DE SPELER. In ©eo gezelschap te Parys sprak noen over een valfichen speler, die pas in een der eerste clubs ontmaskerd was en elk dee l een verhaal over dat onderwerp dat nooit uitgeput raakt: de speeltafel. Alleen kapitein J., onze vriend, zei niets Komaan kapitein, gij zult toch niet de eenige zijn die zwygt?* Wanneer gy er op staat...* „Natuurlyk." „Goed dan, maar ik waarschuw u dat myo verhaaltje met de uwen niets te maken heeft en dat mijn valschspeler zeer belangwekkend is." „Des te beter. Wy luisteren.* De kapitein stak eene cigarette aan, leunende tegen den schoorsteenmantel. Wy schoven dichterbij om goed te kunnen hooren, met die gretigheid van menschen, die welbeschouwd niets moer dan groote kinderen zijn. Buiten scheen een warme Julizon op de gesloten blinden. „Zes jaar geleden,* zei de kapitein, „lag ik in garnizoen te M., een verve lend stadje in een vervelend departe ment. Er was geen enkele uitspanning, nooit kwam er een tooneeltroep, het eenige was een allerakeligst café-chan tant. Was myn dagwerk af, dan wist ik met den tyd geen raad en had allengs de gewoonte aangenomen, om eiken avond naar de eenige sociëteit in het stadje te gaan, de „Eensgezindheid* noemde men die, waarschynlyk omdat men er altyd disputeerde. Gespeeld werd er weinig, behalve wanneer er jaarmarkt in het stadje was, die acht dagen duurde. Op zekeren middag, in den herfst, op den eersten dag van zalk een jaarmarkt, kwam ik vroeger dan gewoonlyk in de sociëteit. Er waren veel manscben, die ik niet kende: ryke boeren, |die zelden in de stad kwamen of adellijke lieden, die hun kasteel niet verlieten. „Er wordt vandaag hoog gespeeld,* zei mij een myner kameraden, „kyk maar eens I* Ik keerde my naar de speeltafel en was zeer verwonderd by het zien van den bankierhet was een zekere de Mertens, dien ik van aanzien kende, een joDgmensch van 21 of 28 jaar, voor wien ik eenige sympathie gevoelde omdat zyn vader, die te Sedan gevallen was, hem een roemryken naam, echter geen fortuin had achtergelaten, Hy kwam slechts zelden in de soeieteit en speelde nooit. Ik was dus zeer verwonderd, toen ik hem de bank zag houden met hoopen good en bankpapier voor zich opgest»' peld. „Hoeveel op ©ik tableau?* vroeg ©r een. „O,* zeide een dikke heoreboer lachend, „mynheer de Mertens heeft ge luk hy kan wel de bank openen.* De jonge man was zeer bleek, zyn oogen stonden verwilderd. „Bank ge opend!* riep hij met bevende stem. Dit was als het ware het sein van zyn ongeluk. Tienmaal achtereen verloor hij. In een kwartier tyds was de bank gesprongen. Eea ander nam zyn plaats als-'bankier in en er werd verder ge speeld zoo snel en hartstochtelyk dat ik my er door liet meeslepen en ook mee deed. Om de tafel was geen zitplaats meer en ik stond dus achter de adderen, myn hoed in de hand, waarin ik telkens mijn winst wierp, die voortdurend aangroeide. Op eens in het heetst van het spel, riep een stem „U wordt bestolen kapitein Ik maakte ten vlugge beweging en greep de hand van den jongen de Mertens, die deze juist terugtrok uit mijn hoed, waaruit hij een biljet van duizend francs genomen had, dat hy nu tusschen de vingers frommelde. Het gezicht van den ongelukkige trok krampachtig samen. Ik wisselde een blik met hem en^ zag eene uitdrukking van wanhoop in zjjne oogen. „Mynheer de Mertens is volkomen in zyn recht,* zeide ik toen bedaard en met luider stem, „wy spelen voor ge- zamenlyko rekening en hij nam bet geld dat hy noodig bal. Ik verwonder my erover, dat iemand tegen een man als hij zulk een aanklacht kan inbrengen!