naar eea hoek der kamer, waarna hy met een photographie van zyn huis te- rugkwam. De tuinman stond daarop, en daar was hy de oigen man, dien ik in het woud de kist zag begraven. Ik kon mij ia dat gelaat niet bedriegen. Een smal hoofd tusschen de breede schouders. Het gelaat was duidelijk te onderscheiden op de plaat en ik kori zonder moeite de overeenstemming vin den met den eenen man, dien ik door de telescoop had gezien. De heer Hammond merkte blykbaar mijn nauwkeurig onderzoek van de plaat op, want hy verbrak de stilte gedurende dat onderzoek ontstaan en vroeg: „Hebt ge hem weieens gezien, mynheer Brainard Ja," zeide ik, „en onder zulke bizon- dere omstandigheden, dat de enkelo reden van mijnkomst was, u die te vertellen." „Inderdaad 1" „Ik wist totnutoe niet, dat hij uw tuinman was," ging ik voort, „of dat hy verdwenen was; maar den dag na den diefstal in uw hui3 zag ik dezon man," op de photogruphie wijzende, terwijl ik sprak, „reet een anderen man, in een woud niet ver van hier, die een kist droegen, welke iets zwaars inhield, en ik zag dezen man een kuil spitten en de kist begraven." „Een andoren man, zegt ge Hoe zag die man eruit vroeg de heer Ham mond snel. „Volstrekt niet zoo in 't oog vallend," antwoordde ik. „Hij was langer dan de tuinman, zou ik zeggen...." „En zijn gelaat, zaagt gij dat ook Zoudt ge hem kunnen herkennen „Neen," zeide ik, slechts de laatste vraag beantwoordend, „ik zag de geheele zaak met mya telescoop uit miju obser vatorium te.... Ik bestudeerde zonnevlek ken en door hes zuiverste toeval, bezag ik het landschap, toen mijn kijker toe vallig bleef rusten op het toonecl in het woud. Het scheen my toe, dat ik den heer Hammond diep zag ademhalen. „Wat ge my verteld hebt heldert veel op van de geheimzinnigheid van den diefstal zoowel als van de verdwyning vau den tuinman. Vreemd dat wij niet gedacht hebben aan het verband, dat er tusschen deze twee zaken bestaat. Maar wij hebben John nooit in 't minst ver dacht. Wij hadden hem slechts eenige maanden in dienst, maar hy was inge togen, ijverig en schijnbaar betrouwbaar in allo opzichten. Wij vonden het wei vreemd, dat de inbraak zonder geweld was gepleegd. Na hetgeen ge mij ver teld hebt ia het zeer eenvoudig de go heele zaak te doorzien." Ik wist niet wat ik van den heer Hammonds koelheid in de geheele zaak moest denken. Was het alles geveinsd of droomde ik dien dag Ik begon er zelfs aan te twijfe'en dat ik dea tuinman had gezien en toch hier hield ik zijne gelijkenis in mijn hand, en hier stond de andere man, dien ik had zieu zitten, voor mij. Misschien bestond er eenige reden waarom de heer Hammond deze juweeleu wensebte te doen verdwynen en misschien had hij den tuinman gebruikt om ze te verbergen en hem kalm weggezonden, wetende waar hij hem kon vinden als het noodig was. „Zoudt ge de plek in het woud kunnen vinden „Ja, inderdaadik ben bekend met iedere plaats van dien grond en ben dik wijls op bedoelde plek geweest. Wanneer u het wenscht, zal ik u toenen, waar zy is." „Dat wilde ik u juist verzoekeD, wan neer het niet te veel van uw tijd en goedheid gevorderd is. Ik zou wenschen, dat u mot mij medegingt en mij toondet, waar de schurken myne juweelen hebben begraven. Ah, mijnheer Brainard, ge weet niet hoezeer ik het verlies daarvan gevoel." Zijne oogen fonkelden, toen hy van zijne verzameling sprak en hij trachtte mij aan 't verstand te brengen, dat de schoonheid en zeldzaamheid, die zijne kleinoociiën kenmerkten, zoogoed als on geëvenaard waren. „Natuurlyk", zeide hij, „zal er