TWEEDE BLAD
De doove Tante.
Een leeuwentemmer pinteraewfl.
BEHOORENDE BIJ
HAARLEM'8 DAGBLAD
VAN
Maandag 3 Augustus 1891.
Novelle van
SACHER MASOCH.
(Deze novelle trok daarom onze
aandacilt, omdat zij in Haarlem
speelt en er eenige hollandscke
namen in voorkomen. Voor
de geschiedkundige waarheid
der feiten kunnen wij natuur
lijk niet instaan.)
Gedurende het jaar 1636, terwijl Mid
den-Europa door den oorlog werd ver
woest, vierde het gelukkige Holland zijn
Carnaval even uitgelaten en schitterend,
als vroeger het geval was.
Daar had bet Carnaval nog geheel het
venetiaanache karakter behouden. De ge-
maskerden bedekten de straten van de
industriëole stad Haarlem; zij traden
vroolijk de verlichte en open huizen tot
laat in den nacht binnen. In sommige
had men voor de komende en gaande
bezoekers gedekt, en overal hoorde men
muziek, scherts en vroolijk lachen.
Voorbij het huis van den grooten
koopman Jonas van Poort, dat rijk met
beeldhouwwerk was versierd, met voor
uitspringende kamers aan de straatzijde,
trok een troep luidruchtige gemaskerden
voorbij, getooid als Corybanten en Bac
chanten, op hunne schouders een dikken
boschgod dragende, die schrijlings op een
vat was gezeten, toen Ter Borch (ten
onrechte meer bekend als Terburg), een
jong schilder, aan den ingang der straat
verscheen.
Plotseling ging een venster der eerste
verdieping open en een jong meisje, wier
grillige haardos haar een bevallig uiter
lijk verleende, keek naar buiten. Ter
Borch bleet staan, met bewondering ver
vuld. Toen de gemaskerden voorbij ge
trokken waren, sloot het venster zich
weder voor de bevallige verschijning.
Toen, in de hoop dat de schoone
blonde weldra weer zou verschijnen, ver
school Ter Borch zich tegenover het
huis, in een donkeren hoek tusschen twee
op straat vooruitspringende winkels.
Nog maar eenige oogenblikken stond
hij op de loer, toen zij zich op de ven
sterbank nederzette. Éen grijze papagaai,
die dicht by haar zat, trachtte een stuk
suiker te grijpen tusschen de frissche
rose lippen van zyne meesteres. Ter
Borch vond het tooneel zoo fraai, dat
hij zich haastte uit den zak een album
te nemen en deze kleine scène met het
potlood weer te geven. Het jonge meisje
bemerkte het spoedig, en, den kunstenaar
met den vinger dreigende, verdween zij
naar 'c inwendige van 't huis.
w Dat is Jacobea,de dochter van Jonas van
Poort," zeide een naburig winkelier, door
wien Ter Borch zich liet inlichten.
De schilder begaf zich naar de meest
nabijzijnde herberg, en daar met een pot
bier voor zich en een pijp in den mond,
begon hij na te denken met het flegma,
dat den Hollander eigen is. Wat moest
hij doen Jacobea behaagde hem zeer,
en reeds was hy besloten de kennisma
king voort te zetten, welke begonnen
was op eene wijze, die hem moed in
boezemde. In de liefde, dacht hy, is het
succes gewoonlyk aan den kant der
stoutmoedigeD. Deze overdenking gaf hem
het denkbeeld om zich naar een bont
werker te begeven, waar hij een prach
tige berenhuid kocht. Des avonds hielp
eeu vriend hem om van deze huid eene
vermomming te maken, onder welke het
hem gemakkelijk viel in het huis van
Jonas van Poort binnen te dringen,
waarvan de salons door een zee van
licht waren overgoten, afkomstig van
konderde kaarsen.
Veronica van Poort, de vrouw des hui
zes, droeg een kleed naar het model van
dat eens doges, en haar dochter Jacobea
was gekleed ia een venetiaansche keurs.
Door hare vriendinnen omringd, die de
meest verschillende costumes droegen,
bevond Jacobea zich in een kleine groen-
gemaakte kamer on reikte een bouquet
aan alle personen, die binnen traden.
