TWEEDE BLAD De doove Tante. Een leeuwentemmer pinteraewfl. BEHOORENDE BIJ HAARLEM'8 DAGBLAD VAN Maandag 3 Augustus 1891. Novelle van SACHER MASOCH. (Deze novelle trok daarom onze aandacilt, omdat zij in Haarlem speelt en er eenige hollandscke namen in voorkomen. Voor de geschiedkundige waarheid der feiten kunnen wij natuur lijk niet instaan.) Gedurende het jaar 1636, terwijl Mid den-Europa door den oorlog werd ver woest, vierde het gelukkige Holland zijn Carnaval even uitgelaten en schitterend, als vroeger het geval was. Daar had bet Carnaval nog geheel het venetiaanache karakter behouden. De ge- maskerden bedekten de straten van de industriëole stad Haarlem; zij traden vroolijk de verlichte en open huizen tot laat in den nacht binnen. In sommige had men voor de komende en gaande bezoekers gedekt, en overal hoorde men muziek, scherts en vroolijk lachen. Voorbij het huis van den grooten koopman Jonas van Poort, dat rijk met beeldhouwwerk was versierd, met voor uitspringende kamers aan de straatzijde, trok een troep luidruchtige gemaskerden voorbij, getooid als Corybanten en Bac chanten, op hunne schouders een dikken boschgod dragende, die schrijlings op een vat was gezeten, toen Ter Borch (ten onrechte meer bekend als Terburg), een jong schilder, aan den ingang der straat verscheen. Plotseling ging een venster der eerste verdieping open en een jong meisje, wier grillige haardos haar een bevallig uiter lijk verleende, keek naar buiten. Ter Borch bleet staan, met bewondering ver vuld. Toen de gemaskerden voorbij ge trokken waren, sloot het venster zich weder voor de bevallige verschijning. Toen, in de hoop dat de schoone blonde weldra weer zou verschijnen, ver school Ter Borch zich tegenover het huis, in een donkeren hoek tusschen twee op straat vooruitspringende winkels. Nog maar eenige oogenblikken stond hij op de loer, toen zij zich op de ven sterbank nederzette. Éen grijze papagaai, die dicht by haar zat, trachtte een stuk suiker te grijpen tusschen de frissche rose lippen van zyne meesteres. Ter Borch vond het tooneel zoo fraai, dat hij zich haastte uit den zak een album te nemen en deze kleine scène met het potlood weer te geven. Het jonge meisje bemerkte het spoedig, en, den kunstenaar met den vinger dreigende, verdween zij naar 'c inwendige van 't huis. w Dat is Jacobea,de dochter van Jonas van Poort," zeide een naburig winkelier, door wien Ter Borch zich liet inlichten. De schilder begaf zich naar de meest nabijzijnde herberg, en daar met een pot bier voor zich en een pijp in den mond, begon hij na te denken met het flegma, dat den Hollander eigen is. Wat moest hij doen Jacobea behaagde hem zeer, en reeds was hy besloten de kennisma king voort te zetten, welke begonnen was op eene wijze, die hem moed in boezemde. In de liefde, dacht hy, is het succes gewoonlyk aan den kant der stoutmoedigeD. Deze overdenking gaf hem het denkbeeld om zich naar een bont werker te begeven, waar hij een prach tige berenhuid kocht. Des avonds hielp eeu vriend hem om van deze huid eene vermomming te maken, onder welke het hem gemakkelijk viel in het huis van Jonas van Poort binnen te dringen, waarvan de salons door een zee van licht waren overgoten, afkomstig van konderde kaarsen. Veronica van Poort, de vrouw des hui zes, droeg een kleed naar het model van dat eens doges, en haar dochter Jacobea was gekleed ia een venetiaansche keurs. Door hare vriendinnen omringd, die de meest verschillende costumes droegen, bevond Jacobea zich in een kleine groen- gemaakte kamer on reikte een bouquet aan alle personen, die binnen traden. Tor Boreh baande zich een weg door de menigte jonge heeren,die zich vol bewon dering om de groep, gevormd door Jacobea en hare vriendinnen, hadden geschaard, en