DE MIJNWERKER,
iimmniEii iiallëuks,
Zes en dertig Personen voor
een Pet.
Volgens mijn oordeel zijn er in deze
wereld meer helden dan alleen degenen,
wier namen in de couranten worden
vermeld en over wie boeken geschreven
worden na hun dood.
Nooit heb ik echter voor mijzelf kun
nen beslissen, of de man, dien ik gekend
heb, een held waB of niet.
Het is best mogelijk, dat ik niet zoo
scherpzinnig ben als anderen, en daar
door sommige dingen niet zoo goed be-
pryp, derhalve, zal ik u de geschiedenis
vertellen, juist zoo als ze is gebeurd, dan
kunt gij er zelf over oordeelen.
Ik ben een mijnwerker ergens in Staf
fordshire, ben myn geheele leven lang
mijnwerker geweest, en zal het naar alle
waarschijnlijkheid wel blijven tot op den
dag, dat de een of andere outploffing
een einde maakt aan mijn leven.
Ongeveer vijftien jaar geleden was ik
met nog vele andere werkzaam in de
Nine Pits Colliery, en knoopte daar
vriendschap aan met een mao, uit het
zuiden van Wales geboortig.
Ik heb ham en „man" genoemd, maar
ik weet niet, of die uitdrukking wel
juist is. Hij geleek meer op een joDgen
met een ondachtig uiterlyk dan op een
man, en hy had nog meer weg van een
vreemdsoortig dier. Hy was een dwerg,
had een monsterachtig groot hoofd,
breede schouders, en een paar kleine,
kromme beenen, niet grooter dan die
van een kind van negen jaar.
Zijn rug was gebogen en zyn gelaal
zeer behaard, zooals by de meeste be
woners van Wales, de uitdrukking die
in zijne oogen lag, heb ik nooit kunnen
ontraadselen zij lagen zeer diep in
zijn hoofd, zwart en glinsterend als git
ten, somtijds waren zy bewolkt en hadden
hun glans verloren, wezenloos staarde
hij dan voor zich uit, met een droeve
uitdrukking, en nooit ben ik te weten
gekomen, waaraan hy in zulke oogen-
blikken dacht.
Ik heb gezegd, dat wij op vriendschap-
pelijken voet met elkaar stonden, maar
ik weet niet, of ik nog meer voor hem
was dan beleefd. Zeer omzichtig ben ik
steeds met dwergen geweest want of
schoon hy vriendelijk scheen te zyn had
ik gehoord dat zij zeer boosaardig en
wraakgierig konden wezen wanneer hun
iets in den weg werd gelegd. Hy was
scherpzinnig zooals de meeste hunner
zyn, en sprak het engelsch even goed
als een onzer. Hij was reeds langer dan
twee jaar in Nine Pits werkzaam, en
had wat geld meegebracht bij zijn komst,
want hy bezat een eigen huisje meteen
tuin, een bezit waarin geen onzer zich
kon verheugen.
Misschien zult gy denken, dat hij
misvormd en klein als hy was geen
goede mijnwerker was, maar ik kan u
verzekeren, dat geen man van zes voet
sterker was dan hy.
Men hield den adem in als men hem
zyn houweel zag zwaaien, hy werkte
verbazend hard, en zooals gy wel kunt
begrypen, liep hy door de nauwe, lage
gangen waar mannen van mijn lengte
moesten kruipen. In dien tijd leefde ik
tezamen met mijn vader en zuster. Wy
waren zeer arm, eu mijn vader zeide
dikwyls dat hy hoopte, dat Netti spoe
dig met iemand mocht trouwen, die in
staat was om haar te onderhouden en
wij dus niet meer voor haar zouden be
hoeven te zorgen.
