Schoenmaker,
NIEUWE GROENMARKT No. 23.
DE DRIE MUSKETIERS.
IIAAItmniËll IIALLEiJiiS.
Malvaney, Ortheris en Learvyd zijn
drie fLnkeurs in dc B-Compagnie van
een linie regiment en mijn persoonlijke
vrienden. Met hun drieën geloof ik,
gnaar gekey T)en ïfe §r 5iet van, dat zij
de ergste mannen in het regiment zym
voor het uithalen van geniale boeven
streken.
Zij deden mij dit verhaal op een keer
in de wachtkamer van het station te
Umballa. Ik zorgde voor het bier. Het
vertel was trouwens niet duur voor acht
flesschen.
Iedereen kent Lord Benira Trig. Hij is
hertog of graaf of zoo iets buiten het
ambtelijke; ook lid van het Hoogerhois;
en ook globe-trotter. In alle drie die
kwaliteiten, zeit Ortheris, is bij geen
knip voor zijn neus waard. Hij was voor
drie maanden naar Indie gekomen om
bouwstoffen te verzamelen voor een boek
over //Onzen Oosterschen Legertros", en
hij kwartierde zioh in bij iedereen, als
een kozak in zwarten rok.
Zyn eigenaardige ondeugd omdat
hy, zoo zei meD, een radicaal was
bestond in het laten uitkomen van de
garnizoenen voor inspectie. Dan ging
hy eten by den commandeerenden officier,
en zei dezen grofheden aan de officiers
tafel, over het voorkomen van
zyn troepen. Dat was zoo Benira'8
manier van doen.
Maar eens brak het hem toeh op, dat
laten uitrukken van regimenten, Hy
kwam in het garnizoen Helantharis op
een Dinsdag. Hy maakte plan om den
volgenden dag Woensdag de inlandsche
toko's af te loopen, en „wensehte" Don
derdag den troep te zien aantreden. Op
een Donderdagvan oudsher den vrijen
dag 1 Maar de commandeerende officier
kon niet goed neen zeggen want Benira
was nu eenmaal een Lord.
In de officieren recreatie-zaal hielden
de luitenants een verontwaardigiogs-
meeting en gaven den kolonel onder
elkaar allerlei lieve naampjes.
"Maar de ware demonstraasje", zei
MulvaDey, //was in de B.-Compagnie-
chambrée; met ons drieën vooraan".
Hier ging Mulvaney op het buffet
van de wachtkamer zitten, op zyn ge
mak, naast het hier, en vervolgde
wToen de herrie op z'n lolligst was,
en de B.-Compagnie van zins om dien
meheer Tbrigg kort en goed den nek om
te draaien op het paradeveld, neemt hier
Learvyd zijn helmhoed op, en zeit
hoe zei je ook weer
z/Ikke zeej," zei Learvyd, „eerst vooruit
met de doiten. Teekene op een lijs,
manne, wa-je geove wil om de p'rade
niet te late deurgaan en as het is, as
dat do p'rade toch deurgaat, dan zei ik
de doiten teruggoeve. Da's zooveul as
ikke zeej. Nou, de heele B.-Compenio
kende Jaapio Learvyd. Ik streek een
dikke contribuuwje op vijf gulden eö
elf stuivers, was 't en ging naar
buiten, om het zaakie te overlegge.
Mulvaney en Ortheris giDge met me
z/As de boel los gaat, weet u, dan
benae wij gewonelyk met z'n drieje",
legde Mulvaoey uit.
Hier viel Ortheris in //Heef u de
krante gelezen
z/Ook wei eenp," zei ik.
«Nou, wy hadde de krante geleze, en
wy verzonnen zoo'n kwasie roovers
overal, een een nagemaakte men-
scheroof. Ons plan was dien meheer
Benira op te pakken en weg te bergen,
totdat de Donderdag voorby was, of tot
hij genoeg met z'n eigen te deen zou
hebben om de parades verder met rust
te laten. Mijn persoon was degeen, die
zeiWe zelle der nog een paar gulden
uitkloppen."
