DE BLINDE. XWEEÖI BLAD, Ons Teekenonderwijs. De jnweelen van den heer Hanoi! FEUILLETON. BEHOORENDE BIJ JfAAKLEM'S DAGBLAD VAN Maandag 26 Jan. 1891. Het was wel vriendelijk van liet be stuur van het teekec-eollege „Kunst zij ons Doel", om mg' in mijne kwaliteit van „wandelaar" ook eene uitnoodiging te zenden ter bijwoning van de laatst gehouden kunstbeschouwing. Het zou daaruit wel afgeleid mogen worden, dat myne zwerftochten op het gebied van kunst wel gelezen en, zoo ik meen, ge waardeerd worden. En dit laatste is mij niet onverschillig, daar ik er een eer in stel voor dit blad en geen ander te mogen schryven en do Redactie zich immer ten doel stelt iets goed te lederen en to breken met al wat oud is en maar eeaigs- zins muf riekt. Het is dan naar aanleiding van deze kunstbeschouwing, dat ik er toe kcm om een opstel over bovengenoemd onderwerp to geven. By het aandachtig besehouwen van eenige zeer goede werken, stelde ik mij de vraagzou met alle artistiek gevoel, met een waar oog voor kleurenharmonie, doch bij gebrek aaa de noeaige vaar digheid om zijae gedachten op het pa pier te brengen, een artist in den waren zin des woords wel denkbaar zija Zeu met de kennis, met het gevoel van alle kleurencombinatie een sckildery eenige waarde vertegenwoordigen, zoo er met de teekening den spot wordt ge dreven, zoo de lijnen er op gezet zyn, juist zoo ze er op neergekomen zijn Ik geloof hierop te mogen antwoorden met een gecursiveerd i,neenja ik wil zelfs verder gaaa en een asioaaa ver kondigen dat een eehilderij niet denk baar is waar kleur en teekening niet samen gaan. Kleur meet aanvulling, geen hoofdzaak zijn, de teekening,moet de eerste factor zijn, waaraan gedacht moet worden. Deze fout komt in den laatsten tijd al meer en meer voor, en de zoogenaamde nieuwe richting in de schilderkunst, het verwaarloozen der vormen ten koste van het sentiment, heeft reeds een ernstig verloop genomen. Wat zijn hiervan de oorzaken zijn ziekelijke sentimentaliteit, het zoeken naar nieuwe onderwerpen of een zucht om de aandacht op zich te vestigen hier van de schuld Geen van deze zijn de eigenlijke oor zaak, doch gebrek aan goed teekenon- derrichtoaderlegging ten halve en het te vroeg zich uitgeven voor artist, zijn de reden dat wy zooveel geverfde doeken in stede van schilderijen in den laatsten tijd aanschouwen. Iemand, die neiging gevoelt kunst schilder of beeldhouwer te worden, zal deze neiging dan eerst bij zich veelen opkomen, wanneer hij reeds eenig teeken onderwijs genoten heeft. Dit ontvangt hij in de allereerste plaats op de lagere eehool, de leeriQrichtin^, ■welke wij allen bezoeken. Hier worden hem de eerste beginselen van het teekenonderwijs geleerd, meestal naar de ees of andere methode. Welke, het doet er niet toeD, daar bijna -alle een verdeeliog in afdeelicgen op het oog hebben. De eerBte afdeeling behandelt alleen het teekenen naar lijnen, lijngroepen en vlakken, doch in on verkor ten stand. De modellen worden van wit geschilderd koper- of ijzerdraad vervaardigd en aan „het zwarte bord vastgehecht. De leerlingen teekenen de voorbeelden op de lei na, hetwelk evenzoo kan ge schiedea met de beide volgende afdee- lingen. Eehter worden by deze afdeelingen de figuren niet meer op het bord be vestigd, maar gehecht aan een in alle richtingen beweegbaren standaard. Tot zooverre gaat het goed, het Hod v n it titles nog nieHW en legt zich mot ltirt en ijver <>u het