Netty zag er bizonder lief uit. Ik ben
nu zes en dertig jaar oud, zoodat gij u
wel zult kunnen voorstellen, dat ik ver
scheidene meisjes en vrouwen heb ge
zien, maar nog n^oit zag ik er een
die zich in schoonheid met haar
kon meten. Opgewekt was zij en vroolijk
als een zonnestraal, en als zy een weinig
toornig werd, dan verhoogde die .vluch»
tige toorn haar schoonheid
Wanneer mijne makkers en ik pies
avonds van ons werk terugkeerden, dan
kwam zy mij somtijds tegemoet, stak
haar arm door den mijne, vroolyk snap
pende als een vogeltje,
Op zekeren dag kwam er een vreemde
in de mijn, Jim Mar wood geheeten.
Aardiger kerel heb ik nooit gezienMeu
moest hem des Zondags maar eens zien
wanneer hij naar de kerk ging, netjes
en blozend met een flinke, rechte ge
stalte en blauwe oogeD, die u vrijmoedig
en vriendelyk tegenlachen.
Alvorens hij een maand bij ons werk
zaam was, had hij reeds een groote ge
negenheid voor mij opgevat. |Men zou
het bijna voor onbegrijpelijk geh<
hebben, dat hij reeds zoo lang zonder
my had kunnen leven. Hij vortelde mij
alles van zijne vrienden, en was altijd
vertrouwlijk in zijne gesprekken, zoodat
ik ook te weten kwam, dat hy zijne
moeder moest onderhouden en geen cent
in de wereld bezat.
Alles wat hij my mededeelde, vertelde
ik weer aan Het'y en zij luisterde dan
steeds met een blozend gelaat, en wan
neer ik zweeg begon zij over hem te
spreken, zoodat ik eindelyk moest
begrijpen, dat zij elkaar beter kenden
dan ik wel dacht en bovendien, dat zy
elkaar niet onverschillig waren, hetgeen
mij wel een weinig ontstemde omdat ik
wist hoe arm hij was.
Op zekeren dag zat ik in onze ach-
te-kamer een pyp te rooken vader
was niet thuis toen ik in de kamer
aan den anderen kant van de gang het
geluid vaa stemnen hoorde. De dwerg,
Matty noemden wij hem, sprak met
mijne zuster.
Ik kende zyn stem zeer goed, diep
maar niet onaangenaam van klank.
Ik ging plotseling rechtop in mijn stoel
zitten en legde myn pyp naast mij neer.
„Ik heb u lief!" zeide hij tot Hetty.
„Van af den dag dat ik u voor de
eerste maal zag, had ik u liefwilt ge
myn vrouw worden
Een spottend lachje was haar ant
woord.
//Trouwen, met u 1" zeide zy. Matty
gij droomt Natuurlijk niet."
Ik stond op en naderde de deur, daar
ik niet wist, hoe de uitwerking van haar
antwoord op hem kon zijn.
Hij zweeg een oogenblik en zeide
toen
„Ik ben krom en gebrekkig, dat weet
ik, maar niemand kan u zoo liefhebben
als ik, en ik kan u een net huisje aan
bieden."
„Al had gy twintig huizen, dan zou
ik nog niet willen," antwoordde zij snel,
„spreek er dus maar niet meer over."
Hij liep de kamer op en neer, en toen
hoorde ik hem zeggen op woesten toon
„Jim Marwood is de man, die tusschen
ons instaatik ben niet blind. Denkt gij
echter, dat gij met hem zult trouwen,
zoolang ik leef?"
Een huivering voer mij door de leden
en ik keek rond naar mijn stok daar zijn
toon dreigend werd.
Zijne woorden deden Hetty hevig op-
brui8chen.
„Ja, Jim Marwood is de man, dien
ik lielheb, en dat wil ik zonder schaamte
aan een ieder bekennen. Ik weet dat gij
een huis met een tuin bezit, waarop gy
verbazend trotsch zijt en dat Jim arm
zoodat wy nog jaren zullen moeten
wachten. Gij moet evenwel niet denken,
dat gij mij schrik kunt aanjagen, en als
ik niet trouw, dan wil ik toch nooit met
zoo'n leelijken, slechten dwerg trouwen
als gy!"