* De verklaringen waren kort Do per soon die geroepen had, was iemand die voor den eersten keer in de sociëteit kwam en de Mertens niet kende. Hij bood nu aan de Mertens zijne veront schuldiging aan en al de spelers drongen om den jongen man hen, hun leedwezen over den dwazen uitroep van den vreemde te kennen gevende. Danrop ging men voort met spelen en de Mertens verliet de zaal. Drie dagen gingen voorby, zonder dat ik iets van hem vernam. Dat hy niet gaarde mij terug zou zien was natuurlyk, maar ik vond het vreemd, dvt hy niet op een of andere manier zyn dankbaarheid betuigd' voor de wyze waarop ik de eer van zyn naam had gered. Op zekeren avond zeide myn oppasser dat een dame my wilde spreken. Het was een vrouw van circa 45 jaar, met een kalm, üer gelaat en een open blik. „Ik ben mevrouw de Mertens.* zeide zy, „myn zoon heeft my alles vertelden ik kom u danken, dat gy de eer van onzen naam onbevlekt hebt gehouden.* „Mevrouw „Mija zoon heeft een dwaasheid begaan; hy heeft gespeeld en verloren. Het overige is u bekend.* Ik was niet op myn ge nak de smart van deze edele vrouw trof my diep. Zy stond voor my en tranen flikkerden in hare donkere oogen. „Een jeugdige dwaasheid, mevrouw* stamelde ik, „ik zal uw zoon gaan op zoeken, hem erover onderhouden Zij schudde ernstig bet hoofd. „Gy zult hem niet viudeD, kapitein. Hy heeft dienst genomen by de zeemilitie. Ik ben hier niet gekomen voor hy was heenge gaan.* Wy hadden dit verhaal aangehoord, zonder den kapitein in de rede te vallen; toen hij zweeg heerschte er een oogenblik stilte, „En de ontknooping, kapitein? Wat is er van Mertens geworden „Hy is dood. Eenige jaren geleden kreeg ik een brief uit Tonkin, een klein briefje, met verbleekte inkt op reeds geelend papier geschreven. Het bevatte slechts deze regels „Ik ben zwaar gewond. Admiraal Courbet brengt my zooeven het kruis maar ik ga sterven. Ik zend myn kruis aan u, die my gered hebt hoop dat gy het zult willen dra gen. „Zoo komt het, myae heeren, dat ik in plaats van de decoratie die de kanse larij van het Legioen van Eer mij ver eerde, op myn uniform het kruis van sergeant de Mertens draag, die zich eens geiroeg als een dief, maar later stierf als eeu held.* BINNENLAND. In aansluiting aan onsvo- rig bericht omtrent den muntslag van 10 centsstukken met de beeltenis onzer jeugdige Koningin, wordt ons nog het volgende medegedeeld Over het geheel is de nieuwe beelde naar van het dubbeltje ongelukkig ge slaagd, en geeft deze geen blijk an hooge kunst en groote vaardigheid. Ge lukkig kan van het 25 centstuk, onlangs mede aangemunt, een gunstiger getuige nis worden afgele d. Ofschoon natuurlijk, zooals altyd, ook in dit geval beide beeltenissen wel naar hetzelfde model vervaardigd zullen zyn, wijken zo in menig opzicht ten eenenmale van elkan der af. Ja, zelfs het type schijnt niet meer hetzelfde. Het 10 centstuk draagt de sporen van eene onartistieke behan deling, eener haastige, slordige afwerking. De grief, die ook de minst ontwikkelde op het punt van smaak en kunst aanstonds zal opwerpen, is de bewerking van het haar, dat eenvoudig onooglyk is, en in zyn diepten en hoogten tegen de natuur zondigt. Ongemotiveerde kuilen, en even ongemotiveerde verhevenheden, eene wei felende bewerking, die niet weet wat zy wil, die hier te gedétailleerd is en daar te confuus, hebben aan dit onderdeel van de beeltenis het aanzien vsn broddelwerk gegeven. Ook in het neusje, de lippt en de kin zyn fouten het relief deu; niet, een kuil in den hals en daaronder een balt, die niemand begrijpt waar ze vandaan moeten komen. Merkwaardig is het ook dat het kopje bijna niet mat ie, (eene ztak toch van louter mechanischen aard), waardoor eene gelegenheid worde prys gegeven om de munt van hare fraaiste zyde te doen zien. De fouten, die in htt dubbeltje het haar ontsieren, zyn by het kwartje ver meden. Integendeel, het is op zeer artis tieke wyze behandeld en zeer stil ge houden, vooral boven op het hoofd. De welviDg van den hab is hier goed, en wanneer men beide stukken