NIEUWS- EN ADVERTENTIEBLAD.
$atfyav\xia "gtecjina.
!H; Jaargang.
Vrijdag 12 December lö90.
No. 2285,
ABONNEMENTSPRIJS!:
ADVEKTENTIËN:
STADSNIEUWS.
ÏOORBRACM IN TEYLER.
Voordrachten in „Cremer".
Palels van Justitie.
FEUILLETON.
IA11UIS PiilI ID
Yoor Haarlem per 3 maanden1,20.
Franco door het geheele Rijk, per 3 maanden 1,65.
Afzonderlijke nummersj,ü0,05.
Dit blad verschijnt dagelijks, behalve op Zon- en Feestdagen.
BureauKleine Houtstraat No. 9, Haarlem. Telefoonnummer 122.
van 15 regels 50 Centsiedere regel meer 10 Cents.
Groote letters naar plaatsruimte.
Bij Abonnement aanzienlijk rabat.
Abonnementen en Adverteutiën woro'en aangenomen door
onze agenten en door allegboekhaudelaren en couraotiera.
Directeuren-Uitgevers J. C. PEEREBOOM en J. B. AVIS.
1 Hoofdagenten voor het Buitenland' Compagnie Générale de Publicité Elrangère G. L, DA IJ BE Sf Co., JOHN F. JONESSnee., Parijs 'dibit Faubourg Montmartre.
Haarlem 11 December 1890.
De eerstvolgende vergadering van den
gomeenteraad zal plaats hebben op
Woensdag, den 17den Deeember a. s.
des namiddags ten 1 uur.
Woensdag is alhier overleden d« heer
W. F. G. Dors, vaa 1865 tot 1889 lid
van den Raad alhier, uit welke betrek
king hij zijn ontslag nam wegens ge
zondheidsredenen. Vroeger was hy hoofd
ambtenaar aan de kust van Guinea. De
ovorledene bereikte den leeftijd vaa 77
jaren.
In Teylers Genootschap trad Woens
dagavond als spreker op dr. H. J. A.
M. Schaepman. Tot onderwerp had deze
bekende politicus en literator gekozen de
Oranje-liederen, d. w. z. de liederen,
die aan nederlandsche dichters waren
uit de pen gevloeid ter eere van de le
den van het Oranjehuis.
Allereerst het Wilhelmus van Nas-
sou we, van Marais van St. Aldegonde.
Io dat lied, zegt Bpreker, ligt eene ont
zaglijke dramatische kraoht, een epische
toon. Men hoort er tromgeroffel en ka
nongebulder in, en door het geheele lied
gaat een ernstige psalmtoon.
Daarop droeg spreker dit beroemde
lied voor, en dat wel met een kracht en
geestdrift, die zijn auditorium aan zijne
lippen deden hangeu.
„Ziet!" riep htf daarna uit, «ziet, hoe
in dit meesterstuk niet het dogmatische,
maar voor alles de drang naar het na
tionale op den voorgrond is geplaatst.
Het was toen ten tijde een lied voor
voor soldaten, voor de hoor-
bij hagepreken, voor hen die in de
van dea Due d'Alve vallende,
hem nog tot hat uiterste wilden trot-
seeren."
En al zgn de woorden van dit Wil
helmuslied, uitgezonderd de vier eerste
regels, by het nederlandsche volk ver
geten, het is toch door dien aanhef, door
dien toondoor de samenstelling een
nederlandsch lied gebleven, dat latere
dichters van Oranjeliederen, o. a. Da
Costa, heeft geïnspireerd.
Is het wonder, dat toen Neêrlands
grootste poëet, Joost van den Vondel,
den Oranjeprins zag verschynen, die zijn
ideaal was (Frederik Hendrik) dat hy
toen, zijn Prinsenlied dichtende, weer in
den toon van het Wilhelmus viel?
Maar met dat lied was Vondel nog
niet in zyn volle kracht. Aan Maurits
was het voorbehouden, in dezen dichter
'ten ader te ontwikkolen, die hem maakte
tot Nederlands grootsten hekeldichter.