Een Zaterdagavondpraatje.
CXXII.
EoJ zij| gaf eenfTsnik,'"vloog de|deur
uit, snelde de trap op naar boven, en ik
hoorde haar het slot van [haar kamer
deur woest omdraaien.
Doodstil bleef ik wachten, niet wetende
wat hy zou doen, en daar ik geen geluid
hoorde, begat ik my in de gang.
Daar stond hij in de duisternis in de
opening van de deur, zyn blik gevestigd
op den met sterren bezaaiden hemel.
Welk een leelijke verscbyning met zijn
monsterachtig groot hoofd, woeste haren
kromme beenen. Dof waren zijne
oogen en zy staarden wezenloos voor zich
uit.
„Zij zal nooit met Marwood trouwen
zoolang ik leef. God heeft ons beiden
geschapen," hoorde ik hem mompelen,
toen hij wegging.
Ik zag hem dien avond niet jmeer.
Den volgenden dag waren wij weer als
gewoonlijk in de mijn. Matty Marwood
en ik waren bijoa voortdurend bij el
kaar.
Hij zocht steeds het gezelschap van
Jim, hetgeen my volstrekt niet beviel,
zoodat ik dan ook den dwerg goed in
het oog hield.
Ik zag dat Matty onafgebroken zijn
blik op Jim gevestigd hield, die even
vroolijk en knap was als altijd. Toen
wy ten twaalf uur den arbeid Btaakten
zag ik den dwerg met een boosaardigen
glimlach iets op een stuk papier krab
beien.
In den namiddag daalden wy af naar
eene diepere laag. Het was een gevaarlijk
gedeelte van de mijn, hetgeen wij allen
wisten, en ik kan u verzekeren dat wij
onze Davy lampen goed gesloten hielden.
„Hier ontwikkelt zich mijngas," zeide
een der mannen.
„En een klein vonkje zou onzen dood
zijn, nietwaar?" zeide de dwerg.
Dit waren de eerste woorden, die hij
dien dag sprak, en de uitdrukking van
zyn gelaat boezemde mij angst in.
„Ja, dat zou het zeker," gaf Jim ten
antwoord.
De gedachte, dat ons leven in de
macht was van den dwerg en aan eeu
zijden draad hing, deed mij bijna myn
bezinning verliezen, en die dag was de
langste, dien ik ook heb beleefd.
Het was eindelyk zes uur geworden,
zonder dat er een ontpiofflog had plaats
gehad, en de meeste myn werkers waren
reeds naar omhoog geheschen.
„Gaat gij mee," zeide ik tot den
dwerg.
„Neen I" gaf hy ten antwoord, „ik
blijf hier vanavond wat langer. Laat zoo
aanstonds den bak weer dalen, want
anders zou ik niet naar boven kunnen
komen. En wilt gij dit aan uw zuster
Hetty geven met verzoek om het zelf te
openen."
Hij gaf mij een pakje toegeknoopt in
een zakdüek. Ik nam het aarzelend van
hem aan, want mijne kwade vermoedens
deden mij vreezen, dat het iets gevaar
lijks bevatte.
„Zyt gij er bang van?" vroeg hij op
scherpen toon.
„O, neen 1" zeide ik even scherp.
En wij trokken aan het signaaltouw,
en Jim en ik gingen naar omhoog, ter-
wiji de dwerg beneden bleef en ons na
staarde, totdat wy elkaar uit het gezicht
hadden verloren.
Hoe gevoelde ik mij verruimd van
hart, toen wy weer vasten grond onder
ons hadden en den bak weer lieten
dalen.
„Ik zou wel eens willen weten, wat
zich in dat pakje bevindt" zeide Jim.
Hetty zal het u waarschijnlijk wel
eens vertellen" antwoordde ik niet ver
moedende hoezeer de inhoud ook hem
betrof.
Ik nam het mee naar huis en verzocht
Hatty om het te openen. Wyjwoonden
niet ver van de mijnen, en nog geen
tien minuten waren voorbijgegaan sedert
de dwerg het my had overhandigd.
