Schoenmaker, NIEUWE GROENMARKT No. 23. DE DRIE MUSKETIERS. IIAAItmniËll IIALLEiJiiS. Malvaney, Ortheris en Learvyd zijn drie fLnkeurs in dc B-Compagnie van een linie regiment en mijn persoonlijke vrienden. Met hun drieën geloof ik, gnaar gekey T)en ïfe §r 5iet van, dat zij de ergste mannen in het regiment zym voor het uithalen van geniale boeven streken. Zij deden mij dit verhaal op een keer in de wachtkamer van het station te Umballa. Ik zorgde voor het bier. Het vertel was trouwens niet duur voor acht flesschen. Iedereen kent Lord Benira Trig. Hij is hertog of graaf of zoo iets buiten het ambtelijke; ook lid van het Hoogerhois; en ook globe-trotter. In alle drie die kwaliteiten, zeit Ortheris, is bij geen knip voor zijn neus waard. Hij was voor drie maanden naar Indie gekomen om bouwstoffen te verzamelen voor een boek over //Onzen Oosterschen Legertros", en hij kwartierde zioh in bij iedereen, als een kozak in zwarten rok. Zyn eigenaardige ondeugd omdat hy, zoo zei meD, een radicaal was bestond in het laten uitkomen van de garnizoenen voor inspectie. Dan ging hy eten by den commandeerenden officier, en zei dezen grofheden aan de officiers tafel, over het voorkomen van zyn troepen. Dat was zoo Benira'8 manier van doen. Maar eens brak het hem toeh op, dat laten uitrukken van regimenten, Hy kwam in het garnizoen Helantharis op een Dinsdag. Hy maakte plan om den volgenden dag Woensdag de inlandsche toko's af te loopen, en „wensehte" Don derdag den troep te zien aantreden. Op een Donderdagvan oudsher den vrijen dag 1 Maar de commandeerende officier kon niet goed neen zeggen want Benira was nu eenmaal een Lord. In de officieren recreatie-zaal hielden de luitenants een verontwaardigiogs- meeting en gaven den kolonel onder elkaar allerlei lieve naampjes. "Maar de ware demonstraasje", zei MulvaDey, //was in de B.-Compagnie- chambrée; met ons drieën vooraan". Hier ging Mulvaney op het buffet van de wachtkamer zitten, op zyn ge mak, naast het hier, en vervolgde wToen de herrie op z'n lolligst was, en de B.-Compagnie van zins om dien meheer Tbrigg kort en goed den nek om te draaien op het paradeveld, neemt hier Learvyd zijn helmhoed op, en zeit hoe zei je ook weer z/Ikke zeej," zei Learvyd, „eerst vooruit met de doiten. Teekene op een lijs, manne, wa-je geove wil om de p'rade niet te late deurgaan en as het is, as dat do p'rade toch deurgaat, dan zei ik de doiten teruggoeve. Da's zooveul as ikke zeej. Nou, de heele B.-Compenio kende Jaapio Learvyd. Ik streek een dikke contribuuwje op vijf gulden eö elf stuivers, was 't en ging naar buiten, om het zaakie te overlegge. Mulvaney en Ortheris giDge met me z/As de boel los gaat, weet u, dan benae wij gewonelyk met z'n drieje", legde Mulvaoey uit. Hier viel Ortheris in //Heef u de krante gelezen z/Ook wei eenp," zei ik. «Nou, wy hadde de krante geleze, en wy verzonnen zoo'n kwasie roovers overal, een een nagemaakte men- scheroof. Ons plan was dien meheer Benira op te pakken en weg te bergen, totdat de Donderdag voorby was, of tot hij genoeg met z'n eigen te deen zou hebben om de parades verder met rust te laten. Mijn persoon was degeen, die zeiWe zelle der nog een paar gulden uitkloppen." „We hielden krijgsraad," vervolgde Mulvaney, „op en neerloopend bij de artillerie-kazarne. Ik was president, Learvyd was meoister van Financiën, en de kleine Ortheris, den deze z/Niks minder as 'n Bismarck. Ik klopteder de duiten uit." z/Dat onmogelyke eindje mensch dan, die Benira," zei Mulvaney, „speulde van zeilevers in onze kaart; want by mijn ziel, we ha den zei vers nog net niks benul van wat er eigenlyk gebeuren moest. Hy liep te voet de toko's af op den Passer, 't Begon al zoo wat naar schemerdonker te trekken, en wy stonden toe te kyken, hoe het ventje de winkels in en uit wipte, en te probeeren of de zwartjes het ook in der ziel kregen hem zijn nek om te draaien. Jawel, daar stapt mijnheer juist op ons toe, met zyn armen vol snorrepijperij, en hij zegt, op een toon als of ie onze generaal zeivers was, met z'n buikie vooruit//Brave vrienden," zeitie, „heb je lui bij geval de kolonel z'n mielor gezien //Mie- lor zeit Learvyd. „Mielors binne hier niet te vinde wel kahar»//Watzijn dat „zeit Tbrigg. Learvyd wyat er hem een, een eind ver de straat af, en toeD zeit-ie.