naar eea hoek der kamer, waarna hy
met een photographie van zyn huis te-
rugkwam. De tuinman stond daarop, en
daar was hy de oigen man, dien ik
in het woud de kist zag begraven. Ik
kon mij ia dat gelaat niet bedriegen.
Een smal hoofd tusschen de breede
schouders. Het gelaat was duidelijk te
onderscheiden op de plaat en ik kori
zonder moeite de overeenstemming vin
den met den eenen man, dien ik door
de telescoop had gezien.
De heer Hammond merkte blykbaar
mijn nauwkeurig onderzoek van de plaat
op, want hy verbrak de stilte gedurende
dat onderzoek ontstaan en vroeg:
„Hebt ge hem weieens gezien, mynheer
Brainard
Ja," zeide ik, „en onder zulke bizon-
dere omstandigheden, dat de enkelo
reden van mijnkomst was, u die te
vertellen."
„Inderdaad 1"
„Ik wist totnutoe niet, dat hij uw
tuinman was," ging ik voort, „of dat hy
verdwenen was; maar den dag na den
diefstal in uw hui3 zag ik dezon man,"
op de photogruphie wijzende, terwijl ik
sprak, „reet een anderen man, in een
woud niet ver van hier, die een kist
droegen, welke iets zwaars inhield, en
ik zag dezen man een kuil spitten en
de kist begraven."
„Een andoren man, zegt ge Hoe zag
die man eruit vroeg de heer Ham
mond snel.
„Volstrekt niet zoo in 't oog vallend,"
antwoordde ik. „Hij was langer dan de
tuinman, zou ik zeggen...."
„En zijn gelaat, zaagt gij dat ook
Zoudt ge hem kunnen herkennen
„Neen," zeide ik, slechts de laatste
vraag beantwoordend, „ik zag de geheele
zaak met mya telescoop uit miju obser
vatorium te.... Ik bestudeerde zonnevlek
ken en door hes zuiverste toeval, bezag
ik het landschap, toen mijn kijker toe
vallig bleef rusten op het toonecl in
het woud.
Het scheen my toe, dat ik den heer
Hammond diep zag ademhalen.
„Wat ge my verteld hebt heldert veel
op van de geheimzinnigheid van den
diefstal zoowel als van de verdwyning
vau den tuinman. Vreemd dat wij niet
gedacht hebben aan het verband, dat er
tusschen deze twee zaken bestaat. Maar
wij hebben John nooit in 't minst ver
dacht. Wij hadden hem slechts eenige
maanden in dienst, maar hy was inge
togen, ijverig en schijnbaar betrouwbaar
in allo opzichten. Wij vonden het wei
vreemd, dat de inbraak zonder geweld
was gepleegd. Na hetgeen ge mij ver
teld hebt ia het zeer eenvoudig de go
heele zaak te doorzien."
Ik wist niet wat ik van den heer
Hammonds koelheid in de geheele zaak
moest denken. Was het alles geveinsd
of droomde ik dien dag Ik begon er
zelfs aan te twijfe'en dat ik dea tuinman
had gezien en toch hier hield ik zijne
gelijkenis in mijn hand, en hier stond
de andere man, dien ik had zieu zitten,
voor mij.
Misschien bestond er eenige reden
waarom de heer Hammond deze juweeleu
wensebte te doen verdwynen en misschien
had hij den tuinman gebruikt om ze te
verbergen en hem kalm weggezonden,
wetende waar hij hem kon vinden als
het noodig was.
„Zoudt ge de plek in het woud kunnen
vinden
„Ja, inderdaadik ben bekend met
iedere plaats van dien grond en ben dik
wijls op bedoelde plek geweest. Wanneer
u het wenscht, zal ik u toenen, waar
zy is."
„Dat wilde ik u juist verzoekeD, wan
neer het niet te veel van uw tijd en
goedheid gevorderd is. Ik zou wenschen,
dat u mot mij medegingt en mij toondet,
waar de schurken myne juweelen hebben
begraven. Ah, mijnheer Brainard, ge
weet niet hoezeer ik het verlies daarvan
gevoel."
Zijne oogen fonkelden, toen hy van
zijne verzameling sprak en hij trachtte
mij aan 't verstand te brengen, dat de
schoonheid en zeldzaamheid, die zijne
kleinoociiën kenmerkten, zoogoed als on
geëvenaard waren.