hij strekte zich zonder complimenten als een tamme beer aan de voeten der bloemeogeefster uit. Door een plotselin- gen schrik, stieten alle jonge meisjes angstkroten uit, maar deze kreten ver anderden spoedig io lachen en liefko zingen van dezen zoo aar-iigen beer, die slechts wenschte tot zitplaats te dienen voor zijne aangebedene. //Kunt go niet spreken?" vroeg de vroolijkc Godwina van der Muien. De beer maakte een bevestigende be weging met den kop. *En welke zijn de kunstjes, die ge kunt verrichten?" vroeg Jacobea. Do bser riohte zich op en begon een zeer vermakelijken dans uit te voeren, waardoor hij de eenparige toejuichingen der toeschouwers verwierf. Vervolgens nam hij een luit, die hij aan den muur van den salon had ontdekt en begon een venetiaansche barcarole te zingen met een schoone baritonstem. z/Maar ge zijt een zeer welopgevoede beer!" riep Godwina uit; //Wat weet ge nog meer De beer vroeg papier en met eenige potloodtrekken, teekende hij de portretten van alle bevallige meisjes. Weder dreigde Jacobea hem met Jen vinger, terwijl hare jonge vriendinnen hem met lofuitingen overlaadden. z/En welke belooning eischt ge?" vroeg de lieve bloemenuitdeelster met een on- deuger.den glimlach. De beer ging voor haar op de knieën liggen en vroeg haar dezelfde gunst, die zij aan haar papegaai had toegestaan. //O, maar men geeft geen suiker aan beren!" riep zij uit, //men legt ze slechts aan den ketting." //Welnu, ik sta het toe," antwoordde Ter Borch //keten mij, maar voor mijn geheelen leven." Jacobea vlocht spoedig een guirlande van de bloemen, die haar overgebleven waren, en bond die om den hals vaD den beer. In de eerste dagen van de Vasten, liet Van Poort zijn huis restaureeren en schilderen. Op lange ladders stegen en daalden de knechts van meester Broo- maDB en streken vroolijk met hunne groote kwasten. Zeer nieuwsgierig boog Jacobea zich naar een venster en ont moette plotseling den blik van Ter Borch. Hij was als werkman gekleed on werkte onder de anderen. z/Zijt gij het I" riep het jonge meisje uit//waarom zijt ge onder die werk lieden „Om u te zeggen, dat ik u bemin." z/Dat is vergeefsche moeite, mijnbeer Ter Borch, want eerstens weet ik het al sedert lang, en vervolgens zouden mijne ouders niet toestaan, dat ik de vrouw werd van een arm en onbekend jongman." //Dus wijst ge mij zonder hoop af?" //Heden ja, maar als ge me morgen op het ijs wilt wachten, dan beloof ik ze u." Tegen den avond ging Jacobea haar tante Maria Beda bezoeken, eene oude jongejuffrouw, die een huisje bezat in een tuin buiten de stad gelegen zij opende haar geheele hart aan deze uit muntende vrouw. z/Gij kunt hem bij mij ontmoeten," zeide de tante, //dat is beter dan die verborgen samenkomsten, die gewoonlijk toch tot niets goeds leiden." z/Maar tante, twee gelieven hebben zoovele zaken aan eikander te vertellen, die niet bestemd zijn voor de ooren van eene tante, al is zij ook zoo goed als u. In uwe tegenwoordigheid zal Ter Borch weinig op zyn gemak zijn, het zal hem aan den moed ontbreken om mij de zoete bekentenissen te doen, die ik van hem verwacht." nAls 't anders niet is, mijn lieve kleine, moet ge hem zeggen, dat ge een doove tante hebt, zoo doof als een pot, en dat go zonder den minsten hinder met el kander kunt spreken." //O, ge zijt aanbiddelijk!" riep de kleine blonde ondeugd uit en kuste in verrukking de handen van de goede tante. De minnenden ontmoetten elkander onder de schaatsenrijders, en den vol genden ciag, des namiddags, kwam Ter Borch bij juffrouw Beda, waar Jacobea hem reeds wachtte. De goede tante begroette hem hartelyk. //Ge zijt een engeljuffrouw," begon Ter Borch. Juffrouw Beda maakte een teeken, dat zy hem niet verstaan had. z/Ge zijt een engelzeide