„We hielden krijgsraad," vervolgde
Mulvaney, „op en neerloopend bij de
artillerie-kazarne. Ik was president,
Learvyd was meoister van Financiën,
en de kleine Ortheris, den deze
z/Niks minder as 'n Bismarck. Ik
klopteder de duiten uit."
z/Dat onmogelyke eindje mensch dan,
die Benira," zei Mulvaney, „speulde van
zeilevers in onze kaart; want by mijn
ziel, we ha den zei vers nog net niks
benul van wat er eigenlyk gebeuren
moest. Hy liep te voet de toko's af op
den Passer, 't Begon al zoo wat naar
schemerdonker te trekken, en wy stonden
toe te kyken, hoe het ventje de winkels
in en uit wipte, en te probeeren of de
zwartjes het ook in der ziel kregen hem
zijn nek om te draaien. Jawel, daar
stapt mijnheer juist op ons toe, met zyn
armen vol snorrepijperij, en hij zegt, op
een toon als of ie onze generaal zeivers
was, met z'n buikie vooruit//Brave
vrienden," zeitie, „heb je lui bij geval
de kolonel z'n mielor gezien //Mie-
lor zeit Learvyd. „Mielors binne hier
niet te vinde wel kahar»//Watzijn
dat „zeit Tbrigg. Learvyd wyat er hem
een, een eind ver de straat af, en toeD
zeit-ie.- //Hoe echt Oostersch Ik wil
eens in een kahar rijden."
Daarmee zag ik, dat het toaval het
op gezet had om ons dat mannetje
Tbrigg in handen te spelen. Ik liep een
kahar na, en ik zeg aan dien blauwen
koetsier, zeg ik „Jy zwart stuk vleesch
daar komt een toean aan voor je kahar
Hy moet troes naar de Padsabi rateah
dat was zoowat een paar paal ver
z/om snippen te schieten dengger?
Rij as de bliksem, seperti sétan lekas.
Probeer maar niet te otnong mot den
toeanwant hij mengarti toch geen steek
van jullie bahasa. Ass ie wat tan ja, dan
knik je maar van saga en poekoel je
koeda maar. Hoe krasser je poekoèlt en
hoe barder je djalmgt des te soehahatstr
zal de toean zynen hier heb je een
gulden."
De toekan kahor bagreep wel, dat er
iets vreemds in den wind was. Hij
lachte, en zeitNunli djalan kras betoel
zooveel as: //Ik zal rijden as de bliksem,"
Ik bad by myn eigen dat de mielor van
den kolonel maar niet zou komen op-
dageD, voordat mijn lieve Bsniratje goed
en wel onderweg was. Het ventje zet
eindelyk zijq voet in de kahar en
kleutert naar binnen als een dikke mar-
remot zonder ons ook maar een
sixpence voor een glas bier te geven,
voor onze moeite om hem te bezorgen,
waar hij wezen moest. Toen hij weg
keer ik m'n eigen om, en zeg aao
de anderen
z/Goeie reis met 'm naar de Padsabi
rawah
Hier viel Ortheris in
„Op hetzelfde oogeDblik komt daar de
kleine Bhnldoo aan, zooveel als het
zoontje van een van de artillerie stal
jongens da's er een, die een heer
lijke kranten jongen in Londen zou zijn
gewordeo, slim en glad as een paling.
Hij had staan toekijken, hoe wij ménir
Benira in zijo tijdelijke „mielor" hadden
geholpen en zeit: „Wat ter wereld heb
ben de toean toean nu uitgevoerd
Learvyd trok hem aao zijn oor en zei:
Ik zei", vervolgde Learvyd, „jong-
men8ch, zei ik, die mijnheer wil de
kanonnen laten nitrukken, morgenop
Donderdagen dan kan jy zweeten,
jongmenschDe-halve moet jy een van
je gladakkers nemen en een zweep en
op ja vervloekst hard rijden naar de
Padsahi-rawiz/a Haal die kahar in,
zeg den koetsier in jullie taaltje dat je
gekomen bent om hem af te lossen. De
toean verstaat er niets van, en groot
van stuk is hy ook niet. Rij dan de kahar
de saioah in, in het water. Laat den
toean daar staan en loop weer naar huis,
en hier heb jy een gulden."