Nooit heeft bij aan Prins Maurits een
good hart toegedragen, omdat hij liefde
had voor de figuur Oldenbarnevelt, en
de toespelingen in Vondels Palamedes
waren, als de beteekenis van dat treur
spel zelf, doorzichtig genoeg.
Voor Vondel was Frederik Hendrik
do held. Voor hem schreef hij een reeks
van gedichten, waarin bij zijne weelde
rigste gaven ten toon spreidde, o. a. het
vers, dat tot titel voert: Zegezang op
den Boschbedwinger en Wezelwinner",
een gedicht waarin hij niet kon nalaten
eraan te herinneren, dat Prins Mauriis
herhaaldelijk voor den Bosch het hoofd
stiet en waarin hij Oldenbarnevelt noemt
een feniks zooals in gansch Europa niet
te vinden was.
Frederik Hendrik heeft hij ook be
zongen als vredevorst, vrederijk, met een
in die dagen gebruikelijke toespeling op
zijn naam en wel in het Oranje-mei'
lied.
Wat prins Willem II betreft, wel be
groette Vondel zijn geboorte met een
gedicht, maar later zag hij in desen prins
iets van Anjou, van Leicester en van
den Duo d' Alve. Misschien heeft hij
dezen prins wat onbillijk behandeld,
maar dat goedgemaakt doordat hij tegen-
over Willem III weder niting gaf aan
zijne gevoelens voor het Oranjehuis.
Voor de fransche koningen van dien
en van lateren tijd zyn tal van gedich
ten in het leven geroepen door de beste
dichters van hun tijd, maar men vergete
niet, dat alle deze poëten min of' meer
tot de hofhouding behoorden, terwijl
Vondel, de by uitstek onafhankelijke
Vondel, die, meer dan eenig ander, wars
was van vorstengunst, sprak uit eigen,
vrijen aandrang.
Hij sloeg zijn lier, ook voor de zus
ters van Frederik Hendrik, voor Ame
lia van Solms en voor den friesehen
stadhouder Ernst Casimir, toen deze
grafwaarts werd gedragen.
Ten tyde van de De Witten, in wie
Vondel de nazaten van Oldenbarnevelt
zag, heeft hy een tydlang gezwegen.
Van zijn treurspel Lucifer heeft men
gezegd, dat het een zinnebeeldige voor
stelling was van den opstand van Willem
den Zwyger tegen Philips van Spanje.
De laatste zou dan door God den Heer,
de eerstgenoemde door Lucifer zijn voor
gesteld. Eene wel wat al te krasse ver
gelijking! En was het mogelijk, dat
Vondel zichzelf in zyn karakter zulken
afbreuk zou doen, zóódanig zijne mee
ning zou verlooshenen Ik geloof het
niet. Men kon in Lucifer" even zoo
goed den strijd tusachen Karei I van
Engeland en de Independenten zien.
«Maar Vondel was intusschen roomsch
geworueu!" zegt men. Zeker, maar ook
na die gebeurtenis dichtte hij verzen,
waarin hij even als vroeger, den tach
tigjarigen oorlog een vrijheidskrijg heeft
genoemd, zoo o. a. „de Ridders van Am
sterdamwaarvan reeds het opschrift
Willem III verheerlijkt.
Er wordeD, zegt spreker ten slotte, in
de wereldhistorie vorstenhuizen gevon
den, wier grootheid tn macht die van
het Huis van Oranje overtreffen, wel
licht op één lijn staan met dat Huis,
wat betreft de liefde en de gehechtheid
vaD hun volk.
Maar wat den band tusschen Oranje
en het nederlandsche volk altijd zoo sterk
heeft gemaakt, is, dat men hier heeft te
doen met een gehechtheid van personen,
van man tot man. Aan geen enkel vorsten
huis is als aan dat van Oranje de eer
te beurt gevallen, op zulk een wijze de
grootste dichters van hun tijd, door hunne
persooolyka verdienste, de bests uitin
gen van hun poëtisch talent te ontlokken.
