tweede blad,
Gebrek aan Smaak.
KAPITEIN JACK.
FEUILLETON.
HAND OM HAND.
BEHOORENDB BIJ
jSAABLEM'S DAGBLAD
VAN
Maandag 15 Dec. 1890.
I.
deed ik m|j op rayne wan
de vragenhoe zou het toch
komen, dat we in den laatsten tyd
zoo weinig op het gebied van kunst en
ak zien tot stand brengen hoe komt
het dat we zulke onfraaie woningen in
nieuwe stadskwartieren zien ver
rijzen in een stijl, die geen stijl is en
sommigen „revolutiestijl" moet
heeten en welker lynen en sieraden
alle uit do portlandoementvafcen af
komstig zijn.
Wat men met deze speeio al «iet
doet, grenst aan het wonderlijke. Sluit-
ateenen met Rembraudtportretten, natuur-
met de artistieke muts op ééa oor;
aaterkoppen in dezelfde gemeenheid van
afgietsel, tweehonderdmaal herhaald iD
,traal, door één bouwspeculant aan-
gd, bloemvazen, aangeplakte balkon-
alles uit cement in die asch-
grauwe niets beteekenende kleur.
Ga eens zoo'n woning binnen, die
volgens de aankondiging in de courant
„riant" gelegen en „van alle gemakken
voorzien" is. De indoeling van die wo
ningen gelijkt op die van andere al9
twee druppels water op elkaar. De nimmer
ntbrekende „suite" is door deo eige
naar eens recht „mooi" gemaakt, door
van ééa dubbeltje de rol duur
der te nemen en gipsornamenten, de
fraaiBte die men voor de reeds vast
gestelde som maar krygen kan. De keu
kens zijn zoo royaal gebouwd, dat drie
lereoneii elkander in den weg staan en
iet er vol maken. Is er verder boven
een kamertje, te klein om werkelijk als
woonkamer te dienen, wel, de huisbaas
is direkt gereed, en doopt het met den
van „badkamer", doch vergeet dan
hij ongeluk, er de af- en aanvoerpypen
voor de badkuip te leggen. De huurder,
vol van dat „riante" huia, dat hij
bjj gratie kon huren, bemerkt natuurlyk
direkt dat gebrek Riet, doch wanneer
hij aanstalten maakt om dat kamertje
voor badkamer te gebruiken, ontbreekt
ir alles, en wanneer de huisbaas er over
wordt aangesproken, zet bij een hoog
wijs gezicht, trekt zyne wenkbrauwen
eens op en beweert, dat de huur reeds
o laag is, dat zulk een verbetering
niet op kan overschieten. Hy wil ech
ter meneer wel helpen, do onkosten ad
neemt hij voor zioh en de huurder
moet nu jaarlyks 15 gulden meer huur
letalen, immers 'u heel billyke ver-
hoogiug! We hebben nu het huis bekeken,
laten we du eens zien hoe een heden-
huurder zoo'n huis stoffeert of
hater, volgens zyn smaak orneert.
zullen dan maar beginnen met
le salon, de pronkkamer by uitnemend
heid, doch dikwerf de tydelijke berg
plaats van zaken, die men even uit de
band wil zetton.
Behalve een tafel, kanapé en een zeker
aantal stoelen in heel licht gekleurd
mahoniehout of in nieuwerwetseh-oudor-
wetschen styl(!) vinden we beide kamera
volgepropt mot nietigheden uit de een- of
twoo-gnldeosbazflr, een warrelende col
lectie fotografieën met dito standaards,
wear 'i oog geen rustpunt kan vin
den. Waf-neer ooms de vrouw des hui-
ces uwe meening vraagt over 'n foto
grafie „Eio Traum", „Lebensmüden"
vergis u dan niet, doe uwe meaning
niet met een „foeileelyk" kennen, want
de vraagster verwacht van u een vleiend
antwoord, op zijn minst dat het 'n „lieve"
fotografie is. Doch wilt ge ook dat niet
zeggen, verkondig dan dat de „fabrikant"
een schrander man is, door nulke zaken
ten verkoop aan te bieden. Immers, die
heerlijke reproducties worden met stoom
bij tienduizend exemplaren tegelijk ge
drukt en bovendien machinaal opgeplaktl
Wilt ge echter het hart van de2« dams
stelen, vertel dan dat ge niets liever
hoort dan de Mikado-muziek, dat de
Casparone-wals uw lievelingsstuk is, eu
dat gij bepaald dweept met werken van
Ouida.
