DE MIJNWERKER, iimmniEii iiallëuks, Zes en dertig Personen voor een Pet. Volgens mijn oordeel zijn er in deze wereld meer helden dan alleen degenen, wier namen in de couranten worden vermeld en over wie boeken geschreven worden na hun dood. Nooit heb ik echter voor mijzelf kun nen beslissen, of de man, dien ik gekend heb, een held waB of niet. Het is best mogelijk, dat ik niet zoo scherpzinnig ben als anderen, en daar door sommige dingen niet zoo goed be- pryp, derhalve, zal ik u de geschiedenis vertellen, juist zoo als ze is gebeurd, dan kunt gij er zelf over oordeelen. Ik ben een mijnwerker ergens in Staf fordshire, ben myn geheele leven lang mijnwerker geweest, en zal het naar alle waarschijnlijkheid wel blijven tot op den dag, dat de een of andere outploffing een einde maakt aan mijn leven. Ongeveer vijftien jaar geleden was ik met nog vele andere werkzaam in de Nine Pits Colliery, en knoopte daar vriendschap aan met een mao, uit het zuiden van Wales geboortig. Ik heb ham en „man" genoemd, maar ik weet niet, of die uitdrukking wel juist is. Hij geleek meer op een joDgen met een ondachtig uiterlyk dan op een man, en hy had nog meer weg van een vreemdsoortig dier. Hy was een dwerg, had een monsterachtig groot hoofd, breede schouders, en een paar kleine, kromme beenen, niet grooter dan die van een kind van negen jaar. Zijn rug was gebogen en zyn gelaal zeer behaard, zooals by de meeste be woners van Wales, de uitdrukking die in zijne oogen lag, heb ik nooit kunnen ontraadselen zij lagen zeer diep in zijn hoofd, zwart en glinsterend als git ten, somtijds waren zy bewolkt en hadden hun glans verloren, wezenloos staarde hij dan voor zich uit, met een droeve uitdrukking, en nooit ben ik te weten gekomen, waaraan hy in zulke oogen- blikken dacht. Ik heb gezegd, dat wij op vriendschap- pelijken voet met elkaar stonden, maar ik weet niet, of ik nog meer voor hem was dan beleefd. Zeer omzichtig ben ik steeds met dwergen geweest want of schoon hy vriendelijk scheen te zyn had ik gehoord dat zij zeer boosaardig en wraakgierig konden wezen wanneer hun iets in den weg werd gelegd. Hy was scherpzinnig zooals de meeste hunner zyn, en sprak het engelsch even goed als een onzer. Hij was reeds langer dan twee jaar in Nine Pits werkzaam, en had wat geld meegebracht bij zijn komst, want hy bezat een eigen huisje meteen tuin, een bezit waarin geen onzer zich kon verheugen. Misschien zult gy denken, dat hij misvormd en klein als hy was geen goede mijnwerker was, maar ik kan u verzekeren, dat geen man van zes voet sterker was dan hy. Men hield den adem in als men hem zyn houweel zag zwaaien, hy werkte verbazend hard, en zooals gy wel kunt begrypen, liep hy door de nauwe, lage gangen waar mannen van mijn lengte moesten kruipen. In dien tijd leefde ik tezamen met mijn vader en zuster. Wy waren zeer arm, eu mijn vader zeide dikwyls dat hy hoopte, dat Netti spoe dig met iemand mocht trouwen, die in staat was om haar te onderhouden en wij dus niet meer voor haar zouden be hoeven te zorgen. Netty zag er bizonder lief uit. Ik ben nu zes en dertig jaar oud, zoodat gij u wel zult kunnen voorstellen, dat ik ver scheidene meisjes en vrouwen heb ge zien, maar nog n^oit zag ik er een die zich in schoonheid met haar kon meten. Opgewekt was zij en vroolijk als een zonnestraal, en als zy een weinig toornig werd, dan verhoogde die .vluch» tige toorn haar schoonheid Wanneer mijne makkers en ik pies avonds van ons werk terugkeerden, dan kwam zy mij somtijds tegemoet, stak haar arm door den mijne, vroolyk snap pende als een vogeltje, Op zekeren dag kwam er een vreemde in de mijn, Jim Mar wood geheeten. Aardiger kerel heb ik nooit gezienMeu moest hem des Zondags maar eens zien wanneer hij naar de kerk ging, netjes en blozend met een