geen kans zijn om iets terug te krygen; maar miasohien vinden wy op de plek eeuige aan wyzing, die ons op 't spoor van de daders zou kunnen brengen. Kunnen wij or naartoe rijden?" „Neende kortste en beste weg is, naar 't my toeschynt, een boot te nemen en de rivier af te zakken tot het naaste punt en van daar af te wandelen." Zoo gezegd, zoo gedaan, en toen wy op de plaats kwamen, waar ik de boot wensebte to verlaten, riep de heer Ham mond uit„Wel, dit is dezelfde plaats waar de boot gevonden werd, toen wij naar den tuinman zoehten. Deze omstan digheid deed ons vermoeden dat John hier was gaan baden, de kramp gekregen had en verdronken was. Ik was het daarmede niet eens. John behoorde niet tot dat soort menschen, die bij 't zwem men verdrinken." Ik was door 's mans houding en door zijn blijkbare gewilligheid oen naar de plek te gaan overtuigd, dat hij onschuldig was aan bedrog. ,Ik vrees, dat dit beteekenf, dat ge uwe verzameling nooit weer zult zien, mijnheer Hammond", zeide ik. „De ver dwijning van den tuinman en het vinden de boot daar, zijn bewys genoeg voor mij, dat hij bier kwam, den sehat opgroef en er mede wegging." Zeker zekerik verwacht niet hier iets te vinden, maar misschien vinden wij eene aanwijzing, Toen wij aan den ingang van het woud kwamen en den boomtronk zagen, waarop ik den heer Hammond had zien zttten op dien dag, kwam het tooneel van een maand geleden weder zoo leven dig in mijn geest op, dat ik ray over tuigd hield, dat deze man degeno was dien ik gezien had. Ik kon zijoe zelf be- heersching niet begrijpen. Had hy dan allea blindelings gedaan Hy keek met voel belangstelling, toen ik hem io de verte den koepel van aayn observatorium aanwees, die juist boven de boomen uitstak en hy zeide „Hoe gelukkig dat gy juist zonnevlek ken bestadeerdet op dieu dag, mijnheer Brainardwant anders zou alles nog een geheim gebleven zijn." Zich vervolgens naar den boomstam wendende, zeide hij „Is dit de plek „Ja," antwoordde ik, eenigazins verrast dat hij mij die vraag deed want ik was er zeker van, dat ik hem nog niet gezegd had, waar de kist begraven was. Trachtende myne verrassing te ver bergen, zeide ik „Laat ons zorgvuldig de plaats onder zoeken, voor wij de bladeren beroeren, die hier op de aarde liggen." Zoo deden wy en vonden niets. „Nu zullen wij zien of de kist is op gegraven. Ik denk, dat als dat zoo is, de plaats niet zoo zorgvuldig op nieuw zou zijn bedekt. Vervolgens zoeht ik naar da gereed schappen onder den boomstam en vond ze zonder moeite. Ik zette mij dadelyk aan 't werk en behoefde niet lang graven, toen de spade op iets zachts en toch veerkrachtige stiet en ik een stuk van een kleedingstuk ontdekte. Nogmaals stiet ik er met mijn spade op en nu ik duidelijk een kleedingstuk, dat de jas van eet» man bleek te zijn. Ik sprong met een kreet van afgrijzen terug en op 't zelfde oogenblik weerklonk er ook een van des heeren Hammonds lippen. „Hier is werk voor den rechter," zeide ïk. „En voor den beul," voegde de heer Hammond er met een zucht bij. MijD eerste gedachte was aan den ver misten tuinman, en ik geloofde dat ik zoowel in tegenwoordigheid van den moordenaar als in die van den vermoerde was. Zou het mogelijk zijn? zoo ja, waarom was hij dan hier gekomen en had hij deze ontdekking toegelaten? Nog meer, welke reden kon hij gehad heb ben den tninman te vermoorden Deze gedachten gingen bliksemsnel door myn brein. Zonder verder aan rechters te denken, begon ik weer te graven, maar het gelaat van den ongelukkigen man. Groote Hemel! waakte ik