DE GESTOLEN BRIEF TWEEDE BiAIJ, Het Vonnis. FEUILLETON. BEHOORENDE BIJ HAARLEM'S DAGBLAD VAN Maandag 24 November 1890. Dien morgen zou hij terecht ataan. Dq zon schijnt buiten de gevangenis ia vollen glans ea hij staat voor zijn göfcr&lied venster ea ziet naar de velden, die rondom het dorp liggen. Hij glimlacht, wanneer de gevangenbewaarder hem fijn ontbijt brengt, en het is geen gedwongen glim' lach, want zijn galaat behoudt zij a op- gewektheid, wannaer de man vertrok ken ia. Zijo kleeding ia armoedig ea :nw en zijne handen duiden aan dat hij oen werkman is. Hij is een timmerman, maar de uit drukking van zijn gelaat toont aan dat hij misschien voor een boogere roeping zon hebben gepast. Er ie iets onbeachrijl lijk poëtisch in zijne houding een inwendig iets, dat kracht legt in zijne blikken. „Ik woet niet wat ik van dien jongen man moot denken/' zegt d» bewaarder tot ziji e vrouw, als hij aan de ontbijt tafel terugkeert. „Zy hebben alle bewij zen tegen hem voorhanden, die men xwaar wenscht; bij moet het geld hebben ge stolen, dat is zonder twyfel, maar nooit zag ik zulk een eerlijk gezicht. Hij schijnt zoo vol vertrouwen to zijn, dat hij vrijgesproken zal worden, alsof hem dit reeds door de rechters en da jury web beloofd." „Hij speelt slechts een rol," antwoordde de vrouw, terwijl zij een kop koffie in schonk. „Wacht maar totdat hij veroor deeld is tot een langdurige gevangenis straf; dan zult ge hem wal zion veran deren. Het is gemakkelijk genoeg voor hem, een vrooliik gezicht te zetten, wan neer hij iemand naar zyn eel hoort komen." „Ik wensch mijn cliënt te spreken," zeide do advokaat van den gevangene, „voordat de zitting van het hof wordt geopend. Ik moet een kort onderhoud met hem hebben." De zware ijzeren deur ging open. De beschuldigde en zijn raadsman waren alleen. Het gelaat van den eerst© drukte verwachting uit. Hij veegde zij na lippen met het tafellaken af en schoof het over blijfsel van zija maal van zich af. De advokaat aag hem eon oogenblik doordringend aan hy keek alsof iets hem verontrustte. „Mijn tijd is kostbaar," zeide hij, met eeuig ongeduld in zyn stem. „Ik ben uw reentekundige bijstand. Er is eon ding dat ik nauwkeurig van u wcnsch te weten. Hot is de gewoonte, dat de beklaagde zya gehoele vertrouwen schenkt aan hem die hem voor de reohtbank verdedigen moet. Niets mag worden ver zwegen. Ge kunt gerust zijn, dat wat go mij vertelt, nooit door andore ooron I zal gehoord wordenzulke mededeelin- 'gen worden besehouwd als ambtsgehei men en worden als heilig bewaard." Het bleeks gelaat van dei. gevangene drukte een zekere verwarring uit. „Ik begrijp 11 niet," zrido hy, den advokaat onbeschroomd aanziende. Deze speelde ongeduldig met zijn hor logeketting. „Ik zal u een voorbeeld geven," zeide hij, op zijn horloge ziende, en het daarna opwindende, terwijl hij voortging: „Eens verdedigde ik een man, die van moord beschuldigd was; ik onderzocht do zaak nauwkeurig; alles wees op den schuld van mijn client. Ik zeide hem dat alles tegen hem was, maar dat hij mij volkomen kon vertrouwen, en dat «en volledige bekentenis van de wijze waarop hij de misdaad beging, my in staat zou stellen, punt voor punt van de aanklacht te weerleggen. Hij bekende volledig. Ik zag wat bestreden kon worden en ik toonde zijn onschuld aan; hy is nu een vry man." De gevangene richtte