Toen spraken verder Mulvany en
Ortheris te gelijk zin om zin. Mnlvany
het meest. (De lezer moet de twee spre
kers maar uitzoeken, zoo goed hy kan).
t Was een slim kereltje, die duivelsche
Bhuldoo bij zeit baai, en weg was
hij hij vonk nog met z'n eene oog
maar toen zeg ikke', daar is geld uit
te kloppen en ik wou zieD, hoe het
afliep; dos zeg ik: nu voorwaarts
nasr de Padsahi rateah, we gaan ods
kereltje redden van uitgesohud te wor<
Een Zaterdagavondpraatje.
CXXIII.
Als iemaml verre reizen doet, dan
kan hij wat verhalenZoo zegt het
spreekwoord en 't heeft gelyk ook. Maar
aan den anderen kant moet iemand die
verre reizen doet, er wel voor zorgen,
dat hy g99n verhalen lichtvaardig doet
en dat hy over de landen en volken, die
hij gezien heeft, geen oordeel velt, dat
voorbarig en daardoor odjuist is.
Ze zyn bij dozijnen te vinden, di©
reisbeschrijvingen van menschep, die in
een ommezientje een land hebben door
gereisd en den indrnk, dien zy van dat
land en zyne bewoners op een oogen-
blik gekregen hebben, daar maar neer
schrijven alsof het axioma's waren, waar
heden waartegen men niets kan in
brengen. Zulke reizigers komen bijvoor
beeld in een nederlandsche stad aan.
Het eerste, wat zy daar gewaar worden,
is een Nederlander, die een kwestie heeft
met een ander en hem wat minder
sierlyke uitdrukkingen naar het hoofd
slingert. Onze reiziger is dadelijk klaar,
hy schrijft in zyn zakboekje„de Ne
derlanders zijn een lastig en twistziek
volk." En of hy nu al daarna honderd
zachtaardige en welwillende Nederlan
ders ontmoet, 't staat eenmaal in zyn
boekje dat de Nederlanders twistziek
zijn
Wanneer hy nu in zyn eigen land
terugkeert, dan gaat hij een boek schrij
ven over Nederland, of minstens een
reeks van brieven aan zijn dagblad en
daarin vertelt hy mat veel aplomb het
geval van d© ruzie. „De Nederlander is
twistziek.// De vreemdelingen die het
lezen, willen het graag gelooven, omdat
zy niet beter weten en ziedaar de
Nederlanders in de meeniog van een
aantal meDSchen gebrandmerkt als een
twistziek volk?
Natuurlijk geef ik dit alleen als voor
beeld. Zeker is hef, dat op die manier
tal van onjuiste, om nu niet te zeggen
onware mededeelingen in de wereld ko
men. En de verkeerde beoordeelingen
van ons volk door buitenlanders zyn
talrykEen buitenlander volhardt nog
maar altyd bij de oude manier, om een
Nederlander te houden voor een myn
heer met een lange pyp, die de kalmte
den door dien moordenaar Bhuldoo;
en verschijnen onverwacht voor't voet
licht als de redders in een Victoria me-
lodramma; en zoo rokten wij uit
naar de rawah', en een eiud verder, daar
had-je een helsch kabaal van kerels en
jongens, die wij passeerden, en toen
kwamen o: s weer die jongens op gras
snijders-gladakkers achteropBhuldoo
had een leger ran roovers op de been
gebracht, om het zaakje naar den eisch
af te speulen. En wij liepen en zy
liepen wat wij kondeD, barstend van
het lachen tot wij bij de rateah kwamen,
en hooren hulpgeroep en gejammer in
de stille avondlucht zweveD."