„Natuurlyk", zeide hij, „zal er geen
kans zijn om iets terug te krygen; maar
miasohien vinden wy op de plek eeuige
aan wyzing, die ons op 't spoor van de
daders zou kunnen brengen. Kunnen wij
or naartoe rijden?"
„Neende kortste en beste weg is,
naar 't my toeschynt, een boot te nemen
en de rivier af te zakken tot het naaste
punt en van daar af te wandelen."
Zoo gezegd, zoo gedaan, en toen wy
op de plaats kwamen, waar ik de boot
wensebte to verlaten, riep de heer Ham
mond uit„Wel, dit is dezelfde plaats
waar de boot gevonden werd, toen wij
naar den tuinman zoehten. Deze omstan
digheid deed ons vermoeden dat John
hier was gaan baden, de kramp gekregen
had en verdronken was. Ik was het
daarmede niet eens. John behoorde niet
tot dat soort menschen, die bij 't zwem
men verdrinken."
Ik was door 's mans houding en door
zijn blijkbare gewilligheid oen naar de
plek te gaan overtuigd, dat hij onschuldig
was aan bedrog.
,Ik vrees, dat dit beteekenf, dat ge
uwe verzameling nooit weer zult zien,
mijnheer Hammond", zeide ik. „De ver
dwijning van den tuinman en het vinden
de boot daar, zijn bewys genoeg
voor mij, dat hij bier kwam, den sehat
opgroef en er mede wegging."
Zeker zekerik verwacht niet hier
iets te vinden, maar misschien vinden
wij eene aanwijzing,
Toen wij aan den ingang van het
woud kwamen en den boomtronk zagen,
waarop ik den heer Hammond had zien
zttten op dien dag, kwam het tooneel
van een maand geleden weder zoo leven
dig in mijn geest op, dat ik ray over
tuigd hield, dat deze man degeno was
dien ik gezien had. Ik kon zijoe zelf be-
heersching niet begrijpen. Had hy dan
allea blindelings gedaan
Hy keek met voel belangstelling, toen
ik hem io de verte den koepel van aayn
observatorium aanwees, die juist boven
de boomen uitstak en hy zeide
„Hoe gelukkig dat gy juist zonnevlek
ken bestadeerdet op dieu dag, mijnheer
Brainardwant anders zou alles nog
een geheim gebleven zijn."
Zich vervolgens naar den boomstam
wendende, zeide hij
„Is dit de plek
„Ja," antwoordde ik, eenigazins verrast
dat hij mij die vraag deed want ik was
er zeker van, dat ik hem nog niet gezegd
had, waar de kist begraven was.
Trachtende myne verrassing te ver
bergen, zeide ik
„Laat ons zorgvuldig de plaats onder
zoeken, voor wij de bladeren beroeren,
die hier op de aarde liggen."
Zoo deden wy en vonden niets.
„Nu zullen wij zien of de kist is op
gegraven. Ik denk, dat als dat zoo is, de
plaats niet zoo zorgvuldig op nieuw zou
zijn bedekt.
Vervolgens zoeht ik naar da gereed
schappen onder den boomstam en vond
ze zonder moeite. Ik zette mij dadelyk
aan 't werk en behoefde niet lang
graven, toen de spade op iets zachts en
toch veerkrachtige stiet en ik een stuk
van een kleedingstuk ontdekte. Nogmaals
stiet ik er met mijn spade op en nu
ik duidelijk een kleedingstuk, dat
de jas van eet» man bleek te zijn.
Ik sprong met een kreet van afgrijzen
terug en op 't zelfde oogenblik weerklonk
er ook een van des heeren Hammonds
lippen.
„Hier is werk voor den rechter,"
zeide ïk.
„En voor den beul," voegde de heer
Hammond er met een zucht bij.
MijD eerste gedachte was aan den ver
misten tuinman, en ik geloofde dat ik
zoowel in tegenwoordigheid van den
moordenaar als in die van den vermoerde
was. Zou het mogelijk zijn? zoo ja,
waarom was hij dan hier gekomen en
had hij deze ontdekking toegelaten? Nog
meer, welke reden kon hij gehad heb
ben den tninman te vermoorden Deze
gedachten gingen bliksemsnel door myn
brein. Zonder verder aan rechters te
denken, begon ik weer te graven, maar
het gelaat van den ongelukkigen man.
