Het vergiftigde glas.
TWEEDE BLAD
BINNENLAND.
BEHOORENDE BIJ
HAARLEM'S DAGBLAD
YAN
Maandag 22 Juni 1891.
,/Mooi weer, van avond, mijnheer."
Hij, die zoo sprak, was een man,
schijnbaar van omstreeks zestig jaren,
met al het uiterlijk van iemand, die een
zeevarend leven achter den rug heeft
een gebruind gelaat, grijs haar en een op-
geruimden blik, die zijn soort eigen is.
Volstrekt niet ongeneigd om een
praatje te maken, nam ik zijn gezegde
als eene uitnoodiging aan en spoedig
waren wij in een druk gesprek gewik
keld. Hij was eenmaal kustwachter ge
weest, zooals ik vernam en wist eenige
belangwekkende geschiedenissen over
smokkelaars en zijne ontmoetingen met
dezen, en daar zijne herinneringen tot on
geveer voor een halve eeuw terugliepen,
kwamen wij ten laatste tot een gesprek
over de handelingen der wervers.
/7Herinnert gij ze u?" vroeg ik hem.
„O ja, zeer goed," antwoordde hij
,/ofschoon ik toen nog een jongen was,
heb ik er nog zooveel vaü hooren ver
tellen, dat het my voorkomt of ik zeli
tot de geworvenen behoorde."
,/Zijt ge nooit geworven vroeg ik.
//Neen, zelf nooitmisschien was ik nog
te jong, anders begrijp ik niet, hoe ik
uit hunne handen ben gebleven. In som
mige plaatsen, voornamelijk in zeehavens,
was het in dien tijd niets bizonders, dat
plotseling een troep wervers kwam en
alle jonge mannen medenam, die geschikt
gevonden werden. Het was een gewoon
ding, wanneer deze of gene hunner
alleen en vermomd kwam en dan zonder
dat iemand wist, wat hij ia zyn schild
voerde, de herbergen en winkels afliep,
om te zien wat voor soort mannen zich
daarin bevond en dan met de rest van
den troep terugkwam, ze naar boord
bracht zonder hen tijd te laten afscheid
te nemen of een woord van vaarwel te
zeggen aan hun familie."
„Maar zij waagden zich toch nooit in
particuliere woningenriep ik uit, in
mijn geest het nationaal gevoel hebbende
van wat des Engelschmans kasteel heet.
//Nu," antwoordde hij, //ik zal niet
neggen dat zij de deuren inliepen, maar
als zij er een vonden, die openstond, dan
gingen zij naar binnenen menige
schermutseling had plaats in die dagen
en menige doodkist werd getimmerd,
waarvan de schout of de magistraat
niets zag. Ik herinner mij een geval,"
ging hij voort »dat een joDge
man o, zoo 'n knappe jonge borst
den avond voor zijn trouwen voor
de oogen van zyn bruid en zijne vrienden
werd weggevoerd. Het was een vreemd
geval, zoowaar ik leef," voegde hij er,
meer tot zickzeiven, bij.
z/Kom, vertel het mij," zeide ik, allengs
nieuwsgierig wordend.
Mijn nieuwe kennis behoefde geen
verdere uitnoodiging. Na eenige haaltjes
uit zijn pijp en eenige rookwolkjes te
hebben uitgeblazen, begon hij zijne ge
schiedenis.
z/Zïet u, het is wel niet heelemaal
een wervers-geschiedenis, maar er werd
hier indertijd veel over gesproken, zoo
als ik mij herinner, ofschoon ik nog maar
een jongen was, en het onderzoek van
den rechter bracht alles wat nog duister
was, in orde en verdere vragen waren
overbodig.
z/Het moet nu zoo ongeveer vijftig jaar
geleden zijn vijftig jaar 1" herhaalde
hij, zijn oogen half sluitende en een
oogecbiik zwijgend, daar zijn geest over
die tijdruimte terugmoeat, in welke zelfs
in het kleine, stille dorp zoovele veran
deringen hadden plaats gevonden dat
een oud zeevarend man die kapitein
Meredith werd genaamd woonde, dat
is tenminste te zeggen logeerde in
het huis van eene weduwe, Penrhyn ge-
heetea. Ge kunt de plaats van den heu
vel ai zien, maar het huis is sinds lang
tegen den grond gehaald.