Mevrouw laat u nog even „en passant"
het borduurwerk van een harer dochters
zien, een bontgestikfi patroon, een Grot-
ehen met 'n schenkkan in de hand,
tusschen een massa krullen en banden,
en daaronder een spreuk uit den Wart-
burg afkomstig.
Naar aanleiding van de teekeoing
vragen we aan mevrouw s „Maar dat pa
feroen is immers gekocht....?" „Natuur
lyk", zegt mevrouw, „mijne dochter
legde om het figuurtje dat keurige
gouddraadje, wat staat dat lief, vindt u
aiet?"
Deze schoone kunst,] het borduuren,
verlaagd tot 'n verguld-partij alsof het
St. Nicolaasgoed wareï Op 'n étagère
vinden we een partijtje boeken, pracht
werken met machinale stempelbanden, in
de kakelbontste kleuren, zonder rugti
tels eu verschoton op do plaatsen waar
het licht er op scheen, het verguld, lees
koper, reeds zwart. Zie daar een Staten
bybol na een gebruik van honderdvijffeig
jaar eens bij het goud heeft zijn glans
nog niet verloren, en de stempels, alles
„uit de hand", boeien nog immer door
de fraaie compositie. Zullen we maar
niet heongaau, of neen, laat ons eerst
de kamer van de oudste dochter eens
opnemen. Deze is immers van een jon
ger geslacht en allicht met een weinig
meer smaak bedeeld. Jawel, zie ha
re» schoorsteenmantel, geheel vol, over
vol met allerlei vaasjespoppetjes
smakeloos (symmotrisch nog wel) gerang
schikt. Ze vraagt of we ook hare wand
versiering niet „erg snoeperig" vinden,
bestaande in een ontelbaar aantal waaiers,
met gekleurde sarongstofjes een japausch
bord (alweer uit 'n duitsche fabriek) er
hier en daar tusasohen geplaatst. Het
geheel doet sterk aan een getrouwe na
bootsing van de Mikado denken. Ware
deze operette maar nimmer in Neder
land opgeveerd geworden
We haasten ons weg uit dat „snoeperige"
boudoir, maar waar zullen we het beter
vinden
Dat zyn voorbeelden uit den ge
goeden burgerstand, kom echter bij
de zoogenaamde parvenus, waar men
de meubels met angstvallige nauwgezet
heid juist daar laat staan, waar de meu-
belleverancier ze plaatste; diar krygt men
telkens den indruk van 'n klein meubel-
magazyn voor zich te hebben. Die stort
vloed van prullen, die onze schoorstee-
nen, étagères «n buffetten in beslag ne
men. die hun geboorteland, Dnitschland,
zoo licht verraden, die rookstandaarcls,
om van geen andere dingen te spreken,
met hunne arme, dunne, koperen k< t-
tinbjes en verguld blikken garnitufen,
eenmaal het deksel van een sardinen busje
uitmakende, zy zyn het die onzen smaak
bedierven en met welke ernstige gevolgen!
Doch hierover 'n volgenden keer.
EEN WANDELAAR.
Toon de schoone Elisabeth Simms met
kapitein Jasper Collins huwde, zeide
iedereen, omdat iedereen by zoo'n gele-
gcnhei:i zich gerechtigd acui leta te
zeggen, dat zij zich weggeworpen had.
Niet dj\i kapiiein Collins geen goed hart
bezat, geen opgeruimd en flink man was
en niet tal van vrienden telde, maar hij
was zeeman en had ter wille van Lizzie erin
toegestemd de genoegens der zee op
te offeren en voortaan op 't land te wo=
neD, en oen zeeman aan land wordt een
vlegel, zooals een ieder weet, en zonder
twyfel zou kapitein Jack (zooals men
hem gemeenzaam noemde) geen uitzon
dering op den regel blijken te zijn.