//Toen hoorden wy in de verte Bhul
doo, den roover, den toekang kahar aan
roepen en een van de schelmen met
zyn stok een harden slag geven op de
tent van de kaharen Benira Thrigg
van binnen schreeuwen: „Moord
Brand
Bhuldoo stijgt van zyn knolletje en
in de kar, neemt de teugels en rydt,
als gek, recht op de rateah aan na den
toekang kahar uiteen gedreven te hebben
die naar ons toekwam en zei //Die
toean is half gek, zoo zit hij in de rats
Wat duivels werk heb jullie mij op den
bals gehaald All Right,'1 zeggen
wij vang jy dien gladakker maar eens
weer op, en ga dan mee. Die toean is
in handen van roovers gevallen, begryp
je? En nu gaan wy hem verlossen
Roovers zeit de koetsier, „wat roo
vers Dat is Bhuldoo de schelm"
„Bhuldoo op je ooge zeggen wij, „'c Is
wilde kwaadaardige Pathan uit de
bergen. Zij zyn met 'r achten zoowat,
die den toean te lyf willen. Vergis je
daar niet in, dan kun je nog een gulden
krijgen
Toen hooren wy een geluid van i
<p, dat was de kahar, die omvielen
een plas in het wateren de stem van
Benira, die om vergeving riep voor zyn
zonden en Bhuldoo eo zijo vrienden
in het water plassende als jongens in
de zwemschool."
Op dit punt van het verhaal ver
dwenen de drie gezichten der drie
musketiers gelyktydig achter drie glazen
bier.
„Nu? Een toen?" zei ik.
„En toen antwoordde Mulvaney,
zich de lippen afvegend. „Woudt u soms,
dat drie brave soldaten, het sieraad vaa
bet Hui'? der Lords zouden laten ver
drinken en uitschudden in een „rawah"
Wij vormden kolonne van aanval,
trokkeo op den vijand aan. Een halve
tien miouten en laDgtr, was er een
leven dat hooren en zien je verging. Ons
krijgsgeschreeuw en het hulpgeroep van
Benira, en het gegil van Bhuldoo's leger,
en de stokken die suisden om de kahar
en er tegen aan sloegenen Ortheris
stond met zijn vuisten te trommelen op
de tenten Learvyd gilde maar al
„Pas op voor hun lapge messenen
en bedaardheid tot het uiterste dry ft on
uitstaanbaar netjes is en zich voor niets
warm maakt.
Het vermakelykste staaltje van dwaas
heid over Nederland heeft zeker wel
een Fraoschman, zekere Texier, gele
verd over de zindelijkheid in Nederland.
„In 1672* aldus beweert deze auteur,
/benoemde de Raad van Rotterdam een
stedelijken zwaardveger, die hoofdzake
lijk belast was het standbeeld van Eras
mus te schureD, als ware dat een braad
pan. Gedurende verscheidene jaren blonk
het beeld van dien schrijver, dank zy
den yver van den ambtenaar, met een
glans die het zeer goed zou hebben doen
uitkomen op een kachel of in een hol-
landsche keuken men begreep evenwel
een weinig laat, dat men met zooveel
zindelijkheid niet kon voortgaan, dan
ten nadeele van de gelijkenis en den
uiterlyken vorm en de zwaardveger werd
van zyn ambt ontzet."
Dit is natuurlijk een sprookje en men
denkt bij zichzelf, hoe het toch mogelijk
is, dat een auteur, die eenigszins op zyn
naam van accuraat beschrijver prijs
atelt, zulk een fabeltje met zooveel
koelbloedigheid als waarheid kan staan
verkondigen. Maar misschien is Texier
door een ander boek op een dwaalspoor
gebracht en de historie treft ons minder,
omdat ze in 1672 heet te zijn voorge
vallen. Veel erger is het, dat nog geen
twintig jaar geleden bi een leesboekop
een der beste duitsche scholen de vol
gende onzin over Zaaodam wordt uit
gekraamd, tot stichting en onderrichting
van de duitsche jeugd.