flinke, rechte ge stalte en blauwe oogeD, die u vrijmoedig en vriendelyk tegenlachen. Alvorens hij een maand bij ons werk zaam was, had hij reeds een groote ge negenheid voor mij opgevat. |Men zou het bijna voor onbegrijpelijk geh< hebben, dat hij reeds zoo lang zonder my had kunnen leven. Hij vortelde mij alles van zijne vrienden, en was altijd vertrouwlijk in zijne gesprekken, zoodat ik ook te weten kwam, dat hy zijne moeder moest onderhouden en geen cent in de wereld bezat. Alles wat hij my mededeelde, vertelde ik weer aan Het'y en zij luisterde dan steeds met een blozend gelaat, en wan neer ik zweeg begon zij over hem te spreken, zoodat ik eindelyk moest begrijpen, dat zij elkaar beter kenden dan ik wel dacht en bovendien, dat zy elkaar niet onverschillig waren, hetgeen mij wel een weinig ontstemde omdat ik wist hoe arm hij was. Op zekeren dag zat ik in onze ach- te-kamer een pyp te rooken vader was niet thuis toen ik in de kamer aan den anderen kant van de gang het geluid vaa stemnen hoorde. De dwerg, Matty noemden wij hem, sprak met mijne zuster. Ik kende zyn stem zeer goed, diep maar niet onaangenaam van klank. Ik ging plotseling rechtop in mijn stoel zitten en legde myn pyp naast mij neer. „Ik heb u lief!" zeide hij tot Hetty. „Van af den dag dat ik u voor de eerste maal zag, had ik u liefwilt ge myn vrouw worden Een spottend lachje was haar ant woord. //Trouwen, met u 1" zeide zy. Matty gij droomt Natuurlijk niet." Ik stond op en naderde de deur, daar ik niet wist, hoe de uitwerking van haar antwoord op hem kon zijn. Hij zweeg een oogenblik en zeide toen „Ik ben krom en gebrekkig, dat weet ik, maar niemand kan u zoo liefhebben als ik, en ik kan u een net huisje aan bieden." „Al had gy twintig huizen, dan zou ik nog niet willen," antwoordde zij snel, „spreek er dus maar niet meer over." Hij liep de kamer op en neer, en toen hoorde ik hem zeggen op woesten toon „Jim Marwood is de man, die tusschen ons instaatik ben niet blind. Denkt gij echter, dat gij met hem zult trouwen, zoolang ik leef?" Een huivering voer mij door de leden en ik keek rond naar mijn stok daar zijn toon dreigend werd. Zijne woorden deden Hetty hevig op- brui8chen. „Ja, Jim Marwood is de man, dien ik lielheb, en dat wil ik zonder schaamte aan een ieder bekennen. Ik weet dat gij een huis met een tuin bezit, waarop gy verbazend trotsch zijt en dat Jim arm zoodat wy nog jaren zullen moeten wachten. Gij moet evenwel niet denken, dat gij mij schrik kunt aanjagen, en als ik niet trouw, dan wil ik toch nooit met zoo'n leelijken, slechten dwerg trouwen als gy!" Een Zaterdagavondpraatje. CXXII. EoJ zij| gaf eenfTsnik,'"vloog de|deur uit, snelde de trap op naar boven, en ik hoorde haar het slot van [haar kamer deur woest omdraaien. Doodstil bleef ik wachten, niet wetende wat hy zou doen, en daar ik geen geluid hoorde, begat ik my in de gang. Daar stond hij in de duisternis in de opening van de deur, zyn blik gevestigd op den met sterren bezaaiden hemel. Welk een leelijke verscbyning met zijn monsterachtig groot hoofd, woeste haren kromme beenen. Dof waren zijne oogen en zy staarden wezenloos voor zich uit. „Zij zal nooit met Marwood trouwen zoolang ik leef. God heeft ons beiden geschapen," hoorde ik hem mompelen, toen hij wegging. Ik zag hem dien avond niet jmeer. Den volgenden dag waren wij weer als gewoonlijk in de mijn. Matty Marwood en ik waren bijoa voortdurend bij el kaar. Hij zocht steeds het gezelschap van Jim, hetgeen my volstrekt niet beviel, zoodat ik dan ook den dwerg goed in het oog hield. Ik zag dat Matty onafgebroken zijn blik op Jim gevestigd hield, die even vroolijk en knap was als altijd. Toen wy ten twaalf uur den arbeid Btaakten zag ik den dwerg met een boosaardigen glimlach iets op een stuk papier krab beien. In den