zynu oogen ang stig naar den advokaat, en zeide „Ea gij wilt dat ik erkennen za!, dat ik bet deed." „Het zou mij kunnen helpen." „Maar voor God bon ik onschuldig." De advokaat trok zijne schouders op en glimlachte eenigszins ongoloovig, toen hij opstond om heen te gaan. „Welnu," zeide hij meewarig, „ik zal myn beet voor u doen zooveel als een lid van de balie kan doen. Maar het spijt my u te moeten zeggen dat uw zaak er zeer hopeloos by staat. Gij waart aan 't werk in de kamer waaruit de beurs is gestolen en op denzelfden dag. Toon gij gearresteerd werd hadt ge de leege beurs in den zak van uw jas en juist een banknoot gewisseld van precies hetzelfde bedrag als het geatolene. Ge kunt niet aanduiden waar go den noot vandaan hebt gehaald, buiten uw eigen getuigenis dat bet do spaarpenningen van een aantal jaren zijn." De dief moet hat geld genomen en de beurs in mijn jas hebben gestoken, die op de tafel buiten de kamer lag. Ik weet dat ik onschuldig ben en niet be vreesd, veroordeeld te worden. De advokaat had de deur bereikt; hij keerde terug. „Ik gevoel dat hot mijn plicht is u er nogmaals dringend op te wijzen, dat wanneer gy uw schuld bekendet en u op de uitspraak van het hof verliet, uw straf lichter zou zyn. Wanneer gij nog besluit het te doen, dan kuot gebet my de rechtszaal mededeelen. In ieder al zal ik alles aanwenden om u te helpen. Ik moet nu gaan." De gevangene liet het hoofd ziaken en een oogenblik was hij in diepe ge dachten. Zyn© trekken werden teedor, toen hy dichter aan het venster ging staan en een vrouw zag, dïo door den tuin van het gerechtshof naar de gevan genis toekwam, een kleinen jongen aan de hand houdende. Het was zijne vrouw. „Hier ben ik Jennie 1" riep de gevan gene uit. „Ik kan u zien!" „Hebt ge uw ontbyt gehad?" vroeg zy bevende. „Ja, en ik heb flink gegeteD. Ge zeidet mij dat ge zoudt vernemen ef onze buren denken dat ik schuldig ben hebt ge het ;edaan De vrouw boog het hoofd voorover en zweeg. „Jennie, heb je mij gehoord „Sommigen gelooven het, anderen wil len er niet met mij over spreken." Hij zweog en ue smartelijke trek op zijn gelaat werd dieper. „Jennie, ga mi zien dat je een plaats krijgt in de rechtszaal, voordat hut te vol is. Ik moet terstond voorkomen als de zitting geopend is." Toen zijn vrouw wegging ging hij op zijne teenen staan om haar te zien. „God weet dat ik alles heb gedaaa om mijn jongen een eerlijk mensch te doen worden," mompelde hy in zich- zelveD. „Wanneer ze my vandaag verooraee- len, wat een les zal dat voor hem zijn Als hij opgroeit zal hij vernomen, dat zijn vader een misdadiger was. Neen, zij zullen mij niet veroordeelen. Ik zal tot de jury sprekenmijne woorden zul len haar overtuigen als al het andere faalt." Eenige oogenblikken later zat hij op de gevangenbank en zag naar het gelaat van de jury-leden, die gekozen v, aren. Zij zagen eruit als eerlijke, goede man nen mannen die, gelijs hijzeive, mis schien vrouwen hadden en kinderen. Zijn gelaat toonde aan dat hij de hoop mui verloren had, zelfs terwijl de officier van justitie do sterke bewijzen tegen hem uiteenzette. Maar dQ bescbuldigdo kon de blikken niet van do jury-leden afhou den. Zij hadden voor niemand oogen be halve voor den spreker. Toen de officier weder ging zitten worden de halzen dor talrijke menigte gerekt om iets van den gevangene te zien