teekenen toe. Wol g»i'it bij do iaaisie «hireling de lust een weinig verslappen, er komen geen nieuwigheden, maar dit wordt voor een oogenblik weer beter, wanneer de lei wordt vervaDgen door het papier. De volgende afdeeling wordt geheel ingenomen door het teekenen naar ge sloten lichamen, wit van kleurblokken, kegels, bollen, veelzydige vlakken enz., met gebruik van grijsachtig teekenpapier, zwart en wit krijt. De jeugdige leerling komt met zijne kunstproducten te huis en toont zyne moeder zijne vorderiageD. Eu nu komt juist zijae eerste teleur stelling, daar de moeder niets ziet in die opeengestapeld© blokken en kegels had daarentegen de onderwijzer gelijk vormige voorwerpen uit het dagelykache leven genomen, voor een kubus een stoof, voor ceu kegel een trechter, dan had zy het wel begrepen en haar zoentje gepre zen. Ze zal zich er nu van af maken met een „heel aardig", maar tevens er bij voegen, „laat nu moeder met rust, m'n jongen, zo keeft nog veel te doen" en laat het kind teleurgesteld staau, dat meer loftuitingen gedacht had te zullen krijgen. Maar had hy die zelfde moeder eens een vaas, bloempot, stoof getoond en er bijgevoegd dat dit het werk van haar zoontje was, ze had hem daa niet met een zoet praatje afgescheept, ze had dan zelfs de tcekeningen gehouden om ze aan vrienden en kennissen te toonen, om er met de „oomes" over uit te weiden, hoe knap haar zoon al werd. Maar dat! die blokkee, akelig saai, koud en dood van vorm, zonder bezie ling, dat boeit haar niet, daar ziet het moederoog geen praktisch nut in. De moeder meent dat zij hare gedach ten niet heeft laten merken dat hare zoon zich verheugd gevoelt met een paar woorden streelend voor hem, doch dan bedroog zij zieh, want kinderen zijn zeer fijngevoelig, en hoewel hare jongen het niet onder woorden kaa brengen, zeo gevoelt hij maar juist, dat er iets in de tcekeningen is, dat zijne moeder niet boeit; na eenig nadenken gelooft hij stel lig dat zij ze in het geheel niet mooi vindt. Hy vraagt haar daa nog eens, en wanneer hij dan weder met een „laat moeder toch met rust", wordt afgescheept, staat het bij hem vast, dat zijne teeke- ningon leelyk gevonden worden. Met deze gedachte gaat hij naar school eo de gevolgen zulle» niet uitbly ven; zoo oagemerkt komt hy tot het besluit, dat het teekenen toch lang zoo prettig niet ia, ja, goed beschouwd, vervelend moet genoemd worden. En dat had voorkomen kunnen wor den, wanneer de onderwyzer voor zijne taak berekend was, wanneer hij de prak- tyk op de theorie had toegepast, vraaneer hy de lessen zoo had geleid, dat het kind er pleizier in kreeg en die studie tehuis door alle papier dat i» zyn bereik kwam, vol te krabbelen, onwillokeurig vervolgde. Niet dat hij kladsehilders of hongerly- dende artistjes meet kweeken, verre van dien, hy moet door het praktisch leeren teekenen, het geheelê volk een indruk gevon van het verheveie, van het. scheone, waarmede men ruwe omtrekken of vor men verzachten kaa. En deze indruk zal de geheele natie, hot geheele volk, tot een hooger pyl van beschaving opvoeren, en de werkgevendea zullen door hoogere eischen aan het werk te stellen, door de bestellingen kostbaarder en luxieuser te maken, den workman in zijn strijd om het bestaan een grooteren steun ver strekken. Doeh om dan dat geheele volk beschaaf der, fijngevoeliger voor aesthotische vor men te makoe, zal de toekomstige on derwijzer of leeraar, zelf reeds dien goe den invloed terdege ondervonden moeten hebben om andereu tot het schoone aan te moedigen. Maar ons geheel examen-wezen strydfc hiermede; immers, er wordt niet aan «Jeu tookomstigen onderwijzer gevraagd: hoe staat hot met uwe a«sthetische opvaiu..