Ter Borch op luiden toon. z/Wac ben ik?" vroeg tante. z/Ge zijt een engel I" schreeuwde hy. //Wat heeft hy gezegd?" vroeg juffrouw Beda, zich tot haar nicht wendende. //Een engel!" zeide deze aan haar oor. z/Wel verplicht, mynheer Ter Borch." Daarna ging do oode dame in tie ven sterbank zitten en zette haar arbeid, die uit kant maken bestond, voort, terwijl de jonge lieden Daar een tafeltje gingen om dam te spelen. //Maai' dat is aardig zeide Ter Borch; //ia uwe taDte clan geheol en al doof? Een dergelijke tante ia waard iu een lijstje gezet te worden Jacobea werd een weinig verlegen, en juffrouw Beda had groote moeite urn zich in te houdeü en den vrijer niet in 't gezicht uit te lachen. Ter Borch kuste herhaaldelijk het fraaie rose handje en zich tot de bezit ster voorover buigend, zeide hij z/Het is wel aardig een doove tante te hebben, maar ik weet niet of ik niet een blindo tante zou verkiezen." z/Gij spotriep Jacobea uit, terwijl tante naar buiten keek om haar lachlust te verbergen. //Uwe tante is een fijne paarl," ging Ter Borch voort; ,/maar dezelfde tante kan niet alle hoedanigheden bezitten. Misschien hebt gij onder nwe talrijke bloedverwanten, eene andere tante, in wier tegenwoordigheid ik u een enkele maal zou kunnen omhelzen, een enkele maal Juffrouw Beda gaf weder een teeken en stond op, den rug toewendend om in haar kleinen tuin te kijken. z/Een kus, een enkeledien zult ge hebben", zeide Jacobea //voor het oogenblik is mijn tante doof en blind, zij ziet noch hoort iets." Zij bood hem haar frisschen kinder lijken mond. Ter Borch drukte haar aan zyn hart in een teedere omhelzing. Tante wendde zich niet om en nam haar plaats niet weder in, dan toen zij oordeelde, dat de beide gelieven den tijd hadden gehad, zich weder aan hun spel te zetten en als daarin verzonken te schijnen. //Als ge me bemint, Jacobea, zeide Ter Borch na eenigen tyd, zijn er voor ons twee wegen die tot ons geluk voeren. De eerste en de langste zou zijn om te wachten en te werken tot ik mij een naam en fortuin had verworven. De tweede, veel kortere, zou zyn om u te schaken en onze vereeniging in Engeland te doen inzegenen." Nauwelijks had hij met spreken ge ëindigd cf tante gaf een teeken aan Ja cobea door met den voet onder tafel te schoppen en het hoofd achter den rug van Ter Borch te schudden. z/Wij zullen den ïangsten weg nemen, antwoordde Jocobea; dat is de veiligste." z/Ge hebt dus geen vertrouwen in mij z/Ja, maar myne ouders zouden mij nooit vergeven, dat ik hun verdriet had aangedaan en hun naam onteerd." z/Dan maar geduldzeide Ter Borch met een diepen zucht. z/Ja," hernam Jacobea, //gij moet ge duld hebben, schilderen en veel geld verdienen." De samenkomsten herhaalden zich dik wijls tot aan het einde van den vol genden zomer onder de bescherming en de voorzichtige bewaking van de tante, met het eenige onderscheid, dat de dichte boscbjes van den tuin den kleinen salon hadden vervangen. De bladeren begonnen zich met den herfsttint te tooien de ooievaars richtten zich naar het zuiden en de witte rijm verzilverde het grasperk gedurende den nacht, toen in Haarlem een ster ver scheen, die aan Ter Borch zyn fortuin bezorgde. In de maand November 1637 steeg een jonge en schoone vrouw, als eene Turksche gekleed, af in het hotel «de Gouden Olifant". Zij kwam met een groote hoeveelheid bagage, geladen in ver scheiden rijtuigciVon gevolgd door talrijke dienaren, waaronder twee negers en eene negerin. Weldra sprak men slechts van haar, van hare schoonheid en van hare fabelachtige rijkdommen. Men vernam door de bedienden, dat zij de dochter was van den Sultan van Babel, en dat zij het huis haar6 vaders was ontvlucht cn een deel harer schatten had medegebracht. Zij had zich tot