naasr elkan der legt, zal het blyken dat de teekening van neus, mond en kin veel beter is. In het algemeen heeft het kopje van het 25-centstuk eene nobele ea lieve uitdrukking, en maakt h t een aange namen indruk, die nog verhoogd wordt door het schoone matwit, waardoor het voordeelig uitkomt. De muntslag zelf schynt nogal te wen- schen te hebben overgelaten. Wy hebben voor ons liggen een kwartje dat goed, en oen dat slecht is uitgemunt. By het eerste komt alles goed uit en zyn èn de trekken èa de letters van het geschrift scherp. By het tweede evenwel is niet alleen de scherpte van de beeltenis min der, maar ook de letters zyn niet uitge munt. Zoo ontbreekt byv. op ons stokje de letter A vao Wilhelmina. De reden hiervan kan alleen worden eene slordige bewerking. Dat de stempel goed is, wordt vol doende bewezen door het scherpe muntje; zoo er dus letters ontbreken of byv. de parelrand niet uitkomt, dan moet dit noodzakelyk zijne oorzaak hebben in de te haastige bewerkiog. Het is misschien niet overbodig hierop de aandacht te vestigen, opdat in het verv Ig by de toch te verwachten aan munting van guldens, enz., door eeoe nauwkeurige en geacheveerde afwerking recht worde gedaan aan de eerste mun ten, die met de beeltenis van ons vorstin- netje prykten. En waarlijk, dit aanvallig kindergelaat biedt, meer wellicht dan eenig aader on derwerp, gelegenheid tot het maken van eene munt, die naast hare innerlijke waarde ook eene artistieke beteekenis heeft. (A. R. Ct.) Toen Donderdagmorgen de locaalspoor welke om 8.46 van Hattem naar Zwolle vertrekt, het station van de Nederl. Centraalspoor even was ge passeerd, bemerkte de machinist, dat zich mand met paard en sjees by een zich aldaar bevindenden overweg tnsschen de gesloten sluitboomen op do baan bevond Door snel den trein n~g tot stilstand te brengen werd een anders onvermydelyk onheil voorkomen, 't Bleek ©en veehan delaar uit Hattemerbroek te zijn, die niettegenstaande de sluitboomen gesloten waren, toch met zijn voertuig had willen passeereD. IIAAItLEHUER HALLETJES Een iatsrdagaïondpraatjs. CXXXIV. Laten we eens gezamenlijk „hiep hiep, hoera I* roepen voor den zomer die dan toch eindelijk gekomen is. Zomer ol lente? wat is het eigenlijk? Voor den eerste is het te vroeg, voor de tweede te laat. Het jonge groen aan de boomen, het frissche gras, de boschlucht die ons tegenwaait dat alles zou er ons toe brengen om te wenschen „och, dat het altijd zomer waar Maar dat kan eenmaal Diet zyn na de heerlyke dagen van zon en licht komt de somberheid van den winter, onafwijsbaar, on vermij- delyk. Het zij zoo, maar vooreerst is er geen noodde zomer ligt voor ons. Laat ons niet denken aan den winter Ik geloof eigenlijk dat heel wat men schen tegen de Meimaand hebben opge zien. Daar was voor eerst de betoogings- dag, die in veler oog een yselyk ding is en die velen zich naar 't schynt niet kunnen denken zonder sabel, en geweren en re volvers. En wat was het niet een kalme dag, hier en overal. Dan was er de dynamietbeweging van Ravachol en zijn rotgenooteD, die de meening zijn toege daan, dat alles van de aarde moet wor den gevaagd voordat er eene „nieuwe en betere maatschappy" kan worden ge grondvest. Natuurlyk mogen de anar> chisten blyven leven, de helden die zooals Ravachol kluizenaars vermoorden en ly- ken opgraven. Menschen die kalm redeneeren en hun gezond verstand gebruiken, gevoelen dat zulke theorien niets anders zyn dan pure waanzin. Dynamietbommen zyn geen argumen ten en het eenige antwoord op een ont ploffing is feitelyk een terechtstelling. De maatschappy, elke mogelijke maat schappy, verlangt ordewie die orde verstoort, moet op de eene of andere wijze onschadelyk worden gemaakt. En daarom is het duidelijk, dat Dooit en nimmer de anarchisten een ommekeer in