Voor eon goed bezette zaal frad de
heer W. C. Goteling Vinnis, onze vroe
gere stadgenoot, thans te Arnbe n ge
vestigd, uitgenoodigd door de letterlie
vende vereeoiging «J. J. Cremer", in den
Nieuwen Schouwburg op.
Het programma van den avond be
stond uit een dramatische voordracht: «de
Zcaen van Jahel", van Simone Arnaud,
metrische overzetting van den spreker,
en daarna twee komische voordrachten
«Hoe «em Pothof aan zijne vrouw kwam"
en «Des Zangers min", beiden van P.
Paaltjes (F. Haverschmidt).
De heer Goteling Vinnis geniet een
uitstekenden naam als vertaler en deola-
mator, hij bezit in hooge mate de gaaf
de bedoelingen van den auteur te vatten,
zoodat diens diepste gedachten zoowel als
de fijnste opvattingen voor hem niet
verborgen blijven en als vertaler beschikt
hy over een welversneden pen, de neder
landsche taal is voor hem een werktuig,
dat hij met het meeste gemak en de
grootste bekwaamheid hanteert.
Reeds vroeger hebben wij in ons blad
het omvangryke drama van Simone Ar
naud beschreven, bij gelegenheid dat de
heer G. V. hier ter stede er evenals nu,
op eene lezing eenige fragmenten uit ten
beste gaf en vandaar dat wij de beschrij
ving ervan thans wensohen achterwege
te laten. Wy kunnen hier Dog aan toe
voegen dat de heer G. V. de uitgave
ervan heeft opgedragen aan den heer
Warnier, bij wien het eerstdaags het
licht zal zien. De stof voor dit drama is
ontleend aan de geschiedenis der Maca-
beeen, uit de apocryfe boeken van het
O. T.
Wat vooral in don spreker van Dins
dagavond valt te bewonderen, is zijn
goede wijze vau zeggen, welke met zijne
uitstekende actie ons ten slotte deed
vergeten slechts met één persoon te doen
te hebben, maar het ons deed voorko
men alsof wij de rollen ia dit drama,
door een aantal acteurs gezamenlijk hoor
den vertolken. De forsche dialogen kwa
men daardoor heerlijk tot hun recht,
evenals de teedere en hartstochtelijke
scènes, die elkander op de meest tref
fende wijze afwisselen. Daarbij ons tot
inleiding van ieder bedrijf in hoofdtrek
ken eene beschrijving gevende van scène
en decoratief, bracht do voordracht ons
werkelyk in den waan de opvoering van
het drama by te wonen. Deze veelzijdig
heid deed ons ten volle inzien, welk een
uitmuntende keuze men destijds heeft
gedaan in den heer G. V., door hem tot
leeraar en directeur van de Tooneel-
school te benoemen, eene betrekking, die
hij thans, zeker tot spijt van velen, al
sedert geruimen tyd «iet meer bekleedt.
Ten slotte gaf spreker eene proeve
van zijne komische gaven. Het verma
kelijke verhaal van oom Jan«Hoe oom
Pothof aan zyne vrouw kwam" en «Des
Zangers min", van den onsterfelyken
Piet Paaltjes, hadden ruimschoots het
suoces dat zij verdienden.
We wenschen en den heer Goteling
Vinnis en de vereenïging «Cremer" van
harte geluk met dezen zoo kunst- en
genotvollen avond, aan zoo talrijk velen
bereid.
Wij vernemen omtrent den toestand
van den heer de Bordes, dat zijne brand
wonden er niet ongunstig bijstaan, al
hoewel hy nog veel pijn lijdt.
Heden kon het eerste verband worden
gelegd.
Dinsdagavond omstreeks 6^ ure heeft
een begin van brand plaats gehad in
een der in aanbouw zynde huizen tus
schen Leidsche en Oranjestraten, ontstaan
door het omvallen van een brandende
petroleumlamp in een hoop krullen. Ge
lukkig werd de brand dadelijk ontdekt
en door het werkvolk gebluscht.