namiddag daalden wy af naar eene diepere laag. Het was een gevaarlijk gedeelte van de mijn, hetgeen wij allen wisten, en ik kan u verzekeren dat wij onze Davy lampen goed gesloten hielden. „Hier ontwikkelt zich mijngas," zeide een der mannen. „En een klein vonkje zou onzen dood zijn, nietwaar?" zeide de dwerg. Dit waren de eerste woorden, die hij dien dag sprak, en de uitdrukking van zyn gelaat boezemde mij angst in. „Ja, dat zou het zeker," gaf Jim ten antwoord. De gedachte, dat ons leven in de macht was van den dwerg en aan eeu zijden draad hing, deed mij bijna myn bezinning verliezen, en die dag was de langste, dien ik ook heb beleefd. Het was eindelyk zes uur geworden, zonder dat er een ontpiofflog had plaats gehad, en de meeste myn werkers waren reeds naar omhoog geheschen. „Gaat gij mee," zeide ik tot den dwerg. „Neen I" gaf hy ten antwoord, „ik blijf hier vanavond wat langer. Laat zoo aanstonds den bak weer dalen, want anders zou ik niet naar boven kunnen komen. En wilt gij dit aan uw zuster Hetty geven met verzoek om het zelf te openen." Hij gaf mij een pakje toegeknoopt in een zakdüek. Ik nam het aarzelend van hem aan, want mijne kwade vermoedens deden mij vreezen, dat het iets gevaar lijks bevatte. „Zyt gij er bang van?" vroeg hij op scherpen toon. „O, neen 1" zeide ik even scherp. En wij trokken aan het signaaltouw, en Jim en ik gingen naar omhoog, ter- wiji de dwerg beneden bleef en ons na staarde, totdat wy elkaar uit het gezicht hadden verloren. Hoe gevoelde ik mij verruimd van hart, toen wy weer vasten grond onder ons hadden en den bak weer lieten dalen. „Ik zou wel eens willen weten, wat zich in dat pakje bevindt" zeide Jim. Hetty zal het u waarschijnlijk wel eens vertellen" antwoordde ik niet ver moedende hoezeer de inhoud ook hem betrof. Ik nam het mee naar huis en verzocht Hatty om het te openen. Wyjwoonden niet ver van de mijnen, en nog geen tien minuten waren voorbijgegaan sedert de dwerg het my had overhandigd. Zij maakte den knoop los, en het pakje bevatte het is bijna om niet te gelooven de eigendomsbewijzen van zijn huisje en een dozyn goudstukken in een papiertje gewikkeld benevens een briefje, dat ik hem in de mijn had zien schrijven. Het luidde als volgt „Dit alles is voor u, Leelijk en ge brekkig ben ik maar niet slecht. Ik heb u gezegd dat gij niet met hem zoudt huwen zoolang ik leefde en ik zal mijn woord houden. Denk niet te slecht van een dwerg. God heeft mij evenals hem geschapen. Wij hadden het vuile, slecht geschre ven briefje nog niet geheel uitgelezen, toen wij een geraas hoorden dat ons hart by- na deed stilstaan. Een lang aanhoudend, dof gerommel dat den grond onder ons deed trillen alsof het daar beneden don derde. „Een mynontploffing", zeide Hatty doodsbleek. Wij snelden naar buiten. Alle mijn werkers waren op den been. Mannen vrouwen en kinderen liepen gillende naar de toegangen. Een groote instorting had plaats gehad en onder die aarde en dat puin lag het lichaam van den armen man, dien wij feitelijk naar de andere wereld hadden gezonden, verbrijzeld. Het was onnoodig om hem uit te graven. Hij wist, toen by zyn Davy-lamp opende en hy had die ongetwijfeld geopend dat menschelijke hulp hem niet meer zou kunnen bereiken. Toen hij Jim en mij bij het opstygen gadesloeg, wist hij, dat by met den dood achter bleef, en hij had dien vrijwillig gezocht, uit liefdo voor mijne zuster Hetty. Zij schreide een week lang, en be weerde nooit meer gelukkig te kunnen worden. Ik houd het er evenwel voor, dat zij nu wel gelukkig is, want met Paschen huwde zij Jim en zy gingen wonen in Matty's huisje en de tuin staat nu in vollen bloei. Gedurende deze vijftien jaar heb ik telkens en telkens over die geschiedenis nagedacht en ik geloof, dat het de droevigste is, die ik ooit