n geven aan dit kostbaar geschenk ee»
waarlijk artistiek voorkomen.
Het stak is ontworpen en uitgevoerd
in de fabriek van de heeren J. M. van
Kempen U Zonen te Voorschoten.
D© Vereeniging „Tessel-
sehade" hield te Wormerveer een bazaar
vaa voorwerpen van vrouwelijke industrie,
vervaardigd door vrouwen ©n meisjes,
©ader hare bescherming staande. Eenige
jonge dames hadden zich aangeboden om
bij dezen verkoop behulpzaam te zgn.
Op de beide dagen vaa 28 en 29 Oc
tober werd voor ruiia ƒ700 verkocht.
Donderdag had in „Zee-
manshoop" te Amsterdam in het lokaal
van de Vereeniging van assuradeuren
eene opmerkelijke plechtigheid plaats.
Tegenwoordig waren een aantal as
suradeuren. We merkten o. a. op de
heeren J. ter Mealen, Van Eijk, Orebio
de Gastro, Tollenaar, Schrijver. Verder
waren er de heer C. W. A. Scholten,
directeur van den k©n. West-Ind. mail
dienst en mr. E. N. Kahusen, die namens
de assuradeuren het woord zou voeren.
Tot wien?
Tot drie mannen, dio groote kalmte
getoond hadden in gevaar, en toen hun
schip onder hun veeten wegzonk de
groote belangen, aan hen toevertrouw^
niet vergeten hadden.
Het was in den nacht van 19 De
cember 11. dat het stoomschip Prim
Willem van den W.-Ind. maildienst
werd aangevaren en zonk.
Kapitein H. Prins poogde, eer hij het
leven borg, het goud, dat het schip ver
voerde, te reddoa. Hij nam het mede in
de sloep waarin hg, stuurman G. D.
Nieman en matroos F. de Jonge zich
reddon.
Zg, die het goud verzekerd hadden,
wilden den bedaarden, flinfeen gezag
voerder voor zijn gedrag hulde en dank
brengen.
Kapitein H. Prins staat op het punt
dezer dagen weder naar de West te
vertrekken, ea daarom bood men hem
thans een gouden uurwerk met toepas
selijk inschrift aaa.
Voor stuurman Niemann werd een
schoone sextant ea voor matroos De
Jonge een zilveren tabaksdoos aan de
directie van den K. W. I. maildienst
overhandigd. Zij zal deze overhandigen
zoodra beiden weder ia hei vaderland
tarug zijn.
Assuradeuren hebben t« recht gemeend
dus een blijk van tevreüenheid en dank
te moeten betuigen aan hendie
in moeilijke omstandigheden hunne tegen
woordigheid van geest niet hebben ver
loren, maar bedaard en moedig hun
plicht hebben betracht.
Naar aanleiding van de be
richten, dio te Amsterdam de ronde
doen over de onderhandelingen tusschen
het gemeentebestuur en de directie der
waskaarsenfabriek aldaar, heeft het
Rbl. inlichtingen gevraagd aan den brit-
schen consul, den heer Wm. C. Robin
son, dio een der bestuursleden van de
fabriek is.
De heer RobiDson zeide engeveer het
volgendeDe berichten, die sinds eeni-
gen tijd in de dagbladen voorkomen en
vermelden, dat het zoo goed staat met
onze onderhandelingen over het verplaat
sen van de waskaarsenfabriek, zijn on
juist. De waarheid is, dat wij nog niet
verder zijn dan vier of vgf jaren gele
den. Treuwens, de gemeente is niet de
eenige belanghebbende bij het verdwijnen
der fabriek. Ook de staat heeft er voor
het rijksmuseum, en de omliggende
huiseigenaren hebben er voor de waar
devermeerdering hunner perceelon be
laag bij. Maar de gemeente is niet ge
neigd de som te betalen, die wij er voor
vragen. Daarbij komt, dat zij ons een
terrein behoort aan te wyzen, waarop
wij de fabriek kunnen voortzetten. Eenige
jaren geleden had de gemeente eene zeer
geschikte plaats aan de Houthaven voor
ons open. Ik weet niet of die nog be
schikbaar is. Wij voor ons kunDen niet
elk terrein aannemen. Het moet niet te
ver verwijderd zijn, anders zouden onze
werklieden de fabriek moeilijk kunnen
bereiken.
Op de vraag of de directie der was
kaarsenfabriek geen buitensporig© som
vraagt, antwoordde de heer Robinson
„Ik kan u de som niet noemen, maar
zij is verre van buitensporig. Wij heb
ben alles nauwkeurig berekend en vra
gen slechts het bedrag, dat noodig is
om onze fabriek naar ©on ander geschikt
terrein, dat de gemeente ons zal aanwij
zen, te verplaatsen, en gedeeltelijk ver
goeding van het verlies als gevolg van
de tgdelijke staking der werkzaamheden."