Hij moge rtu al kapitein zijn geweest
of niet, ik zal 't niet bevestigenmaar
het ie zeker, dat hij een spaarduitje had
belegd en vrij gemakkelijk leefde. Som
migen zeiden, dat hij in den smokkel
handel was geweest en op die manier
zijn geld verdiend had. Maar hoe ook,
dat komt er niet op aanmen achtte hem
on ofschoon zyn vrouw niet meer leeido
had hij een dochter, Ellen genaamd en
hef mooiste meisje dat de Cawsand en
mijlen ver in 't rond was to vinden. Nu
had die oude weduwe een zooo, Paul
gehoeten, een vreemde snuiter wat krom-
beecig en rood haar en de meneehen
noemden hem //de dokter"".
z/Was hij geneesheer?" vroeg ik.
z/Dat zai ik u vertellen. Hy was in
de leer geweest bij een apotheker te De
von port en toen zijn tijd om was, was
hij by zyn moeder gaan wonen om haar
te onderhouden en misschien omdat hy
Biet zoo gemakkelijk een plaats voor
hemzelf kon vinden. De oude weduwe
had wat weggelegd, denk ik, en Paul was
al een jaar lang thuis geweest, toen de
kapitein daar mét zijn dochter zijn intrek
nam.
Pauls kamer was op de bovenste ver
dieping, waar men zyn licht nog kon zien
branden, als alle fatsoenlijke lieden al
lang naar bed waren. Somtijds bleef hij
den geheelen nacht weg en werd dan
's morgens gezien, huiswaarts keerende
met een geheelen arm vol onkruid en
planten, die hij gewoonlijk mede naar
boven nam in den //dokterswinkel", zoo
als ze het noemden.
z/Ah, een botanist," merkte ik op.
z/Daar weet ik niet van," antwoordde
mijn vriend, eenigszins van zijn stuk
gebracht, //maar de mensehen zeiden, dat
hij er vergift van maakte. Hoe dan ook,
eens toen Paul voorbij den smid ging,
vloog de hond naar buiten en beet hem,
en den volgenden dag zagen ze dat Paul
hem een stuk bsood gaf en de hond was
binnen een uur dood. De buren scholden
op hem en ik herinner me dat een jon
gen hem nariep: ,mdaar gaat dokter
Nachtschade!"" en dat hij toen staan bleef
en zeide:
Als ik jou dokter was, mijn jongen,
dan zou je zoo luid niet schreeuwen.""
Kort nadat Ellen en haar vader hun
intrek hadden genomen in het huis dei-
weduwe, was het duidelijk te zien, dat
Paul haar het hof wilde makenwaar
ze ook ging, zeker was het dat Paul niet
ver achter haar was, en zoo verliepen
de dagen ongeveer een half jaar lang,
toen wij op een donkeren gd stormach-
tigen avond dat de zee erg hoog stond,
noodsignalen zagen van het eene of an
dere schip. Er was geen reddingboot en
onze kleine boot zou 't geeu minuut in
zulk weder hebben uitgehouden.
In den morgen zagen wij geen© tee
kenen van het schip meer en wij onder
stelden, dat het vergaan was en allen
aan boord verdronken waren toch hoor
den wij in den loop van den dag dat
een der arme kerels ontsnapt was en het
hem, ofschoon gewond en gekneusd, ge
lukt was hier bij de rotsen op te krab
belen, waarna hij door kapitein Mere
dith was gevonden, die hem naar zijn
eigen verblijf had gebracht en hem daar
verpleegde.
Het was een mooie, jonge man, een
wees, zooals hy zeide, William Randall
genaamd, en hij was op weg naar Liver
pool, in de hoop van daar werk te vin
den. De geestelijke van de plaats hoorde
van hem en daar hy zich het lot van
den jongen man zeer aantrok, bood hij
hem een betrekking als tuinman aan of
opzichter o£ iets dergelyfes.