Groote Hemel! waakte ik of was het
een afschuwelijke droom? Hier lag ge
deeltelijk in de aarde begraven het lyk
van een mans wiens gelaat ea vorm
juist met die van den heer Hammond
overeenkwamen. Hier lag de heer Ham
mond dood en begraven en daar stond
de heer Hammond in zijn eigen graf te
staren en te beven als een espenblad.
Ik gevoelde wel dat ik niet droomde
maar waakte. Deze wondervolle gelijke
nis was de oorzaak van mijne wreede
verdenking van den heer Hammond.
Ja; ik kou zien dat deze man er ouder
uitzag dan de heer Hammond, nu ik zijn
gelaat onderzocht. De dood had het
eenigszins veranderd, maar ik kon zwe-
rea op de overeenkomst van dien man
en van dien, welke ik op den omgehou
wen boomstam een cigaret had zien
zitten rooken.
„Wie is hij vroeg ik, zeker dat de
heer Hammond mij kon antwoorden.
„Mijn broeder."
„Door den tuinman gedood zeide ik.
„Ja, dat vrees ik, en dat alles om die
ellendige juweelen. Ik moet u een zeer
droeve geschiedenis verhalen, mynheer
Brainard, om u dit te kunnen verklaren.
Mijn arme broeder, hier, was meer op
juweelen gesteld dan ik, en bezat zelf
een merkwaardige collectie, ofschoon de
myne die in vele opzichten overtrof.
„Onze moeder, die ja, ik moet het
u zeggen krankzinnig stierf, had den-
zelfden hartstocht voor juweelen, die
waarschyalyk op ons overging. Ik twij
fel niet of myn broeder in zijne manie
om inyae kleiuooden by de zyne te voe
gen, myn knecht emkocht die hij
misschien voor dat doel eenige maanden
geleden mij had gezonden om hem
behulpzaam te zijn. Ik geloof' zeker, dat
John hem doodde zoowel om zich van
de juweelen als van het geld meester te
maken, waarvoor hij werd omgekocht."
De ongelukkige broeder van den heer
Hammond werd in 't familie-graf bij-
na het onderzoek van den lyk-
schouwer, dat uitmaakte dat de dood
veroorzaakt was door eon slag met een
stomp werktuig.
Niemand, behalve den heer Hammond
en ikzelf, heeft ooit den juisten dryfveer
van dea moordenaar geweten.
Nooit werd er iets van den tuinman
of da juweelen gehoord. Geheime agen
ten, in dienst van den heer Hammond,
vorsohtea uit, dat een man, aan de be-
schry wag beantwoordende, naar Amerika
vertrek met een engelsch schip, dat nooit
zijne bestemming bereikte. Waarschijnlijk
het vergaan met den tuiamas en de
juweelen van den heer Hammond.
b
B1NNENLA N i).
Bij kon. besl. van 21 Januari
is benoemd tot voorzitter en burgerl.
leden en hunne plaatsvervangers in de
militiedistr. van Noord-Heiland, voor de
lichting der nat., mil. van 1891in
het 1ste militiedistrict, tot voorzitter mr.
H. L. zich schrijvende L. H. Povel, lid
der Provinciale (Staten tot zyn plaats
vervanger F. J. W. H. Smitz, lid der
Provinciale Statentot lid mr. W. S. J.
van Waterschoot van der Gracht, lid
van den gemeenteraad van Amsterdam
tot zijn plaatsvervanger mr. J. W. Alting
Mees, lid van den gemeenteraad van
Amsterdamin het 2de militiedistrict,
tot voorzitter G. B. 't Hoofd, lid der
Prov. Statentot zyn plaatsvervanger
mr. E. A. Jordeas, lid der Provinciale
Statentot lid mr. H. Enschedé, lid
vaH den gemeenteraad van Haarlem
tot zija plaatsvervanger J. Krol Kz., lid
van dea gemeenteraad van Haarlem in
het 3e militiedistrict, tot voorzitter J.
Roozeudaal, lid der Prov. Staten tot
zijn plaatsvervanger H. Scheringa Az.,
lid der Prov. Staten tot lid J. Groot Jz.,
lid van den gemeenteraad van Hoorn
tot zyn plaatsvervanger J. W. van Buren
Lensink, lid van den gemeenteraad van
Hoorn.