^-, houdt ge vau muziek, zy't ge eeu iiei- hebber van kuust, men, men vraagt slechts naar wetenschappelijke bekwaam heid. En hoe volgepropter het hoofd van den oandidaat met wetenschappelijke ken nis, hoe machicaler en correcter dit op gedreund, hoe meer kans dat hij zal slagen. Een stompzinnige, iemand, die zich niets aantrekt, nimmer iets gezien heeft, alleen denkt: Wanneer ik maar door dat examen ben, dan is alles in orde, dat is het typa van de meeste aankomende ouderwijzers, van ouaa kweekeliogen, en het zal geen bevreem ding wekken, dat deze categorie het meest gevonden wordt ondor hen die van iioL platteland komen. Nu moeten die menscbeu nog eerst ontbolsterd worden, want van de honderd onderwijzers zyn er zeker tachtig vau het platteland. Dit gaat op ko3ten van het «nderwys der stadsscholen, waar deze jongemeasehen als het ideaal na dat famouse examen heen trekken. Daar komen ze in aanraking met de stads kinderen, doer wie zij, ik merkte het reads op, met het scherpziende kinderoog alras voor onbeholpen en onwetend in de eenvoudigsto zaken worden aangeke ken. De beschavende invleed hunner etadscollegas, de goede omgang met an dere stedelingen zullen hes zoo langza merhand tot een mensch moeten maken; maar smaak en idee om hunne discipe len praotisch te onderwijzen, blijven voor goed achterwege. Maar de kweekscholen dan, daar wordt immers wel degelijk les in het teekenen gegeven, daar kunnen tooh bekwame teekenonderwyzers ge vormd worden? Zeer zeker, daar wordt wel wat mede gewonnen, doch hoevelen gaan er naar de kweekscholen Het zijn er enkelen tegen die groote massa, die deze inrich tingen niet bezoekt. Wil men het onderwijs in het teeke- uen op do lagere school opvoeren tot die hoogte, waarop dit behoort te staan, by een volk als het onze, stel dan afzon derlijke leeraren in het teekenonderwys aan, wier streven moet zyn een blijvec- don indruk bij de leerlingen te vestigen voor al wat schoon en degelijk van vorm is. Dan zal het teekenonderricht op de Hoogere Burgerschool, gewyzigd, zich aansluiten bij de begiuselen van het tee kenonderwijs op do Lagere School, en dan mogelijk wol, wanneer het nut van dit vak wordt ingezien, tot een hoofdvak wordbfl-'-^apromovjerd. Do Gymnasia zullen daaook teekenon derricht onder hare vakken opnemen, en men zal dan mogelijk ook tot de overtui ging komen, dat een dokter eveneens teekenen behoort te kennen, ee dat een advokaat, ter verduidelijking van zyn rechtskundig onderzoekdit even noodig heeft als de eerste de beste bouwmeester. EEN WANDELAAR. Eens, terwijl ik zonnevlekken waar nam met mijn telescoop, een fijn en machtig instrument, kreeg ik het in den zin om myn kijker eens te richten op het mij omringende landschap. Ik had herhaaldelijk de kracht van mijn glas beproefd door op een wy- zerplaat van den toren in een nabu rige stad dea tijd af te lezen e* steeds zocht ik naar nieuwe proefnemingen. Toevallig zag ik door myn kyker een groot woud, alwaar twee mannen bezig waren een kleine m,-,ar schijnbaar zware I kist te vervoeren. Ik kende het wond volkomen, geen plekje dat ik niet op I mijne wandelingen had bezocht. Het ge- zicht van twee mannen, die op zulk een plaats