Bill was een handige vent en maakte
spoedig vrienden onder de rnenschen en
zij overreedden hem cm hier ta blijven
in plaats van naar Liverpool te gaan,
zooals zyn plan was.
Men behoefde niet lang aan te drin
gen, want iedereen kon zien, dat er een
meisje in 'fc spel was, en dat meisje was
Ellen Meredith, en men had Diet meer
dan twee oogen noodig om te zien, dat
zij hem beminde. Het volk jouwde Paul
uit over dit blauwtje en Tom Trevers,
de smid, die hem nog altijd een wrok
toedroeg over den hond, was gewoon om
te zeggen:
////Wel dokter, hoe staat het met de
blauwe scheen?""
Men zeide dat de dokter dan slechts ge
woon was om bleek te worden en in
zyne handen te wrijvendat was dezelfde
beweging die hij maakte, toen hij deo
hond het brood gaf. De zaken van den
jongen Randall gingen zoo goed, dat hij
ten laatste besloot, zijn aanzoek bij den
kapitein te doen om de hand van Ellen
te vragen en daar de oude heer een
vroolijke, gemoedelijke klant was en bo
vendien zeer veel van Bill hield, draalde
hij niet lang met zijne toestemming te
geven.
Juist omstreeks dien tijd was het volk
in het dorp ongerust door de tijding dat
de wervers op komst waren en dat zij
al tot Plympton waren gekomen en twee
of drie man hadden geprest. De kapitein
en Ellen wilden het huwelijk uitstellen,
maar Bill wilde er niet van hooren, en
't is vreemd om te zeggen, Paul, die
zijn ergste vijand was, koos zijne zyde.
Op den dag voor het huwelijk, kwam
een vreemd man, zooals er tot dusver
nog geen in het dorp was gezien, aao
hes huis om Paul 6e spreken, en een
buurman, die toevallig op dien tyd daar
tegenwoordig was, zeide vervolgens dat
hy bon op den weg naar Plymouth met
elkander bad zien spreken.
Nu herinner ik mij, dat juist op den
avond dat zij bij elkander zaten en op
elkanders gezondheid dionken, Paul, die
wat laat was, de kamer binnenstormde,
de deur achter zich open latend en Wil
liam waarschuwde op te passen daar de
troep wervers reeds in het dorp was
en voor de arme Bill zich kon verbergen
kwam dö troep binnen eu had hem ge
grepen en ondanks alle tegenspartelingon,
de kreten van Ellen en Pauls vertogen,
sleepten zij hem Daar het sirand, waar
de boot gereed lag en voerden hem weg.
z/Is dat allee vroeg ik.
z/Niet precies, mynheer," zeide mijn
vriend, //het vreemdste gedeelte moet nog
komen".
Natuurlijk was iedereen ten zeerste
terneder geslagen door het gebeurde,
maar de arme Ellen het meestnoch
tans hield zij zich gedurende een paar
maanden flink, steeds tot den kapitein
zeggende, dat zij wist dafc William zou
wederkeeren en zij dan gelukkig zouden
zijn en ziet u, niemand wilde het arme
ding iets anders zeggen, ofschoon slechts
weinigen dachten dat zij hem ooit weder
zouden zien.
Natuurlijk dacht dokter Paul dat niet,
want na eenigen tijd begon hij weder
zijne aanzoeken tot haar te richten en
ditmaal ernstiger dan te voren, maar het
wa9 te vergeefs. Ellen wilde niets met
hem te doen hebben.
Twee jaren nadat zij den armen Bill
geprest hadden, en het tegen den winter
liep terwijl het weder reeds erg
slecht werd en menig schip op de kust
vergaan was kwam de tijding, dat
verseheiden bemanningen waren afge
dankt, en toen begon Ellen zich te ver
beelden dat William terug zou feeeren.
