HET WAPEN. TWEEDE DL AD OF DIEREN TELLEN KENNEN. B1N N K N L A i). BEHOORENDE BIJ HAARLEM98 DAGBLAD YAN Maartdag 5 October 189. it het Dagboek van een duitsch Officier.) Straatsburg was over! Met luide jubelkreten hadden wij de witte vaan begroet, die wij van den praehtigen toren van den eerwaardigen Munster hadden zien waaien, met dat fiere gevoel in de borst, dat wij het waren, die de oude Rijksstad heroverd hadden, mot dat gevoel van vrome dank baarheid, dat het ons vergund was dezen vreugdedag voor het duitsche volk voor de oude vesting te beleven. Eigenlijk hadden wy3 dragonders, al heel weinig bij deze belegering en ver overing te doen gehad. Wij lagen in den rug van het leger in de prettige witte Idorpen van het bloeiende land en deden by den heerlijksten zonneschijn de ronde id de richting van Schlettetadt en de Vogeezon en meldden alleeD, wanneer zich daar iots verdachte vertoonde, wat zelden genoeg voorkwam. Thans echter was Straatsburg over en sedert een paar dagen bevonden wij oas op marsch over deVogeezen. Waarheen? Dat wist niemand. Tegen den vijand Dat hoopte ieder Immers zonder ook slechts eenmaal de sabel getrokken te hebben, wil geen ruiter uit het void terugkeeren. Zoo marcheerden wij strijd lustig de groene bergen in, langs wijn bergen vol zwellende druiven, langs roode, met klimop omgeven wachttorens en door vriendelijke stadjes en dorpen met huizen met hoogo gevels, de duidelijke bewijzen der welvaart eu gegoedheid der bewo ners. Onder de vensters, in de gevels en aan de lange galerijen, die de bovenste verdieping omgeven, hingen in lange kriDgen, de goudgele m&irstrossen naar benedenuit de schoorsteesen stegen blauwe rookwolken op in de heldere lucht van den herfstmorgenuit de schuren klonk de gelijkmatige slag der vlijtige dorecbers en in de tuinen speel den vroolijke kinderen met blozende gezichten en de vrouwen uit de keuken, öe dorecbers van den dorsohvloer en de kinderen uit den tuin, allen drongen zich onder de steenen poort en achter de heldere ruiten bijeen, gezicht aan gezicht om den voorbijtrekkenden vijand te bekijken, niet onvriendelijk, maar verwonderd en verrast over datgene, wat zij voor korten tijd voor een sprookje zouden gehouden hebben, als het niemand in de gedachten gekomen was zoo iets te voorspellen. In lange, kromme bochten liep de straatweg op, naar den bergkam. Als wij omkeken, zagen wij diep onder ons, als in eeno eindelooze rij, de lange ge lederen van ons voetvolk, welks bajo netten vroolijk flikkerden in den zonne schijn, de tallooze treinwagons, die de benoodigheden voor het leger meevoerden en eindelijk de kleine afdeelingen, die de achterhoede dekten, alles jnist als het gewemel van een troep mieren, doch in eene langzaam vooruitgaande beweging. Stofwolken trokker. langzaam op over de groene weiden van het dal, met goud verlicht, door de warme herfstzon. Daar overheen weidde de blik in de blauwe vlakte, waarin de Rijnstroom hier en daar glinsterend doorschemerde en in de verte zag men de bergruggen van het Schwarzwald, die het schoone landschap omsloten. Aan tene kromming van den straatweg, stond eene groep officieren bij een onder een hot g kruis. Een vbd ben, een oude schoolkameraad van mij, groette mij en riep mij toewZie nog eens om, hier ziet ge voor de laatste maal den Rijn en den rook, die uit uw moedors vleesch- potten opstijgt I" en nadat hij een slok uit do veldflesch genomen had, reikte hij zo mij toe, zeggende: ,/Daar, driük ei op, dat wij ze spoedig terug mogen zien." Ik wierp een blik naar het bloeiende geboorteland ten afscheidsgroet hot was een zwaar afscheid als elk, waarbij men zegt, dat het misschien de laatste maal ia, dat men u ziet en vaarwel zegt. Toen ging het naar beneden door het donkere bergwoud voor het eerst Frankrijk in, want. do Elzas was toch Duitschland go- bleven met duitsche zeden en de lieve, welbekende klanken der