HET WAPEN.
TWEEDE DL AD
OF DIEREN TELLEN KENNEN.
B1N N K N L A i).
BEHOORENDE BIJ
HAARLEM98 DAGBLAD
YAN
Maartdag 5 October 189.
it het Dagboek van een
duitsch Officier.)
Straatsburg was over!
Met luide jubelkreten hadden wij de
witte vaan begroet, die wij van den
praehtigen toren van den eerwaardigen
Munster hadden zien waaien, met dat
fiere gevoel in de borst, dat wij het
waren, die de oude Rijksstad heroverd
hadden, mot dat gevoel van vrome dank
baarheid, dat het ons vergund was
dezen vreugdedag voor het duitsche volk
voor de oude vesting te beleven.
Eigenlijk hadden wy3 dragonders, al
heel weinig bij deze belegering en ver
overing te doen gehad. Wij lagen in den
rug van het leger in de prettige witte
Idorpen van het bloeiende land en deden
by den heerlijksten zonneschijn de ronde
id de richting van Schlettetadt en de
Vogeezon en meldden alleeD, wanneer
zich daar iots verdachte vertoonde, wat
zelden genoeg voorkwam.
Thans echter was Straatsburg over en
sedert een paar dagen bevonden wij oas
op marsch over deVogeezen. Waarheen?
Dat wist niemand. Tegen den vijand
Dat hoopte ieder Immers zonder ook
slechts eenmaal de sabel getrokken te
hebben, wil geen ruiter uit het void
terugkeeren. Zoo marcheerden wij strijd
lustig de groene bergen in, langs wijn
bergen vol zwellende druiven, langs roode,
met klimop omgeven wachttorens en door
vriendelijke stadjes en dorpen met huizen
met hoogo gevels, de duidelijke bewijzen
der welvaart eu gegoedheid der bewo
ners.
Onder de vensters, in de gevels en
aan de lange galerijen, die de bovenste
verdieping omgeven, hingen in lange
kriDgen, de goudgele m&irstrossen naar
benedenuit de schoorsteesen stegen
blauwe rookwolken op in de heldere
lucht van den herfstmorgenuit de
schuren klonk de gelijkmatige slag der
vlijtige dorecbers en in de tuinen speel
den vroolijke kinderen met blozende
gezichten en de vrouwen uit de keuken,
öe dorecbers van den dorsohvloer en de
kinderen uit den tuin, allen drongen
zich onder de steenen poort en achter
de heldere ruiten bijeen, gezicht aan
gezicht om den voorbijtrekkenden vijand
te bekijken, niet onvriendelijk, maar
verwonderd en verrast over datgene,
wat zij voor korten tijd voor een sprookje
zouden gehouden hebben, als het niemand
in de gedachten gekomen was zoo iets
te voorspellen.
In lange, kromme bochten liep de
straatweg op, naar den bergkam. Als
wij omkeken, zagen wij diep onder ons,
als in eeno eindelooze rij, de lange ge
lederen van ons voetvolk, welks bajo
netten vroolijk flikkerden in den zonne
schijn, de tallooze treinwagons, die de
benoodigheden voor het leger meevoerden
en eindelijk de kleine afdeelingen, die
de achterhoede dekten, alles jnist als het
gewemel van een troep mieren, doch in
eene langzaam vooruitgaande beweging.
Stofwolken trokker. langzaam op over de
groene weiden van het dal, met goud
verlicht, door de warme herfstzon. Daar
overheen weidde de blik in de blauwe
vlakte, waarin de Rijnstroom hier en
daar glinsterend doorschemerde en in de
verte zag men de bergruggen van het
Schwarzwald, die het schoone landschap
omsloten. Aan tene kromming van den
straatweg, stond eene groep officieren bij
een onder een hot g kruis. Een vbd ben,
een oude schoolkameraad van mij, groette
mij en riep mij toewZie nog eens om,
hier ziet ge voor de laatste maal den Rijn
en den rook, die uit uw moedors vleesch-
potten opstijgt I" en nadat hij een slok
uit do veldflesch genomen had, reikte
hij zo mij toe, zeggende: ,/Daar, driük
ei op, dat wij ze spoedig terug mogen
zien."