Op een moeien dag kwam een buurman
binnen en zeide, dat hij gehoord had dat een
schip zooals de Spitfire dat was het
waarmede William vertrokken was
by de Scilly-eilanden was vergaan en
men vreesde dat alle opvarenden waren
omgekomen hij had het, zeide hij, van
eenigen, die het van Paul hadden, die
het weder vernomen had, toen hij den
vorigen dag naar Devonport was ge
weest voor zaken.
Dit was een treurige tijding voor het
arme meisje, maar ik geloof dat zij nog
hoopte en bad voor den matroos, baar
beminde, en steeds zeide tot den kapitein
dat hij haar en Will Randall toch nog
eens als bruid en bruidegom zou zien
maar omstreeks veertien dagen latei-
kwam Paul binnen, die met groot lawaai
en beweging aan den kapitein een flesch
vertoonde, die op .de kust van Cornish,
waar zij zonder twijfel was aangespoeld,
was gevonden, en daarin was een papier
waarop stond, dat de Spitfire het den nacht
niet zou volhouden en met het verzoek, dat
wie de flesch mocht vinden, haar in 's he-
mel9 naam naar kapitein Meredith te
Cawsand zou sturen, met de laatste ge
beden van Will.
Het was van een vroegereu datum en
ongeveer van denzelfdea waarop de
Spitfire naar den grond was gegaan en
zoo scheen er dan in 'fc geheel geen hoop.
Zoo dacht dan de arme Ellen ten slotte
ook, want zij werd met den dag bleeker en
zwakker en men vreesde dat zij de tering
zou krijgen. Wat de zaken nog erger
maakte, was dat de kapitein schulden
had gemaakt en de moeilijkheden al
grooter en grooter werden.
Daar gaat plotseling op een mooien
dag de dokter naar hem toe en biedt
aan, Ellen terstond te huwen, daarvoor
belovende als des kapiteins schulden te
betalen, er bijvoegend;;-, dat zijne lang
durige-er. -stsrki hein ertoe
had gebracht het voorstel te doen. Zoo-
als ge kunt denken was de kapitein er
niet erg op gesteld om Paul tot schoon
zoon te hebben, maar ten slotte aarzelde
hij, en aan zijn schulden en zorgen dan
kende, dwong hij Ellen hem aan te
nemen. Het arme meisje weigerde langen
tijd, maar toen zij zag dat haar vaders
welvaart en vrijheid ervan afhingen, en zij
bovendien alle hoop had verloren Will
Randall ooit weer te zien, stemde zij toe.
//Maar ge bedoelt toch niet dat zij ten
slotte trouwden?" viel ik hem in de rede.
Na twee of drie maanden waren zy
getrouwd, en het moet een fraai paar
zyn geweestzij met haar slank figuur en
bleek gelaat, en hij met zijn rood haar en
kromme beenen, aan haar zijde slingerend.
Zij trouwden in Milbrook Church (op den
heuvel, mijnheer), en Will Randalls oude
predikant vervulde den dienst.
Men zegt dat Ellen niet weende of'in
zwijm viel cf eenigen anderen onzin uit
haalde, maar haar lot kalm en gelaten
droeg, terwijl de dokter in don zevenden
hemel was.
Nu sehijnt het, dat op denzelfden avond
juist tegen donker, terwijl de kapitein
was uitgegaan om zijn pijp te rooken,
Paul een luiden kreet hoorde uit de
kamer, waar hij Ellen had verlaten en
haar bewusteloos, bijna dood, op den
vloer vond, met William Randall ge
knield aan hare zijde.
William heeft later verklaard dat hij
nooit kon vergeten, welk een gelaat Paul
zette, toen zij elkander voor de eerste
maal wederzagen hij had -zeer dikwijls
de, gezichten gezien van sterke mannen
die te midden van den krijg werden ge
troffen of op andere wijze den dood had
den gevonden maar Pauls gelaat, zeide
hij, herinnerde hem aan een plaat die
hij eens had gezien, toen hij nog zeer
jong was en waarop de duivel was af
gebeeld, inaar die hij was vergeten tot
op het oogenblik dat zij elkander aan
staarden.