Hij zou een lui merisch worden, niet
in staat, voor zijn gezin te zorgen, en
ofschoon zij dol veel van elkander hiel-
deD, was liefde alleeü toch niet voldoende
om van te levenen de arme Lizzie
was onvermijdelijk gedoemd tot een leven
van zorg en ontbering.
Het zou veel beter voor haar zijn ge
weest, dus merkten wijsgeerige lieden
op, om, zoolang als zij aanhield om hem
te trouwen, hem te vergunnen zyn wet
tig beroep te volgen en naar zee te gaan
maar Lizzie zeide zoo beslist „neen" en
voegde er by dat hij nooit, nooit met
haar toestemming weder zou inschepen,
dat kapitein Jaek lachte en haar in zijn
groote, sterke armen sloot, verliefder dan
ooit, hare tranen droogde en beloofde alle
gedachten aan zeevaren ter wille van hare
liefde op te geven. Maar, helaas I Do
jonge vrouw had geen gedachte van de
roote opoffering, die zij vroeg, want de
zee was des kapiteins geboorte-element
hij beminde haar met hefe vuur van
een Triton.
Van zijn vroegste jeugd af was hij zijns
vaders roeping gevolgd, bescheiden begin
nende en zich opwerkende tet patroon; en
nu die eraan geven voor een vrouw, hoe lief
ook, was eene overweging, die veel te
ernstig was om haastig te worden be
slist. Maar kapitein Jack handelde bij
ingeving en de woorden van een min
naar zijn goedkoop. Lizzie was zoo ge
lukkig in hare bruidsdagen, dat het een
schande zou zijn geweest een wolk op
haar vroolijk gelaat te brengen.
Drie jaar lang werkte de kapitein op
ontzettende wyzenu eens hier, dan
eens daar, trachtende zoo goed mogelijk
in het onderhond zijner vrouw en kleine
dochter te voorzien, die het eerste jaar
van hun huwelyk ter wereld kwam en
hare kleine rechten op een plaats aan
den huiselijken haard verzekerde. Maar
endanks al zyne pogingen slaagde hy
niet. Hij was niet zonder eerzucht, ter
wijl zijn nieuwe werkkring vol moeie-
'ijkhedun en ontmoodjgicgon was. Zijn
huia was op de golven, hy had tegen
spoed aan land.
Hij wi.<r, dat hij een uitstekend zee
man was en een schip kon krijgen als
hij zich aanmeldde; maar toen hy de
zaak met Lizzie besprak, was zy on
troostbaar, weende bitter en verweet heaa
zijn onstandvastige liefde. Kapitein Jack
was teerhartigmet een mannelyke
vrees voor vrouwentranen, daarom troostte
hij haar met verdubbelde liefkozingen
en werd daarna stil en somber. Somtijds
wandelde hij uren lang ia do kamer op
en neer als een dier in zyn hok, dat
zijne boeien wil verbraken; op andere
tijden vond men hem bezig den inhoud
van ©on kist met zeevaartkundige in
strumenten op te poetsen, alsof hy ze
voor stof en roest wilde bewaren.
Hij werd eens op een morgen onaange
naam verrast door zijn vrouw, die over
zijn schouder stond te kyken, terwijl bij
eerst een barometer oa daarna een Kom
pas behandelde en z» daarna met een
diepen zucht weer in ziju eluut.
„O, Jasperriep zij uit, „ge zijt
ongelukkigik zie het an ik weet het.
Je verlangt weer naar zee!"
„Wel, dat is nogal natuurlyk. Ik ge
loof, dat ik recht heb ongelukkig te
zijn," antwoordde hij op bitteren toon.
„Je zeg dat ik nooit met ja toestemming
zal gaan."
„Hoe kan ik mijn toestemming geven
tot iets, dat mij zoo ellendig zou maken
Ik geloof dat ik sterven zou, als jy me
verliet."
„Och kom, droog je tranen, lieveling;
er zal later nog tijd genoeg zijn om te
weenen. Ik ben nog niet weg. Ik houd
van die oude instrumenten, en er ligt
een bekoring in, ze nog eens te bekijken,
maar wij zullen de kist sluiten en er
niet meer over denken, wanneer de aan
blik u bedroeft."