Ik wierp een blik naar het bloeiende
geboorteland ten afscheidsgroet hot was
een zwaar afscheid als elk, waarbij men
zegt, dat het misschien de laatste maal
ia, dat men u ziet en vaarwel zegt. Toen
ging het naar beneden door het donkere
bergwoud voor het eerst Frankrijk in,
want. do Elzas was toch Duitschland go-
bleven met duitsche zeden en de lieve,
welbekende klanken der moedertaal.
Des namiddags rukten wij een klein
dorpje binnen, dat ons tot nachtkwartier
was aangewezen. Het lag in een eng
met gras bedekt dal, rondom door een
donker dennenwoud omgeveD, dat zijn
laatste posten tot aan de tuintjes en
sehuren achter de verspreide kleine
'huizen aan de berghelling had vooruit
geschoven. Den ganschen middag hadden
vwy reeds van aan den weg samenge
schoolde nieuwsgierige Franschen ge
hoord, dat ook hier vreemd volk was.
Ik kreeg met eenige kameraden kwartier
:bfj een smid, in een nauw, klein huisje.
Dit de open werkplaats daarnaast trad
ons een met roet bedekte reus te ge-
moet, met een overigens goedaardig ge
zicht, dat met de hier reeds onvermij
delijke wHenri quatre" versierd was. Ik
verontschuldigde met een paar hoffelijke
woorden ods onwelkom bezoek, doch de
reus reikte mij vriendelijk de hand en
heette de soldaten welkom.
Ja, ik ken het handwerk ook, zeide
hy. Ik ben ook blij geweest met een
rustig kwartier; wij voeren geen oorlog
met elkander, komt binnen en neemt
lief, wat een arm man u kan aanbieden,
voegde bij er met fransche hoffelijkheid
bij. Eeno knaope vrouw kwam aan de
deur en drong twee jongens weg, die
reeds te voren met groote oogen de
vreemde soldaten bij de deur hadden
aangegaapt.
Mijn God, vier zeide zij dat ia
veel voor ons klein huismaar, wat te
doen het zal wel gaan de heeren moe
ten zich een beetje behelpen. Een vroo
lijk lachend gezicht, dat er volstrekt
niet naar uitzag, als verborg het een
wrok tegen de ongenoode gasten, ver
hoogde den aangenamen indruk dier
beleefde woorden. Ik bedankte zoo hoffe
lijk mogelijk voor de vriendelijke ont
vangst. Wij brachten daarop onze paar
den op den deel en ruaakton ons, ter
wijl wij zooveel mogelijk de koe en een
paar geiten ontzageD, in den stal en de
schuur, een kwartier gereed onderwijl
vertelde ik aan myne kameraden welke
woorden ik met de Franschen gewisseld
had en verzocht hun zich zoo voorko
mend mogelijk tegenover hen te gedra
gen. Dit verzoek werd des te eerder
ingewilligd, daar ik de aehting der brave
mannen, die, onbekend met do vreemde
taal, veel van hunne aangeboren eigen
waarde verloren hadden, gebeel had
gewonnen, door de gemakkelijkheid, waar
mede ik mij daarin wist uit te drukken.
Het is toch heerlijk, als men wat- ge
leerd heeft, verzekerde mijn onderofficier,
bij wien ik anders nooit bewondering
van of eerbied voor de beoefening der
vrije kunsten en wetenschappen had
aangetroffen.