Tor Boreh baande zich een weg door
de menigte jonge heeren,die zich vol bewon
dering om de groep, gevormd door Jacobea
en hare vriendinnen, hadden geschaard,
en hij strekte zich zonder complimenten
als een tamme beer aan de voeten der
bloemeogeefster uit. Door een plotselin-
gen schrik, stieten alle jonge meisjes
angstkroten uit, maar deze kreten ver
anderden spoedig io lachen en liefko
zingen van dezen zoo aar-iigen beer, die
slechts wenschte tot zitplaats te dienen
voor zijne aangebedene.
//Kunt go niet spreken?" vroeg de
vroolijkc Godwina van der Muien.
De beer maakte een bevestigende be
weging met den kop.
*En welke zijn de kunstjes, die ge
kunt verrichten?" vroeg Jacobea.
Do bser riohte zich op en begon een
zeer vermakelijken dans uit te voeren,
waardoor hij de eenparige toejuichingen
der toeschouwers verwierf. Vervolgens
nam hij een luit, die hij aan den muur
van den salon had ontdekt en begon een
venetiaansche barcarole te zingen met een
schoone baritonstem.
z/Maar ge zijt een zeer welopgevoede
beer!" riep Godwina uit; //Wat weet
ge nog meer De beer vroeg papier en
met eenige potloodtrekken, teekende hij
de portretten van alle bevallige meisjes.
Weder dreigde Jacobea hem met Jen
vinger, terwijl hare jonge vriendinnen
hem met lofuitingen overlaadden.
z/En welke belooning eischt ge?" vroeg
de lieve bloemenuitdeelster met een on-
deuger.den glimlach.
De beer ging voor haar op de knieën
liggen en vroeg haar dezelfde gunst,
die zij aan haar papegaai had toegestaan.
//O, maar men geeft geen suiker aan
beren!" riep zij uit, //men legt ze slechts
aan den ketting."
//Welnu, ik sta het toe," antwoordde
Ter Borch //keten mij, maar voor mijn
geheelen leven."
Jacobea vlocht spoedig een guirlande
van de bloemen, die haar overgebleven
waren, en bond die om den hals vaD
den beer.
In de eerste dagen van de Vasten,
liet Van Poort zijn huis restaureeren
en schilderen. Op lange ladders stegen
en daalden de knechts van meester Broo-
maDB en streken vroolijk met hunne
groote kwasten. Zeer nieuwsgierig boog
Jacobea zich naar een venster en ont
moette plotseling den blik van Ter
Borch. Hij was als werkman gekleed on
werkte onder de anderen.
z/Zijt gij het I" riep het jonge meisje
uit//waarom zijt ge onder die werk
lieden
„Om u te zeggen, dat ik u bemin."
z/Dat is vergeefsche moeite, mijnbeer
Ter Borch, want eerstens weet ik het
al sedert lang, en vervolgens zouden
mijne ouders niet toestaan, dat ik de
vrouw werd van een arm en onbekend
jongman."
//Dus wijst ge mij zonder hoop af?"
//Heden ja, maar als ge me morgen
op het ijs wilt wachten, dan beloof ik
ze u."
Tegen den avond ging Jacobea haar
tante Maria Beda bezoeken, eene oude
jongejuffrouw, die een huisje bezat in
een tuin buiten de stad gelegen zij
opende haar geheele hart aan deze uit
muntende vrouw.
z/Gij kunt hem bij mij ontmoeten,"
zeide de tante, //dat is beter dan die
verborgen samenkomsten, die gewoonlijk
toch tot niets goeds leiden."
z/Maar tante, twee gelieven hebben
zoovele zaken aan eikander te vertellen,
die niet bestemd zijn voor de ooren van
eene tante, al is zij ook zoo goed als
u. In uwe tegenwoordigheid zal Ter
Borch weinig op zyn gemak zijn, het zal
hem aan den moed ontbreken om mij de
zoete bekentenissen te doen, die ik van
hem verwacht."
nAls 't anders niet is, mijn lieve kleine,
moet ge hem zeggen, dat ge een doove
tante hebt, zoo doof als een pot, en dat
go zonder den minsten hinder met el
kander kunt spreken."
//O, ge zijt aanbiddelijk!" riep de
kleine blonde ondeugd uit en kuste in
verrukking de handen van de goede
tante.
De minnenden ontmoetten elkander
onder de schaatsenrijders, en den vol
genden ciag, des namiddags, kwam Ter
Borch bij juffrouw Beda, waar Jacobea
hem reeds wachtte.
De goede tante begroette hem hartelyk.
//Ge zijt een engeljuffrouw," begon
Ter Borch.