^rroindtsseiaiente-fteeh tbanh
In de zitting van heden stond terecht
Jacob B., 28 jaar, koopman te Edam,
beschuldigd van goederen te hebben ont
trokken aan zyn faillieten boedel, door
zilveren lepels, horloges, golden ringen,
kettingen en andere voorwerpen van
waarde achter te houden en niet op te
geven aan den Curator in zyn faillisse
ment mr. L. C. Kronenberg, terwijl bekl.
onder eede heeft verklaard, dat de door
dezen Curator opgemaakte lijafc deugde
lijk en volledig was. De heer Kronenberg
kreeg argwaan, toen hij hoorde, dat bij
eene vorige taxatie van 's mans inboedel,
o. a. voor een bedrag van ƒ450 aan
goud en zilver op de lyst voorkwam,
terwijl do curator slechts oen gouden
ring ter waarde van ƒ1 had kunnen
vinden.
Toen de curator den bekl. daarover
onderhield, zeide hij niets daarvan te
weten. Daarop volgden een onderzoek en
de inbeslagname van de voorwerpen,
voor de onttrekking waarvan hij thans
terechtstaat.
Nu beweert beklaagde dat al die voor
werpen gedeeltelijk op, gedeeltelijk in
een penantkastje waren, dat in de huis
kamer stond en dat op den inventaris
van den curator staat genoteerd. Dat
kastje nu is niet geopend, zegt beklaagde,
maar zelfs indien dat waar was, zou
beklaagde strafbaar zye omdat hy daarop
in ieder geval den curator niet heeft
opmerkzaam gemaakt, en de door dezen
opgemaakte lijst heeft gezegd goed te
zijn.
Beklaagde vroeg aan een vriend van
hem, V. to Edam, of deze een kistje
voor hem wilde bowaren tot na afloop
van zijn faillissement. V. stemde daarin
toe en zoo werd by hem dat kistje,
waarin tal van voorwerpen aanwezig
waren, bezorgd.
Deze getuige ontvangt van den pre
sident eene berisping, daar hij weten
kon, (Earn is niet zoo groot) dat B.
failliet was. De beklaagde bekent, dat
het kistje met zijn inhoud door hem aan
Y. ter bewaring is opgezonden, maar
B. tracht die daad te verontsehludigen
met de bewering, dat de waarde aoo
groot niet was, en dat hij later zijnen
schuldeischers geheel wilde voldoen. Tech
erkent hij, dat het ondoordacht is gedaan.
Het totaal van don inventarislijst be
droeg 500 en hot enttrokkene beloopt
volgens de taxatie circa f 100, zoodra
de beklaagde niet minder dan een zesde
gedeelte van den inboedel aan de inven
tarisatie heeft onttrokken.
De subs. off. van just., mr. J. P. van
OutereD, requireert beklaagdes veroordee
ling wegens bedriegelijke bankbreuk, tot
gevangenisstraf van één jaar.
Uitspraak 19 Dec. e. k.
Thans komt veor da rechtbank Willem
K., zonder beroep, te Leimuiden, ter zake
dat hij op den 7den October j.l. den
koopman Corstiaan Poelgeest opzettelijk
met een stok een slag heeft gegeven.
Eerst had, zegt de getuige, K. mij in de
boot van Amsterdam reoda eenige hate
lijkheden toegevoegd. Later wachtte K.
hem op en gaf hem een slsg.
Neen, zegt bekl., dat gelykt nergens
Naar het engelsoh
van
WALTER BESANT.
HOOFDSTUK I.
De erfenis.
Tom Addison was zeven en twintig jaar oud en journalist.
Als journalist had hij het nog niet tot redacteur kunnen bren
gen, hoewel de uitgever reeds wist, dat hetgeen hij schreef, boven
het middelmatige was. Hij kon een volksoploop zeer juist be
schrijven en verslagen maken van een roeiwedstrijd als
iemand, die er verstand van heeft, zijne lichaamskracht moest
men ook werkelijk niet geringschatten en de zilveren bekers,
welke hij reeds bezat, zou hij voor een aardig sommetje hebben
hunnen verkoopen. Hij had verzen, schetsen en reisbeschrijvin
gen geschreven, ja, zelfs had hij reeds een novelle uitgegeven.