moedertaal. Des namiddags rukten wij een klein dorpje binnen, dat ons tot nachtkwartier was aangewezen. Het lag in een eng met gras bedekt dal, rondom door een donker dennenwoud omgeveD, dat zijn laatste posten tot aan de tuintjes en sehuren achter de verspreide kleine 'huizen aan de berghelling had vooruit geschoven. Den ganschen middag hadden vwy reeds van aan den weg samenge schoolde nieuwsgierige Franschen ge hoord, dat ook hier vreemd volk was. Ik kreeg met eenige kameraden kwartier :bfj een smid, in een nauw, klein huisje. Dit de open werkplaats daarnaast trad ons een met roet bedekte reus te ge- moet, met een overigens goedaardig ge zicht, dat met de hier reeds onvermij delijke wHenri quatre" versierd was. Ik verontschuldigde met een paar hoffelijke woorden ods onwelkom bezoek, doch de reus reikte mij vriendelijk de hand en heette de soldaten welkom. Ja, ik ken het handwerk ook, zeide hy. Ik ben ook blij geweest met een rustig kwartier; wij voeren geen oorlog met elkander, komt binnen en neemt lief, wat een arm man u kan aanbieden, voegde bij er met fransche hoffelijkheid bij. Eeno knaope vrouw kwam aan de deur en drong twee jongens weg, die reeds te voren met groote oogen de vreemde soldaten bij de deur hadden aangegaapt. Mijn God, vier zeide zij dat ia veel voor ons klein huismaar, wat te doen het zal wel gaan de heeren moe ten zich een beetje behelpen. Een vroo lijk lachend gezicht, dat er volstrekt niet naar uitzag, als verborg het een wrok tegen de ongenoode gasten, ver hoogde den aangenamen indruk dier beleefde woorden. Ik bedankte zoo hoffe lijk mogelijk voor de vriendelijke ont vangst. Wij brachten daarop onze paar den op den deel en ruaakton ons, ter wijl wij zooveel mogelijk de koe en een paar geiten ontzageD, in den stal en de schuur, een kwartier gereed onderwijl vertelde ik aan myne kameraden welke woorden ik met de Franschen gewisseld had en verzocht hun zich zoo voorko mend mogelijk tegenover hen te gedra gen. Dit verzoek werd des te eerder ingewilligd, daar ik de aehting der brave mannen, die, onbekend met do vreemde taal, veel van hunne aangeboren eigen waarde verloren hadden, gebeel had gewonnen, door de gemakkelijkheid, waar mede ik mij daarin wist uit te drukken. Het is toch heerlijk, als men wat- ge leerd heeft, verzekerde mijn onderofficier, bij wien ik anders nooit bewondering van of eerbied voor de beoefening der vrije kunsten en wetenschappen had aangetroffen. Onze vriendelijke gastheer voegde zich weldra bij ons en hielp ons ijverig onder voortdurend praten, water haien voor de paarden en stroo on hooi ?an zijn kleinen voorraad in rykcn overvloed te voorschijn te brengen. Met echt fran- Bcben woordenpraal prees hy de voor treffelijkheid van onze dieren en werd zeer gevoelig, toen hy daarbij aan zijn ouden schimmel dacht, bij welke gelegen heid ik te weten kwatn, dat hij als on derofficier bij eene rijdende batterij ge staan had en in Algerië gediend had, doch boven alles, dat hij in de Krim had gevochten. Wij waren reeds heel goede vrienden geworden, toen wij den stal verlieten. Op de binnenplaats was de vrouw bezig een daar neergezette tafel mot borden en glazen gereed te makende beide jongens dansten vroolijk met een groo- ten, zwarten poedel rond, die klaarblij kelijk evenals zijne epeelgenooten, in dit gesol groot pleizier had. Het scheen ook voor hem eene uitspanning, daar ik "hem nog kort te voren in een traprad in een gelijkmatigen draf de blaasbalg der smederij aan den gang had zien houden. Weiara zaten wij aan tafel aan een eenvoudig, maar rijkelijk maal en onder vertrouwelyken kout. De poed.l ging daarbij waardig op de achterpooten zit ten, om eveneens een goed brok te krij gen eu toen ik zyne kunstnijverheid prees en ook zijne nuttige diensten in de smidse, wist do goede smid niet har telijk genoeg de voortreffelijke eigen schappen van zyn getrouwen makker te