het christendom laten be- keeren en daarna besloten, door de voor naamste landen van Europa te reizen. Eens op een avond kwam Ter Borch uit een naburig dorp terug. De stad naderende, hoorde hij kreten. Hij ver haastte zijn tred en kwam juist bijtijds, om twee gesluierde vrouwen te verde digen tegen een troepje jonge lieden, die zich vrij onbeschaamd aanstelden. Hij trok zyn degen en joeg ze op de vlucht. De jonge vrouwen, die Ter Borch juist te hulp was gesneld, waren de sultane Palmyra, van Babel, en Zoé, hare negerin. De vreemdelinge bedankte den jongen schilder en beloofde hem hare bescher ming. Zij liet hem haar portret maken, dat zij ruimschoots betaalde. Zij droeg hem vervolgens een schilderij op, dat den maaltijd van Ahasverus tot onderwerp had, en waar zij zelf voor de persoon van Esther poseerde. Dit schilderij vestigde don naam van Ter Borch. Van alle kanten kwamen de bestellingen en weldra werd hy als een meester beschouwd. Zijne betrekkingen met de sultane eindigden met Jacoba een weinig onge rust te maken. De jaloezie sloop haar hart binnen. Eens begon zij Ter Borch ernstig te ondervragen. z/Wat hebt ge met die avonturierster te maken vroeg zy. z/Zij is voor my eene machtige be schermster en, terzelfder tijd, een prach tig model voor mijne bijbelsche figuren." z/Eou model! Ge hebt geen ander model noodig dan mij, riep Jacobea uit, mij, of mijne tante." //Weet ge dat ik verrukt zou zijn u allebei te mogen schilderen." //Welnu, ge kunt dadelijk beginnen. Dat zal u outlasten van zoo dikwijls naar uwe sultane te gaan." Ter Borch zette zich dadelijk aan 't werk, en, eenige weken later, had hij de twee schoonste genre-stukken geschil derd, die zijn elegant en fijn penseel kon voortbrengen. Het eene stelde de goede tante voor, aan een venster geze ten, bezig met kantwerk bet andere toonde Jacobea, staande aan een geopend veDBter, met een papegaai naast haar. Bij een kunsthandelaar tentoongesteld, hadden deze meesterwerken een succe3 dat de stoutste verwachtingen van den vervaardiger overtrof. De liefhebbers boden tegen elkander op. Graaf Hoog straten moest om de bezitter van deze doeken te worden, ze met goud bedek ken. Maar dat was nog niet alles. Op een namiddag wachtten juffrouw Breda en Ter Borch reeds geruimen tijd op Jaco bea. Eindelijk kwam zij met een donkere kleur op 't gelaat aanzetten, maar stra lende van geluk. z/Ter Boreh!" riep zy uit, //tante! wij kunnen trouwen, vader heeft er juist in toegestemd". z/Gode zij dank!" zeide juffrouw Beda, bijna even verheugd als haar nicht. z/Maar.... zyt ge dan niet doof meer vroeg Ter Borch verwonderd. z/Ik ben nooit doof geweest," ant woordde de goede tante glimlachend; //wij hebben slechts eomedie jegens u gespeeld." //Vader heeft me in uw schildery her kend", ging Jacobea voort. //Toen is de storm losgebarsten maar ik heb hem ver klaard, dat ik nooit een anderen echtge- nooit zou nemen dan gij, en ten slotte heeft hij zijne toestemming gegeven. Nu zal ik dan toch eindelijk gelukkig zijn En Ter Borch, zijne welbeminde tot zich trekkende, kuste haar hartstochte lijk. z/Maar", zeide zij, wnu moogt ge nooit weder naar uwe sultane gaan Het paardenspel is afgeloopen op éen nummer na dat der leeuwen. Ver scheiden toeschouwers, wier zenuwen niet bestand zijn tegen het schouwspel van een mensch, die zich waagt in het verblijf van den koning der woestijn, verlaten het circus. En zij, die blijven toezieD, kan men in twee categorieën verdeelenéen die het mooi vindt en behagen schept in de emotie, die zulk een vertooning opwekt; een andere, die onverschillig blyft en alleen niet weggaat, omdat het nog niet uit is, of omdat vrienden en kennissen zyn blijven zitten. Thuiskomende heeft ieder zijn opinie. Die het mooi