Toen Paul van zijne verrassing beko
men was, zeide hij geen woord over het
huwelijk maar toen William zeide, dat
hy juist Plymouth had verlaten en nog
geen sterveling in 't dorp gezien, scheen
hy plotseling verheugd, hem weder te
ontmoeten, en drong er op aan dat zij
samen zouden drinken. Hij bracht Ellen
in een andere kamer, waar, zooals hij
Will vertelde, zijne moeder haar zou op
passen en kort daarna keerde hij met
twee glazen stevigen grog terug, die hij
op tafel tusschen hen in plaatste.
«Nu Bill, ouwe jongen," zeide hij, ffwe
zuilenopje thuiskomst drinken."" Maar
hoe is het met Nelly, myn arm meisje?"
vroeg Will. //Maak je niet bezorgd,"
zeide Paul, //moeder zal haar spoedig
weer op de been helpen en laat ons in-
tusschen een grogjo drinkenmaar vóór
alles, laat ons eerst de deur sluiten, dan
zitten we hier gezellig, hé?" Zoo ging
Paul de deur sluiten en weder aan tafel
terugkeerende, zeide hij//Nu Bill, op
je voortdurend welzijn hoor en je geluk
kige thuiskomst 1" en beiden ledigden
hun glas.
//William," zeide Paul na een wijle,
hoe gevoelt gij u F" ;/Zeer goed, mijn
beste, dank-je," zeide Will. //Zoo zeide
Paul grinnikend. //Dat zal niet lang du
ren, Will Raudall," zeide hij, wit wor
dend en bevende. We hebben nog een
oude rekening te vereffenen, en dat is
nu gedaan." //Wat bedoel jevroeg
Will verrast, //ik heb je nooit beleedigd
z/Dat heb je welzeide Paul. //Heb jij
je niet geplaatst tusschen mij ea het
meisje op wie ik mijn hart gezet had
Bespotten en lachten de buren mij niet
uit en maakten zij mij niet razend En
heb ik niet gezworen mij op je te zullen
wreken Dat heb ik gedaan, ja. Toen
jij geprest werd", zeide hij, al boozer en
boozer wordend, //heb ik den troep naar
je toegebracht! Ik bracht de tijding
waardoor ze dachten dat je dood was
en nu dat je levend bent teruggekeerd,
vind je de vrouw, die je beminde, ge
trouwd met den man, dien je beiden
verachtte."
z/Het is een gemeene leugenriep
Will uit, //en ik kan 't niet gelooven."
z/Het is waar," zeide Paul, //want we
zijn van morgen getrouwd maar waar
of valsch, het is voor jou allemaal het
zelfde, want ik vertel je, Will Randall,"
en Paul werd bleek en wreef in zijn
handen, //je bent vergiftigd. Jij dronk
den brandewijn, en binnen een uur ben
je zoo dood als een pier."
«Paul PenrhyD," zeide Will kalm
op lagen toon sprekend, en den dokter
vrijmoedig in de oogen ziende, //ja hebt
eeu leelijk spel gespeeld, maar je hebt.
één vergissing begaanIk hoorde van
je streek met de wervers, en ik wist dat
je myn tegenstander waart en je in staat
waart voor een nieuw verraad. Maar
toen een man, dien ik wist dat mij haatte
en die keek zooals jij, toen je mij daar
zooeven ontmoette, plotseling mijn vriend
werd en my vroeg te drinken, werd ik
wantrouwig, en terwijl jij de deur sloot
verwisselde ik de glazen."
Toen Ellen den vreeeelijken kreet
hoorde, dien Paul gaf, snelde zij de ka
mer in, zoo bleek en ziek als zij was en
vond hem ineen gekrompen als door
woede en pijn en met het schuim op
den mond van het vergif' dat hij had
ingezwolgen."