- //Hoe echt Oostersch Ik wil eens in een kahar rijden." Daarmee zag ik, dat het toaval het op gezet had om ons dat mannetje Tbrigg in handen te spelen. Ik liep een kahar na, en ik zeg aan dien blauwen koetsier, zeg ik „Jy zwart stuk vleesch daar komt een toean aan voor je kahar Hy moet troes naar de Padsabi rateah dat was zoowat een paar paal ver z/om snippen te schieten dengger? Rij as de bliksem, seperti sétan lekas. Probeer maar niet te otnong mot den toeanwant hij mengarti toch geen steek van jullie bahasa. Ass ie wat tan ja, dan knik je maar van saga en poekoel je koeda maar. Hoe krasser je poekoèlt en hoe barder je djalmgt des te soehahatstr zal de toean zynen hier heb je een gulden." De toekan kahor bagreep wel, dat er iets vreemds in den wind was. Hij lachte, en zeitNunli djalan kras betoel zooveel as: //Ik zal rijden as de bliksem," Ik bad by myn eigen dat de mielor van den kolonel maar niet zou komen op- dageD, voordat mijn lieve Bsniratje goed en wel onderweg was. Het ventje zet eindelyk zijq voet in de kahar en kleutert naar binnen als een dikke mar- remot zonder ons ook maar een sixpence voor een glas bier te geven, voor onze moeite om hem te bezorgen, waar hij wezen moest. Toen hij weg keer ik m'n eigen om, en zeg aao de anderen z/Goeie reis met 'm naar de Padsabi rawah Hier viel Ortheris in „Op hetzelfde oogeDblik komt daar de kleine Bhnldoo aan, zooveel als het zoontje van een van de artillerie stal jongens da's er een, die een heer lijke kranten jongen in Londen zou zijn gewordeo, slim en glad as een paling. Hij had staan toekijken, hoe wij ménir Benira in zijo tijdelijke „mielor" hadden geholpen en zeit: „Wat ter wereld heb ben de toean toean nu uitgevoerd Learvyd trok hem aao zijn oor en zei: Ik zei", vervolgde Learvyd, „jong- men8ch, zei ik, die mijnheer wil de kanonnen laten nitrukken, morgenop Donderdagen dan kan jy zweeten, jongmenschDe-halve moet jy een van je gladakkers nemen en een zweep en op ja vervloekst hard rijden naar de Padsahi-rawiz/a Haal die kahar in, zeg den koetsier in jullie taaltje dat je gekomen bent om hem af te lossen. De toean verstaat er niets van, en groot van stuk is hy ook niet. Rij dan de kahar de saioah in, in het water. Laat den toean daar staan en loop weer naar huis, en hier heb jy een gulden." Toen spraken verder Mulvany en Ortheris te gelijk zin om zin. Mnlvany het meest. (De lezer moet de twee spre kers maar uitzoeken, zoo goed hy kan). t Was een slim kereltje, die duivelsche Bhuldoo bij zeit baai, en weg was hij hij vonk nog met z'n eene oog maar toen zeg ikke', daar is geld uit te kloppen en ik wou zieD, hoe het afliep; dos zeg ik: nu voorwaarts nasr de Padsahi rateah, we gaan ods kereltje redden van uitgesohud te wor< Een Zaterdagavondpraatje. CXXIII. Als iemaml verre reizen doet, dan kan hij wat verhalenZoo zegt het spreekwoord en 't heeft gelyk ook. Maar aan den anderen kant moet iemand die verre reizen doet, er wel voor zorgen, dat hy g99n verhalen lichtvaardig doet en dat hy over de landen en volken, die hij gezien heeft, geen oordeel velt, dat voorbarig en daardoor odjuist is. Ze zyn bij dozijnen te vinden, di© reisbeschrijvingen van menschep, die in een ommezientje een land hebben door gereisd en den indrnk, dien zy van dat land en zyne bewoners op een oogen- blik