een kist droegen, was zonderling genoeg om mijne nieuwsgierigheid op te wekken. Ik dacht eens na wat dat te buteekeneu kou hebben en mij herinne rende, dat niet ver van daar een spoor wegstation was, kwam ik lot do over tuiging, dat zy Daar een trein wilden. Terwijl ik hen bespiedde zotten de beide mannen de kist neer en gebruikten die als bank, waarop een zeer druk ge sprek bogen, altkans te oordeolen naar hunne gebaren en de uitdrukking van hun gelaat, waarvan ik de trokken dui delijk kon ondersoheiden. Een der mannen was voel grooter dan de ander, veel beter gekleed en had veel fijner gelaatstrekkou. De ander was klein van gestalte, maar zag er stevig uit, dank zij zya breeds schouders en nek, hij was als boer gekleed. Ik kon deze mannen zoo duidelijk zien, dat het mij vreemd voorkwam, dat ik hunne stemmen niet hoorde. Ik kreeg oen gevoel alsof ik een bespieder was, zoodcit, toen zij achtereenvolgens opston den on in mijne richting keken, ik in stinctmatig achteruitweek om ontdekking te voorkomen. Zy moeten eenig gerucht vernomen hebben, dat hen verschrikte, want zij stonden snel op en namen een houding aan, die oplettendheid verried. Zoo ston den zy waakzaam en blijkbaar luisterende, gedurende eenige oogenblikken en gingen toea weer zitten, alsof hetgeen lien had gestoord, hen niet laDger angst aanjoeg. De groote man stond spoedig vastbe raden op, en do ander, schynbaar met tegenzin, ging heen. Ik begreep eruit dat de ander hein wegzond om bet een of aDder vergeten stuk bagage te halen. Het scheen natuurlijk dat de verhouding van deze mannen die van heer en knecht smaar ik kon hua gelijkheid niet begrijpen, die bestond in den onderÜDgen arbeid van het dragen der kist of de schijnbaar familiare wijze van onderhoud. Neen, ik had my bedrogen in myne onderstelling de knecht, indien bij dat was, had slechts eenige stappen gedaan, en hy kwam weer terug met een pik houweel ea eene spade. De g oote man was intasschen voort- gewandeld alsof hjj naar een plek zocht om da kist te begraven, want hij wees op een diepe holte naast den weg, waar de knecht begon te graven, na de bla deren te hebben opgeruimd, die zich daar hadden verzameld. Terwijl de kneeht groef, zat de heer op een boomstam zyn arbeid gade te slaan en eon cigarette te rooken, die ik hem uit een doosje zag nemen en aanstoken. Toen de kuil gereed was, namen do bei do mannon de kist op en plaatsten die erin en de kleinste bedekte haar met de aarde, die hij uitgegraven had en bestrooide daarna de plek weer zorgvul dig met bladeren. De uitgekozen plaats was eene goede voor het doel, de holte scheen nu slechts iets ondieper dan te voren. Nadat de kleine man de gereedschap pen eveneens zorgvuldig had verborgen ender den omgevallen boomstam en de plaats met bladoren had bedekt, voerden beiden een kort gesprek en scheidden. Zij gingen eou tegenovergestelde richting de greote naar het station en de andere in do richting vanwaar zy met de kist gekomen waren. Juist teen de man verdween, hoerde ik stappen op de trap van het observatorium. Ik zuchtte diep, als iemand, die een hoofdstuk heeft geëindigd van een belang wekkend boek en my van myn kijker afwendende, zag ik een bediende, die my een telegram bracht. Het bevatte de tyding van den dood van een myner naaste betrekkingen, en het wiesch uit mijne gedachten alles wat zooeven zoozeer mijn aandacht in beslag genomen had. Zoo spoedig als ik een tr«in kon nemep, I