de inrichting der maatschappij teweeg zullen brengen, hoogstens kannen zij er in slagen, eenige ongelukkige menschen om het leven te brengen. Overigens geven zy werk aan den benl en kosten geld aan den Staat, die hen in verze kerde bewaring neemt. Dit alles ligt vrywel voor de hand en toch was menigeen niet recht op zyn bij de herhaalde dynamiet aan- in Fraukryk. En wat blijkt nu Dat het eenvoudig een klein hoopje heethoofden is, dat de wereld eens heeft doen schrikken. Een van de dollemannen heeft den treurigen moed gehad Véry's koffiehuis in de lucht te laten vliegen. en na dien tyd is er niets meer gebeurd. Het gaat met zulke bewegingen als met vuurspuwende bergeonu en dan komt er een korte uitbarsting en daarop volgt weer een lange tyd dat de berg rookt. Hy kan niet voort urend aan het vuurspuwen blijven Een tweede reden waarom wy tegen de Meimaand opzagen, was de tijdsveran- dere. Wat zou dat een enorme last we zen Twee tijden wat een onuitputbare bron van last en vergissingen 1 En nu men hoort er niet meer van, behalve wanneer wyze gemeenteraden de klokken op hun territoir voor- of achteruit zetten zonder andere bekende reden dan dat ze wat anders willen doen dan een ander. Maar ik voor my heb nog niemand ge sproken, die sedert 1 Mei door den nieuwen tijd voor een trein te laat geko men is, De lasten van den Greenwich tyd zijn dus ook alweer meegevallen, en de horlogemakers die onze uurwerken van een extra wijzer voorzieü, genieter de lasten. Of men de uurwerken voor- of ach teruit zet, de tijd dien wij beleven wordt er niet boter op. Als die tijd volmaakt was, dan zou het niet noodig wezen om zooals nu pas gebeurd is onder de win keiiers in Haarlem eene onderlinge ver eeniging op te richten, om elkaar voor slechte betalers te vrijwaren. Wat zijn eigenlijk slechte betalers vraagt menig een. Er zyn neringdoenden, die gewoon zyn dat hun beste klanten pas twee, soms drie jaar na levering betalen er zijn andere, die al zuur kijken, wanneer ze na zes weken hun geld nog niet binnen hebben. Wat voor den een slecht is, zou de ander puik noemen. Rechtszaken. Voor de Heerenveensche rechtbank stonden Donderdag twee jeugdige inbre kers terecht de 11 jarige T. Wynstra en de 13 jarige A Stoker. Deze jongens wier opvoeding geheel verwaarloosd wordt hadden gehoord, dat de arbeider F. Heida te Katlyk „geerfd* had. Toen Heida met zijn gezin 8 Aprii jl. uitging, besloten de jongens de erfenis te bemach tigen en togen naar Hs. woning. De deuren warea gegrendeld, de vensterlui ken gesloten, doch de jongens wisteu wel raad. De dakpannen werden losge maakt en door die opening verschaften zy zich toegang tot de woning. Kasten, kabinet, alles werd opengebroken en door zocht, doch de erfenis werd niet ge vonden. In het kabinet vonden zij een p»rte- monnaie met 24 ets., die eerlyk gedeeld werden, verder stalen zy suiker, sigaren enz. In de kast vonden zy ook drie flesschen met jenever en daaruit werd dnchtig gedronken zoodat Stoker meer dan dronken achter het huis neerviel en zyu roes uitsliep. Wynstra maakte van dezej gelegenheid {gebruik zyn >U- penden kameraad de 12 centen te ®Bfc= stelen. Beide jongens hekenden. De ofêcier van justitie vroeg voor iedet opzendingnaar een ryksopvoedingsgestioht tot het 18e jaar, opdat zij nog bruikbare leden vaa de maatschappy zouden kunnen worden. KOLONIËN. BATAVIA, 12 April. Aan het verslag der voornaamste ge beurtenissen in het goevernement Atjsh en onderhuorighedeo, loopende van 16 tot en met 28 Maart 1892, wordt het volgende ontleend Groot -Atjeh. De posten werden weinig beschoten. Den 16 en begaf zich de goeverneur tot regeling van bestuursaangelegenheden naar de Oostkust. In den nacht van den 20en op den 21en verraste eene brigade maréchaussée eene groote hende Atjehers, die op weg