H. M. de Regentes heeft met
nu zeer zorgvuldig en ten slotte gebruikte het oog op het nuttige en weldadige
ik mijne handen. Spoedig ontblootte ik streven der Vereenigïng „Kindervoeding"
te Amsterdam, deze instelling in Hare
bescherming genomen. (Kvondp,)
Sinds eenige digeo vertoe
ven te 's Hage prins Louis Victoi
Napoleon, reizende onder dea naam van
graaf de Beauclerc, vergezeld van zijn
secretaris den heer De Girard en ver
der gevolg.
lieden begaven de reizigers zich naar
Amsterdam, en vorder zullen zy de
uoordelyke provinciën van oas land
bezoeken.
Te 's-Gravenhage is onder
voorzitterschap van kolonel H. P. J.
Hennus, commandant van het 1ste reg.
inf., eene commissie van hoofd- en ver
dere officieren van het wapen der in
fanterie samengekomen om te beraadsla
gen over eene voorgestelde nieuwe uni
form van dat wapen. De kapotjas is
daarbij door een doelmatiger mantel
vervangen. By het regiment grenadiers
en jagers zal op kleine schaal hiermede
een proef worden genomen.
Volgens een te 's-Hage
loopend gerucht zal de staat pogingen
in het werk stellen om doo» aankoop
eigenaar te worden van het paleis van
wijlen prins Frederik in het Korte
Voorhout, en moeten de voorleopige
onderhandelingen met den rentmeester
van den prins Yon Wied reeds begon
nen zyn. Het kapiiale gebouw zou die
nen tot logies voor het personeel van
een onder het departement van Water
staat ressorteerend college.
Naar wy vernemen, heeft
de faculteit der geneeskunde te Leiden
zich aangesloten by het adres der
Nederl. Maatschappij van Geneeskunde
aan de Staten van Zuidholland, hou
dende verzoek tot oprichting van een
krankzinnigengesticht buiten Leiden en
zich mede tot de Staten gewend, opdat
de door de provincie aan de krankzinnigen
te wijden gelden tot voorziening in
meeioe plaatsruimte tot dat doel mogen
worden bestemd.
De internationale wedstrij-
den te Hamburg beloven zeer belang
wekkend te worden. De beste rijders
van Europa zullen elkander daar ont
moeten. Pander, Couvée en Eede* uit
NederlandNorsing uit Noorwegen
Gründen uit Zweden, Elfing uit Dene
marken, Schot, Underborg, Hille en
Landaa. en nog vele anderen uit Duitsoh-
land zullen deelnemen.
Op uitnoodiging van de
kiesvereeniging „Baarderadeel" zal de
heer F. Lieftinck, lid der Tweede Kamer,
Maandag te Baard eene politieke
rede houden.
Naar wy vernemen, zijn
dezer dagen te Utrecht de nieuwbenoemde
opzieners der verbandkisten op de spoor
wegen vergaderd, om in overleg to
treden over eene nadere regeling van
de reorganisatie van het geneeskundig
toezicht op de spoorwegen, overeenkom
stig de voorschriften, d*or do commissie
van deskundigen, die ten vorigen jare
advies uitbracht, aangegeven, en zullen
thans spoedig de noodige verbeteringen
in de hulpmiddelen worden aangebracht.
(N. R. C
KrankzinnigenUit het ver
slag over don staat der gestichten voor
krankzinnigen in de jaren 1878—1882
blykt nog o. a., dat voor de hoogste
klassen overal de verhouding vry gunstig
was, het minst gt nstig voor de mannen
der hoogere klassen te 'a-Bosch en te
Zutfen (6 patiënten 1 verpleger) en voor
de vrouwen te Rosmalen (7 patiënten 1
verpleger) en te Dordrecht (6: 1). Do
ongunstigste cijfers voor de lagere klasse
treffen wij aan bij de manDon te 's-Bosch
(30: 1), Delft (15: 1) en Rosmalen (15
1); voor de vrouwen te 's-Bosch (26: 1),
Delft (20: 1), Dordresht (18: 1) en
Franeker (161)de gunstigste cijfers
voor de verpleegden der lagere klassen
bij de mannen te Amsterdam (8: 1) en
te Maastricht (9: 1); bij de vrouwen
te Maastricht (8 1) te Amsterdam (10:
1) te 's Gravenhage (10 1) en te Zutfen
(10 1). In het gesticht te Utrecht was
de verhouding by de mannen in de hoo
gere klassen 41, lagere klassen 14:1;
bij de vrouwen hoogere klassen 3:1,
volking der gestichten, en de verhouding
van de herstelden en overledenen tot de
bevolking. Het aantal herstelden bedroeg
van 1844 tot 1877 9769, waarvan 4567
mannen en 5202 vrouwen, terwijl het
aantal opgenomen patiënten in dat tyd-
rak 81311 bedroeg.