was ik op weg naar oen verwydwde stad, waar ik tegenwoordig moest zijn fey de begrafenis van myn overleden bloed verwant. Omstandigheden in verband met zaken aangaande do nalatensohap hielde» mij daar langer d=tn een maand. Spoedig na myn terugkomst, hoorde ik van een diefsral, die in de naburige stad w«s gepleegd, ongeveer een maand of iets langer geleden. De heer Ham- mand, een ryk heer, die een fraai land goed bezat aan den oever van de rivier, was voer een waarde van eenige duizen den aan juweelsn en andere dingen be stelen, waaronder eene zeer fraaie ver zameling van kostbare staenen, zoowel ruwe als geslepen. Geen spoor van de gestolen voorwerpen was gevonden ge worden noch hadden de dieven eenig teeken nagelaten, waardoor zij zouden kunnen worden herkend. Door do data te vergelijken, vond ik dat de diefstal was bedreven den avond voor ik myn huis verliet en ik kwam tot een conclusie. Do mannen in de bos- sohen, dier. ik de vreemde begrafenis van de kist had zien verrichten, waren de dieveü, en begroeven hun prooi op den dag volgende op dien vau den diefstal. Het mijn plicht achtende deu heer Hammond mede te deelea, wat ik gezien had, giag ik den volgenden dag naar en meldde mij bij hem aan, ofschoon wij elkander persoonlijk onbekend waren. Ik werd in de spreekkamer gelaten door den bediende, die mijn kaartje naar zyn heer bracht en ik wachtte eenigen tijd op zijn terugkomst. Terwyl ik daar zoo stond te wachten, dacht ik na over de een of andere inleiding van de geschie denis, die ik kwam vertellen en schrok, toen ik in de deur, vóór mij, een van dezelfde mannen zag staan, die ik met de kist gezien hadHet was de groote, welgekleede. Voer ik bekomen was van de plotse linge verrassing, veroorzaakt door 't ge zicht van bera, kwam hij met do gemak kelijkheid van oen welopgevoed huisheer naar mij toe en verwelkomde my, mij bij mijn naam noemende en allen twijfel buitensluitende, dat bij de heer Hammond zelf was. „Het spijt mij zeer, u zoolang te heb ben laten wachten, mynheer Brainard," zeide hij, naast mij zitten gaande, „maar ik had zaken met eenige personen, die naar mijn vermisten tuinman hebben ge zocht, die eergisteren zoo geheimzinnig verdwenen is. Misschien hebt ge ervan gehoord." Er was geen twijfel aan, dat dit de heer Hammond was, de eigenaar van 't huis maar wat zou ik tegen hem zeg gen Hem vertellen dat ik hem in t woud gezien had dien dag, helpende de kist begraven met den schat, dien men hem had ontstolen? Neen dat was al te dwaas. Niet in staat zijnde over tie reuen te spreken van mijn bezoek, besloot ik op zyne laatste woorden te antwoorden en vertrouwde dat de loop van 't gesprek ray wel zou helpen. Zoo antwoordde ik op onverschilligen toon „NeeD, ik heb niet van uw tuin nans verdwijning gehoordmaar ik vern&A gisterenavond voor de eerste maal van den diefstal, die hier een maand geleden is gepleegd." „Ja, dat was even geheimzinnig en onverklaarbaar, als de verdwijning van dea tuinman, maar de laatste gebeurtenis heeft zoozeer myn geest in beslag geno men, dat zij de eerste geheel uit myn gedachte heeft gebannen." „Hoe zag uw tuinman er ongeveer uit vroeg ik, niet wetende wat ik zou zeggen, maar ten minste iets wensehende te zeggeB. Hij zag er flink uit wegens zyn ste- vigen lichaamsbouw. Hy was niet groot, iets beneden de middelmatige grootte, maar het waB een gespierde, zware kerel, zooee» als ik er zelden zag. Hier kan ik u laten