„Het dorp Zaandam, tegenovsr Am
sterdam gelegen, is het grootste en rijkste
dorp van de wereld.
Men denke zich een ry van bont
geschilderde houten huizen, de wanden
groei, de daken geel, of omgekeerd
die een straat vormen van twee eren
lang: een dorp met 10.000 inwoners!
Bjna elk huis is omgeven door water,
waarover een kleine brug toegang
geeft.
Om het dorp heen staan ongeveer
100 windmolens; het zyn papier-, meel-,
zaag, krnitmolens en oliepersen. Niet
licht wordt een vreemdeling in een huis
toegelaten men is bang voor de mor
sigheid, die hy zou kunnen meebrengen.
Als iemand werkelyk zoo gelukkig is
een hnis te mogen betreden, dan moet
hij vóór de deur de laarzen uittrekken
en in pantoffels of viltschoenen kruipen
ik hieuw rechts en links in den donker
en dreef heele legerkorpsen Pathans uit
een. De slag van Waterloo was er niets
by Na een poos vluchtten Bhuldoo en
zyne jongens.
„Hebt n ooit een wezenlijken Lord in
levenden lyve zien probeereD, om zyn
edelheid te verstoppen onder aoderbalven
voet bruin moeraswater 't Lijkent pre
cies een waterdragers geitevel zak met
de bibberatie.
„'t Duurde nog een heole poos eer wy
vriend Benira aan zyn verstand konden
brengen, dat hy niet vermoord wasen
nog langer om de kahar uit het water
te krijgen. De koetsier kwam na afloop
van den veldslag opdagen en zwoer, dat
hij ook een handje geholpen had aan
het verjagen van den vijand. Benira was
misselyk van angst. Wij bleven langs
zijn kahar loopen, als wacht, terug naar
de kota, heel langzaam aan, begrijpt u?
Zooveel als om de kou tijd te laten goed
door hem heen te trekken. En ze trok
door. Eere aan ons goed gesternte, de
kon trok door tot in de murgpijpen van
Lord Benira Thrigg!"
Hier viel Ortheris in, met verbazend
veel zelfgevoel „En, zeit ie: „Jullie bent
mijn edele redders", zeit-ie „Jullie bent
ean versiersel van de Britsche Harmee"'
En toen geeft-ie ods een beschrijving
van de verschrikkelijke rooverbende, die
'm te lijf was geweest. D'r waren d'r
een veertig, en hy was overwonneD, dat
was-t-ie door de overmachtmaar ie
was geen oogenblik zyn tegenwoordig
heid van geest kwyt geweest, dat was-
t ie niet. Den karrevoerder gaf hij vyf
gulden voor zyn edelen bijstand en met
ons zou hy, zou bij het goed maken, ala
t-ie eerst met den kolonel gesproken bad..
Want wy waren een versiersel van het
regiment, dat waren wij."
„En wy met z'n dritën" zei Mulva
ney met een zaligen glimlach, „we heb
ben al meer als eens op ons in-het-bi-
zoader het oog van den ouden gevestigd
gehad. Maar het is zuiver een goed ke
ltje, den Oude. Ga voort, Ortheris miju
jongen".
„Toen leveren wy hem af aan het
huis van den Ouwe, zoo ziek as-c-ie
wasen wy steken over naar de B,
Companie's chambréa en zeggen „Wij
hebben Banira gered van een bloederi-
gen ondergang, en de kans is van gem
p'rade op Donderdag." Een minuut of tim
later komen er drie eovelokken, één voor
elk van ods drieën»
De oude sok had ons een vijf pond
bankje de man gezonden elk vier en
zestig roepijen op de passer gewisseld V*
„Den Donderdag lag-t ie io 't hospi
taal te bekomen van zijn bloederigen
veldslag met een troep Patbaos, eD hield
de B.-Compagnie zich bezig met bij
secties zich stokken in den kraag te
drinkeü. Dus van een parade op een
Donderdag is nooit niets gekomen."