gevonden heeft en prettig heeft zitten rillen, geeft hoog op van den moed des temmers, maar bovenal van het ongetemde en het woeste der leeuwen, vooral die éene, die niet wilde doen, wat van hem verlaDgd werd en brullend protesteerde, en met zijn klauwen naar don temmer sloeg, dien hy bijna had aangevallen. Verschrikkelijk meneermen moet stalen zenuwen hebben om dat te kunneD aanzienvier mannen met geladen kara bijnen er omheen, teneinde tusschenbeiden te kunnen komen, als er eens een leeuw niet langer te houden was en den man wilde verscheuren, brrr by liever dan ik, hoor Nonsens meneer vooral van die kara bijnen. Verbeelje, dat die lui eens aaD- het schieten gingen en de kogels door het circus vlogen Neen, alles is dressuur, tot het brullen toewant als dat niet het geval was, zou de man al laDg zijn verscheurd. Ik geef toe, dat zoo iets wel eens geschiedt, maar dan is er een ver zuim begaan bijvoorbeeld de opium, waarmee de beesten bedwelmd wordeD, had uitgewerkt. Of, zegt een derde, het zal wel dres suur zijn, maar van de soort, waarmee men een hondje africht. Wil men een beestje laten brommen, niets is makke lijker men gooit het een paar maal om, en houdt het den gekromden wijsvinger voor of de uitgespreide hand en blaast het op zijn neus. Sart men het diertje te erg, dan bijt het ook wel eens door; en als een leeuw dat doet, is het natuurlijk erger. En zoo wordt er doorgeslagen, als koekebakker8 over eene stoommachine maar niemand weet er eigenlijk het rechte van, dan de dierentemmer zelf) en die houdt zijn mond, of geeft den enthousi asten gelijk. Naar aanleiding hiervan, begaf ik mij op uw last, meneer de redacteur, naar captain Russell, teneinde dien te inter viewen. Had deze heer reeds in het circus den indruk gemaakt, door zijn voorkomen, een beschaafd man te zijn, wat ik ver nam omtrent zijn vorige carrière en aanhoorde in den loop van bet onder houd, dat ik met hern had, bewees dat dit geen vergissing was, en dat captain Russell werkelyk een gentleman was, in tegenstelling met het slag van personen dat gewoonlijk hier in paardenspellen als dierentemmer rondwaart. Het kostte mij veel moeite de door u verlangde inlichtingen te verkrygen. Cap tain Russell had begrepen, dat het mij te doen was om zijn levensloop, zijn //private life", te beschryven en daarmee had de krant of liever had publiek niet te maken, meende hij. Ook de geheimen van het vak, dat hy gekozen had, wilde hy niet publiceeren. Ik begon toen te Draten over zijn leeuwen en wat het publiek zooal daarover sprak, en al doende liet hy een en ander los, mijn opmerkingen tegensprekende enfin u weet hoe men interviewten eindelyk ik had al heel wat vergaard, doch moest alleen op mijn geheugen vertrou wen eindelijk kwam de gehechtheid aan zijn vak bij captain Russell boven, en niet wenschende, dat er onjuistheden in mijn verslag zouden komen hij begreep dat dit toch opgemaakt zou wor den verklaarde hy zich bereid mij in te lichten, op voorwaarde, dat ik hem de copy zou laten zien, om na te gaan of die in alle details nauwkeurig weer gaf, wat hij had medegedeeld. Dat beloofde ik hem en geef u in de volgende regelen het resultaat van mijn onderhoud met den leeuwentemmer. De dressuur der leeuwenlaat mij zeggen hun opvoeding, begint als zij zeven maanden oud zyn. Oude leeuwen kunnen wel zoover gebracht worden, dat men bij hen in het hok kan gaandoch hen toeren te doen verrichten, is een onmogelijkheid. Leeuwtjes van zeven maanden zijn echter geen poesjes van dien leef tyd en ook niet zonder handschoenen aan te vatten, doch een sterk man, die er op ingericht is, kan met één tegelijk nog wel klaar komen. In de eerste plaats moet de leeuw aan de nabijheid van een mensch gewend raken. Daartoe begint de