gekregen hebben, daar maar neer schrijven alsof het axioma's waren, waar heden waartegen men niets kan in brengen. Zulke reizigers komen bijvoor beeld in een nederlandsche stad aan. Het eerste, wat zy daar gewaar worden, is een Nederlander, die een kwestie heeft met een ander en hem wat minder sierlyke uitdrukkingen naar het hoofd slingert. Onze reiziger is dadelijk klaar, hy schrijft in zyn zakboekje„de Ne derlanders zijn een lastig en twistziek volk." En of hy nu al daarna honderd zachtaardige en welwillende Nederlan ders ontmoet, 't staat eenmaal in zyn boekje dat de Nederlanders twistziek zijn Wanneer hy nu in zyn eigen land terugkeert, dan gaat hij een boek schrij ven over Nederland, of minstens een reeks van brieven aan zijn dagblad en daarin vertelt hy mat veel aplomb het geval van d© ruzie. „De Nederlander is twistziek.// De vreemdelingen die het lezen, willen het graag gelooven, omdat zy niet beter weten en ziedaar de Nederlanders in de meeniog van een aantal meDSchen gebrandmerkt als een twistziek volk? Natuurlijk geef ik dit alleen als voor beeld. Zeker is hef, dat op die manier tal van onjuiste, om nu niet te zeggen onware mededeelingen in de wereld ko men. En de verkeerde beoordeelingen van ons volk door buitenlanders zyn talrykEen buitenlander volhardt nog maar altyd bij de oude manier, om een Nederlander te houden voor een myn heer met een lange pyp, die de kalmte den door dien moordenaar Bhuldoo; en verschijnen onverwacht voor't voet licht als de redders in een Victoria me- lodramma; en zoo rokten wij uit naar de rawah', en een eiud verder, daar had-je een helsch kabaal van kerels en jongens, die wij passeerden, en toen kwamen o: s weer die jongens op gras snijders-gladakkers achteropBhuldoo had een leger ran roovers op de been gebracht, om het zaakje naar den eisch af te speulen. En wij liepen en zy liepen wat wij kondeD, barstend van het lachen tot wij bij de rateah kwamen, en hooren hulpgeroep en gejammer in de stille avondlucht zweveD." //Toen hoorden wy in de verte Bhul doo, den roover, den toekang kahar aan roepen en een van de schelmen met zyn stok een harden slag geven op de tent van de kaharen Benira Thrigg van binnen schreeuwen: „Moord Brand Bhuldoo stijgt van zyn knolletje en in de kar, neemt de teugels en rydt, als gek, recht op de rateah aan na den toekang kahar uiteen gedreven te hebben die naar ons toekwam en zei //Die toean is half gek, zoo zit hij in de rats Wat duivels werk heb jullie mij op den bals gehaald All Right,'1 zeggen wij vang jy dien gladakker maar eens weer op, en ga dan mee. Die toean is in handen van roovers gevallen, begryp je? En nu gaan wy hem verlossen Roovers zeit de koetsier, „wat roo vers Dat is Bhuldoo de schelm" „Bhuldoo op je ooge zeggen wij, „'c Is wilde kwaadaardige Pathan uit de bergen. Zij zyn met 'r achten zoowat, die den toean te lyf willen. Vergis je daar niet in, dan kun je nog een gulden krijgen Toen hooren wy een geluid van i <p, dat was de kahar, die omvielen een plas in het wateren de stem van Benira, die om vergeving riep voor zyn zonden en Bhuldoo eo zijo vrienden in het water plassende als jongens in de zwemschool." Op dit punt van het verhaal ver dwenen de drie gezichten der drie musketiers gelyktydig achter drie glazen bier. „Nu? Een toen?" zei ik. „En toen antwoordde Mulvaney, zich de lippen afvegend. „Woudt u soms, dat drie brave soldaten, het sieraad vaa bet Hui'? der Lords zouden laten ver drinken en uitschudden in een „rawah" Wij vormden kolonne van aanval, trokkeo op den vijand aan. Een halve tien miouten en laDgtr, was er een leven dat hooren en zien je verging. Ons krijgsgeschreeuw en het hulpgeroep van Benira, en het gegil van Bhuldoo's leger, en de stokken die suisden om de kahar en er tegen aan sloegenen Ortheris stond met