Maar toen de kolonel van ons dapper
hy moet het zich laten welgevallen, dat
een dienstmaagd met een bezem achter
hem aanloopt, om daarmede eiken voet
stap weg te vegen.
Voor de kuizen zyn nette tuintjes
alle wegen worden zindelyk met zand
bestrooidoveral is sierlyk snijwerk
met verguldsel aangebracht, hetgeen er
zeer kinderachtig uitziet.
De boomstammen voor de huizen wor
den wit of blauw geschiderd. De straten
zijn meestal zeer nauw, 8 of 10 voet
breed, zoodat er geen rytuig door kan.
Even schoon, sierlyk, zindelyk en wel
varend ala de plaats is, even stil en
dood-.ch is zy. De ryke inwoners hebben
een kalme natuur en zitten meestal in
het binnenste van hun huizen. In Zaan
dam is nog het huis, dat Peter de Groote
bewoonde toen hy hier onder den naam
van Peter Michaeloff het scheepstimmeren
leerde. De kleine, donkere hut heet
Peterhof. Van binnen zijn de wanden
met ontelbare namen bedekt en het
vreemdelingenboek is reeds 74 deelen
groot
Hoe is het mogelijk, niet alleen dat
zulke dwaasheden werden geleerd op
school, die zich noemt „Höhere
Lehr-und Erziehungs Anstalt" en in
Duitschland zeer hoog staat aangeschre
ven, maar ook en vooral, dat er iemand
gewe.st is, die zulke brabbeltaal by
elkander heeft gebracht, 't Moet iemand
van eenigen naam zyn geweest, anders
had men zyn stuk niet in een school
boek opgenomen. Maar zeker is het, dat
wanneer de rest van het onderwys op
die „Qohere Lehranstalt" naar rato is
geweest, de leerlingen zonderling znllea
hebben staan kyken, wanneer zy later
eens wat verder kwamen, dan hun eigen
„Heimath".
't Zal ook wel voor een deel daaraan
liggen, dat bjna geen enkele vreemdeling
onze taal verstaat. Een klein volk als wy
zyn, moet wel talen leeren, maar welke
Frausohman, Duitscher of Engelschman
leert Hollandsoh Ik herinner mij een
verhaal van een franschen schrijver
(Huysmans), die voor een paar jaar in
ons land reisde en ook naar Haarlem
kwam. Hij stapt, op het roepen der
conducteurs „Haarlem Haarlem uit
den trein en gaat het perron af. Maar
by de poort gekomen ziet hy daar met
groote letters het woord „Uitgang" staan.
Verschrikt ylt hy terug naar den trein,
die op het het punt staat weer te ver
trekken en roept uit alle macht: «Je
me suis trompé, ce n'est pas la ville de
Harlem, c'est la ville d' Uitgang" (Ik
heb my vergist, het is hier nikt de stad
Haarlem, maar de stad Uitgang).
Een heer, die fransch kende, vertelde
hem wat uitgang beteekende en nu was
de reiziger gerustgesteld. Kan men nu
van iemand, voor wien de geheele om
geving zóo vreemd is, een vertrouwbare
beschrijving van land en volk verwach
ten
De „Ilhmtrirte Zeïtung van 23 No
vember 1872 snijdt zich niet minder in
de vingers. „De vochtigheid van het
byna geheel doer de zee omringde land"
zegt dat blad, sprekende over ons kli
maat, „dat daarenboven nog door dui-
zende kanalen is doorsneden, maakt de
algemeene heerschappij van het rooken
en van de jenevejflesch begrypelyk.