heb gehoord, ofschoon ik niet goed weet wat ik er van moet denken. Sommigen zeggen dat hij geen held was omdat hij een zelfmoord beging. Laat dit op des dag des Oordeels worden beslist. Ik heb er ééa ding uit ge leerd en wel, dat God aan misvormden dezelfde harten en gevoelens geeft als aan de anderen, on dat zy, die dit niet bedenken, slecht handelen. Al is het vandaag acht dagen na den Nieuwjaarsdag, te laat om een kroniek over het oade jaar op te nemen is het nog niet. Bij onzen coiffeur staat de bus „voor de bedienden" nog, herhaaldelijk komen nog verlate nieuwjaarwenschers ons van dubbeltjes en kwartjes afhel pen dus kan een klein kroniekje nog wel een plaatsje vinden. Ditmaal zal het een ongelukken-kroniek wezen. Allereerst komt dan ter sprake do strenge winter van 1891, toen zelfs de Noordzee was bevroren, en de wolven verschenen in Luxemburg. Te Budapesth zakten 22 personen te gelijk door het ys, van de overige ongelukken daarop mel ding te maken, zou een ondoenlijk werk zyn. Daar kwam de dooi en overstroo mingen bleven niet uit. In Maart eisch- ten [de watervloeden in Andalusië 1500 menschenlevens. Een vreeselijke cycloon verwoestte het eiland Martinique en bracht byna 400 personen den dood. De verliezen bedroegen meer dan 50 mil- lioen. Hevige stormen woedden over de provincie Toledo, overal in den loop van dit jaar, in Frankrijk, Spanje, de Pyre- neeën en in Engeland hadden overstroo- mingen plaats. Groote schipbreuken zijn in dit jaar te betreuren. De engelsche stoomer Utopia zonk by Gibraltar met 574 menschen naar de diepte. Op de kusten van Grie kenland zonk de Taormina met 49 per sonen en niet de kleinste ramp was de aardbeving in Japan, waarby 40000 menschen het leven verloren. Zien wij de ongelukken, door ontplof fingen veroorzaakt, dan treffen wy op de lyst aan een mijnontplofflng te Ostrau, 45 dooden. In Bochum, 11 slachtoffers. In Februari de groote ontploffing te St. Etienne die aan 81 mijnwerkers het leven kostte. Het springen van eene amerikaansche dynamietfabriek te White Pigeon, doodde 16 arbeiders. By eene gas-explosie te Monceau Fontaine, kwa men 27 werklieden om en bij een tweede ontploffing te St. Etienne 56, terwyl onvoorzichtigheid, begaan in een duïtsche mijo, aan elf werklieden het leven kostte. Deze lange en droevige reeks kan worden afgesloten met de uitbarsting van een onderzeeschen vulkaan op het eiland Pantellaria en met de waanzinnige daad van een personage, die in een bankiers kantoor te New-York een millioen eischte en, toen hem dat niet dadelijk werd gegeven, met een dynamietbom het halve gebouw in de lucht liet vliegen. Wat de spoorwegongelukken betreft, ze zijn haast niet te tellen. Het eerste in 1891 was dat te Mönchenstein waar de brug bezweek en zestig menschen het leven ?erloren. In Michigan (Amerika) raakt een trein in een brandend bosch en komen 75 personen om. In den staat Ohio doodt een botsing 27 reizigers. In Virginia bezwijkt een viaduct, vijftien dooden. In Juni slaat ons de schrik om 't hart door het on geluk by Saint Mandé, dat 44 menschen levens kostte. Daar zijn verder: de bot sing by Zollikofen, in Zwitserland, met 17 dooden, de val van een trein in de amerikaansche rivier de Catamba, waar van men zelfs niet weet, hoeveel men schen er bij omkwamenhet déraille ment van een trein te Aranjuez, de botsing van twee treinen bij Burgos (18 dooden)het ongeluk bij het station Kohlfurt in Duitschland, de botsing in den staat Illinois, die vier en het spoor wegongeluk bij Orel in Rusland, dat dertig dooden ten gevolge had. Behalve kleine ongelukken, bleef Ne derland in 1891 voor uitgebreide spoor wegrampen bewaard. Moge dit in 1892 zoo blyven. De kleine déraillementen in 1891 zullen allicht de maatschappijen ertoe brengen, nog meer dan vroeger de