zijn vuisten te trommelen op de tenten Learvyd gilde maar al „Pas op voor hun lapge messenen en bedaardheid tot het uiterste dry ft on uitstaanbaar netjes is en zich voor niets warm maakt. Het vermakelykste staaltje van dwaas heid over Nederland heeft zeker wel een Fraoschman, zekere Texier, gele verd over de zindelijkheid in Nederland. „In 1672* aldus beweert deze auteur, /benoemde de Raad van Rotterdam een stedelijken zwaardveger, die hoofdzake lijk belast was het standbeeld van Eras mus te schureD, als ware dat een braad pan. Gedurende verscheidene jaren blonk het beeld van dien schrijver, dank zy den yver van den ambtenaar, met een glans die het zeer goed zou hebben doen uitkomen op een kachel of in een hol- landsche keuken men begreep evenwel een weinig laat, dat men met zooveel zindelijkheid niet kon voortgaan, dan ten nadeele van de gelijkenis en den uiterlyken vorm en de zwaardveger werd van zyn ambt ontzet." Dit is natuurlijk een sprookje en men denkt bij zichzelf, hoe het toch mogelijk is, dat een auteur, die eenigszins op zyn naam van accuraat beschrijver prijs atelt, zulk een fabeltje met zooveel koelbloedigheid als waarheid kan staan verkondigen. Maar misschien is Texier door een ander boek op een dwaalspoor gebracht en de historie treft ons minder, omdat ze in 1672 heet te zijn voorge vallen. Veel erger is het, dat nog geen twintig jaar geleden bi een leesboekop een der beste duitsche scholen de vol gende onzin over Zaaodam wordt uit gekraamd, tot stichting en onderrichting van de duitsche jeugd. „Het dorp Zaandam, tegenovsr Am sterdam gelegen, is het grootste en rijkste dorp van de wereld. Men denke zich een ry van bont geschilderde houten huizen, de wanden groei, de daken geel, of omgekeerd die een straat vormen van twee eren lang: een dorp met 10.000 inwoners! Bjna elk huis is omgeven door water, waarover een kleine brug toegang geeft. Om het dorp heen staan ongeveer 100 windmolens; het zyn papier-, meel-, zaag, krnitmolens en oliepersen. Niet licht wordt een vreemdeling in een huis toegelaten men is bang voor de mor sigheid, die hy zou kunnen meebrengen. Als iemand werkelyk zoo gelukkig is een hnis te mogen betreden, dan moet hij vóór de deur de laarzen uittrekken en in pantoffels of viltschoenen kruipen ik hieuw rechts en links in den donker en dreef heele legerkorpsen Pathans uit een. De slag van Waterloo was er niets by Na een poos vluchtten Bhuldoo en zyne jongens. „Hebt n ooit een wezenlijken Lord in levenden lyve zien probeereD, om zyn edelheid te verstoppen onder aoderbalven voet bruin moeraswater 't Lijkent pre cies een waterdragers geitevel zak met de bibberatie. „'t Duurde nog een heole poos eer wy vriend Benira aan zyn verstand konden brengen, dat hy niet vermoord wasen nog langer om de kahar uit het water te krijgen. De koetsier kwam na afloop van den veldslag opdagen en zwoer, dat hij ook een handje geholpen had aan het verjagen van den vijand. Benira was misselyk van angst. Wij bleven langs zijn kahar loopen, als wacht, terug naar de kota, heel langzaam aan, begrijpt u? Zooveel als om de kou tijd te laten goed door hem heen te trekken. En ze trok door. Eere aan ons goed gesternte, de kon trok door tot in de murgpijpen van Lord Benira Thrigg!" Hier viel Ortheris in, met verbazend veel zelfgevoel „En, zeit ie: „Jullie bent mijn edele redders", zeit-ie „Jullie bent ean versiersel van de Britsche Harmee"' En toen geeft-ie ods een beschrijving van de verschrikkelijke rooverbende, die 'm te lijf was geweest. D'r waren d'r een veertig, en hy was overwonneD, dat was-t-ie door de overmachtmaar ie was geen oogenblik zyn tegenwoordig heid van geest kwyt geweest, dat was- t ie niet. Den karrevoerder gaf hij vyf gulden voor zyn edelen bijstand en met ons zou hy, zou bij het goed maken, ala