of was het een afschuwelijke droom? Hier lag ge deeltelijk in de aarde begraven het lyk van een mans wiens gelaat ea vorm juist met die van den heer Hammond overeenkwamen. Hier lag de heer Ham mond dood en begraven en daar stond de heer Hammond in zijn eigen graf te staren en te beven als een espenblad. Ik gevoelde wel dat ik niet droomde maar waakte. Deze wondervolle gelijke nis was de oorzaak van mijne wreede verdenking van den heer Hammond. Ja; ik kou zien dat deze man er ouder uitzag dan de heer Hammond, nu ik zijn gelaat onderzocht. De dood had het eenigszins veranderd, maar ik kon zwe- rea op de overeenkomst van dien man en van dien, welke ik op den omgehou wen boomstam een cigaret had zien zitten rooken. „Wie is hij vroeg ik, zeker dat de heer Hammond mij kon antwoorden. „Mijn broeder." „Door den tuinman gedood zeide ik. „Ja, dat vrees ik, en dat alles om die ellendige juweelen. Ik moet u een zeer droeve geschiedenis verhalen, mynheer Brainard, om u dit te kunnen verklaren. Mijn arme broeder, hier, was meer op juweelen gesteld dan ik, en bezat zelf een merkwaardige collectie, ofschoon de myne die in vele opzichten overtrof. „Onze moeder, die ja, ik moet het u zeggen krankzinnig stierf, had den- zelfden hartstocht voor juweelen, die waarschyalyk op ons overging. Ik twij fel niet of myn broeder in zijne manie om inyae kleiuooden by de zyne te voe gen, myn knecht emkocht die hij misschien voor dat doel eenige maanden geleden mij had gezonden om hem behulpzaam te zijn. Ik geloof' zeker, dat John hem doodde zoowel om zich van de juweelen als van het geld meester te maken, waarvoor hij werd omgekocht." De ongelukkige broeder van den heer Hammond werd in 't familie-graf bij- na het onderzoek van den lyk- schouwer, dat uitmaakte dat de dood veroorzaakt was door eon slag met een stomp werktuig. Niemand, behalve den heer Hammond en ikzelf, heeft ooit den juisten dryfveer van dea moordenaar geweten. Nooit werd er iets van den tuinman of da juweelen gehoord. Geheime agen ten, in dienst van den heer Hammond, vorsohtea uit, dat een man, aan de be- schry wag beantwoordende, naar Amerika vertrek met een engelsch schip, dat nooit zijne bestemming bereikte. Waarschijnlijk het vergaan met den tuiamas en de juweelen van den heer Hammond. b B1NNENLA N i). Bij kon. besl. van 21 Januari is benoemd tot voorzitter en burgerl. leden en hunne plaatsvervangers in de militiedistr. van Noord-Heiland, voor de lichting der nat., mil. van 1891in het 1ste militiedistrict, tot voorzitter mr. H. L. zich schrijvende L. H. Povel, lid der Provinciale (Staten tot zyn plaats vervanger F. J. W. H. Smitz, lid der Provinciale Statentot lid mr. W. S. J. van Waterschoot van der Gracht, lid van den gemeenteraad van Amsterdam tot zijn plaatsvervanger mr. J. W. Alting Mees, lid van den gemeenteraad van Amsterdamin het 2de militiedistrict, tot voorzitter G. B. 't Hoofd, lid der Prov. Statentot zyn plaatsvervanger mr. E. A. Jordeas, lid der Provinciale Statentot lid mr. H. Enschedé, lid vaH den gemeenteraad van Haarlem tot zija plaatsvervanger J. Krol Kz., lid van dea gemeenteraad van Haarlem in het 3e militiedistrict, tot voorzitter J. Roozeudaal, lid der Prov. Staten tot zijn plaatsvervanger H. Scheringa Az., lid der Prov. Staten tot lid J. Groot Jz., lid van den gemeenteraad van Hoorn tot zyn plaatsvervanger J. W. van Buren Lensink, lid van den gemeenteraad van Hoorn. H. M. de Regentes heeft met nu zeer zorgvuldig en ten slotte gebruikte het oog op het nuttige en weldadige ik mijne handen. Spoedig