zien, beter dan beschrijven, hoe hij er uit zag. De lieer Hammond stond op e" ging Naar het franseh E. M O R E T. {Slot.) De morgen brak aan, de blinde had den geheelen nacht hooren loopen, by kon 't in bed niet langer uithouden. „Ik sta op," zeide hij tot zijn vrouw, „ik ga haar zien." „Opstaan, dat kunt ge niet," antwoordde de moeder, de dokter heeft het u verboden, en bovendien zult ge haar hinderen, want zij is eerst sinds twee uren in vasten slaap." „In vasten slaap!" riep de blinde uit. Zij zou dus beter zyn 11!" „Verheug u niet te veel, zeide mevrouw Dormay, „maar er is een verbetering sedert gisteren merkbaar, heeft de dokter gezegd." En den volgenden dag zeide hij „Komaan, het gaat vooruit, houd moed." „Moed „Hij bedoelde: Hoop." Teen de arme vrouw eenmaal buiten de kamer was, barstte zij in snikken uit, ®n zich spoedig herstellende liep zij naar het ver trek harer dochter, wier zachte en kalme doodstryd sedert den morgen werd gestreden. Zy kwam nog juist om den laatsten snik van de stervende te hooren, zij drukte hare brandende lippen op het ijskoude voor hoofd van de doodedaarna zonk zij neder, aan de wanhoop ten prooi. Er vertoonde zich, half verborgen achter de witte gordijnen, een gedaante. Do moeder maakte eene beweging of zij wilde vlucht an. Het jonge meisje richtte zich bleek en droevig op. „Ik bon Lucienne." Den volgenden morgen, terwyl de klok van het kleine kerkje luidde en de bedroefde buren achter een geheel witten en met bloemen bedekten wagen liepen, zat de blinde in zyn kamer, waar van de luiken op last van den geneesheer gesloten waren. Hy 8luimerdo en voor zyn geest verrees Lucienne; hy droomde, dat hij haar riep en dat zy genezen was. De deur van het huis van den blinde was niet geopend, het was nu het sterfhuis geworden en vrienden en bekenden waren opgeroepen om in de kerk samen te komen. „De arme man mag niet weten, dat zijne dochter dood is," zeiden de buren tot elkander, die deels in het geheim betrokken waren. Den volgenden morgen, toen de blinde zich wat beter gevoelde, drong bij erop aan zijne dochter te eiea. De moeder hield hem tegen. „Zy is nog te zwak," zeide zy. „Ik zal my naar haar kamer sleepen." „Neen, zij is opgestaan." „Opgestaan? en zij komt niet!...." „De geneesheer heeft gezegd, dat zy hare kamer niet mag ver laten zij moet iedere aandoening vermijden." Nog vier en twintig uren kon men zijn goduld op de proef stellen, maar eindelyk moest men hem wel gehoorzamen. Men bracht haar bij hem. Lucienne of Adrienne Lucienne want Adrienne had het huis verlaten en had er sedert langen tyd hare voeten niet weer gezet. Lucienne, omdat zjj niet dood was en herstellende. Het kind verscheen, zy ken zich nauwelijks staande honden; zy wankelde alsof haar ziekte dat lichaam se dert weken had ondermijnd. O, dat com8die8pel van den dood, men moest het tot het einde volhouden; gelukkig viel het 't schuldige meisje niet zwaar, dat voor haar rechter verbleekte. Zy was volkomen gezond en zy gevoelde dat haar krachten haar begaven. De vader hief het hoofd op en was de eerste die sprak: „Ge moet weer naar uw kamer gaan", en, op zachten toon „zy is nog niet hersteld." Maar zy herstelde, en toen gedurende de volgende dagen de vader zelf zyne krachten een weinig herkreeg en zyn namiddag wandelingetjes hervatte aan haar weder sterk geworden arm,

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Haarlem's Dagblad | 1891 | | pagina 5