Onder de oorzaken van krankzinnig
heid treffen wij wederom bovenaan chro
nische ziekten, erfelijkheid, verdriet en
misbruik van sterken drank, overdreven
godsdienstzin en buitensporigheden in
het geslaohtleven.
lagere klassen 10: 1, dus vrij gunstig.
Het zijn vooral de gestichten te 's-Her-
togenbeseh, Bloemendaal, Rosmalen en
Utrecht, alwaar het aantal verpleegden
zeer is toegenomen. In die te Dordrecht,
Delft, Deventer ou Maastricht vermin
derde de bevolking. Verschillende ta
bellen geven de mutaties aan in de be-
Uit Amsterdam wordt van
23 Januari gemeldAangezien door den
raad, op voorstel van de Kamer van
koophandel, een besluit genomen was,
waarbij het Damrak als emplacement
©ener nieuwe beurs ongeschikt wordt
geacht nadat eerst 3 ten tot demping
van dat Damrak waa uitgegeven, omdat
het zoo bizonder geschikt scheen als
beursterrein) moet thans eerst op die
beslissing worden teruggekomen. Vandaar
luidt het eerste punt vau het gisteren
door Burg. en Weth. ingediend voorstel
„de Raad verklare daü een terrein buiten
de omgeving van don Dam of Damrak
veor den beursbonw minder geschikt is
te achten, en dat eveneens geen terrein
in a3nmorking kan komen door ont
eigening te verkrijgen". Wordt dis voor
stel aaDgeaoaaon, daa verkrijgt men
daarmede het voordeel, dat een aantal
plannen, van alle kanten ingediend en
die de beurskwestie hoe langer zoo in
gewikkelder maakten, van du baan wor
den gesohoven. Wat er dan nog aan
plannon mocht overbleven, wordt voor
een deel weer te niet gedaan door het
tweede punt in het voorstel van B. en
W., waarbij, met het oog op de beurs-
belastiBg, als bedrag voor den bouw
hoogstens 2|- nwllioe» wordt vastgesteld.
Aan de voordracht ia toegevoegd een
rapport, reeds opgesteld in Juni 1889,
nog onder het wethouderschap van den
heer Coninck Westenberg. Het handelt
over verschillende ten onderzoek aan
geboden plannen, o. a. dat van Krasna-
polskj, van W. P, W". van Rijssa enJ-
Springer en van Van Gendt. Dit rapport
werd echter door Burg. en Weth. tot
heden niet gepubliceerd, omdat het geene
bepaalde oplossing gat. Ook zullen B. en
W. wel iets hebben gevoeld voor de
opmerking vaa een der rapporteurs, die
als zijne meaning te kennen gaf: „dat
aan de beurskwestie de meeste dienst zai
bewezen worden, wanneer men die eenige
jaren laat rusten." Deze meeniug, in
Juni 1889 uitgesproken, blykt werkelijk
van een juiste diagnose van het ziekte
geval te getuigen. Immers tot eeDO be
slissing schijnt men thans, nog geen twee
jaren daarna, inderdaad te zullen ge
raken dank zij vooral do tactiek om
de beurskwestie als voorgoed begraven
te doen beschouwen.
De gemeenteraad zal Woensdag 28
Januari vergaderen en o. a. ook de
voordracht betreffende de beurs behan
delen.
De door den directeur der stads
reiniging in overleg met B. en W. ge
nomen maatregelen, om te gemoet te
komen aan de eischen van het ver
keer, gestoord en bemoeilijkt door den
herhaalden sneeuwval, in verband met
onregelmatig invallenden dooi, hebben
ten gevolge, dat de op de begrooting
aangewezen post voor sneeuwruimen en
zandstrooien ad 9580 ontoereikend is.