grootste voorzichtigheid te betrachten en de veiligheid der reizigers te verzekeren. Aan branden ontbrak het in 1891 ook al niet. De groote stoomer Shanghaibe stemd voor Nankin, gaat in volle zee in vlammen op. Meer dan 150 menschen sterven een vreeselijken dood. Een ge deelte van de stad Santiago wordt door het vuur verwoest, evenals eene groote uitgestrektheid bosch in het fransche departement Gironde. Deze boschbrand kost ook menschenlevens. Het stadje Hercosa in Roemenië wordt door hevigen brand byna totaal vernield hetzelfde lot ondergaan twGe dorpen in Zwitserland, Meiringen dat 8000 inwo ners telt en Rebstein. Dit gedeelte van de onheilskroniek is het goedaardigste, omdat die zelden van het verlies van menschenlevens melding maakt. De treurigste rubriek is die van Mijn kleermaker heet doodeenvoudig, zoowel zondags als in de week, Heber- hardtateinhut. Voor myn gemak noem ik hem liever Mühlhausen, naar de stad waar hy geboren is. Heberhardtsteinhut is niet een van die groote fabrikanten, die op hun winkel venster bekend maken, dat zy gekroonde hoofden van jassen voorzien, maar zijn waar is stevig, goed geverfd, flink ge naaid en eerste kv aliteit. Hy legt my zelf zyn staaltjes voor, neemt mij zelf de maat en brengt mij tien dagen later een pak, dat onberispelijk ïs. Kan het eenvoudiger? Maar de mensch is nooit tevreden met zijn lot. Op zekeren dag kwam de lust bij my op, mijn goeden Mühlhauseu te de misdaden, treuriger nog omdat zij zoo lang is. Men herinnert zich nog, hoe een parijsohe schelm, Borland, met drie kameraden en op aanstoken van zyne moeder, een tachtigjarigen grijsaard te Courbevoie vermoordde hoe in de bel- gische provincie Namen een zekere Vanderavero in den tyd van zeven jaar vier van zyne broers en zusters door vergif van het leven heeft beroofdhoe te Antwerpen in een tijdsverloop van enkele dagen drie moorden plaats heb ben, hoe te Seraing bij het carnaval een gemaskerd man, een meisje, dat naar den optocht staat te kijken, met revol verkogels doodschiet. Jack the Ripper vervolgde zijn bloedig werk. In den tyd van acht dagen maakt hy drie slachtoffers en blijft onvindbaar, als bezat bij het vermogen om in de lucht te verdwijnen. Het is nauwelyks minder verschrikkelijk, dat in September, een gewezen officier te Luik zyn eigen vrouw met revolverschoten vermoordt. Te Renaix in België worden eene dame en hare dienstbode, beide vermoord, ge vonden. Aan het einde van de bloedige reeks komt de fransche officier Anastay, die zyne voormalige weldoenster, baro nesse Dellard van het leven berooft. Ook de belangrijke rechtszaken zijn in bonte verscheidenheid te vinden. De burgemeester van Toulon veroordeeld wegens kindermoordde verwerping van het verzoek om gratie van Eyraud, die den deurwaarder Gouffé vermoordde het hof van assises te Bari veroordeelt 82 van de 178 betrekkenen in het proces van de „Mala Vita". Mevrouw Weiss die verradenj,en|bij een beroemdheid aan te kloppen. Daar werd mij opengedaan door een knecht (No. 1), die mij geleidde naar een zeer ernstige n heer (2), die myne orders aannam. Daarop schelde hy en verscheen een andere knecht (3), die bevel ontving meneer X te gaan halen (4) om de maten in te schrijven. Laatst genoemde bracht mede een jongmensch (5), gefriseerd en geparfumeerd en ge kleed o, neen maar, gekleed minstens een baron, die de coupeur was voor vesten. Toen de baron heenging, zond bij een laten we zeggen een graafdie do maat nam van den pantalon (6). Op den graaf volgde een prins (7), die zich de coupeur voor de jassen noemde. Al deze menschen waren ernstig en deftig, men kon wel zien, dat zij een bizouder belangrijke positie in de maat schappij bekleedden. Ik schaamde mij heusch een weinig, dat ik zoovele hoogo personages moest lastig vallen. Zij zagen er