roemen. Ja, Malakoff is een voortreffelijke knaap hy werkt onvermoeid en speelt even onvermoeid met zijoe makkere, zeide hij en nu moest het goede dier zijn kunststukjes ten beste geven, eene geheele militaire exercitie doorloopen, waarbij zijn meester mij met een reeks fransche commando's verrijkte, die hij mij verzocht in het duitsch of pruisiscb, zooals hij het noemde, weer te geven en die ny onder de zotste inspanning zijner loog trachtte te herhalen. Toen daarna de vierbeenige kunstenmaker siet zijn schranderen blik zijn deel bij de vrouw ging bedelen, zeide dezeZie nu eene, mijnheer, die verstandige oogen, o, als hy spreken koD, was hij verstan diger dan menig mensch. Ja, Malakoff is een goed en verstandig dier en lief kozend streek zij hem de wollige haren uit de oogen. A propos van Malakoffbracht ik in liet midden, hebt gij meegedaan aan de bestorming van dvze vreeselijke sterkte Ja, onze battery heeft op de wal len gevuurd, totdat de Zouaven van Boquet den ttorm begoonen welk een verschrikkelijke etorm Ik bad de juiste SDaar aangeroerd. Al het ongeluk van den laatsten tijd was vergeten. Onze prettige gasiheer ver meldde zich in de heerlyksie schilderin gen van den franachen wapenreem. Mij De kameraden zelfs luisterden met gespan nen aandacht naar het welsprekende, door levendige gebaren aanscbouwlyk gemaakte verhaal van den Fransehman. En hij was geen slecht schilder. De geweldige worstelii g voor de bijna on neembare veBting, de heldhaftige ge vechten bij do Alma en Tschernaja trok ken in schitterer.de beelden voorbij mijn geest. O, ik heb ook mijn aandenken aan dien roemvollen tijd, gij moet het zion, mijne heerenby de brug van Traktir heb ik het opgeraapt onder de dooden, die onze batterij had doen vallenik kan wel zeggen, dat het een buit is, die ik in een heeten strijd heb bemach tigd. En hij sprong op on snelde opge wekt het huis in en kwam spoedig terug met een sabel. Het was een wel niet blinkend, maar net bewerkt wapen, eene tscherke88ische //Schaschka," die een russiech officier wellicht op gelijke wijze vroeger buitgemaakt had. De kling ver toonde arabische of perzische karakters, die ik niet kon ontcijferen, zeker eene bedreiging tegen den vijand, een geluk- wensch voor den bezitter, eene van d e diepzinnige spreuken, waaraan de koran zoo rijk is. Met vod blijdschap stralende oogen bekeek de oude soldaat het wel wat overschatte kleinood. Op dit oogen- blik verscheen eene infantorie-patrouille, aangevoerd door een onderofficier, op de binnenplaats. Wat is er, wat doet die hier vroeg ik den krijgskameraad. Gekoramandeerd om de wapens af' te nemen! antwoordt do aanvoerder der patrouille kortaf. Onze gastheer zag de nieuw aange- komenen vragend aan. Wat verlaDgen deze heeren vroeg de smid mij, het korie stilzwijgen afbre kende. Het antwoord werd mij geschonken. In vloeiend franseh gaf hem de onder officier het verlangde bescheid. Maar, mijnheer, ik heb niets van dien aard? antwoordde do smid bedaard, ik ben geen jager, een arm man heeft geen tijd en geen geld daarvoor, voegde hij er lachend bij. In de rechterband bad hij de blanke tscherkessische kling. Hij dacht er zeker niet aan, dat dit kleinood, dit kostbaar aandenken een wapen was. Een glimlach plooide de lippen van mijn kameraad. We zullen zien, zeide hij. Wape nen hebt gij in ieder geval in huis, gij hebt er immers een in de hand. Langzaam, geheel verwonderd, hief de smid de rechterhand op, zoodat het blanke at8al in da avondzon flikkerde. Ach, ja wel, mijn God, dat is wel een wapen maar dat zult gy mij toch niet willen afnemen, voegde hij er ernstig, bijna treurigby, dat ia een dierbaar aandenken, datHij bleef verlegen steken het scheen hem wellicht niet voeg zaam, niet geraden hoe thans te her halen, dat by het in een bloedig ge vecht buitgemaakt had. Ik voelde de geheele pijulijkheid van bet, tooneel. hoog^ora het tot een gelukkig