Dientengevolge stellen B. en W. aan
den gemeenteraad voor (evenals in der-
gelyk geval is geschied in de raadszit
ting van 20 Jan. 1886), hen te mach
tigen, op dien post een meerder bedrag
van f 20,000 uit te geven en dit te be
atrijnen uit den post „onvoorziene uit
gaven" van het loopende dienstjaar.
Gedurende het jaar 1890
zyn to Amsterdnm aangekomen 1675
schepen, met een bruto inhoud vau
4,200,409 kub. M., tegen 1642 met
groetten de buren hen glimlachend en enkelen waagden het hem
geluk te wensehen met haar herstel.
„Ja, ja," antwoordde hij, „zij is nu weer beter, zij is gered»
wij zijn beiden weer flink."
Het zonderlingste was, dat zelfs zy, die alles wisten van de
verdwyning vaa een der meisjes uit het ouderlijke huis on met juist
heid wilden zeggen, wie van beiden het wae, verlegen zouden
hebben gestaan met te zeggen wie van beiden was gestorven en
wie van beiden gebleven was en hoe zij heette.
„Lneienne," zoide de vader eens tot een goed moedertje, dat
twyfeldo.
„Ah, juffrouw Lucienne," hernam deze ernstig en overal zeide
zij: „het sehynfc dat juffrouw Adrienne dood is,die niotswaardigo."
O, hoe heerlijk waren die lange en schoone wandelingen voor
den blinde, die zijne beminde Lucienne teruggevonden had; maar
hoe wreed dikwijls voor Adrienne, die den grysaard slechts den
reehterarm aanbood, den arm, die toen zij nog klein was, gebroken
was en die zooals men weet, zwak en pijnlijk was gebleven.
Eenmaal had tij zich by na vergist en was als versteend van
■ehrik.
Wie weet «f niet dit enkele feit de vermoedens van den grys
aard bad opgewekt en, eenmaal het bedrog ontdekt, was het
de schande voor haar en de dood voor hem. Maar neen, ay vergat
haar rol niet en ondeidruKte alles wat haar eigen ik haar ingaf,
om zich slechts Lucienne te herinnerenen toen de grysaard,
wiens beenen al zwakker werden, zwaar op haar pijnlijken arm
leunde, zeide zij op opgeruimden toon
„Steua wat meer, vader."
O, zij was Lucienne wel en niemand zou eraan gedacht heb
ben, haar dien naam te betwisten. Zij was zoover gekomen, dat
zy het zelve geloofde, zij had haar hart en den roman van haar
leven gesloten, waarvan de eerste bladzyde door hare tranen was
verschroeid.
„Waar zyn wy hier?" vroeg de blinde eens aan zijne dochter.
Zij noemde de straat.
„Laat ons sneller gaan, ik ben hier niet gaarne."
„Waarom P" vroeg het meisje, plotseling het verleden ver
getende.
„Omdat men my gazegd heeft, dat zij hier woonde.
„Wie dan?"
„Wie dan?.... wei zy! Adrienne."
„Ahl"
En daar de ouderdom somtyds seherp wordt in de smart, uitte
de arme oude eenige harde woorden aan het adres van het kind
dat hy zich herinnerde.
„O, vader!" zeide zy, die met droefheid luisterde, „het is niet
goed, om zoo van haar te spreken, zij kan zich niet verdedigen."
„Dat is haar schuld, haar plaats was toch hier."
„Neen, haar plaats was elders."
En daar de blinde verwonderd het hoofd ophief, zeide Adrienne
door haren gedachtengang gedreven, op levendïgen toon
„Zij is dood."
„Dood," zeide de grijsaard met eene trilling ia zijn stem.
„Ja, vraag het maar aan de buren."
„Dat is vreemd, ik had er een voorgevoel van. Dood," her
haalde hij, met den rug van zyn hand een traan afwisschende,
die uit zyn ziekelijke oogen liep, die altijd het licht ontweken en
nauwelijks even geopend konden worden. „DoGd, het ia waar,
welnu, het is een groot geluk de gedachte aan haar einde, want
ik wilde niet aan mijn voorgevoel gelooven, dat my somtijds be-
angstte en verschrikte."
„Wy zullen er niet weer over spreken," zeide het meisje snik
kende, „waartoe zou het ook dienen, nu zij dood is?"