//Acooiet vroeg ik.
z/Ik weet nioü precies hoe het heette,"
zeide de kustwachter, //maar het was erg
sterk, want Paul, zeggen ze, stierf binnen
het uur en voor de oogen der beiden wier
ondergang hij gewild had."
z/Een vreemde geschiedenis," zeide ik,
opstaande om heen te gaan. //Het lijkt
wel een tooneelstuk."
z/Het is beter dan de meeste dezer,"
zeide hij, zijn pijp leegkloppende, ,/want
dit is waar. Goeden avond, mijnheer
U i t 's-H age wordt gemeld:
H. K. H. de vorstin van Wied, Prinses
der Nederlanden, is Donderdagavond met
vier barer kinderen uit Neuwied in de
residentie aangekomen, om een groot
-*edeelte van den zomer alhier en te
Scheveningen door te brengen.
Graaf Van Bylandt, kamerheer van
wijlen prins Frederik, begeleidde het
vorstelijk gezin op de reis herwaarts.
De Vorst van Wied wordt binnen
kort hier verwacht. Aan het station van
den staatsspoorweg werd de vorstin bij
hare aankomst o. a. gecomplimenteerd
door verschillende leden der hofhouding,
den burgemeester van 's-Hage, den bur
gemeester van Wassenaar, den militairen
goeverneur der residentie en anderen.
H. D. H. begaf zich met hare kinderen
naar het //Huis de Pauw", onder Was
senaar.
Later zal het vorstelijk gezin eenige
villa's te Scheveningen betrekken.
Bij de commissie, welke zich
hier te lande heeft gevormd tot het ont
vangen van gelden voor de oprichting
van een algemeen grafgedenkteeken te
Kota-Radja, is het bericht ontvangen, dat
bij het goevemementsbeslait van 23 Ja
nuari jl. no. 24 de bouw ia toegezegd
van eeno monumentale portiek aan den
ingang van de begraafplaats bij Kota
Petjoet, overeenkomstig het bij het in-
dieche bestuur ingediende ontwerp, sa
mengesteld door den heer A. van Delden,
directeur der Academie van beeldende
kunsten te 's Hage voorts dat daarbij
vergunning is gegeven tot den bouw van
een voorhof aan die portiek en tot het
aanbrengen van versieringen en van
marmeren platen met de namen der ge
sneuvelden en aan hunne wonden over
ledenen, waarvan de kosten zullen be
streden worden uit de gelden, door de
land- en zeemacht in Indië en in Neder
land tot dat doel bijeengebracht.
Hoewel de commissie te Kota-Radja
van het legerbestuur eene opgave van
bedoelde namen heeft ontvangen, bestaat
de mogelijkheid dat daaraan ontbreken
die van enkelen, welke aan den Atjeh-
kryg hebben deelgenomen en na het
verlaten van den militairen dienst binnen
het jaar aan de gevolgen van in dien
krijg bekomen wonden zijn overleden.
Voormelde commissie heeft het daarom
raadzaam geacht in de indische bladen
onderstaande mededeeling te doen op
nemen
//Familieleden of betrekkingen, die
z/wenschen dat de namen van hen, die
z/na hunne pensionneering of gageering
z/ten gevolge van in den strijd in Atjeh
//bekomen wonden overleden zijn, wor-
z/den gegrift in marmeren gedenktafels,
welke zullen worden ingemetseld in
z/eene op het kerkhof Petjoet te Kota
//Radja op te richten monumentale por-
z/tiek, moeten daarvan aangifte doen aan
z/den adjudant van den civiel en milï-
z/ïairen goeverneur van Atjeh en onder-
z/hoorigheden.
z/Daarby moet worden overgelegd een
//attest van den geneesheer, die den over
ledene het laatst heeft behandeld en
//waarin moet worden geconstateerd dat
z/de dood een gevolg is van bekomen
"verwonding, met aanduiding van die
//verwonding.
z/Als termijn waarbinnen het overlij-
z/den moet hebben plaats gehad, om on-
z/der de op marmeren gedenktafels te
//vereeuwigen namen te worden opgeno-
z/men, ia bepaald één jaar na de ver-
,z wonding."