einde te brengen, Bestond nauwe lijks, toen ging ik naar mijn krijgsmak ker en verzocht hem den rustigen man, dien ik als zoo vredelievend mogelijk af schilderde, zyn aandenken te laten. Maar de onderofficier toonde zich uiterst koel tegenover mijne opvatting der zaak. Ja, vredelievend zijn zij, deze kerels in den vorigen nacht nog, hebben zy daar onder in het dal den veldpost aan gegrepen, nadat wy er den middag te voren doorgetrokken waren. Zoolang zy de groote massa zien, weten zy heel mooi te praten, maar kunDen zij zoo'n enkele patrouille in het net krijgen Eene duidelijke beweging van de hand besloot de zin. Bovendien voegde hij er bij, het is een bevd, ieder wapen Daar tegen is niets te doen. Ik wendde mij tot don smid. Ik wilde hem overtuigen, dat hij zich kalm ia het onvermijdelijke moest schikken. Maar "ik schrikte toen ik den straks zoo kalmeD man aanzag. Uit het levendige antwoord en de beslist ontkonnende gebaren van mijn kameraad had bij duidelijk genoeg begrepen, dat men niet genegen was in zijn kostbaren schat, alleen dit en geen wapen te zien. Al de trots en de woede van den ouden aan overwinning gewonen soldaat, waren in hem wakker geworden. In zijne volle lengte stond hij dear dreigend tegenover de vijandelijke indringers. Ik deed eene laatste wanhopige poging om zijn toorn te bezweren. Gij zijt immers een oud soldaat, zeide ik om hem tot bedaren te brengen en gy weet, dat tegen een bevel niets te dotjn is. Geef bedaard da sabel af; men zal ze op het gemeentehuis bewaren. Als wij weg zijn, zult gij ze zonder twyfel van daar terugkrijgen. Neen in 't geheel niethernam hy fier en luid. De onderofficier glimlachte. Maak geen drukte, hier met dat dingzeide hy en trad op hem toe. Nooit, nooitschreeuwde de smid en deed een pas achterwaarts. Ach watonzin zei de grenadier, terwijl bij opDieuw naar voren trad en de baad uitstrekte, om den weerbarstige het wapen te ontrukken. In een oogwenk flikkerde het blanke staal hoog in de lucht. Roovere! Naar den duivel! schreeuwde de smid, een scherpe houw floot door de lucht en de onderofficier viel achterover op de binnenplaats. Een oogenblik slechts zag de smid ons nog aan, toen sprong hij over de lage omheining van het tuintje, dat hij blik semsnel doorvloog, om aau het andere einde met een nieuwen sproDg in het donkere dennenbosch te ontsnappen. Een der grenadiers zond hem nog een schot achterna, zonder te raken. De onder officier lag op den grond, bloedend uit eene diepe wonde in het voorhoofd. Het donkere dennenwoud telde een franctireur meer. Een tooneel van schrikkelijke verwar ring volgde op de plotselinge en gewel dige daad van dea smid. De arme vrouw verborg weeklagend het gelaat in de hand, terwijl de knapen zich huilende aan haar vastklemden de soldaten wa ren bezig met den gewonde, die lang zamerhand bijkwam en gaven hunne woede lucht in het luid vloeken en be dreigingen. Gelukkig vermocht ik de snel toegeschoten officieren van de on schuld der arme vrouw te overtuigen, die dan ook aan mijne bizonaere be scherming werd aanbevolen. Het was een treurig nachtleger in het eerst zoo gastvrij schijnende huis. Den geheelen langen nacht door zat de vrouw snikkend aan den haard en staarde met de roode oogen troosteloos in de knette rende vlammen, terwijl zy hare beide jongens, die op haar schoot ingesluimerd wareQ, aan het hart drukte. Des mor gens marcheerden wij af. Ik dankte haar voor de verleende gastvrijheid en zeide om haas? te troosten, dat haar man nadat onze troepen doorgemarcheerd waren, wel zou terugkeeren en dan in het ru moer van den krijg zijne overijlde daad wel vergeten zou. O neen, mijnheer, untwoordde zij mij onder een stroom van tranen hij zal niet terugkeeren, hij is voor ons ver loren. Toen de franctireurs voor een paar weken kwamen om hem meê te nemen, wees hij hen barsch afde oorlog was voor de soldaten, niet voor de burgers, zeide