Maar ondanks zijne woorden maakte
zich een zekere ongerustheid vaa Lizzie
meester, toon zij opmerkt© hoe rusteloos
en verlangend hij was geworden. Hy
bracht dadelijks uren lang door met zyn
kleine woning van winterbenoodigdheden
te voorzien. Als bij dit gedaan had sloot
hij zich in de huiskamer op om lange
brieven te schrijven in antwoord op die
welke hij bijna met iedere mail ontving,
eu waarvan Lizzie de» inhoud niet kon
raden.
Op oen donkeren Novembermorgen
opende zij hare oogen en zag de sneeuw
in groote vlokken tegen het venster val
len. Jack stond op en kleedde zich om
uit te gaan
„Wat
is er vroeg zij angstig, ter
stond helder wakker. „Waar gaat
heen, lieve
„Ik moet vandaag voor zaken uit, en
hoopte weg te kunnen gaan, zonder je
te wekken maar mijn wyfjo heeft scherpe
ooren, naar 't sohynt," ging hij voort,
het bed naderend om afscheid van haar
te nemen.
Lizzie had hare armen om zyn hals
geslagen en zy trok zyn hoofd neder in
het kussen.
„Welke zaken roepen je elders, en
hoever moet je, Jack
„Naar Binholme," antwoordde hy op
liefdevollen toon, de naaste stad noe
mende, tien mijlen van daar.
„Maar waarom neem je e n valies
mede Denk je den gekeolen Kucht weg
te blyven
„Misschien moet ik overnachten
maar wees toch onbezorgd, lieveling.
Vertrouw op mij, ik zal weder terug
zyn zoo spoedig ais doenlijk is. Goeden
dag, liefste," fluisterde hij, hare armen
losmakende en over zij»; twee slapende
kleinen o vei buigende om hen te kuaaen.
„God zegene die beide lievelingen,#
voegde hij er aan toe, zyn valies en
overjas opnemende en zioh gereedma
kende de kamer te verlaten.
„Jack, Jack, waarom ween je?" riep
Lizzie uit, uit haar bed springende en
hem naroepende, terwijl hij haastig de
straat bereikte.
Maar de suizende wind verdoofde
haar stem en zij kon slechts voor 't
venster staan en trachten door den
verblindendon sneeuw Leen, een blik op
hem te w er pen.
De korte Novemberdag scheen haar
zeer lang toe, terwijl zy in de huiska
mer zat en, met hare kinderen spelende,
wachtte eu verlangde naar kapitein Jacks
terugkeer. Zij hoopte dat by bij 't aan
breken vu< üen nacat thuid zou komen,
maar de schemering maakte plaats voor
de duisternis, die al dieper en dieper
ward en eindelijk daalde de nacht neder,
die haar nog alleen vond.
Drie dagen gingen droevig voorbij en
toen begonnen er vreemde geruchten te
loopendie eindelijk Lizzie's oor be
reikten. Kapitein Collins had zijn vrouw
en kind verlaten en was naar zee ge
gaan. Het vreeselyke nieuws overviel
haar als een storm en maakte haar
waanzinnig en langen, zeer langen
tijd was zy niet in staat den brenger
van hot nieuws te beantwoorden, die
haar nieuwsgierig stond gade to slaan,
om te zien hoe of zy zich zou houden,
maar toon de indringer was heengegaan
stond zij op mot de kracht der wanhoop,
en ging zien of' het gerueht betreffende
haar echtgenoot waarheid bevatte.
Zij opende zijn lessenaar en onder
zocht haastig den inhoud. Neon, het was
een verdenking zonder grond, want daar
waren zijne kleederen, alle netjes opge
vouwen en niets werd er gemist.
Niets. O ja. Twee dingen waren weg,
hetgeen haar hart stil deed staan, dat
bijna ophield to kloppen. Het eovio was
het zakbijbeltje, hem door zijn overleden
moeder gegeven, het andere een klein
album met portretten van haarzelve en
de beide hinderen. Zij viel bij deze ont
dekking bewusteloos en uitgeput in een
stoel neer.