Zij maakte den knoop los, en het
pakje bevatte het is bijna om niet te
gelooven de eigendomsbewijzen van
zijn huisje en een dozyn goudstukken in
een papiertje gewikkeld benevens een
briefje, dat ik hem in de mijn had zien
schrijven. Het luidde als volgt
„Dit alles is voor u, Leelijk en ge
brekkig ben ik maar niet slecht. Ik heb
u gezegd dat gij niet met hem zoudt huwen
zoolang ik leefde en ik zal mijn
woord houden. Denk niet te slecht van
een dwerg. God heeft mij evenals hem
geschapen.
Wij hadden het vuile, slecht geschre
ven briefje nog niet geheel uitgelezen, toen
wij een geraas hoorden dat ons hart by-
na deed stilstaan. Een lang aanhoudend,
dof gerommel dat den grond onder ons
deed trillen alsof het daar beneden don
derde.
„Een mynontploffing", zeide Hatty
doodsbleek.
Wij snelden naar buiten. Alle mijn
werkers waren op den been. Mannen
vrouwen en kinderen liepen gillende naar
de toegangen.
Een groote instorting had plaats gehad
en onder die aarde en dat puin lag het
lichaam van den armen man, dien wij
feitelijk naar de andere wereld hadden
gezonden, verbrijzeld.
Het was onnoodig om hem uit te
graven.
Hij wist, toen by zyn Davy-lamp
opende en hy had die ongetwijfeld
geopend dat menschelijke hulp hem
niet meer zou kunnen bereiken. Toen hij
Jim en mij bij het opstygen gadesloeg,
wist hij, dat by met den dood achter
bleef, en hij had dien vrijwillig gezocht,
uit liefdo voor mijne zuster Hetty.
Zij schreide een week lang, en be
weerde nooit meer gelukkig te kunnen
worden. Ik houd het er evenwel voor,
dat zij nu wel gelukkig is, want met
Paschen huwde zij Jim en zy gingen
wonen in Matty's huisje en de tuin
staat nu in vollen bloei. Gedurende deze
vijftien jaar heb ik telkens en telkens
over die geschiedenis nagedacht en ik
geloof, dat het de droevigste is, die ik
ooit heb gehoord, ofschoon ik niet goed
weet wat ik er van moet denken.
Sommigen zeggen dat hij geen held
was omdat hij een zelfmoord beging.
Laat dit op des dag des Oordeels
worden beslist. Ik heb er ééa ding uit ge
leerd en wel, dat God aan misvormden
dezelfde harten en gevoelens geeft als
aan de anderen, on dat zy, die dit niet
bedenken, slecht handelen.
Al is het vandaag acht dagen na den
Nieuwjaarsdag, te laat om een kroniek
over het oade jaar op te nemen is het
nog niet. Bij onzen coiffeur staat de bus
„voor de bedienden" nog, herhaaldelijk
komen nog verlate nieuwjaarwenschers
ons van dubbeltjes en kwartjes afhel
pen dus kan een klein kroniekje nog
wel een plaatsje vinden. Ditmaal zal
het een ongelukken-kroniek wezen.
Allereerst komt dan ter sprake do
strenge winter van 1891, toen zelfs de
Noordzee was bevroren, en de wolven
verschenen in Luxemburg. Te Budapesth
zakten 22 personen te gelijk door het ys,
van de overige ongelukken daarop mel
ding te maken, zou een ondoenlijk werk
zyn. Daar kwam de dooi en overstroo
mingen bleven niet uit. In Maart eisch-
ten [de watervloeden in Andalusië 1500
menschenlevens. Een vreeselijke cycloon
verwoestte het eiland Martinique en
bracht byna 400 personen den dood. De
verliezen bedroegen meer dan 50 mil-
lioen. Hevige stormen woedden over de
provincie Toledo, overal in den loop van
dit jaar, in Frankrijk, Spanje, de Pyre-
neeën en in Engeland hadden overstroo-
mingen plaats.