Onze vriendelijke gastheer voegde
zich weldra bij ons en hielp ons ijverig
onder voortdurend praten, water haien
voor de paarden en stroo on hooi ?an
zijn kleinen voorraad in rykcn overvloed
te voorschijn te brengen. Met echt fran-
Bcben woordenpraal prees hy de voor
treffelijkheid van onze dieren en werd
zeer gevoelig, toen hy daarbij aan zijn
ouden schimmel dacht, bij welke gelegen
heid ik te weten kwatn, dat hij als on
derofficier bij eene rijdende batterij ge
staan had en in Algerië gediend had,
doch boven alles, dat hij in de Krim
had gevochten.
Wij waren reeds heel goede vrienden
geworden, toen wij den stal verlieten.
Op de binnenplaats was de vrouw bezig
een daar neergezette tafel mot borden
en glazen gereed te makende beide
jongens dansten vroolijk met een groo-
ten, zwarten poedel rond, die klaarblij
kelijk evenals zijne epeelgenooten, in dit
gesol groot pleizier had. Het scheen ook
voor hem eene uitspanning, daar ik "hem
nog kort te voren in een traprad in een
gelijkmatigen draf de blaasbalg der
smederij aan den gang had zien houden.
Weiara zaten wij aan tafel aan een
eenvoudig, maar rijkelijk maal en onder
vertrouwelyken kout. De poed.l ging
daarbij waardig op de achterpooten zit
ten, om eveneens een goed brok te krij
gen eu toen ik zyne kunstnijverheid
prees en ook zijne nuttige diensten in
de smidse, wist do goede smid niet har
telijk genoeg de voortreffelijke eigen
schappen van zyn getrouwen makker te
roemen.
Ja, Malakoff is een voortreffelijke
knaap hy werkt onvermoeid en speelt
even onvermoeid met zijoe makkere,
zeide hij en nu moest het goede dier
zijn kunststukjes ten beste geven, eene
geheele militaire exercitie doorloopen,
waarbij zijn meester mij met een reeks
fransche commando's verrijkte, die hij
mij verzocht in het duitsch of pruisiscb,
zooals hij het noemde, weer te geven
en die ny onder de zotste inspanning
zijner loog trachtte te herhalen. Toen
daarna de vierbeenige kunstenmaker siet
zijn schranderen blik zijn deel bij de
vrouw ging bedelen, zeide dezeZie nu
eene, mijnheer, die verstandige oogen,
o, als hy spreken koD, was hij verstan
diger dan menig mensch. Ja, Malakoff
is een goed en verstandig dier en lief
kozend streek zij hem de wollige haren
uit de oogen.
A propos van Malakoffbracht ik
in liet midden, hebt gij meegedaan aan
de bestorming van dvze vreeselijke
sterkte
Ja, onze battery heeft op de wal
len gevuurd, totdat de Zouaven van
Boquet den ttorm begoonen welk een
verschrikkelijke etorm
Ik bad de juiste SDaar aangeroerd. Al
het ongeluk van den laatsten tijd was
vergeten. Onze prettige gasiheer ver
meldde zich in de heerlyksie schilderin
gen van den franachen wapenreem. Mij De
kameraden zelfs luisterden met gespan
nen aandacht naar het welsprekende,
door levendige gebaren aanscbouwlyk
gemaakte verhaal van den Fransehman.
En hij was geen slecht schilder. De
geweldige worstelii g voor de bijna on
neembare veBting, de heldhaftige ge
vechten bij do Alma en Tschernaja trok
ken in schitterer.de beelden voorbij mijn
geest.
O, ik heb ook mijn aandenken aan
dien roemvollen tijd, gij moet het zion,
mijne heerenby de brug van Traktir
heb ik het opgeraapt onder de dooden,
die onze batterij had doen vallenik
kan wel zeggen, dat het een buit is,
die ik in een heeten strijd heb bemach
tigd. En hij sprong op on snelde opge
wekt het huis in en kwam spoedig terug
met een sabel. Het was een wel niet
blinkend, maar net bewerkt wapen, eene
tscherke88ische //Schaschka," die een
russiech officier wellicht op gelijke wijze
vroeger buitgemaakt had. De kling ver
toonde arabische of perzische karakters,
die ik niet kon ontcijferen, zeker eene
bedreiging tegen den vijand, een geluk-
wensch voor den bezitter, eene van d e
diepzinnige spreuken, waaraan de koran
zoo rijk is. Met vod blijdschap stralende
oogen bekeek de oude soldaat het wel
wat overschatte kleinood. Op dit oogen-
blik verscheen eene infantorie-patrouille,
aangevoerd door een onderofficier, op de
binnenplaats.