te krijgen. Hij ver wonderde zich waarom zo hem zoo strak en medelijdend aanzagen. Hij zag naar zijn vrouw en zij zag hem met zulk oen wanhopigen, droevigen blik aan, dat zijn hart brak. Hij zag zijn advokaat zich naar haar overbuigen en haar iets in 't oor fluisteren. Zij schudde haar hoofd en beiden gingen naar hem toe. „Er is geen kans meer open," zeide de advokaat. „Rechters, jury en toe schouwers zijn tegen ons. Als ge beken nen wilt, zal uw straf lichter zijn. Ik zal uw vrouw voorbrengen om met u te getuigen." „Doe dat, John," zeide zij snikkende, in antwoord op het voorstel, dat mis schien nog eenige hoop gaf. „Ik weet dat gy onschuldig zijt, maar de advokaat weet het best, wat gij behoort te doen." „Bekennen dat myn jongen de zoon is van een schurk, en dat gij de vrouw •ijt van een gevangenisboef? Dat wil ik niet doen. Gaat weer zitten. Laat mij tot de jury spreken." De advokaat van den gevangene stond op 8n hield eene zwakke verdediging. Niets wat hij zeide kon de grond, waarop de vervolging berustte, doen verzwakken. Hy ging zitten. Weder waren de oogen van alle aan wezigen, behalve die van de jury, op d®n beschuldigde gericht, alle getuigende van sympathie. Sommigen keken naar de vrouw met het bleeke gelaat en den kleinen jongen en schudden droevig het hoofd. „Ja," zeide de rechter, „de gevangene mag eene verklaring afleggen." De stem van den gevangene was zeer onvast, toen by begon te spreken. Hij zeide, dat hy hoopte, dat allen hem zijne verwarring mochten vergeven, daar hy nooit in het publiek had gesproken. Hij ging klagend voort met te vertellen, hoe hij in de kamer aan 't werk was, waar uit het geld was gestolen; hoe hy zyD jas in de gang had gelaten. Hij kon zich niet herinneren de kamer meer dan een maal te hebben verlaten, en dat was om naar den pui to gaan op de binnenplaats om een dronk water te nuttigen. Hij dacht dat er iemand was binnengeko men, terwijl hy uit was en het geld had genomen en de ledigo beurs ia zijn jas had gestopt. Het geld dat hij gewisseld had, was door hem in een aaDtal jaren opgespaard, uit vrees dat hij ziek mocht worden en niet in staat zou zijn om zijn kost te verdienen. Hij had zijn vrouw niets daarvan verteld. Het scheen of hij meer wilde zeggen, maar zyn stem stokte en hij begon tranen te storten. De jury trok zich in een afzonderlijk vertrek terug om over de uitspraak te beraadslagen, nadat de reehter baar had uitgonoodigd haar plicht te doen. De deurwaarder reikte ieder jury-lid een klein stukje papier en verzocht hen daarop te schrijven het woord „schuldig" of „niet schuldig". Toen allen geschre den hadden, nam bij do stukjes in een hood op. Nadat hij alle gelezen had, zeide hij: „Eenstemmig. Ieder biljet bevat slechts een enkel woord." Zij kwamen langzaam in de gerechts zaal terug en bezetten weder do twaali stoelen, die door hun afwezigheid onbe zet waren geworden. De deurwaarder stond op en kondigde aan, dat men dea gevangene schuldig had bevonden. Deze werd door alle aanwezigen aan gestaard. Een verwilderde, ontstelde blik, waarin een vreemd plotseling besluit doorstraalde, scheen in zijn gelaat od oogen. Hij stak zyn hand op de borst in zijn jas ea hield kaar daar. Menigeen dacht dat hij zijn hand tegen het hart drukte, maar het was niet zoo, want hij bad iets gegrepen dat in zyn borstzak stak en hield dit met