Groote schipbreuken zijn in dit jaar
te betreuren. De engelsche stoomer Utopia
zonk by Gibraltar met 574 menschen
naar de diepte. Op de kusten van Grie
kenland zonk de Taormina met 49 per
sonen en niet de kleinste ramp was de
aardbeving in Japan, waarby 40000
menschen het leven verloren.
Zien wij de ongelukken, door ontplof
fingen veroorzaakt, dan treffen wy op
de lyst aan een mijnontplofflng te Ostrau,
45 dooden. In Bochum, 11 slachtoffers.
In Februari de groote ontploffing te St.
Etienne die aan 81 mijnwerkers het
leven kostte. Het springen van eene
amerikaansche dynamietfabriek te White
Pigeon, doodde 16 arbeiders. By eene
gas-explosie te Monceau Fontaine, kwa
men 27 werklieden om en bij een tweede
ontploffing te St. Etienne 56, terwyl
onvoorzichtigheid, begaan in een
duïtsche mijo, aan elf werklieden het
leven kostte.
Deze lange en droevige reeks kan
worden afgesloten met de uitbarsting van
een onderzeeschen vulkaan op het eiland
Pantellaria en met de waanzinnige daad
van een personage, die in een bankiers
kantoor te New-York een millioen
eischte en, toen hem dat niet dadelijk
werd gegeven, met een dynamietbom het
halve gebouw in de lucht liet vliegen.
Wat de spoorwegongelukken betreft,
ze zijn haast niet te tellen. Het eerste
in 1891 was dat te Mönchenstein waar
de brug bezweek en zestig menschen
het leven ?erloren. In Michigan (Amerika)
raakt een trein in een brandend bosch
en komen 75 personen om.
In den staat Ohio doodt een botsing
27 reizigers. In Virginia bezwijkt een
viaduct, vijftien dooden. In Juni slaat
ons de schrik om 't hart door het on
geluk by Saint Mandé, dat 44 menschen
levens kostte. Daar zijn verder: de bot
sing by Zollikofen, in Zwitserland, met
17 dooden, de val van een trein in de
amerikaansche rivier de Catamba, waar
van men zelfs niet weet, hoeveel men
schen er bij omkwamenhet déraille
ment van een trein te Aranjuez, de
botsing van twee treinen bij Burgos (18
dooden)het ongeluk bij het station
Kohlfurt in Duitschland, de botsing in
den staat Illinois, die vier en het spoor
wegongeluk bij Orel in Rusland, dat
dertig dooden ten gevolge had.
Behalve kleine ongelukken, bleef Ne
derland in 1891 voor uitgebreide spoor
wegrampen bewaard. Moge dit in 1892
zoo blyven. De kleine déraillementen in
1891 zullen allicht de maatschappijen
ertoe brengen, nog meer dan vroeger de
grootste voorzichtigheid te betrachten en
de veiligheid der reizigers te verzekeren.
Aan branden ontbrak het in 1891 ook
al niet. De groote stoomer Shanghaibe
stemd voor Nankin, gaat in volle zee in
vlammen op. Meer dan 150 menschen
sterven een vreeselijken dood. Een ge
deelte van de stad Santiago wordt door
het vuur verwoest, evenals eene groote
uitgestrektheid bosch in het fransche
departement Gironde. Deze boschbrand
kost ook menschenlevens. Het stadje
Hercosa in Roemenië wordt door
hevigen brand byna totaal vernield
hetzelfde lot ondergaan twGe dorpen in
Zwitserland, Meiringen dat 8000 inwo
ners telt en Rebstein.
Dit gedeelte van de onheilskroniek is
het goedaardigste, omdat die zelden van
het verlies van menschenlevens melding
maakt. De treurigste rubriek is die van
Mijn kleermaker heet doodeenvoudig,
zoowel zondags als in de week, Heber-
hardtateinhut. Voor myn gemak noem ik
hem liever Mühlhausen, naar de stad
waar hy geboren is.