De heer Robinson deelde verder meê,
dat ziek een of meer syndicaten hebben
gevormd, om als tusschenpartij bij de
onderhandelingen te dienen.
Het nieuwe mailstoomschip
Prim Hendrik van de stoomvaart-maat
schappij „Nederland" is te Amsterdam
voor het publiek ter beziohtigieg gesteld;
op (morgen) Zondag van 12 uur
middags tot 4 uur namiddags, tegen
betaling van 25 cent per persoon, te
verdeelen tusschen het ondersteunings
fonds der Maatschappij en de Prins
Hendrik-stichting.
2)
iiIk bea die geschiedenis," zeide Xavier, „laat ons eens zieD,
waartoe die geschiedenis ons zou kunnen brengen."
//Begrijpt ge dat niet, vriend?"
iiGa maar voort, mija beste jongen."
//Welnu, wg zallen doen zoeals mijn landgenoot Roux I. We
zullen den oorlog aan Dublin verklaren."
//Ja, dat zullen we doen."
//Wij hebben een voordeel; onze stelling is beter dan die van
ïtoux I; wij zijn in het hart van den vijand."
iiIn zgne ingewanden."
iiEn wanneer onze vyand ons de oorlogsschatting weigert, laten
wy hem in de lucht springen, zeoals hij ons te Aboekir in de
lucht liet springen; dat is rechtvaardig, Xavier, nietwaar?"
„Céleatia, reeds 't eerste oogcnblik heb ik uw plan goedgekeurd,
gisteren teen ge het mij slechts vluchtig hebt medegedeeld."
„Ik zal het u nader onthullen, Xavier.... Om ook wat te zeg
gen, wil ik thans beginnen met het alvast onder woorden te
brengen. Wij huren, nietwaar, een eorBte verdieping in Sake-
ville-street."
„Ja...."
„Welnu S wg bemannen het schip Saieville en wg gaan strij®
den tegen het schip dé Dublin. Dat zal een zeestrijd zijn op
het land."
„Dat is dat."
„En wanneer de oorlogsverklaring, Célestin
„Zoodra onze battergen gereed zyn.... Morgen."
„Ja, morgen; ik brand van verlangen om mijn post aan boord
van de Sakeville{ te bezetten, geankerd tusschen twee huizenik
vrees ds landziekte te krygen; ik heb nog nooit op 't vasteland
gevareD. Hou jij van 't land
„Xavier, men gewent aan alles, wanneer men eenmaal dood is
in zgn leveD, zeoals wij. Luister, gij hebt mijn plan goedgekeurd,
wij moeten het in enkele woorden vaststellen."
„Wij koopen op verschillende plaatsen buskruit, van do beste
kwaliteit, zoodat wg ongeveer oen vaatje vol hebbendaarop steunt
onze onderneming."
„Wij hebben een eerste verdieping id Sakeville-street gehuurd,
tusschen de bureau® van de post en den mooien winkel van Ri
chard Schwab; dat is een praohtige stelling; wg zijn in het cen
trum van het rijkste kwartier van Dublin, en wij zijn in staat de
geheelo correspondentie van Ierland te verbranden, eenige milli-
oeaen stofien en geheel de Sakeville-street door den weeromstuit,
met al hare levende have en goederen."
Morgennacht hechten wij aan de vier hoeken van Dublin een
plakkaat, aldus luidende
„Aan de inwoners,
De beide verdronken en geredde matrozen nit de Lifley verkla
ren den oorlog aan de stad Dublin. Zg zgn gelogeerd Sakeville-
street 27, tusschen Post-offioe en den winkel van Riohard Sehwab.
De vloer van hun kamer verbergt een vat met tweehonderd pond
kruit, gereed om te ontbranden ia de volgende gevallen;
1°. Wanneer de dienaren der politie de minste poging doe» om
in de kruitkamer doer te dringen.
2°. Wanneer me» san der zeelieden aanhoudt, hg die in Dublin
wandelt, terwgl de ander de brandende lont boven het vat zal
houden.
3°. Wanneer men aan de beide matrozen niet alles brengt, wat
zij voor hun levensonderhoud en hunne genoegens neodig hebben,
wanneer zij het vragen.
4°. Wanneer de buren zieh uit hunne huizen verwijdereH, als
om hen te isoleeren, en hen aldus met eenigen aanslag van de
politie dreigen.
5*. De twee matrozen beloven op hun eerewoord, dag en naeht
de stad Dublin en de bezittingen der inwoners te beschermen,
zoo de bewoners van Dublin zich goed gedragen tegenover de
beide ongelukkigen, die met eere bekend staan in de hoofdstad
van Ierland.
6°. Een der beide matrozen zal iederen dag van 1 tot 5 uur in
Dublin zijne wandeling makenallen inwoners wordt verzocht voor