ontblootte ik streven der Vereenigïng „Kindervoeding" te Amsterdam, deze instelling in Hare bescherming genomen. (Kvondp,) Sinds eenige digeo vertoe ven te 's Hage prins Louis Victoi Napoleon, reizende onder dea naam van graaf de Beauclerc, vergezeld van zijn secretaris den heer De Girard en ver der gevolg. lieden begaven de reizigers zich naar Amsterdam, en vorder zullen zy de uoordelyke provinciën van oas land bezoeken. Te 's-Gravenhage is onder voorzitterschap van kolonel H. P. J. Hennus, commandant van het 1ste reg. inf., eene commissie van hoofd- en ver dere officieren van het wapen der in fanterie samengekomen om te beraadsla gen over eene voorgestelde nieuwe uni form van dat wapen. De kapotjas is daarbij door een doelmatiger mantel vervangen. By het regiment grenadiers en jagers zal op kleine schaal hiermede een proef worden genomen. Volgens een te 's-Hage loopend gerucht zal de staat pogingen in het werk stellen om doo» aankoop eigenaar te worden van het paleis van wijlen prins Frederik in het Korte Voorhout, en moeten de voorleopige onderhandelingen met den rentmeester van den prins Yon Wied reeds begon nen zyn. Het kapiiale gebouw zou die nen tot logies voor het personeel van een onder het departement van Water staat ressorteerend college. Naar wy vernemen, heeft de faculteit der geneeskunde te Leiden zich aangesloten by het adres der Nederl. Maatschappij van Geneeskunde aan de Staten van Zuidholland, hou dende verzoek tot oprichting van een krankzinnigengesticht buiten Leiden en zich mede tot de Staten gewend, opdat de door de provincie aan de krankzinnigen te wijden gelden tot voorziening in meeioe plaatsruimte tot dat doel mogen worden bestemd. De internationale wedstrij- den te Hamburg beloven zeer belang wekkend te worden. De beste rijders van Europa zullen elkander daar ont moeten. Pander, Couvée en Eede* uit NederlandNorsing uit Noorwegen Gründen uit Zweden, Elfing uit Dene marken, Schot, Underborg, Hille en Landaa. en nog vele anderen uit Duitsoh- land zullen deelnemen. Op uitnoodiging van de kiesvereeniging „Baarderadeel" zal de heer F. Lieftinck, lid der Tweede Kamer, Maandag te Baard eene politieke rede houden. Naar wy vernemen, zijn dezer dagen te Utrecht de nieuwbenoemde opzieners der verbandkisten op de spoor wegen vergaderd, om in overleg to treden over eene nadere regeling van de reorganisatie van het geneeskundig toezicht op de spoorwegen, overeenkom stig de voorschriften, d*or do commissie van deskundigen, die ten vorigen jare advies uitbracht, aangegeven, en zullen thans spoedig de noodige verbeteringen in de hulpmiddelen worden aangebracht. (N. R. C KrankzinnigenUit het ver slag over don staat der gestichten voor krankzinnigen in de jaren 1878—1882 blykt nog o. a., dat voor de hoogste klassen overal de verhouding vry gunstig was, het minst gt nstig voor de mannen der hoogere klassen te 'a-Bosch en te Zutfen (6 patiënten 1 verpleger) en voor de vrouwen te Rosmalen (7 patiënten 1 verpleger) en te Dordrecht (6: 1). Do ongunstigste cijfers voor de lagere klasse treffen wij aan bij de manDon te 's-Bosch (30: 1), Delft (15: 1) en Rosmalen (15 1); voor de vrouwen te 's-Bosch (26: 1), Delft (20: 1), Dordresht (18: 1) en Franeker (161)de gunstigste cijfers voor de verpleegden der lagere klassen bij de mannen te Amsterdam (8: 1) en te Maastricht (9: 1); bij de vrouwen te Maastricht (8 1) te Amsterdam (10: 1) te 's Gravenhage (10 1) en te Zutfen (10 1). In het gesticht te Utrecht was de verhouding by de mannen in de hoo gere klassen 41, lagere