Juffrouw Beda maakte een teeken, dat
zy hem niet verstaan had.
z/Ge zijt een engelzeide Ter Borch
op luiden toon.
z/Wac ben ik?" vroeg tante.
z/Ge zijt een engel I" schreeuwde hy.
//Wat heeft hy gezegd?" vroeg juffrouw
Beda, zich tot haar nicht wendende.
//Een engel!" zeide deze aan haar oor.
z/Wel verplicht, mynheer Ter Borch."
Daarna ging do oode dame in tie ven
sterbank zitten en zette haar arbeid, die
uit kant maken bestond, voort, terwijl
de jonge lieden Daar een tafeltje gingen
om dam te spelen.
//Maai' dat is aardig zeide Ter Borch;
//ia uwe taDte clan geheol en al doof?
Een dergelijke tante ia waard iu een
lijstje gezet te worden
Jacobea werd een weinig verlegen, en
juffrouw Beda had groote moeite urn
zich in te houdeü en den vrijer niet in
't gezicht uit te lachen.
Ter Borch kuste herhaaldelijk het
fraaie rose handje en zich tot de bezit
ster voorover buigend, zeide hij
z/Het is wel aardig een doove tante te
hebben, maar ik weet niet of ik niet een
blindo tante zou verkiezen."
z/Gij spotriep Jacobea uit, terwijl
tante naar buiten keek om haar lachlust
te verbergen.
//Uwe tante is een fijne paarl," ging
Ter Borch voort; ,/maar dezelfde tante
kan niet alle hoedanigheden bezitten.
Misschien hebt gij onder nwe talrijke
bloedverwanten, eene andere tante, in
wier tegenwoordigheid ik u een enkele
maal zou kunnen omhelzen, een enkele
maal
Juffrouw Beda gaf weder een teeken
en stond op, den rug toewendend om in
haar kleinen tuin te kijken.
z/Een kus, een enkeledien zult
ge hebben", zeide Jacobea //voor het
oogenblik is mijn tante doof en blind,
zij ziet noch hoort iets."
Zij bood hem haar frisschen kinder
lijken mond. Ter Borch drukte haar aan
zyn hart in een teedere omhelzing. Tante
wendde zich niet om en nam haar plaats
niet weder in, dan toen zij oordeelde,
dat de beide gelieven den tijd hadden
gehad, zich weder aan hun spel te zetten
en als daarin verzonken te schijnen.
//Als ge me bemint, Jacobea, zeide
Ter Borch na eenigen tyd, zijn er voor
ons twee wegen die tot ons geluk
voeren. De eerste en de langste zou zijn
om te wachten en te werken tot ik mij
een naam en fortuin had verworven.
De tweede, veel kortere, zou zyn om
u te schaken en onze vereeniging in
Engeland te doen inzegenen."
Nauwelijks had hij met spreken ge
ëindigd cf tante gaf een teeken aan Ja
cobea door met den voet onder tafel te
schoppen en het hoofd achter den
rug van Ter Borch te schudden.
z/Wij zullen den ïangsten weg nemen,
antwoordde Jocobea; dat is de veiligste."
z/Ge hebt dus geen vertrouwen in mij
z/Ja, maar myne ouders zouden mij
nooit vergeven, dat ik hun verdriet had
aangedaan en hun naam onteerd."
z/Dan maar geduldzeide Ter Borch
met een diepen zucht.
z/Ja," hernam Jacobea, //gij moet ge
duld hebben, schilderen en veel geld
verdienen."
De samenkomsten herhaalden zich dik
wijls tot aan het einde van den vol
genden zomer onder de bescherming en
de voorzichtige bewaking van de tante,
met het eenige onderscheid, dat de dichte
boscbjes van den tuin den kleinen salon
hadden vervangen.
De bladeren begonnen zich met den
herfsttint te tooien de ooievaars richtten
zich naar het zuiden en de witte rijm
verzilverde het grasperk gedurende den
nacht, toen in Haarlem een ster ver
scheen, die aan Ter Borch zyn fortuin
bezorgde.
In de maand November 1637 steeg
een jonge en schoone vrouw, als eene
Turksche gekleed, af in het hotel «de
Gouden Olifant". Zij kwam met een
groote hoeveelheid bagage, geladen in ver
scheiden rijtuigciVon gevolgd door talrijke
dienaren, waaronder twee negers en eene
negerin. Weldra sprak men slechts van
haar, van hare schoonheid en van hare
fabelachtige rijkdommen.