was naar buiten de linie en «enige van de straalbaan geroofde laschplaten mede- voerde by die ontmoeting vrerdeo twee Atjehers gedood en verscheidonen ge wond, terwyl de overigen op de vluoht sloegen, met achterlating van dooden, wapens en goederen, waaronder de ge stolen l*8chplat@D. Op die wijze bracht de maiécbaussée gedurende de laatste dagen van den verslagtyd den vyand herhaaldelijk ver liezen aan dooden en gewonden toe en berokkende zij hem aanzienlyka mate- rieele schade door het achterhalen van sluikwareo. Den 24en kwam ter rede Oleh-leh het stoomschip Both van de Koninklyke Paketvaart-maatschappy, met de gele vlag in top; het bleek dat er cholera aan boord was. Onmiddellyk werden de noodige qua rantaine maatregelen toegegepast en door de genietroepen barakken opgericht tot tydelyke huisvesting van de passagiers terwijl het schip na lossing werd gede sinfecteerd. In den avond van den 24en en den daaropvolgenden nacht werd ter reede Oleh-leh de communicatie met den wal gestremd voor buitengewoon hooge zeeön, welke niet gepaard gingen met wind, terwyl de oorlogsschepen tenge volge der zware deining zich genood zaakt zagen verder nit den wal te stoomen. Niet alleen werd de kustran J overal voor een gedeelte weggeslagen, doch ook eenige kleine vaartuigen werden vernield terwyl de schade aan zeehoofden, wo ningen en loodsen van particulieren aan gebracht, een bedrag van ongeveer ƒ40,000 beloopt. Onder het slachtvee van de Atjeh- leverantie ontstond mond- en klauwzeer doch door het aanwenden van doeltref fende maatregelen, is thans de ziekte zoo goed als overwonnen. Onderhoorigheden. Noordkust. Onze versterking te Segli werd slechts af en toe beschoten. Wat en wie een slechte betaler is, moet ieder in zyn eigen zaak voor zich zeiven beslissen. Het is ook niet zoozeer de bedoeling dat langzame betalers daar onder zullen worden gerekend, maar zy, die het er om te doen is te kooper terwijl zij weten niet te kunnen betalen, zij die boven hun stand leven en dus nooit kuDnen rondkomen zy, die van de eene plaats naar de andere trekken overal een leger brallende beren achterlaten. Wie er wat meer van weten wil, moet zich maar tot het bestuur wenden Onlangs beweerde ik, dat het moeilijk gaan zou,hier gedaan te krijgen, dat de winkeliers een uur vroeger, dat is te 9 uur, hunne winkels sloten. Dat is geble ken ook. Iemand hier ter stede, die be- teekenende zaken doet en naar wien ge luisterd wordt, heeft het weer geprobeerd, maar het moeten opgeven omdat er teveel tegenwerking was. Helaae, de zak waar alle menschelyke hoofden in gaan, moet nog gemaakt worden Mij dunkt zoo, dat een revolutionair zich nergens ter wereld plezieriger moet len, dan in de republieken van Zuid- Amerika. Daar beeft men altyd revolutie, zoowat een om de drie maanden. Karabyu revolver benevens het gordelmes, wekken daar dan ook niet meer verbazing dan bij ons een wandelstok. Wij Europeauen kunnen uit die zuid- amerikaaosehe omwentelingen nooit recht wijs worden. De telegrammen die wij er over in de couranten lezen, zija bij uitstek kort en beknopt en, wat nog lastiger is, ze spreken elkaar voortdurend tegen. Van daag heet het, dat de op standelingen de regeeringstroepen hebben verslagen; morden seiat men dat hot juist anders om is en overmorgen komt het belangrijk bericht, dat er eigenïyk heelemaal niet gevochten is. Verder wordt gemeld, dat generaal Carvalho (van wien we nooit gehoord haddeö) of Generaal Rosario (wiens naam ons totaal onbekend is) gevangengenomen of doodgeschoten en dat de rust daardoor weer hersteld is. Wat touwen moet een mensch nu aan zulke berichten vastknoopen? Het geluk heeft my gediend, ik heb een vuurlandsch dagblad weten machtig te worden en daar staat een beschrijving in, hoe zoo'n revolutie eigenlijk in zyn