allen uit alsof zij van een bal kwamen, om een armen stakker in de voorkamer op audiëntie te ontvangen. Aanstonds zoo dacht ik, presenteeren ze mij gratis een bord soep. Ik vergat nog te zeggen, dat zij mij hefc vest hadden aangemeten in een boudoir stijl Lodewijk XV, den pantal n in een dito styl Lodewijk XIV en de jas in een troonzaal. Een nieuwe knecht (8) geleidde my naar den kassier (9) die mijn naam en adres noteerde en mij in handen stelde van den ernstigen heer (10), die my bracht naar den knecht (II), welke laat ste de deur voor mij opendeed. Laat ik nog vermelden, dat drie win kelbedienden (14) noodig waren geweest, om my de stoffen voor te leggen, waaruit ik kon kiezen. Een paar dagen later ontving ik De- zoek driemaal van den pantalonspasser (17), tweemaal van den veBteDpasser (19) zesmaal van den jassenpasser (25), een groot heer, di« zich zijn pakje altijd liet nadragen door een knecat (31), welke laatste een gezicht zette of hij delftsch porselein droeg. Eindelijk kwam mijn pak thuis. In _ien tyd was het mode, dat heerenklee- deren nauw waren en de mijnen waren dan ook zoo modisch, dat ik er niet in kon komen. Ik vergenoegde my derhalve met er omheen te loopen. Daarop verscheen de kassier (32), die mij eene kwitantie presenteerde tot een zoo fabelachtig bedrag, dat ik op de nota keek, of men wellicht per abuis een kleine buitenplaats erbij in rekening had gebracht. Ik bood aan twee derde te betaleB, op voorwaarde dat men my een zekere lijfrente zou uitbetalen. Dientengevolge kreeg ik den volgenden dag bezoek van een deurwaarder (33), die my verzocht bij den kantonrechter (84) te komen. Deze liet mij de zaak uitleggen aan zij q griffier (35). De rekening werd tot de helft ver minderd. Misschien was het bedrag, dat ik nu nog betaalde, goedkoop voor het lastig vallen van zoovele deftige heeren en de slytage van zoovel® sierlijke salons, maar het was toch altijd nog duur, als men bedenkt dat ik dat pak bekeek zooals Mozes het beloofde land, n. 1. zonder er in te kunnen komen. Aan Heberhardtsteinhut (36) bekende ik myn ontrouw en liet hem hst pak kijken. Hy draaide het om en zei, dat er misschien nog wel iets van te maken zou wezen. Ik gaf hem daarom het pak mee en inderdaadveertien dagen later bracht hy my een pet. EUGÈNE CHAVETTE. te Aïn Fezza haren man trachtte te vergiftigen, wordt daarvoor gestraft met eene veroordeeling tot 20 jaar gevange nisstraf, maar pleegt zelfmoord in haren kerker. Do onderchef van St. Mandé wordt tot 4 maanden en de machinist van den trein die het ongeluk kreeg) tot 2 jaar gevangenisstraf veroordeeld over Vanderavero wordt het doodvon nis uitgesproken. Laat my de rij eindigen met de ver brande schouwburgen. Het vuur ver nielde in 1891 theaters te New-York en te IJstad (Zweden), het Haymarket Theater in Chicago, een circus, waarin tal van wilde dieren huisden die mee verbrandden. Den lOden Juni gaat do Concordia-opera te Baltimore in vlam men op, den 3den September de schouw burg San Martino te Buenos Ayres. Bij laatstgenoemden brand werden tal van toeschouwers zwaar gekwetst. Den 25sten September vernielde het vuur het Variety-Theatre in Liverpool) den 26sten October het Germania- theater in Lacrosse (Wisconsin) en den 25sten November den fraaien, groother- togelyken schouwburg te Oldenburg. Met deze opsomming is de vluchtig opgemaakte lyst afgeloopen. Het jaar 1891 is zeker niet zonder bloedige on- lukken van allerlei aard voorbijgegaan en velen treuren nog over het geweld dadig verlies van bloedverwanten en vrienden. Laat ons dit echter niet moe deloos en somber stemmen. Wij weten niet wat 1892 ons brengen zal: laat ons hopen, dat het veel goeds moge zijn. FIDELIO.

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Haarlem's Dagblad | 1892 | | pagina 6