Heberhardtsteinhut is niet een van die
groote fabrikanten, die op hun winkel
venster bekend maken, dat zy gekroonde
hoofden van jassen voorzien, maar zijn
waar is stevig, goed geverfd, flink ge
naaid en eerste kv aliteit. Hy legt my
zelf zyn staaltjes voor, neemt mij zelf
de maat en brengt mij tien dagen later
een pak, dat onberispelijk ïs.
Kan het eenvoudiger?
Maar de mensch is nooit tevreden met
zijn lot. Op zekeren dag kwam de lust
bij my op, mijn goeden Mühlhauseu te
de misdaden, treuriger nog omdat zij
zoo lang is.
Men herinnert zich nog, hoe een
parijsohe schelm, Borland, met drie
kameraden en op aanstoken van zyne
moeder, een tachtigjarigen grijsaard te
Courbevoie vermoordde hoe in de bel-
gische provincie Namen een zekere
Vanderavero in den tyd van zeven jaar
vier van zyne broers en zusters door
vergif van het leven heeft beroofdhoe
te Antwerpen in een tijdsverloop van
enkele dagen drie moorden plaats heb
ben, hoe te Seraing bij het carnaval een
gemaskerd man, een meisje, dat naar
den optocht staat te kijken, met revol
verkogels doodschiet.
Jack the Ripper vervolgde zijn bloedig
werk. In den tyd van acht dagen maakt
hy drie slachtoffers en blijft onvindbaar,
als bezat bij het vermogen om in de
lucht te verdwijnen. Het is nauwelyks
minder verschrikkelijk, dat in September,
een gewezen officier te Luik zyn eigen
vrouw met revolverschoten vermoordt.
Te Renaix in België worden eene dame
en hare dienstbode, beide vermoord, ge
vonden. Aan het einde van de bloedige
reeks komt de fransche officier Anastay,
die zyne voormalige weldoenster, baro
nesse Dellard van het leven berooft.
Ook de belangrijke rechtszaken zijn
in bonte verscheidenheid te vinden. De
burgemeester van Toulon veroordeeld
wegens kindermoordde verwerping van
het verzoek om gratie van Eyraud, die
den deurwaarder Gouffé vermoordde
het hof van assises te Bari veroordeelt
82 van de 178 betrekkenen in het proces
van de „Mala Vita". Mevrouw Weiss die
verradenj,en|bij een beroemdheid aan te
kloppen.
Daar werd mij opengedaan door een
knecht (No. 1), die mij geleidde naar
een zeer ernstige n heer (2), die myne
orders aannam. Daarop schelde hy en
verscheen een andere knecht (3), die
bevel ontving meneer X te gaan halen
(4) om de maten in te schrijven. Laatst
genoemde bracht mede een jongmensch
(5), gefriseerd en geparfumeerd en ge
kleed o, neen maar, gekleed
minstens een baron, die de coupeur
was voor vesten.
Toen de baron heenging, zond bij een
laten we zeggen een graafdie
do maat nam van den pantalon (6).
Op den graaf volgde een prins (7),
die zich de coupeur voor de jassen
noemde.
Al deze menschen waren ernstig en
deftig, men kon wel zien, dat zij een
bizouder belangrijke positie in de maat
schappij bekleedden. Ik schaamde mij
heusch een weinig, dat ik zoovele hoogo
personages moest lastig vallen. Zij zagen
er allen uit alsof zij van een bal kwamen,
om een armen stakker in de voorkamer
op audiëntie te ontvangen. Aanstonds
zoo dacht ik, presenteeren ze mij gratis
een bord soep.
Ik vergat nog te zeggen, dat zij mij hefc
vest hadden aangemeten in een boudoir
stijl Lodewijk XV, den pantal n in een
dito styl Lodewijk XIV en de jas in
een troonzaal.