Elders is de brandewijn eigenlyk slechts de
drank van de geringere volksklassein
Holland heeft de brandewyoflesch (bor
reltje) tot zelfs in de voornaamste huizen
hot burgerrecht verkregen. Te Scheve-
nïngen kan men gedurende het seizoen,
jonge, schoone, ja voorname nederland
sche dames zien, die haar glas jenever
met suiker ledigen, zonder dat zich een
enkele spier van haar gelaat vertrekt en
zelfs met blijkbaar genoegen. Zelfs de
vreemdelingen gewennen zich spoedig
daaraan, ja de jenever wordt hun ai-
leng8kens evea als den inboorlingen tot
eene behoefte, om de hart en ziel door
dringende vochtigheid, die het gevolg is
van den nevel en damp, door een krach-
tigen slok vuurwater te bestryden,"
Ziedaar ons geheele volk in weinig
pennestreken verslaafd verklaard aan
den alcohol I De Illustrirte Zeitng zal
nooit gelooven, dat er afschaffers in Ne
derland
zyn
Maar dit alles zijn goedaardige dwa
lingen, vergissingen en niets meer. Er
ger wordt het, wanneer buitenlanders
ons land opzettelyk in een verkeerd
daglicht stellen en toch komt dat vaak
genoeg voor. Ik vind eene aanhaling van
een Engelschman over Nederland, die
duidelyk van kwaden wil getuigt.
Deze man, Beckford geheeten, beweert
het navolgende„Al de bloemen, die
men zich tegen hoogen prys verschaffen
kan, verspreiden hnn geur aan de
eene zijde, terwyl aan de andere
zyde de kanalen de lucht verpesten
door de walgelykete uitwasemingen. Die
stinkende modderpoelen tarten al de
machten, die de Vereenigde gewesten
besturen en behouden hun onaaügena-,
men wt-.lm, evenals een kostbare oprecht
heid, in weerwil van al dö pogingen,,
die men in het werk stellen kan om
hen te zuiveren. Maar wellicht ga ik tè
ver in myne beweringen ik spreek van
pogingan en nergeDS zie ik er sporen
vaD, wie weet of er niet eeuig verband
bestaat tusschen dezen reuk en de ge
aardheid der Hollanders Men zou geneigd
zyn, dit te gelooveD, wanneer men de,
menigte feestz len en lusthuizen aan»,
schouwt, die voorhedachteljk gebouwdh
schynen te zyn, om toch niets van die:
miasmen te laten verloren gaan.
Wanneer de kikvorscheo niet uitge
sloten waren van de magistratuur van
dit land dat hun toebehoort (en ik kan
zelfs met moeite gelooven, dat zy wer
kelijk ervan uitgesloten zy*D) dan zou
deze gedachteDgang niets verwonderlijks
hebben. Zulk een stelling paste uitne
mend aan zoodanige burgemeesters. Maar,
laat dit wezen hoe het wil, de visch-
achtigheid van de Hollanders verwon
dert mij slechts in geriDge mate, sedert
ik van achtenswaardige autoriteiten
vernomeo heb, dat hun vaderland ge
durende een zeer laug tydvak geheel en
ai onder water is geweest en dat hun
voorouders visschen waren. Da oester-
achtigheid van hnn oogen en bun wee-
kelyke complexie zyn genoegzame ge
tuigen voor die waterachtige opstamming
en zegt my eens: waarom zouden de
Hollanders de wyde broekeD, die zy
dragen, gemaakt hebben, anders dan om
er een steeds bewegelijken staart in te
steken, en er dit vischachtige aanhangsel
in te verbergen
Als dat niet opzettelyk hatelyk is
dan weet ik het niet. Het is de taal van
een halfbeschaafde vischvrouw. En ala
deze heer Beckford spreekt over „weeke-
lyke complexie," dan denkt hij blyk»
baar niet aan onzen tocht maar Chatham,
toen de Nede landers Londen als 't ware
konden grypen Dan denkt hy ook niet
aan de vroegere nederlagen van de
EDgelschen op zee, hun toegebracht door
Tromp en de Ruyter, zonen van dat
ras van „weekelijke complexie".
Of dacht by er wel aan en is juist van
die gedachte zyn schreeuwerig geschryf
een uitvloeisel
FIDELIO.