yzeren greep om klemd. Er heorschte een ademlooze stilte, want hy was opgestaaa. Hij was doodsbleek zijne lippen trokken te zamen alsof hij in een doodstryd worstelde. Hij zag de jury aan, vervolgens wendde bij zich tot den verwonderden rechter. „Ik heb iets te zeggoo I" stamelde hij. Hij wachtte en zag naar zijn vrouw en kiad en ging voort: „Ik ben bang om het voor hen t9 zeggen. Mag ik hen vragen zieh te verwyderen?" De rechter knikte toestemmend ea de gevangene ging naar zijn vrouw. Hy kuste haar teoder op hare lippen en vervol gens kuste hij zijn jongen en gaf hen te kennen dat zij heen moesten gaan. De vrouw weende bitterlyk en hare snikken konden door de rechtszaal worden ge hoord, toen zij de tribune overschreed. „Nu zal hy bekennen," zeide een man tot eene vrouw naast hem. „Ja," antwoordde zy fluisterend, „en hij houdt zooveel van zyae vrouw, dat hij het niet kon doen, terwijl zy by hem was. Dat is een bewijs, dat hy zoo kwaad nog niet is. Hij moet wel erg in de verzoeking zyn geweest." Weder bracht de veroordeelde de hand in ziju jas en stoöd recht tegenover de jury en den rechter. Er leven thans nog menschen, die beweren dat kij tranen in de oogen had. „Gij hebt mij schuldig bevonden," iprak hij. „Ik hoopte, dat wanneer ik u mijne onschuld had gezegd met al den ernst, dien God mij heeft verleend, dat ge mij zoudt gelooven. Gij hebt dat niet gedaan. De wereld staat gereed, myn kind te beschouwen als de zoon van een dief. Vraagt u zei ven heden avond in de stilte van uw eigen slaap kamers of ik sehuldig ben. Er is iets Cat mij zegt, dat gij morgen niet zoo zult denkeu dan zult gij weten dat ik geen schuld heb." Zijne woorden stokten in zyn keel en hij zweeg. Zyn hand was nog onder zijn jas. Ieder was met groote verwondering vervuld. Was hij krankzinnig? Hadden zijne smarten zyn verstand beneveld Hij ging een weinig vooruit. „Ik heb mijn laatste verzoek gedaan gij zult het begrijpen." Snel als een blik semstraal rukte hij zijn jas open. Het lemmer van een mes glinsterde in het zonlicht, dat door de ramen viel. Zijn arm rees omhoog en even snel daalde het mes op zijn borst neer niet een dof fen slag, die een rilling door de menigte joeg. Het bloed spoot naar buiten en kleurde de hand, dia het. wapen nog om- kiemde. Hij lies het mes vallen, sidderde -n vil I snelde 'U» hem tO" en trachtte hui bloed ie stuipen, dut uit eüï.o wonde vloeide bij zijn hart, maar men zag dat er geen hoop meer was. Hij was dood. Men droeg hem uit de zaal. De toe schouwers waren zoo getroffen, dat nau welijks een zucht werd gehoord. „Do zitting is tot hedenmiddag ge- schors zeide de rechter, en bijgiDgmet een bleek gelaat en on vasten tred door de menigte naar do straat. De jury-leden verlieten hunne zetels niet. Zij zaten ais waalf standbeelden, allen smartelijk geroerd. Do officier van justitie baande zich met do ellebogen een weg door do opgewonden menigte, „Gelooft go dat de arme man on schuldig was?" vroeg eon man, dio zijn arm aanraakte. „Ik weet het niet, vraag mij niets," antwoordde de officier met bleeke lip pen en hij haastte zich huiswaarts naar zyne vrouw en kinderen, met een gelaat als van iemand, die geloofde, dat de on dergang der wereld nabij was. Niemand was in de rechtszaal behalve de twaalf jury leden. Zy hadden geen woord met elkander gewisseld. De mid dagzon scheen in de