„Neen, neen," stamelde zy. „Het is
niet waar, kan niet waar zijn, zóo zou
hij mij nooit hebben verlaten I"
Daarop, door een gedachte aangespoord,
stond zij plotseling op en ging naar bo
ven, wierp het deksel van de kist open,
die de zeevaartkundige instrumenten
bevatte en overzag ze om te zien of er
ook ontbraken. Het kompas en de ba
rometer waren weg. Had zy nog verder
bewijs noodig van zijn vlucht?
„Groote God!" riep zij uit, hulpeloos
op den vloer vallende, „hoe kan ik dat
ooit dragon
De stem eens kinds riep haar van de
wanhoop tot don plicht terug, en bleek
en ontdaan van smart, ging zy om
laag om hare moederplichten to ver
vullen.
„Waarom is maatje zoo bleek vroeg
Naar het duit 8ch
WILHELM FISCHER.
(Slot).
Als jong referendaris ta D., had ik tot mijn vertrouwden vriend
huzarenofficier van denzelden leeftijd, Hans von Windeck, een
^lgestelden, levenslustiger», goedmoedigen kerel, vriendelyk jegens
Mjne ondergeschikten, bemind door zyne kameraden en zooals men
togt met God en de geheele wereld te vreden, aan wien ik thans
list levendig herinnerd geworden ben. Niet groot, maar krachtig
sierlijk opgegroeid, waa hij een goed ruiter, een voortreffelijk
shutter en over 't algemeen met alle lichaamsoefeningen ver-
ronwd. En zyne voorliefde voor de laatste zou misschien onschul-
'g en prijzenswaardig ayn geweest, zonder een zekeren overmoed
'öd den rykdom en de voornaamheid, die hem maar al te dikwyls
ton ander mensoh slechts als middel deden aanzien, en helaas, ik
't u bekennen, jongens, somtyds ook my aanstak. Zoo hebben
"j) eens op een helderen lentedag een heel eind te paard naast
bardlooper voortgedraafd, om hem te controleeren, de zon
^becn, de paarden dampten en de arme man snakte naar adem
zijn belletjes klonken het was niet edel. Toen gevoelden
fij verder niets daarbij; wij betaalden hem toch, Emil; maar
poodig daarop viel ons een vreeselijke, duurzame leering ten deel,
•as was sedert kort verloofd met do zuster van een rijken
"laalwarenfabrikant uit de bergstreek, die hij bij gelegenheid van
föne Bchilderyententoonstelling te D. had leeren kenDen en noo-
igde rnij uit, met hem zyn aanstaanden zwager eens te bezoeken,
'ht was in don prettigen tyd van den voorzomer en het weder
prachtig, toen wy het frischgroene weidendal bereikten, waarin
tegen de zachte holling van een met bosch bedekten, gedeeltelijk
tot plantsoen aangelegden heuvel het oud-frankische woonhuis van
Josua Sleper lagoudtestamentische voornamen zijn in die land
streek gebruikelijk. Ruim, hoog en met een spits dak, was het
van den nok tot onder aan den muur geheel en al met kleine
sierlijke gehouwen leitjes gepantserd en tegen dezen donkeren grond
staken de witte vensterramen en helgroene vensterluiken vriende-
ïyk af. Een smal maar voortreffelijk kiezelpad leidde lusschen
hoog©, zorgvuldig gesehoren omheiningen door naar de hooge trap
pen van de hoofddeur, de vloer was helder en zindelijk en de
ontvangkamer, met eenvoudige oudorwetsche meubelen voorzien,
glansde als iedere afdeeling van het huis van angstvallige zinde
lijkheid. En de bewoners waren dit vertrek waardig, hoogst eer
zaam, kalm opgeruimd.