Wat is er, wat doet die hier
vroeg ik den krijgskameraad.
Gekoramandeerd om de wapens af'
te nemen! antwoordt do aanvoerder der
patrouille kortaf.
Onze gastheer zag de nieuw aange-
komenen vragend aan.
Wat verlaDgen deze heeren vroeg
de smid mij, het korie stilzwijgen afbre
kende.
Het antwoord werd mij geschonken.
In vloeiend franseh gaf hem de onder
officier het verlangde bescheid.
Maar, mijnheer, ik heb niets van
dien aard? antwoordde do smid bedaard,
ik ben geen jager, een arm man heeft
geen tijd en geen geld daarvoor, voegde
hij er lachend bij. In de rechterband
bad hij de blanke tscherkessische kling.
Hij dacht er zeker niet aan, dat dit
kleinood, dit kostbaar aandenken een
wapen was.
Een glimlach plooide de lippen van
mijn kameraad.
We zullen zien, zeide hij. Wape
nen hebt gij in ieder geval in huis, gij
hebt er immers een in de hand.
Langzaam, geheel verwonderd, hief de
smid de rechterhand op, zoodat het blanke
at8al in da avondzon flikkerde.
Ach, ja wel, mijn God, dat is wel
een wapen maar dat zult gy mij toch
niet willen afnemen, voegde hij er ernstig,
bijna treurigby, dat ia een dierbaar
aandenken, datHij bleef verlegen
steken het scheen hem wellicht niet voeg
zaam, niet geraden hoe thans te her
halen, dat by het in een bloedig ge
vecht buitgemaakt had.
Ik voelde de geheele pijulijkheid van
bet, tooneel. hoog^ora het tot een
gelukkig einde te brengen, Bestond nauwe
lijks, toen ging ik naar mijn krijgsmak
ker en verzocht hem den rustigen man,
dien ik als zoo vredelievend mogelijk af
schilderde, zyn aandenken te laten. Maar
de onderofficier toonde zich uiterst koel
tegenover mijne opvatting der zaak.
Ja, vredelievend zijn zij, deze kerels
in den vorigen nacht nog, hebben zy
daar onder in het dal den veldpost aan
gegrepen, nadat wy er den middag te
voren doorgetrokken waren. Zoolang zy
de groote massa zien, weten zy heel
mooi te praten, maar kunDen zij zoo'n
enkele patrouille in het net krijgen
Eene duidelijke beweging van de hand
besloot de zin. Bovendien voegde hij er
bij, het is een bevd, ieder wapen Daar
tegen is niets te doen.
Ik wendde mij tot don smid. Ik wilde
hem overtuigen, dat hij zich kalm ia het
onvermijdelijke moest schikken. Maar "ik
schrikte toen ik den straks zoo kalmeD
man aanzag. Uit het levendige antwoord
en de beslist ontkonnende gebaren van
mijn kameraad had bij duidelijk genoeg
begrepen, dat men niet genegen was in
zijn kostbaren schat, alleen dit en geen
wapen te zien.
Al de trots en de woede van den ouden
aan overwinning gewonen soldaat, waren
in hem wakker geworden. In zijne volle
lengte stond hij dear dreigend tegenover
de vijandelijke indringers. Ik deed eene
laatste wanhopige poging om zijn toorn
te bezweren.
Gij zijt immers een oud soldaat,
zeide ik om hem tot bedaren te brengen
en gy weet, dat tegen een bevel niets te
dotjn is. Geef bedaard da sabel af; men
zal ze op het gemeentehuis bewaren. Als
wij weg zijn, zult gij ze zonder twyfel
van daar terugkrijgen.