Men vernam door de bedienden, dat
zij de dochter was van den Sultan van
Babel, en dat zij het huis haar6 vaders
was ontvlucht cn een deel harer schatten
had medegebracht.
Zij had zich tot het christendom laten be-
keeren en daarna besloten, door de voor
naamste landen van Europa te reizen.
Eens op een avond kwam Ter Borch
uit een naburig dorp terug. De stad
naderende, hoorde hij kreten. Hij ver
haastte zijn tred en kwam juist bijtijds,
om twee gesluierde vrouwen te verde
digen tegen een troepje jonge lieden, die
zich vrij onbeschaamd aanstelden. Hij
trok zyn degen en joeg ze op de vlucht.
De jonge vrouwen, die Ter Borch
juist te hulp was gesneld, waren de
sultane Palmyra, van Babel, en Zoé,
hare negerin.
De vreemdelinge bedankte den jongen
schilder en beloofde hem hare bescher
ming.
Zij liet hem haar portret maken, dat
zij ruimschoots betaalde. Zij droeg hem
vervolgens een schilderij op, dat den
maaltijd van Ahasverus tot onderwerp
had, en waar zij zelf voor de persoon
van Esther poseerde.
Dit schilderij vestigde don naam van
Ter Borch. Van alle kanten kwamen de
bestellingen en weldra werd hy als een
meester beschouwd.
Zijne betrekkingen met de sultane
eindigden met Jacoba een weinig onge
rust te maken. De jaloezie sloop haar
hart binnen. Eens begon zij Ter Borch
ernstig te ondervragen.
z/Wat hebt ge met die avonturierster
te maken vroeg zy.
z/Zij is voor my eene machtige be
schermster en, terzelfder tijd, een prach
tig model voor mijne bijbelsche figuren."
z/Eou model! Ge hebt geen ander
model noodig dan mij, riep Jacobea uit,
mij, of mijne tante."
//Weet ge dat ik verrukt zou zijn u
allebei te mogen schilderen."
//Welnu, ge kunt dadelijk beginnen.
Dat zal u outlasten van zoo dikwijls
naar uwe sultane te gaan."
Ter Borch zette zich dadelijk aan 't
werk, en, eenige weken later, had hij de
twee schoonste genre-stukken geschil
derd, die zijn elegant en fijn penseel
kon voortbrengen. Het eene stelde de
goede tante voor, aan een venster geze
ten, bezig met kantwerk bet andere
toonde Jacobea, staande aan een geopend
veDBter, met een papegaai naast haar.
Bij een kunsthandelaar tentoongesteld,
hadden deze meesterwerken een succe3
dat de stoutste verwachtingen van den
vervaardiger overtrof. De liefhebbers
boden tegen elkander op. Graaf Hoog
straten moest om de bezitter van deze
doeken te worden, ze met goud bedek
ken.
Maar dat was nog niet alles. Op een
namiddag wachtten juffrouw Breda en
Ter Borch reeds geruimen tijd op Jaco
bea. Eindelijk kwam zij met een donkere
kleur op 't gelaat aanzetten, maar stra
lende van geluk.
z/Ter Boreh!" riep zy uit, //tante!
wij kunnen trouwen, vader heeft er juist
in toegestemd".
z/Gode zij dank!" zeide juffrouw Beda,
bijna even verheugd als haar nicht.
z/Maar.... zyt ge dan niet doof meer
vroeg Ter Borch verwonderd.
z/Ik ben nooit doof geweest," ant
woordde de goede tante glimlachend; //wij
hebben slechts eomedie jegens u gespeeld."
//Vader heeft me in uw schildery her
kend", ging Jacobea voort. //Toen is de
storm losgebarsten maar ik heb hem ver
klaard, dat ik nooit een anderen echtge-
nooit zou nemen dan gij, en ten slotte
heeft hij zijne toestemming gegeven.
Nu zal ik dan toch eindelijk gelukkig
zijn
En Ter Borch, zijne welbeminde tot
zich trekkende, kuste haar hartstochte
lijk.
z/Maar", zeide zij, wnu moogt ge nooit
weder naar uwe sultane gaan
Het paardenspel is afgeloopen op
éen nummer na dat der leeuwen. Ver
scheiden toeschouwers, wier zenuwen
niet bestand zijn tegen het schouwspel
van een mensch, die zich waagt in het
verblijf van den koning der woestijn,
verlaten het circus. En zij, die blijven
toezieD, kan men in twee categorieën
verdeelenéen die het mooi vindt en
behagen schept in de emotie, die zulk
een vertooning opwekt; een andere, die
onverschillig blyft en alleen niet weggaat,
omdat het nog niet uit is, of omdat
vrienden en kennissen zyn blijven zitten.