Niet zonder bedenkingen hadden Ida en haar broeder den aan
zoeken van myn vriend gehoor gegevenmisschien waren enkele
zijner dolle streken hen ter oore gekomen, maar zijae beminne
lijkheid, ziju trouw gemoed, zijne goede omstandigheden, en mis
schien want ook eenvoudige menschen maken zica wel eens
aan ijdelheid schuldig het woordje van voor zijn naam hadden
samengewerkt, om hem de overwinning te verschaffen. Josua ech
ter, zelf gelukkig getrouwd en voor zyn eenige zuster teeder be
zorgd, zag nog altijd met een weinig wantrouwen naar zijn levens-
lustigen zwager in apéen het vermaakte my, te bemerken, hoe
hy dikwijls bij diens dwaze, ondoordachte uitingen opschrok. Bij
't eten en in 't bizonder bij den uitstekenden wijn, bevond von
Windeck zich uitstekend in zyn element en kon slechts met moeite
verhinderd worden, om Josua's zoontje, Richard, meer wijn in te
schenken, dan hem dienstig was.
De koffie gebruikten wij in den tuin, in het schaduwrijke prieel,
waarvan de open zijde een prachtig uitzicht in 't dal verleende.
Hoe levendig staat mij alles nog voor oogen, sneeuwwit linnen,
daarover nog een klein rood kleed, fijne ehineesche kopjes, op een
glanzend gelakt blad gepresenteerd, de bruine, geurige drank, de
vriendelyke bediening der huisvrouw en van hare schoone zwa-
gerin. Uit de verte drong, in de gesprekspauzen merkbaar, een
dof, regelmatig geklop tot ons door.
„Wat is dat?" vroeg Hans verwonderd.
„De naastbyzijnde plethamer," antwoordde Ida, en haar broeder
beschreef hem ons meer van nadorby, en weidde mot een wel te
rechtvaardigen trots uit over de eigenaardige nijverheid van de
volkrijke landstreek, die hare voortbrengselen tot ver naar alle
landstreken zendt. Hans betoonde op zyne gewone levendige wyze
niet weinig lust, reeds heden aan den hamer een bezoek te bren
gen, maar de hitte was drukkend, het gezelschap te aantrekkelijk,
wy stelden ons bezoek uit tot den volgenden dag.
Weder luisterden wij een oogenblik naar de zware slagen en
Hans zeide met een gelukkige vergelijking:
„Dat is de polsslag van het dal."
Juist," stemde Ida mede in, „en onze Bchoone beek de ader."
„Met het kleine onderscheid, dat het hart het bloed in bewe
ging brengt, en hier omgekeerd het water den hamer," merkte
hare zwagenn op.
„Het is een zwaar, maar toch geen bedroefd hart," zeide Josua
glimlachend, „en wanneer het ophoudt met slaan, zou het leven
spoedig uit de landstreek verdwenen zyn."
„Dit huis daarentegen," zeide ik, om toch ook een duit in 't
zakje te werpen, „is evenzoo h6t hoofd van de geheele landstreek
dat al hare krachten wijs en weldadig regeert."
Zoo schoven wij het toevallig opgeworpen beeld weder van de
baan. Daar kwam Richard, die ondanks den zonnegloed met een
paar kleine jongens, zoons van arbeiders, als zijne paarden, in
de tuinpaden rondroste, met de zweep in de hand, boos aange-
loopen en klaagde„Papa, Daniël wil niet meer paard zyn, en ik
heb hem zooeven nog gevoerd 1"
„Wacht," riep Hans, „wy geven het diertje nog een stuk sui
ker, en.,.."
Maar Josua hield hem terug. „Zijt gy totnutoe altijd koetsier
geweest
„Ja."
„Dan heeft Daniël gelijkgeef hem de zweep, en dan komt de
beurt aan Peter."
Ik had deze strenge beslistheid nauwelijks van den zachten man
verwacht, waaraan Richard overigens gewoon scheen te zijn, want
hij marcheerde, ofschoon met een boos gezicht, maar zonder tegen
spraak af en was spoedig in de rol van paard even gelukkig als
in die van koetsier.
„Dat de hoogmoed reeds in zoo'n klein hart huist!" merkte de
vader op. „Omdat de jongen zyn armen kameraden een stukje
brood kan geven, moeten zij, volgons zijne meenÏDg, zijne gehoor
zame dienaren zijn."
„Hy heelt niet zoo geheel eD a\ ongelijk," zeide Hans. „Wien