Het was een lijvig boekdeel, welks inhoud zoowel boeiend als
leerrijk was, en de dagbladen schreven er niets dan goeds van;
toen evenwel de rekening van den uitgever kwam, bleek het,
dat er een verlies was van bijna 86 pd. st., welke Tom uit zijn
eigen zak moest bijbetaleu en deze ongelukkige uitslag hield
hem er den eersten tijd van terug, om het voor de tweede
maal te wagen. Het scheen hem toe, alsof slechts millionnairs
zich op dezen tak der litteratuur konden toeleggen.
Toms opvoeding, voor een letterkundige loopbaan, was beter
dan van de meeste anderen. Hij had een graad gehaald in de
klassieke letteren te Cambridge en had een jaar te Heidelberg
doorgebracht. Hij had zich ook een weinig op de rechtsweten
schappen toegelegd en kende de inrichting der gerechtshoven;
bovendien had hij gevoel voor stijl; hij was ervaren in alles wa
op het gebied der sport tehuis behoort; kortom, hij was een
geniaal jongmensch. Zijn vader was luitenant-kolonel geweest bij
een linie-regement en daardoor kende hij het kampleven en de
zeden, de gewoonten en de taal der officieren en soldaten. Een
journalist en novellenschrijver moet op de hoogte zijn van elk
beroep. Er zijn echter weinig journalisten of novellenschrijvers,
die ervaring hebben opgedaan van het kampleven en van de
universiteit, van de openbare school en van de gerechtshoven,
van het duitsche studentenleven en het londensche clubleven.
Met zulk een leertijd achter zich en bovendien gesteund door
eigen geestkracht en schranderheid, mocht Tom dingen naar de
hoogste prijzen in de literatuur.
En terwijl hij nog verscheidene jaren van vervelenden, moeie-
lijken arbeid voor zich heeft, zietdaar ontvangt hij een erfenis,
die hem meer dan duizend pond per jaar oplevert nog
meer een groot huis: een huis is niet mooi, wanneer het
ook niet groot en ruim is hoe zou men in een huis zijn ge
mak kunnen vinden, wanneer men daar zijne beenen niet kan
uitstrekken. Duizend pond per jaarNu kon hij doen en laten
wat hij wilde. Nu behoefde hij geen verslag meer te geven van
de Derby-wedstrijden, behoefde bij den universiteits-roeiwedstrijd
niet meer urenlang door te brengen op de volgepropte boot der
verslaggevers, behoefde zijne hersens niet meer te pijnigen met
het bedenken van kwinkslagen; hij had nu de vrije beschikking
over zijn tijd en kon zich geheel en al op zijne letterkundige
studiën toeleggen. En wat het voornaamste was, hij kon trouwen
wanneer hij wilde, zonder zorgen te hebben. Welk een heerlijke
erfenis. Nu geen zorgen meer. De toekomst van Katharina ver
zekerd, wat er] ook met hem mocht gebeuren. En dadelijk te
kunnen trouwen, nu zij een verloving van nog eenige jaren in
het vooruitzicht hadden. Een lang engagement is hoogst onaan
genaam. Laat het mijne zoo kort mcgelijk zijn zoo kort, dat,
wanneer de huwelijksplechtigheid er een einde aan maakt, wij
beiden ons den eersten kus nog kunnen herinneren en nog ver
vuld zijn van de teederste gedachten en ontroerd door de eerste
bekentenis van onze liefde. Tom was smoorlijk verliefd. Katha
rina was het liefste meisje, dat hij ooit had gezien en zij had
niemand in de gansche wereld van wien zij hulp en bescher
ming kon verwachten dan van hem, en nu zou hij haar dadelijk
kunnen trouwen. Geen wonder, dat zijne oogen zich met tranen
vulden en zijn hart gloeide, wanneer hij aan de erfenis dacht
en welke gevolgen deze voor hem zou hebbenGoede, edele
oom Josephj! Wat had hij gedaan voor een neef, die van zijn
kant hem minder genegenheid toedroeg, dan hij als neef behoorde