klassen 14:1; bij de vrouwen hoogere klassen 3:1, volking der gestichten, en de verhouding van de herstelden en overledenen tot de bevolking. Het aantal herstelden bedroeg van 1844 tot 1877 9769, waarvan 4567 mannen en 5202 vrouwen, terwijl het aantal opgenomen patiënten in dat tyd- rak 81311 bedroeg. Onder de oorzaken van krankzinnig heid treffen wij wederom bovenaan chro nische ziekten, erfelijkheid, verdriet en misbruik van sterken drank, overdreven godsdienstzin en buitensporigheden in het geslaohtleven. lagere klassen 10: 1, dus vrij gunstig. Het zijn vooral de gestichten te 's-Her- togenbeseh, Bloemendaal, Rosmalen en Utrecht, alwaar het aantal verpleegden zeer is toegenomen. In die te Dordrecht, Delft, Deventer ou Maastricht vermin derde de bevolking. Verschillende ta bellen geven de mutaties aan in de be- Uit Amsterdam wordt van 23 Januari gemeldAangezien door den raad, op voorstel van de Kamer van koophandel, een besluit genomen was, waarbij het Damrak als emplacement ©ener nieuwe beurs ongeschikt wordt geacht nadat eerst 3 ten tot demping van dat Damrak waa uitgegeven, omdat het zoo bizonder geschikt scheen als beursterrein) moet thans eerst op die beslissing worden teruggekomen. Vandaar luidt het eerste punt vau het gisteren door Burg. en Weth. ingediend voorstel „de Raad verklare daü een terrein buiten de omgeving van don Dam of Damrak veor den beursbonw minder geschikt is te achten, en dat eveneens geen terrein in a3nmorking kan komen door ont eigening te verkrijgen". Wordt dis voor stel aaDgeaoaaon, daa verkrijgt men daarmede het voordeel, dat een aantal plannen, van alle kanten ingediend en die de beurskwestie hoe langer zoo in gewikkelder maakten, van du baan wor den gesohoven. Wat er dan nog aan plannon mocht overbleven, wordt voor een deel weer te niet gedaan door het tweede punt in het voorstel van B. en W., waarbij, met het oog op de beurs- belastiBg, als bedrag voor den bouw hoogstens 2|- nwllioe» wordt vastgesteld. Aan de voordracht ia toegevoegd een rapport, reeds opgesteld in Juni 1889, nog onder het wethouderschap van den heer Coninck Westenberg. Het handelt over verschillende ten onderzoek aan geboden plannen, o. a. dat van Krasna- polskj, van W. P, W". van Rijssa enJ- Springer en van Van Gendt. Dit rapport werd echter door Burg. en Weth. tot heden niet gepubliceerd, omdat het geene bepaalde oplossing gat. Ook zullen B. en W. wel iets hebben gevoeld voor de opmerking vaa een der rapporteurs, die als zijne meaning te kennen gaf: „dat aan de beurskwestie de meeste dienst zai bewezen worden, wanneer men die eenige jaren laat rusten." Deze meeniug, in Juni 1889 uitgesproken, blykt werkelijk van een juiste diagnose van het ziekte geval te getuigen. Immers tot eeDO be slissing schijnt men thans, nog geen twee jaren daarna, inderdaad te zullen ge raken dank zij vooral do tactiek om de beurskwestie als voorgoed begraven te doen beschouwen. De gemeenteraad zal Woensdag 28 Januari vergaderen en o. a. ook de voordracht betreffende de beurs behan delen. De door den directeur der stads reiniging in overleg met B. en W. ge nomen maatregelen, om te gemoet te komen aan de eischen van het ver keer, gestoord en bemoeilijkt door den herhaalden sneeuwval, in verband met onregelmatig invallenden dooi, hebben ten gevolge, dat de op de begrooting aangewezen post voor sneeuwruimen en zandstrooien ad 9580 ontoereikend is. Dientengevolge stellen B. en W. aan den gemeenteraad voor (evenals in der- gelyk geval is geschied in de raadszit ting van 20 Jan. 