temmer met hem te zetten in een speciaal ingericht hok, waar in het mid den een koker van traliewerk is aange bracht, van een hoogte, dat een man er in kan staan, doch zijn armen er buiten kan houden. De leeuw ziet hem dus midden in zijn hok staan doch mocht hij willen beproeven den temmer aan te vallen, dan stoot hij zijn tanden tegen het traliewerk.Is het diertje erg woest, dan krijgt hij straf, maar begint hy zich in het ongewone te schikken, dan wordt hij aangehaald en geliefkoosd. Voor straffen heeft de temmer drie hulpmiddelen, te wetende zweep, de voeding en het drinkwater. De zweep dient voor gewone terechtwijzingen, bij voorbeeld als een leeuw van de hem aangewezen plaats wil gaan of onwillig is zich te bewegen, zóó als de temmer dat verlangt. Het onthouden van voeding en drinkwater wordt alleen in gevallen van halsstarrig verzet toegepast; en ook als de leeuw aanvallenderwyze tewerk gaat en dat na herbaalde terechtwij zingen niet wil nalaten. De ergste straf is het onthouden van drinkwater. Zonder voeding kan een leeuw het geruimen tijd volhouden, maar dorst is voor hem het verschrikkelijkste dat hij kent, daarvoor beeft hij het grootste respect en na een paar dagen onthouding, kan men hem met een bakje water onder een hoedje vaDgen. Het is dan ook bekend, dat in de wildernis, de leeuw zich slechts in die plaatsen ophoudt, waar hij zeker is altijd voldoende drinkwater te vinden. Evenals verscheidene andere dieren, is de leeuw zeer gevoelig voor het hooren der menschelyke stem. Zeer spoedig weet bij of de temmer hem berispt, dan wel zoete woordjes toevoegten wanneer hy achter de tent van het circus op dc plaats waar de wagen met zijn hok staat, den temmer ontdekt, dan staat hij dik wijls als het ware te verlangen om te worden toegesproken, en blyft onrustig op en neer loopen totdat zulks is ge schied. Ik had ook dus onder de straffen kun nen opnoemen het niet toespreken. Als '8 avonds, bij de voorstelling in het cir cus, een der leeuwen koppig is geweest, dan is het dikwerf voldoende hem bij het goodennacht wonschen over te slaan, om te bewerken, dat hij den volgenden mor gen, bij het repeteeren, onmiddellijk zijn plicht doet. Is na eenigen tijd de leeuw eraan ge wend den temmer in zijn hok te zien komen, dan gaat deze een schrede ver der en laat den traliekoker voortaan weg, om zich èf alleen met een zweep, öt met zweep en schild in het hok te begeven. Het schild is een houten bord, niet te zwaar, waaraan twee lussen zyn bevestigd voor het doorsteken van den arm. De voorvlakte wordt glad geschaafd en gewreven. Springt de leeuw nu op den temmer aan, dan houdt deze hem, met een vlugge beweging, het schild voor. Bij hooge sprongen van het dier, gebeurt het meermalen, dat de temmer bet schild schuin boven zyn hoofd moet houden en de leeuw, die ertegen en erop springt, achter den man op den vloer glijdt, om natuurlijk onmiddellijk daarna des temmers gezicht weer voor zich te zien, en de zweep te voelen. Zoodoende wordt den leeuw het vruch- telooze van zijn aanval wija gemaakt, hoewel de temmer stevig op zijn beenen moet staan, want hoe jong het dier ook nog zy, meer dan eens werd een temmer tegen de tralies van de kooi gesmakt met zulk een kracht, dat hy gekneusd en half bedwelmd was. De leeuw valt altijd met een sprong aan. Men kan dus even van te voren weten wat hij doen zal, ofschoon by niet veel tyd geeft om u te dekken. Met zyn klauw slaat by, doch krabt niet, zooals de tijger, die zyn nagels sluit en een stuk vleesch meeneemt. De wonden, door do nagels van den leeuw nagelaten, zien er uit alsof het even zooveel kogelwon- den waren. Alleen de beet van een leeuw

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Haarlem's Dagblad | 1891 | | pagina 5