zaal. De deurwaar der was de eerste, die de stilte verbrak. Weder deelde hy stukjes papier uit. „Tot onzo voldooning," zeide hij be- èeekenisvol, „zoude heü goed voor ons zyn, nu elkanders meaning te weten." „God weet, zyn wij het aan zijne na gedachtenis verschuldigd, indien indien wij ons bedrogen hebben," zeid© een maD, terwijl bij een stukje papier nam. „En ziju vrmw en kind," zeide een ander, terwyl hij op zijn knie schreef. De deurwaarder verzamelde de briefjes en zag ze zenuwachtig door. „Onschuldig," zeide hij. En daarop gingen zo uiteen. Naar het eng els ch v&n EDGAR ALLAN POE. 2; „Het is duidelyk," zeide ik, „wanneer ge bedenkt dat de brief nog in het bezit is van dea minister, nu het 't bezit en niet eenig gebruik van den brief is, dat de macht uitmaakt. Met het gebruik gaat de macht verloren." „Zoo is het," zeide G., „en op deze overtuiging bouw ik. Mijn fjie poging was eene nauwkeurige doorzoeking van het hotol Van den minister; en hier bestond mijne groote moeilijkheid in de noodzakelijkheid van te zoeken buiten zijn medeweten. Ik ben gewaarschuwd geworden voor het gevaar dat kao voortspruiten uit eenige aanleiding tot verdenking van onze bedoeling." „Maar," zeide ik, „go zijt geheel op de hoogte in deze aange legenheden. De parijscbe politio heeft dergelijko zaken vroeger dikwijls bij de hand gehad." i/O ja, en om dezo reden wanhoopte ik niet. De gewoonten van den minister gaven inij bovendien een groot voordeel. Hij is dik wijls den geheelen nacht buitenshuis, zijne bedienden zijn geens zins taliijk. Zij slapen op een afstand van huns meesters vertrek en, hoofdzakelijk uit Napolitanen bestaande, zijn zij gemakkelijk dronken t.o maken. Ik heb sleutels, zooals go weet, waarmede ik iedere kamer of kabinet in Parijs kan openen. Drie maanden lang is er geen nacht voorbijgegaan, dat ik geen bepaalden dienst Ld, of ik doorsnuffelde het D....Hotcl. Mijn eer is er mede gemoeid en om u nog een geheim te zeg den, wacht mij eene groote belooning. Zoo zocht ik steeds voort totdat ik ten volle overtuigd was, dat de dief een koppiger man was dan ikzelf. Ik vlei mij dat ik iederen hoek, en riggel heb doorsnvffeld van de vertrekken, waarin ik maar ken onderstellen dat de brief verborgen was. „Maar is het niet mogelijk," vroeg ik, „dat ofschoon de brief in het bezit van den minister kan zijn, zooals hy ongetwijfeld is, hij hem ergens anders kan hebben verborgen dan in zyn eigen vertrekken „Dat is zeer wel mogelijk," zeide Dupin. „De tegenwoordige bizondere stand van zaken aan het hof, en bizonder van die intrigues, waarin D. zooals bekend, gewik keld is, zou de oogenblikkelijke waarde van het document des- zelfs vatbaarheid om op een gegeven oogenblik ter kennis te wor den g brueht een punt van gelijk gewicht als do bezitting ervan maken." „Zijn vatbaarheid om ter kennis te worde» gebracht?" vroeg ik. „Dat is te zeggen, om vernietigd te worden," antwoordde Dupin. „Zeer waar," merkte ik op „de brief is dus blykbaar in de vertrekken. Dus kan de mogelijkheid dat zij zich op den persoon van den minister bevindt, buiten beschouwing worden gelaten." „Volkomen," zeide de prefect. „Tweemaal is hy zorgvuldig na gespoord geworden en zijn persoon is nauwkeurig onder mijn eigen toezicht doorzocht geworden." „Gij hadt u die moeite kunnen besparen," zeide Dupia. „Ik veronderstel dat