t-ie eerst met den kolonel gesproken bad.. Want wy waren een versiersel van het regiment, dat waren wij." „En wy met z'n dritën" zei Mulva ney met een zaligen glimlach, „we heb ben al meer als eens op ons in-het-bi- zoader het oog van den ouden gevestigd gehad. Maar het is zuiver een goed ke ltje, den Oude. Ga voort, Ortheris miju jongen". „Toen leveren wy hem af aan het huis van den Ouwe, zoo ziek as-c-ie wasen wy steken over naar de B, Companie's chambréa en zeggen „Wij hebben Banira gered van een bloederi- gen ondergang, en de kans is van gem p'rade op Donderdag." Een minuut of tim later komen er drie eovelokken, één voor elk van ods drieën» De oude sok had ons een vijf pond bankje de man gezonden elk vier en zestig roepijen op de passer gewisseld V* „Den Donderdag lag-t ie io 't hospi taal te bekomen van zijn bloederigen veldslag met een troep Patbaos, eD hield de B.-Compagnie zich bezig met bij secties zich stokken in den kraag te drinkeü. Dus van een parade op een Donderdag is nooit niets gekomen." Maar toen de kolonel van ons dapper hy moet het zich laten welgevallen, dat een dienstmaagd met een bezem achter hem aanloopt, om daarmede eiken voet stap weg te vegen. Voor de kuizen zyn nette tuintjes alle wegen worden zindelyk met zand bestrooidoveral is sierlyk snijwerk met verguldsel aangebracht, hetgeen er zeer kinderachtig uitziet. De boomstammen voor de huizen wor den wit of blauw geschiderd. De straten zijn meestal zeer nauw, 8 of 10 voet breed, zoodat er geen rytuig door kan. Even schoon, sierlyk, zindelyk en wel varend ala de plaats is, even stil en dood-.ch is zy. De ryke inwoners hebben een kalme natuur en zitten meestal in het binnenste van hun huizen. In Zaan dam is nog het huis, dat Peter de Groote bewoonde toen hy hier onder den naam van Peter Michaeloff het scheepstimmeren leerde. De kleine, donkere hut heet Peterhof. Van binnen zijn de wanden met ontelbare namen bedekt en het vreemdelingenboek is reeds 74 deelen groot Hoe is het mogelijk, niet alleen dat zulke dwaasheden werden geleerd op school, die zich noemt „Höhere Lehr-und Erziehungs Anstalt" en in Duitschland zeer hoog staat aangeschre ven, maar ook en vooral, dat er iemand gewe.st is, die zulke brabbeltaal by elkander heeft gebracht, 't Moet iemand van eenigen naam zyn geweest, anders had men zyn stuk niet in een school boek opgenomen. Maar zeker is het, dat wanneer de rest van het onderwys op die „Qohere Lehranstalt" naar rato is geweest, de leerlingen zonderling znllea hebben staan kyken, wanneer zy later eens wat verder kwamen, dan hun eigen „Heimath". 't Zal ook wel voor een deel daaraan liggen, dat bjna geen enkele vreemdeling onze taal verstaat. Een klein volk als wy zyn, moet wel talen leeren, maar welke Frausohman, Duitscher of Engelschman leert Hollandsoh Ik herinner mij een verhaal van een franschen schrijver (Huysmans), die voor een paar jaar in ons land reisde en ook naar Haarlem kwam. Hij stapt, op het roepen der conducteurs „Haarlem Haarlem uit den trein en gaat het perron af. Maar by de poort gekomen ziet hy daar met groote letters het woord „Uitgang" staan. Verschrikt ylt hy terug naar den trein, die op het het punt staat weer te ver trekken en roept uit alle macht: «Je me suis trompé, ce n'est pas la ville de Harlem, c'est la ville d' Uitgang" (Ik heb my vergist, het is hier nikt de stad Haarlem, maar de stad Uitgang). Een heer, die fransch kende, vertelde hem wat uitgang beteekende en nu was de reiziger gerustgesteld. Kan men nu van iemand, voor wien de geheele om geving zóo vreemd is, een vertrouwbare beschrijving van land en volk verwach ten De „Ilhmtrirte Zeïtung van 23 No vember 1872 snijdt zich niet minder in de vingers. „De vochtigheid van het byna geheel doer de zee omringde land" zegt dat blad, sprekende