werk gaat. Dat verhaal is in den vorm van een tooneelstuk geschreven. Personen zyn de president der republiek, zijn eerste mi nister, een massa soldaten en een heele- boel gespuis. Het teoneel stelt voor de werkkamer van den president. De zon scaynt vroo- lyk naar binnen, eo schittert op de gepolyste loopen van de revolver van den president, die naast hem ligt op zijn sehryftafel. De president houdt een alleenspraak „Ik geloof, dat mijn heerschappij nu voor goed gevestigd ,is. Gisteren zijn de aadeggers van den laatsten opstand gefusilleerd, ik heb dus niets meer te vreezen. Den eersten minister vertrouw ik wel niet recht, maar als hij me ver veelt jaag ik hem een kogel door het hoofd. Wie klopt daar Binnen.* De eerste minister treedt de kamer binnen. „Ah, Don de Calabrea, zyt gij het. Neem plaats, ik heh u juist over ernstige staatszaken te spreken.* De minister. Ook ik wenschte Uwe Excellentie over een en ander te onder houden. Ten eerste zou ik gaarne kolonel de Mendozo voor bevordering voordragen. Wie is kolonel de Mondozo? Ik heb den naam nog niet gehoord.* „Pardon, ik vergat dat Uwe Excellentie nog maar vier weken aan de regeering „U nog maar drie, waarde Don de Calabrea.* „Zeker Uwe Excellentie, maar om op kolonel de Mendozo terug te komen, hij was tien maanden geleden nog korpo raal „Een eminent officier alzoo, die een zóo snelle promotie maakt „Excellentie, bij elke revolutie heeft hy zich flink geweerd en is daardoor met ontzaglijke snelheid bevorderd I" „Dan moet hy voor zyn volgende promotie maar op een volgende revo lutie wachten, mijn waarde premier Do eerste minister zegt terzyde „oude dwaas en staat op als om heen te gaan. „Hebt gy niet meer?* vraagt de president. „Dat is voldoende, Excellen tie,* antwoordt de minister met bizon- deren nadruk en vertrekt. Als hij heengegaan ia zegt de presi dent „daar steekt iets achter, ik zal hem in échee moeten houden door een manifest aan het leger. Wat de Mendozo aangaat, d'e wordt wegens revolutio naire principes verbannen.* Op het oogenblik dat hy de pen ter hand neemt, suist een revolverkogel hem langs het hoofd. In het venster voor hem is een rond gat geschoten. Onmiddellyk schiet de president een revolverkogel af, die precies door hetzelfde gat gaat en dus den sluipmoordenaar doodelijk treft. De president besluit, om nu ook het geheele kabinet meteen maar te ont binden. Het tweede tafreel speelt een uur later in dezelfde kamer. De president is bezig een nieuwe bi lasting op linten, strikken en revolvers te ontwerpen. Plot seling wordt een donderend gebrul ge hoord. Weg met den president Weg met den verrader De kamerdienaar komt binnenstormen. „Excellentie de soldaten maken oproer. Kolonel de Men dozo voert hen aan. In eea oogwenk zullen ze hier zyn. Uwe vrienden heb ben barricaden opgeworpen en vechten als leeuwen.* „Staan de paarden klaar vraagt de president. „Zooals Uwe Excellentie weet, dagen nacht gezadeld. „Dan rijden wij onmiddellyk de ach terdeur uit naar mijn buitenverblijf. Wacht even, hier is de schatkist, neem die 36 1* Hy laadt den knecht een geldkistje op den schouder, veegt bedaard zijn pen schiet door het venster zijn vijf nog overgebleven kogels op de opstandelingen af en verdwijnt door de achterdeur. Op hetzelfde oogenblik, dat de hoefslagen van do paarden der vluchtelingen worden gehoord, wordt in de presidentskamer kolonel, nu generaal de Mendozo tot pre sident uitgeroepen. Daar de schatkist weg is, wordt on middellyk een nieuwe belasting uitge schreven op puntschoenen en gekleurde zakdoekeD. Over vier weken zal vormoede- lyk de Mendozo worden verjaagd door een kapitein, wiens schoonvader door die be lasting ernstig benadeeld is. FIDELIO.

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Haarlem's Dagblad | 1892 | | pagina 6