Dewijl die mogelijkheid evenzeer
bestaat ten aanzien van hier 6o lande
overledenen, worden familieleden of be
trekkingen van zoodanige militairen uit-
genoodigd, om, indien zy de namen van
die overledenen wenschen opgenomen t8
zien, daarvan onder overlegging van
bovenvermelde bescheiden kennis te geven
aan den kapitein der artillerie G. J. V»
Vimkhuizeti, secretaris der commissie in
Nederland (Tollensstraat No. 117 te
's Hage), die de aanvrage om plaatsing,
naar Kota-Kadja ter beoordeeling zal
opzenden.
De engelsehe consul te Am
sterdam waarschuwt in de Times zijne
landgenooteu tegen de praktijken van eene
,/long firm" waarschijnlijk eene op
langen termijn bestellende firma te
Amsterdam, die blijkens de vele bij den
consul ingekomen klachten, buitengewoon
ijverig en met zeldzaam geluk in Enge
land leveranciers gezocht en opgelicht
heeft. De consul raadt ieder af, zich met
onbekende firma's te Amsterdam, onder
welk schoonschijnend voorwendsel ook,
in te laten en stelt zich beschikbaar om
alle gewenschte inlichtingen, ten aanzien
van betrouwbaarheid en soliditeit, te ver-
strekkan.
Te Amsterdam waa Donder
dagochtend, onder leidiDg van den heer
P. A. L. van Ogtrop, eene vergadering
van aandeelhouders belegd, om den toe
stand van de naaml. vennootschap //Het
Concertgebouw" te bespreken. De tot
dusver verkregen resultaten van de
plaatsing der loten zyn op verre na niet
voldoende, hoezeer dan ook vrij aanzien
lijk. De tegenwoordige bestuurders ge
steund door anderen, hebben reeds vele
en belangrijke tekorten gedekt en den
ken dit niet verder te doen. Immers ook
daaraan komt een einde. Komt er duB
van andere zijde geen hulp, dan is dit
jaar het laatste exploitatiejaar geweest.
Wat dit 'oeteekent, zal het publiek, dat
den ernst der omstandigheden niet schijnt
te begrijpen, ondervinden als het te laat
is, dat wil zeggen, als het orkest niet
meer bestaat.
Op eene vraag van den heer mr. J.
C. de Vries antwoordde de voorzitter,
dafc nog 10,000 loten ongeplaatst zijn.
Misschien worden zij nog genomen. Is
dit waar, dan is het gevaar voorgoed
geweken. En op eene vraag van den
heer A. C. Wertheim voegde hij er bij,
dat reeds thans wordt geworsteld met
een belangrijk nadeelig saldo, dat nu na-
tuurlyk voortdurend grooter wordt. Mis
schien san tot 15 Juli aldus worden
voortgegaan, dank zy don steun van
enkelen. Noodig was het in ieder geval
de contracten met het orkest op te
zeggen.
De heer A. C. Wertheim constateerde
dafc het Concertgebouw in leven wordt
gehouden door enkele vrienden en bui
tendien dat de zomermaanden zeer na
deelig voor de exploitatie zijn. Die hoe
ren zullen het nu nog voorzetten tot 15
Juli, maar als nu de aandeelhouders de
overtuiging hebben, dat zij toch later
niet in de tekorten, die de heeren by-
passen, bunnen voorzien, dat wil zeggen
dat zij nog maar enkel aandeelhouders
in theorie zijn, dan is het misschien in
het belang der zaak om een bepaalden
datum vast te stellen, waarop onherroe
pelijk het Concertgebouw zal worden
gesloten. Ook gaf de spreker in overwe
ging, dat in de eerste plaats het bestuur
absolute volmacht werd gegeven om te
handelen naar omstandigheden om het
Concertgebouw in stand te houden, maar
daarbij ook een terme fatale te stellen.
De heer H. J. de Marez Oyens deelde
nog mede, dat 15 Juli te laat is lang-
stens 1 Juli kan men nog iets doen,
want reeds nu hebben drie der beste
leden aanbiedingen van elders gekregen.
Heel veel langer dan enkele dagen kan
men dus het orkest niet by elkaar hoo-