Neen in 't geheel niethernam hy
fier en luid.
De onderofficier glimlachte. Maak
geen drukte, hier met dat dingzeide
hy en trad op hem toe.
Nooit, nooitschreeuwde de smid
en deed een pas achterwaarts.
Ach watonzin zei de grenadier,
terwijl bij opDieuw naar voren trad en de
baad uitstrekte, om den weerbarstige het
wapen te ontrukken. In een oogwenk
flikkerde het blanke staal hoog in de
lucht.
Roovere! Naar den duivel! schreeuwde
de smid, een scherpe houw floot door de
lucht en de onderofficier viel achterover
op de binnenplaats.
Een oogenblik slechts zag de smid ons
nog aan, toen sprong hij over de lage
omheining van het tuintje, dat hij blik
semsnel doorvloog, om aau het andere
einde met een nieuwen sproDg in het
donkere dennenbosch te ontsnappen. Een
der grenadiers zond hem nog een schot
achterna, zonder te raken. De onder
officier lag op den grond, bloedend uit
eene diepe wonde in het voorhoofd. Het
donkere dennenwoud telde een franctireur
meer.
Een tooneel van schrikkelijke verwar
ring volgde op de plotselinge en gewel
dige daad van dea smid. De arme vrouw
verborg weeklagend het gelaat in de
hand, terwijl de knapen zich huilende
aan haar vastklemden de soldaten wa
ren bezig met den gewonde, die lang
zamerhand bijkwam en gaven hunne
woede lucht in het luid vloeken en be
dreigingen. Gelukkig vermocht ik de
snel toegeschoten officieren van de on
schuld der arme vrouw te overtuigen,
die dan ook aan mijne bizonaere be
scherming werd aanbevolen.
Het was een treurig nachtleger in het
eerst zoo gastvrij schijnende huis. Den
geheelen langen nacht door zat de vrouw
snikkend aan den haard en staarde met
de roode oogen troosteloos in de knette
rende vlammen, terwijl zy hare beide
jongens, die op haar schoot ingesluimerd
wareQ, aan het hart drukte. Des mor
gens marcheerden wij af. Ik dankte haar
voor de verleende gastvrijheid en zeide
om haas? te troosten, dat haar man nadat
onze troepen doorgemarcheerd waren,
wel zou terugkeeren en dan in het ru
moer van den krijg zijne overijlde daad
wel vergeten zou.
O neen, mijnheer, untwoordde zij
mij onder een stroom van tranen hij zal
niet terugkeeren, hij is voor ons ver
loren. Toen de franctireurs voor een paar
weken kwamen om hem meê te nemen,
wees hij hen barsch afde oorlog was
voor de soldaten, niet voor de burgers,
zeide hij toen maar thans, nu hij ge
gaan is, riep zij snikkend uit, zal bij
niet terugkmoen hij zal tegen u vechten
en hij zal dapper, hy zal dol koen zy a
o, mijn God
Zij ging de deur in. VaarwelGod
bescherme n, zeide zy nog, terwijl zy
verdween.
Wie zou haar nog willen troosten I
Ontstemd sprong ik in den zadel en
den gansehen dag waren mij de smid en
zijne arme vrouw niet uit de gedachten.
Na een paar dagen in dien tijd, zoo
ryk aan gebeurtenissen, was die treurige
geschiedenis toch op den achtergrond ge
raakt. Wij hadden inmiddels den vijand
vo r de eerste maal in een grooter treffen
het hoofd geboden en zegevierend in de
bergen teruggeworpen.
OP een praehtigen, zonnigen herfst
morgen hielden wij een paar dagen stand
voor den uitgang van een woud, terwyl
vdór ons een voorpostengevecht geleverd
werd. Duidelyk en helder knalde in het
stille dal de schoten door do frissche
morgenlucht tot ons door. Over de boomen
by het dorpje voor ons, welks heldere
kerktoren zoo vrieadelyk schitterden, ste
gen de kleine witte wolkjes van den
kruitdamp op en verdwenen langzaam op
den donkeren achtergrond van het den
nenwoud. Na een kort gevecht hield het
op; alleen nog enkele schoten koalden nu
en dan de vijand was teruggeworpen.