Een nieuwe knecht (8) geleidde my
naar den kassier (9) die mijn naam en
adres noteerde en mij in handen stelde
van den ernstigen heer (10), die my
bracht naar den knecht (II), welke laat
ste de deur voor mij opendeed.
Laat ik nog vermelden, dat drie win
kelbedienden (14) noodig waren geweest,
om my de stoffen voor te leggen, waaruit
ik kon kiezen.
Een paar dagen later ontving ik De-
zoek driemaal van den pantalonspasser
(17), tweemaal van den veBteDpasser (19)
zesmaal van den jassenpasser (25), een
groot heer, di« zich zijn pakje altijd liet
nadragen door een knecat (31), welke
laatste een gezicht zette of hij delftsch
porselein droeg.
Eindelijk kwam mijn pak thuis. In
_ien tyd was het mode, dat heerenklee-
deren nauw waren en de mijnen waren
dan ook zoo modisch, dat ik er niet in
kon komen. Ik vergenoegde my derhalve
met er omheen te loopen.
Daarop verscheen de kassier (32), die
mij eene kwitantie presenteerde tot een
zoo fabelachtig bedrag, dat ik op de
nota keek, of men wellicht per abuis een
kleine buitenplaats erbij in rekening had
gebracht. Ik bood aan twee derde te
betaleB, op voorwaarde dat men my een
zekere lijfrente zou uitbetalen.
Dientengevolge kreeg ik den volgenden
dag bezoek van een deurwaarder (33),
die my verzocht bij den kantonrechter
(84) te komen. Deze liet mij de zaak
uitleggen aan zij q griffier (35).
De rekening werd tot de helft ver
minderd. Misschien was het bedrag, dat
ik nu nog betaalde, goedkoop voor het
lastig vallen van zoovele deftige heeren
en de slytage van zoovel® sierlijke salons,
maar het was toch altijd nog duur, als
men bedenkt dat ik dat pak bekeek
zooals Mozes het beloofde land, n. 1.
zonder er in te kunnen komen.
Aan Heberhardtsteinhut (36) bekende
ik myn ontrouw en liet hem hst pak
kijken. Hy draaide het om en zei, dat
er misschien nog wel iets van te maken
zou wezen. Ik gaf hem daarom het pak
mee en inderdaadveertien dagen later
bracht hy my een pet.
EUGÈNE CHAVETTE.
te Aïn Fezza haren man trachtte te
vergiftigen, wordt daarvoor gestraft met
eene veroordeeling tot 20 jaar gevange
nisstraf, maar pleegt zelfmoord in haren
kerker. Do onderchef van St. Mandé
wordt tot 4 maanden en de machinist
van den trein die het ongeluk kreeg)
tot 2 jaar gevangenisstraf veroordeeld
over Vanderavero wordt het doodvon
nis uitgesproken.
Laat my de rij eindigen met de ver
brande schouwburgen. Het vuur ver
nielde in 1891 theaters te New-York en
te IJstad (Zweden), het Haymarket
Theater in Chicago, een circus, waarin
tal van wilde dieren huisden die mee
verbrandden. Den lOden Juni gaat do
Concordia-opera te Baltimore in vlam
men op, den 3den September de schouw
burg San Martino te Buenos Ayres. Bij
laatstgenoemden brand werden tal van
toeschouwers zwaar gekwetst.
Den 25sten September vernielde het
vuur het Variety-Theatre in Liverpool)
den 26sten October het Germania-
theater in Lacrosse (Wisconsin) en den
25sten November den fraaien, groother-
togelyken schouwburg te Oldenburg.
Met deze opsomming is de vluchtig
opgemaakte lyst afgeloopen. Het jaar
1891 is zeker niet zonder bloedige on-
lukken van allerlei aard voorbijgegaan
en velen treuren nog over het geweld
dadig verlies van bloedverwanten en
vrienden. Laat ons dit echter niet moe
deloos en somber stemmen. Wij weten
niet wat 1892 ons brengen zal: laat
ons hopen, dat het veel goeds moge
zijn.
FIDELIO.