1886), hen te mach tigen, op dien post een meerder bedrag van f 20,000 uit te geven en dit te be atrijnen uit den post „onvoorziene uit gaven" van het loopende dienstjaar. Gedurende het jaar 1890 zyn to Amsterdnm aangekomen 1675 schepen, met een bruto inhoud vau 4,200,409 kub. M., tegen 1642 met groetten de buren hen glimlachend en enkelen waagden het hem geluk te wensehen met haar herstel. „Ja, ja," antwoordde hij, „zij is nu weer beter, zij is gered» wij zijn beiden weer flink." Het zonderlingste was, dat zelfs zy, die alles wisten van de verdwyning vaa een der meisjes uit het ouderlijke huis on met juist heid wilden zeggen, wie van beiden het wae, verlegen zouden hebben gestaan met te zeggen wie van beiden was gestorven en wie van beiden gebleven was en hoe zij heette. „Lneienne," zoide de vader eens tot een goed moedertje, dat twyfeldo. „Ah, juffrouw Lucienne," hernam deze ernstig en overal zeide zij: „het sehynfc dat juffrouw Adrienne dood is,die niotswaardigo." O, hoe heerlijk waren die lange en schoone wandelingen voor den blinde, die zijne beminde Lucienne teruggevonden had; maar hoe wreed dikwijls voor Adrienne, die den grysaard slechts den reehterarm aanbood, den arm, die toen zij nog klein was, gebroken was en die zooals men weet, zwak en pijnlijk was gebleven. Eenmaal had tij zich by na vergist en was als versteend van ■ehrik. Wie weet «f niet dit enkele feit de vermoedens van den grys aard bad opgewekt en, eenmaal het bedrog ontdekt, was het de schande voor haar en de dood voor hem. Maar neen, ay vergat haar rol niet en ondeidruKte alles wat haar eigen ik haar ingaf, om zich slechts Lucienne te herinnerenen toen de grysaard, wiens beenen al zwakker werden, zwaar op haar pijnlijken arm leunde, zeide zij op opgeruimden toon „Steua wat meer, vader." O, zij was Lucienne wel en niemand zou eraan gedacht heb ben, haar dien naam te betwisten. Zij was zoover gekomen, dat zy het zelve geloofde, zij had haar hart en den roman van haar leven gesloten, waarvan de eerste bladzyde door hare tranen was verschroeid. „Waar zyn wy hier?" vroeg de blinde eens aan zijne dochter. Zij noemde de straat. „Laat ons sneller gaan, ik ben hier niet gaarne." „Waarom P" vroeg het meisje, plotseling het verleden ver getende. „Omdat men my gazegd heeft, dat zij hier woonde. „Wie dan?" „Wie dan?.... wei zy! Adrienne." „Ahl" En daar de ouderdom somtyds seherp wordt in de smart, uitte de arme oude eenige harde woorden aan het adres van het kind dat hy zich herinnerde. „O, vader!" zeide zy, die met droefheid luisterde, „het is niet goed, om zoo van haar te spreken, zij kan zich niet verdedigen." „Dat is haar schuld, haar plaats was toch hier." „Neen, haar plaats was elders." En daar de blinde verwonderd het hoofd ophief, zeide Adrienne door haren gedachtengang gedreven, op levendïgen toon „Zij is dood." „Dood," zeide de grijsaard met eene trilling ia zijn stem. „Ja, vraag het maar aan de buren." „Dat is vreemd, ik had er een voorgevoel van. Dood," her haalde hij, met den rug van zyn hand een traan afwisschende, die uit zyn ziekelijke oogen liep, die altijd het licht ontweken en nauwelijks even geopend konden worden. „DoGd, het ia waar, welnu, het is een groot geluk de gedachte aan haar einde, want ik wilde niet aan mijn voorgevoel gelooven, dat my somtijds be- angstte en verschrikte." „Wy zullen er niet weer over spreken," zeide het meisje snik kende, „waartoe zou het ook dienen, nu zij dood is?"

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Haarlem's Dagblad | 1891 | | pagina 6