Thuiskomende heeft ieder zijn opinie.
Die het mooi gevonden heeft en prettig
heeft zitten rillen, geeft hoog op van den
moed des temmers, maar bovenal van
het ongetemde en het woeste der leeuwen,
vooral die éene, die niet wilde doen, wat
van hem verlaDgd werd en brullend
protesteerde, en met zijn klauwen naar
don temmer sloeg, dien hy bijna had
aangevallen.
Verschrikkelijk meneermen moet
stalen zenuwen hebben om dat te kunneD
aanzienvier mannen met geladen kara
bijnen er omheen, teneinde tusschenbeiden
te kunnen komen, als er eens een leeuw
niet langer te houden was en den man
wilde verscheuren, brrr by liever dan
ik, hoor
Nonsens meneer vooral van die kara
bijnen. Verbeelje, dat die lui eens aaD-
het schieten gingen en de kogels door
het circus vlogen Neen, alles is dressuur,
tot het brullen toewant als dat niet
het geval was, zou de man al laDg zijn
verscheurd. Ik geef toe, dat zoo iets wel
eens geschiedt, maar dan is er een ver
zuim begaan bijvoorbeeld de opium,
waarmee de beesten bedwelmd wordeD,
had uitgewerkt.
Of, zegt een derde, het zal wel dres
suur zijn, maar van de soort, waarmee
men een hondje africht. Wil men een
beestje laten brommen, niets is makke
lijker men gooit het een paar maal om,
en houdt het den gekromden wijsvinger
voor of de uitgespreide hand en blaast
het op zijn neus. Sart men het diertje
te erg, dan bijt het ook wel eens door;
en als een leeuw dat doet, is het
natuurlijk erger.
En zoo wordt er doorgeslagen, als
koekebakker8 over eene stoommachine
maar niemand weet er eigenlijk het rechte
van, dan de dierentemmer zelf) en die
houdt zijn mond, of geeft den enthousi
asten gelijk.
Naar aanleiding hiervan, begaf ik mij
op uw last, meneer de redacteur, naar
captain Russell, teneinde dien te inter
viewen.
Had deze heer reeds in het circus den
indruk gemaakt, door zijn voorkomen,
een beschaafd man te zijn, wat ik ver
nam omtrent zijn vorige carrière en
aanhoorde in den loop van bet onder
houd, dat ik met hern had, bewees dat
dit geen vergissing was, en dat captain
Russell werkelyk een gentleman was, in
tegenstelling met het slag van personen
dat gewoonlijk hier in paardenspellen als
dierentemmer rondwaart.
Het kostte mij veel moeite de door u
verlangde inlichtingen te verkrygen. Cap
tain Russell had begrepen, dat het mij
te doen was om zijn levensloop, zijn
//private life", te beschryven en daarmee
had de krant of liever had publiek niet
te maken, meende hij. Ook de geheimen
van het vak, dat hy gekozen had, wilde
hy niet publiceeren. Ik begon toen te
Draten over zijn leeuwen en wat het
publiek zooal daarover sprak, en al
doende liet hy een en ander los, mijn
opmerkingen tegensprekende enfin u
weet hoe men interviewten eindelyk
ik had al heel wat vergaard, doch
moest alleen op mijn geheugen vertrou
wen eindelijk kwam de gehechtheid
aan zijn vak bij captain Russell boven,
en niet wenschende, dat er onjuistheden
in mijn verslag zouden komen hij
begreep dat dit toch opgemaakt zou wor
den verklaarde hy zich bereid mij in
te lichten, op voorwaarde, dat ik hem
de copy zou laten zien, om na te gaan
of die in alle details nauwkeurig weer
gaf, wat hij had medegedeeld.
Dat beloofde ik hem en geef u in de
volgende regelen het resultaat van mijn
onderhoud met den leeuwentemmer.
De dressuur der leeuwenlaat mij
zeggen hun opvoeding, begint als zij
zeven maanden oud zyn. Oude leeuwen
kunnen wel zoover gebracht worden, dat
men bij hen in het hok kan gaandoch
hen toeren te doen verrichten, is een
onmogelijkheid.