Ook by ons klonk weldra het commando
Voorwaarts
In het dorpje zag het er verwilderd
uit. De deuren waren ingeslagen, de
vensters vernield voor de groote, zware
pastorie lag een dood grenadier by de
bron stond een dokter met hoog opge
stroopte, met bloed bevlekte armen en
wieseh zich de handen.
Wij marcheerden snel door. Een paar
honderd pas aan gene zijde van het
dorp zwenkte de colonne bij een boschje
van den straatweg af. Daar lag een
doode. Een hond naast hem huilde jam
merlijk. Sleebts een enkelen blik wierp
ik op het bleeke gelaat met de akelig
starende oogen. Het was de smid.
De oude poedel klaagde om zijn
dooden meester. De tscherkessische
z/Schaschka" lag naast heca. De arme
man had zijn schat verdedigd tot in
den dood!
H.
Toen eens de vermaarde vogelkenner
Audubon met vier zijner vrienden zijn
woning verliet om te gaan wandelen, zag
hy, dat ten papegaai naar binnon ging.
Audubon ging daarop mot een der heeren
weder naar binnen, waarop de papegaai
naar buiten kwam, doch voor de deur
bleef wachten. Toen nu de vriend weder
uit huis kwam, bleef de papegaai in-
tU88chen buiten, hy herinnerde zich dus
ongetwijfeld twee personen naar binnen
te hebben zien gaan. Dat deze gissing
juist was, bleek wel hieruit, dat de pa
pegaai de woning binnentrippelde, zoodra
Auduboa baar verlaten had.
Door verschillende proeven, vond Au
dubon hierop, dat de vogel tot vier kon
tellen, want toen hy b. v. met de vier
vrienden tegelyk zijn huis was binnen
gegaan en zy achtereenvolgens dit weer
verlieten, bleek de papegaai, steeds als
nommer vier zich verwyderd had, over
tuigd te zijn, dat de woning verlaten
was.
De proeven van Audubon zijn door
een rusaischen geleerde, dr. Timofieff,
voortgezet en deze heeft de uitkomsten
zijner onderzoekingen onlangs bekend
gemaakt in den „Measager du Nord."
Deze beweert, dat een kraai tot tien
tellen kan en dus slimmer is dan som
mige australische volkstammen, die het
nooit ver in het rekenen brengen.
Curieus zyn de proeven door Timo-
fief met zijn hond genomen.
Die hond had da gewoonte de beentjes
die hij wilde afkluiven te begraven, niet
te zamen, doch elk beentje afzonderlijk.
Eens schonk zijn heer hem zes-en-twintig
sappige kluiven en de hond was ijverig
in de weer deze op zes en-twintig ver
schillende plaatsen te verbergen. Des
anderen daags gaf de dokter zijnen hond
niets te eten en liet hem den geheelen
dag in dea tuin. De hond groef er toen
tien op, hield daarop gedurende enkele
seconden op, alsof hij berekende hooveel
kluifjes er nog overbleven cn zette zich
weder aan het werk.
Hij haalde er nog negen voor den dag,
vervolgens, na een oogenblik nadenken,
nog zes en scheen den arbeid als geëin
digd te beschouwen. Hij ging tenminste
een dutje doen. Plotseling echter stond
hij op, alsof hij zich herinnerde, dat er
nog een over was, groef dit ook op,
werkte het naar binnen en ging op zyn,
lauweren rusten. Het was intusschen
duidelijk, dat het cijfer van 26 boven
zijn bevatting was, en dat hij zyn voor
raad daarom in drieën gedeeld had.