hij toen maar thans, nu hij ge gaan is, riep zij snikkend uit, zal bij niet terugkmoen hij zal tegen u vechten en hij zal dapper, hy zal dol koen zy a o, mijn God Zij ging de deur in. VaarwelGod bescherme n, zeide zy nog, terwijl zy verdween. Wie zou haar nog willen troosten I Ontstemd sprong ik in den zadel en den gansehen dag waren mij de smid en zijne arme vrouw niet uit de gedachten. Na een paar dagen in dien tijd, zoo ryk aan gebeurtenissen, was die treurige geschiedenis toch op den achtergrond ge raakt. Wij hadden inmiddels den vijand vo r de eerste maal in een grooter treffen het hoofd geboden en zegevierend in de bergen teruggeworpen. OP een praehtigen, zonnigen herfst morgen hielden wij een paar dagen stand voor den uitgang van een woud, terwyl vdór ons een voorpostengevecht geleverd werd. Duidelyk en helder knalde in het stille dal de schoten door do frissche morgenlucht tot ons door. Over de boomen by het dorpje voor ons, welks heldere kerktoren zoo vrieadelyk schitterden, ste gen de kleine witte wolkjes van den kruitdamp op en verdwenen langzaam op den donkeren achtergrond van het den nenwoud. Na een kort gevecht hield het op; alleen nog enkele schoten koalden nu en dan de vijand was teruggeworpen. Ook by ons klonk weldra het commando Voorwaarts In het dorpje zag het er verwilderd uit. De deuren waren ingeslagen, de vensters vernield voor de groote, zware pastorie lag een dood grenadier by de bron stond een dokter met hoog opge stroopte, met bloed bevlekte armen en wieseh zich de handen. Wij marcheerden snel door. Een paar honderd pas aan gene zijde van het dorp zwenkte de colonne bij een boschje van den straatweg af. Daar lag een doode. Een hond naast hem huilde jam merlijk. Sleebts een enkelen blik wierp ik op het bleeke gelaat met de akelig starende oogen. Het was de smid. De oude poedel klaagde om zijn dooden meester. De tscherkessische z/Schaschka" lag naast heca. De arme man had zijn schat verdedigd tot in den dood! H. Toen eens de vermaarde vogelkenner Audubon met vier zijner vrienden zijn woning verliet om te gaan wandelen, zag hy, dat ten papegaai naar binnon ging. Audubon ging daarop mot een der heeren weder naar binnen, waarop de papegaai naar buiten kwam, doch voor de deur bleef wachten. Toen nu de vriend weder uit huis kwam, bleef de papegaai in- tU88chen buiten, hy herinnerde zich dus ongetwijfeld twee personen naar binnen te hebben zien gaan. Dat deze gissing juist was, bleek wel hieruit, dat de pa pegaai de woning binnentrippelde, zoodra Auduboa baar verlaten had. Door verschillende proeven, vond Au dubon hierop, dat de vogel tot vier kon tellen, want toen hy b. v. met de vier vrienden tegelyk zijn huis was binnen gegaan en zy achtereenvolgens dit weer verlieten, bleek de papegaai, steeds als nommer vier zich verwyderd had, over tuigd te zijn, dat de woning verlaten was. De proeven van Audubon zijn door een rusaischen geleerde, dr. Timofieff, voortgezet en deze heeft de uitkomsten zijner onderzoekingen onlangs bekend gemaakt in den „Measager du Nord." Deze beweert, dat een kraai tot tien tellen kan en dus slimmer is dan som mige australische volkstammen, die het nooit ver in het rekenen brengen. Curieus zyn de proeven door Timo- fief met zijn hond genomen. Die hond had da gewoonte de beentjes die hij wilde afkluiven te begraven, niet te zamen, doch elk beentje afzonderlijk. Eens schonk zijn heer hem zes-en-twintig sappige kluiven en de hond was ijverig in de weer deze op zes en-twintig ver schillende plaatsen te verbergen. Des anderen daags gaf de dokter zijnen hond niets te eten en liet hem den geheelen dag in dea tuin. De hond groef er toen tien op, hield daarop gedurende enkele seconden op, alsof hij berekende hooveel kluifjes er nog overbleven cn zette zich weder aan het werk. Hij haalde er nog negen voor den dag, vervolgens, na een oogenblik nadenken, nog zes en scheen den