D. niet geheel en al een gek is, en zoo niet, moet bij die nasporingen hebben kuaDen bevroeden en deze ten zijnen voordeele hebben aangewend." „Niet geheel en al een gek," zeide G., „maar hij is een poëet, en dat scheelt niet voel rnet een gek." „Inderdaad," zeide Dupin, na esn laDgen en peinzendon trek aan zijn pijp, „ofschoon ik mij zeiven wel eens aan rijmelarij heb bezondigd." „Ik onderstel dat gy in bizonderheden zult treden," zeide ik, „betreffende uwe nasperiDg." „Welnu, de zaak is, dat wij op een geschikten tijd gingen en overal zochten. Ik heb langdurige ondervinding in deze zaken. Ik nam het geheele gebouw, kamer voor kamer en wydde aan ieder de Dachten van een geheele week. Eerst onderzochten wij het meubilair van ieder vertrek. Wij openden iedere ladeen ik onderstel, dat gij zult w«ten, dat, voor ieder goedgedrild politie agent, zooiets als een geheime lade een onbestaanbaarheid is. leder man is een gek, dio zijn toevlucht neemt tot een geheime lade. De zaak is zoo eenvoudig. Er is een zekere ruimte, een afdeeling voor in ieder kabinet. Wij hebben nauwkeurige maatstokken. Hefc vijftigste deel van ©en streep kan ons niet ontgaan. Na de kabi netten namen wij do stoelen. De kussens onderzochten wij metd© fijne, lange naalden, die ge ons wel eens hebt zien gebruiken. Van de tafels namen wy de bladen af." „Waarom dat?" „Somtijds werdt het blad van de tafel of van eenig ander dergelijk samengesteld meubelstuk afgenomen door den persoon, die iets wenscht te verbergendan wordt de poot uitgehold, het voorwerp in de uitholling geplaatst en het blad weder op zijn plaats ge bracht. D© homels en de pooten van ledikanten worden op dezelfde wijze gebruikt." „Maar kan de uitholling niet door kloppen worden ontdekt?" vroeg ik. „O neen, wanneer de ruimte om het verborgen voorwerp maar met watten wordt aangevuld. Behalve dat, waren wij verplicht zonder gedruisch te werken." „Maar gij kunt aiet alle meubelen van hun plaats gebracht, uit elkander genomen hebben, waarin ge verondersfeldet dat op be doelde wijze iets verborgen was. Een brief kan tot een dunne spiraal worden opgerold, dio niet dikker en langer is dan een breinaald ©n op deze wijzo verborgen worden in de leuning van een gewonen stoel bijvoorbeeld. Hebt gij alle stoelen uit elkander genomen?" „Zeker niet; maar wij deden beter. Wij onderzochten het hout werk van alle stoelen in het hdtel en bovendien de samenvoegingen van elk meubel, door middel van een sterk microscoop. Wan neer er sporen waren geweest van eenige vorbreking, zouden wij niet in gebreke zijn gebleven, die onmiddellijk te ontdekken. Een enkel houtvezeltje bijvoorbeeld, zou voor ons even opvallend zijn geweest als een appel. Eenige ongewoonheid in den lijm eenigo ongewone gaping in de samenvoegingen zou voldoende zijn geweest om de losmaking te verraden." „Ik onderstel dat gij de spiegels onderzocht, tussehen de lijsten der schilderijen zaagt en gij de bedden en de lakens doorsnuffeldet zoowel als de gordijnen en do tapyten." „Natuurlyk; en toen wij volkomen ieder meubelstuk op die wijze haddtn doorzocht, onderzochten wij het huia zelf. Wy ver deelden zyne geheele oppervlakte in afdeelingen, die wij nummer den, zöodat er geen enkele kon worden overgeslagandaarna werd

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Haarlem's Dagblad | 1890 | | pagina 5