over ons kli maat, „dat daarenboven nog door dui- zende kanalen is doorsneden, maakt de algemeene heerschappij van het rooken en van de jenevejflesch begrypelyk. Elders is de brandewijn eigenlyk slechts de drank van de geringere volksklassein Holland heeft de brandewyoflesch (bor reltje) tot zelfs in de voornaamste huizen hot burgerrecht verkregen. Te Scheve- nïngen kan men gedurende het seizoen, jonge, schoone, ja voorname nederland sche dames zien, die haar glas jenever met suiker ledigen, zonder dat zich een enkele spier van haar gelaat vertrekt en zelfs met blijkbaar genoegen. Zelfs de vreemdelingen gewennen zich spoedig daaraan, ja de jenever wordt hun ai- leng8kens evea als den inboorlingen tot eene behoefte, om de hart en ziel door dringende vochtigheid, die het gevolg is van den nevel en damp, door een krach- tigen slok vuurwater te bestryden," Ziedaar ons geheele volk in weinig pennestreken verslaafd verklaard aan den alcohol I De Illustrirte Zeitng zal nooit gelooven, dat er afschaffers in Ne derland zyn Maar dit alles zijn goedaardige dwa lingen, vergissingen en niets meer. Er ger wordt het, wanneer buitenlanders ons land opzettelyk in een verkeerd daglicht stellen en toch komt dat vaak genoeg voor. Ik vind eene aanhaling van een Engelschman over Nederland, die duidelyk van kwaden wil getuigt. Deze man, Beckford geheeten, beweert het navolgende„Al de bloemen, die men zich tegen hoogen prys verschaffen kan, verspreiden hnn geur aan de eene zijde, terwyl aan de andere zyde de kanalen de lucht verpesten door de walgelykete uitwasemingen. Die stinkende modderpoelen tarten al de machten, die de Vereenigde gewesten besturen en behouden hun onaaügena-, men wt-.lm, evenals een kostbare oprecht heid, in weerwil van al dö pogingen,, die men in het werk stellen kan om hen te zuiveren. Maar wellicht ga ik tè ver in myne beweringen ik spreek van pogingan en nergeDS zie ik er sporen vaD, wie weet of er niet eeuig verband bestaat tusschen dezen reuk en de ge aardheid der Hollanders Men zou geneigd zyn, dit te gelooveD, wanneer men de, menigte feestz len en lusthuizen aan», schouwt, die voorhedachteljk gebouwdh schynen te zyn, om toch niets van die: miasmen te laten verloren gaan. Wanneer de kikvorscheo niet uitge sloten waren van de magistratuur van dit land dat hun toebehoort (en ik kan zelfs met moeite gelooven, dat zy wer kelijk ervan uitgesloten zy*D) dan zou deze gedachteDgang niets verwonderlijks hebben. Zulk een stelling paste uitne mend aan zoodanige burgemeesters. Maar, laat dit wezen hoe het wil, de visch- achtigheid van de Hollanders verwon dert mij slechts in geriDge mate, sedert ik van achtenswaardige autoriteiten vernomeo heb, dat hun vaderland ge durende een zeer laug tydvak geheel en ai onder water is geweest en dat hun voorouders visschen waren. Da oester- achtigheid van hnn oogen en bun wee- kelyke complexie zyn genoegzame ge tuigen voor die waterachtige opstamming en zegt my eens: waarom zouden de Hollanders de wyde broekeD, die zy dragen, gemaakt hebben, anders dan om er een steeds bewegelijken staart in te steken, en er dit vischachtige aanhangsel in te verbergen Als dat niet opzettelyk hatelyk is dan weet ik het niet. Het is de taal van een halfbeschaafde vischvrouw. En ala deze heer Beckford spreekt over „weeke- lyke complexie," dan denkt hij blyk» baar niet aan onzen tocht maar Chatham, toen de Nede landers Londen als 't ware konden grypen Dan denkt hy ook niet aan de vroegere nederlagen van de EDgelschen op zee, hun toegebracht door Tromp en de Ruyter, zonen van dat ras van „weekelijke complexie". Of dacht by er wel aan en is juist van die gedachte zyn schreeuwerig geschryf een uitvloeisel FIDELIO.

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Haarlem's Dagblad | 1892 | | pagina 6