arbeid als geëin digd te beschouwen. Hij ging tenminste een dutje doen. Plotseling echter stond hij op, alsof hij zich herinnerde, dat er nog een over was, groef dit ook op, werkte het naar binnen en ging op zyn, lauweren rusten. Het was intusschen duidelijk, dat het cijfer van 26 boven zijn bevatting was, en dat hij zyn voor raad daarom in drieën gedeeld had. Niettegenstaande deze voorzorg had hy zich toch vergist en slechts na rype overweging had hij zijne fout ontdekt. Nog scherpzinniger scbynen sommige paarden te zijo. Zoo heeft Timofieff een paard gezien, dat de gewoonte had een poosje te rusten, wanneer het voor een ploeg was gespannen en twintig voren had getrokken. Het schrandere dier telde blijkbaar de voren. Want het ruste niet, voordat de twintigste voren getrokken was en lette er niet op, of zy laDger of korter waren. In een ander dorp zag de geleerde een paard, dat de mijlen telde naar het aantal palen, die langs den weg stonden en naar het aantal klokslagen luisterde om te we ten of het reeds tijd voor het voeder was. Niet alleen russische doch ook ne- derlandsche paarden kunnen tellen. In dertijd is ons, zegt de „Holl. 111.", ten minste te Amsterdam een paard der Om nibus-maatschappij getoond, dat te ond was om geregeld dienst te doen. Men gebruikte het daarom om des ochtends tramwagens uit den stal te halen. Op de lijn nu reden acht wagens en acht wagens moest de oude Kees dus achtereenvolgens ophalen. Wilde men hem voor een negen den spannen, dan bedankte Kees gracieu- selyk voor dezen buitengewonen arbeid. Men meldt uit Amsterdam van 2 OctoberDe Kroonprins van Italië reed hedenochtend te half elf met zijn gevolg in hofrijtuigen uit en bracht een bezoek aan het rijksmuseum, waar hy ontvangen en rondgeleid werd door den hoofd-directeur Obreen en den direc teur van het Ned. museum Van der Keilen. De prins vertoefde geruimen tijd in het gebouw. Vooral trokken de zee slagen in de zoogenaamde Admiraalszaal zijne aandacht, en hij gat daar door zyne opmerkingen blijk, met vrucht onze ge schiedenis te hebben beoefend. Op het prentenkabinet werden hem gravures o. a. de Honderdguldensprent, voorgelegd door den onder-directeur Hora JSiccama. Het laatste bezocht de prins het Neder- lanasch Museum en bezichtigde daar met belangstelling de collectie wapenen en scheepsmodellen en eenige zeldzame munten. Na in het Doelen-Hotel" het tweede ontbyt gebruikt te hebben, reed de Frins opnieuw uit en bracht een bezoek aan het Stadhuis. In de vestibule ontvangen door het dagelijkseh bestuur, weiden in de raad zaal aan Z. K. H. door den archivaris verschillende merkwaardige zaken ver toond ëenige van de schoonste amster- damsche historiepenningen uit de zeven tiende eeuw en eene collectie oud-hol- landeche munten, waaruit de ontwikkeling van ons muntwezen van den oudsten grafelyken tyd tot op het begin dezer eeuw viel te bespeuren. De prins, die een liefhebber der munt- en penning kunde is, stelde daarin zeer veel belang en onderhield er zich eenigen tijd met den archivaris over. Met niet minder aandacht beschouwde hy een drietal middeleeuwsche beeldjes, welke leden van het huis van Savoye, waaruit het itali- aansche koningshuis gesproten is, voor stellen. Als eene eigenaardigheid kunnen wij hierbij vermelden, dat deze beeldjes met eeDige andere in 1691 door de toen malige stadsregeering werden aangekocht onder den naam van graven en gravinnen van Holland. Eerst kortelings heeft mr. De Roever aangetoond dat zij ten onrechte dien Daam dragen, nadat hem by onderzoek gebleken was dat deze beeldjes op last van Philips den Goede door den brus- selschén beeldhouwer Jacob van Germer vervaardigd waren ter versiering van eene of andere graftombe van een lid van het bourgondische vorstenhuis. De drie, welke thans aan den Prins werd» n

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Haarlem's Dagblad | 1891 | | pagina 5