Leeuwtjes van zeven maanden zijn
echter geen poesjes van dien leef tyd en
ook niet zonder handschoenen aan te
vatten, doch een sterk man, die er op
ingericht is, kan met één tegelijk nog
wel klaar komen. In de eerste plaats
moet de leeuw aan de nabijheid van een
mensch gewend raken. Daartoe begint
de temmer met hem te zetten in een
speciaal ingericht hok, waar in het mid
den een koker van traliewerk is aange
bracht, van een hoogte, dat een man er
in kan staan, doch zijn armen er buiten
kan houden.
De leeuw ziet hem dus midden in
zijn hok staan doch mocht hij willen
beproeven den temmer aan te vallen, dan
stoot hij zijn tanden tegen het traliewerk.Is
het diertje erg woest, dan krijgt hij straf,
maar begint hy zich in het ongewone te
schikken, dan wordt hij aangehaald en
geliefkoosd.
Voor straffen heeft de temmer drie
hulpmiddelen, te wetende zweep, de
voeding en het drinkwater. De zweep
dient voor gewone terechtwijzingen, bij
voorbeeld als een leeuw van de hem
aangewezen plaats wil gaan of onwillig
is zich te bewegen, zóó als de temmer
dat verlangt. Het onthouden van voeding
en drinkwater wordt alleen in gevallen
van halsstarrig verzet toegepast; en ook
als de leeuw aanvallenderwyze tewerk
gaat en dat na herbaalde terechtwij
zingen niet wil nalaten.
De ergste straf is het onthouden van
drinkwater. Zonder voeding kan een
leeuw het geruimen tijd volhouden, maar
dorst is voor hem het verschrikkelijkste
dat hij kent, daarvoor beeft hij het
grootste respect en na een paar dagen
onthouding, kan men hem met een bakje
water onder een hoedje vaDgen.
Het is dan ook bekend, dat in de
wildernis, de leeuw zich slechts in die
plaatsen ophoudt, waar hij zeker is altijd
voldoende drinkwater te vinden.
Evenals verscheidene andere dieren, is
de leeuw zeer gevoelig voor het hooren
der menschelyke stem. Zeer spoedig weet
bij of de temmer hem berispt, dan wel
zoete woordjes toevoegten wanneer hy
achter de tent van het circus op dc
plaats waar de wagen met zijn hok staat,
den temmer ontdekt, dan staat hij dik
wijls als het ware te verlangen om te
worden toegesproken, en blyft onrustig
op en neer loopen totdat zulks is ge
schied.
Ik had ook dus onder de straffen kun
nen opnoemen het niet toespreken. Als
'8 avonds, bij de voorstelling in het cir
cus, een der leeuwen koppig is geweest,
dan is het dikwerf voldoende hem bij het
goodennacht wonschen over te slaan, om
te bewerken, dat hij den volgenden mor
gen, bij het repeteeren, onmiddellijk zijn
plicht doet.
Is na eenigen tijd de leeuw eraan ge
wend den temmer in zijn hok te zien
komen, dan gaat deze een schrede ver
der en laat den traliekoker voortaan
weg, om zich èf alleen met een zweep,
öt met zweep en schild in het hok te
begeven. Het schild is een houten bord,
niet te zwaar, waaraan twee lussen zyn
bevestigd voor het doorsteken van den
arm. De voorvlakte wordt glad geschaafd
en gewreven. Springt de leeuw nu op
den temmer aan, dan houdt deze hem,
met een vlugge beweging, het schild
voor. Bij hooge sprongen van het dier,
gebeurt het meermalen, dat de temmer
bet schild schuin boven zyn hoofd moet
houden en de leeuw, die ertegen en erop
springt, achter den man op den vloer
glijdt, om natuurlijk onmiddellijk daarna
des temmers gezicht weer voor zich te
zien, en de zweep te voelen.
Zoodoende wordt den leeuw het vruch-
telooze van zijn aanval wija gemaakt,
hoewel de temmer stevig op zijn beenen
moet staan, want hoe jong het dier ook
nog zy, meer dan eens werd een temmer
tegen de tralies van de kooi gesmakt
met zulk een kracht, dat hy gekneusd
en half bedwelmd was.
De leeuw valt altijd met een sprong
aan. Men kan dus even van te voren
weten wat hij doen zal, ofschoon by niet
veel tyd geeft om u te dekken. Met zyn
klauw slaat by, doch krabt niet, zooals
de tijger, die zyn nagels sluit en een
stuk vleesch meeneemt. De wonden, door
do nagels van den leeuw nagelaten, zien
er uit alsof het even zooveel kogelwon-
den waren. Alleen de beet van een leeuw