Niettegenstaande deze voorzorg had hy
zich toch vergist en slechts na rype
overweging had hij zijne fout ontdekt.
Nog scherpzinniger scbynen sommige
paarden te zijo. Zoo heeft Timofieff een
paard gezien, dat de gewoonte had een
poosje te rusten, wanneer het voor een
ploeg was gespannen en twintig voren
had getrokken. Het schrandere dier telde
blijkbaar de voren. Want het ruste niet,
voordat de twintigste voren getrokken was
en lette er niet op, of zy laDger of korter
waren.
In een ander dorp zag de geleerde een
paard, dat de mijlen telde naar het aantal
palen, die langs den weg stonden en naar
het aantal klokslagen luisterde om te we
ten of het reeds tijd voor het voeder
was.
Niet alleen russische doch ook ne-
derlandsche paarden kunnen tellen. In
dertijd is ons, zegt de „Holl. 111.", ten
minste te Amsterdam een paard der Om
nibus-maatschappij getoond, dat te ond
was om geregeld dienst te doen. Men
gebruikte het daarom om des ochtends
tramwagens uit den stal te halen. Op de
lijn nu reden acht wagens en acht wagens
moest de oude Kees dus achtereenvolgens
ophalen. Wilde men hem voor een negen
den spannen, dan bedankte Kees gracieu-
selyk voor dezen buitengewonen arbeid.
Men meldt uit Amsterdam
van 2 OctoberDe Kroonprins van
Italië reed hedenochtend te half elf met
zijn gevolg in hofrijtuigen uit en bracht
een bezoek aan het rijksmuseum, waar
hy ontvangen en rondgeleid werd door
den hoofd-directeur Obreen en den direc
teur van het Ned. museum Van der
Keilen. De prins vertoefde geruimen tijd
in het gebouw. Vooral trokken de zee
slagen in de zoogenaamde Admiraalszaal
zijne aandacht, en hij gat daar door zyne
opmerkingen blijk, met vrucht onze ge
schiedenis te hebben beoefend. Op het
prentenkabinet werden hem gravures
o. a. de Honderdguldensprent, voorgelegd
door den onder-directeur Hora JSiccama.
Het laatste bezocht de prins het Neder-
lanasch Museum en bezichtigde daar met
belangstelling de collectie wapenen en
scheepsmodellen en eenige zeldzame
munten.
Na in het Doelen-Hotel" het tweede
ontbyt gebruikt te hebben, reed de Frins
opnieuw uit en bracht een bezoek aan
het Stadhuis.
In de vestibule ontvangen door het
dagelijkseh bestuur, weiden in de raad
zaal aan Z. K. H. door den archivaris
verschillende merkwaardige zaken ver
toond ëenige van de schoonste amster-
damsche historiepenningen uit de zeven
tiende eeuw en eene collectie oud-hol-
landeche munten, waaruit de ontwikkeling
van ons muntwezen van den oudsten
grafelyken tyd tot op het begin dezer
eeuw viel te bespeuren. De prins, die
een liefhebber der munt- en penning
kunde is, stelde daarin zeer veel belang
en onderhield er zich eenigen tijd met
den archivaris over. Met niet minder
aandacht beschouwde hy een drietal
middeleeuwsche beeldjes, welke leden van
het huis van Savoye, waaruit het itali-
aansche koningshuis gesproten is, voor
stellen. Als eene eigenaardigheid kunnen
wij hierbij vermelden, dat deze beeldjes
met eeDige andere in 1691 door de toen
malige stadsregeering werden aangekocht
onder den naam van graven en gravinnen
van Holland.
Eerst kortelings heeft mr. De Roever
aangetoond dat zij ten onrechte dien
Daam dragen, nadat hem by onderzoek
gebleken was dat deze beeldjes op last
van Philips den Goede door den brus-
selschén beeldhouwer Jacob van Germer
vervaardigd waren ter versiering van
eene of andere graftombe van een lid
van het bourgondische vorstenhuis. De
drie, welke thans aan den Prins werd» n