Kleine Aüïertentiön.
NIEUWS- EN ADVERTENTIEBLAD.
9e Jaargang.
Vrijdag 3 Juni 1892*
No. 2734.
ABONNEMENTSPRIJS:
ADVERTENTIËN:
„Het Blaadje"
STADSNIEUWS.
PALEIS YAN JUSTITIE.
BINNENLAND.
Een blik in den afgrond.
HAARLEM'S DAGBLAD
Voor Haarlem per 3 maande»;. 1,20,
Franeb door het geheele Rijk, per 3 maanden 1,65.
Geïllu.treerd Zonaagiblad 3 0,30.
Afzonderlijke nummen0,05j
Dit blad Ter»ohfl«t dagelQki, bchaln op Zon- e» Feestdagen.
Hor.anKleine Houtstraat No. 9, Haarlem. Telef.saiimmer 1S8,
van 15 regain 50 Centn; iedere regel meer 10 Cents.
Greets lettere naar plaaternimtei
BIJ Akennement aanzienlijk rabatS
Aboaasautea sa Ads.rUatisa worden asagsaosBss door
oase agsata sa door all* bosUeaddarea sa eooraatiert.
Direotonr-üitgever j. c FlIllBOOXi
BoofdagtnUn Mor M BuiUnlmi: OomfOfnit GtnértU it TttMeUi Jirwtfi t 0, L, BI 9 S3 jr Con J0MB 1. JOBII, Stut* JPesfi 8ltU lêuiottrf Mnimêrtrti
Qndergeteekende brengt beleefdelijk
in herinnering, dat kleine Adrsrteariea
beatemd tot plaatsing in
en in de speciale rubriek in het Z&ter-
dagavondnummer van HAARLRM's
DAGBLAD, A 5 Cts. per regel te eamen,
uiterlijk tot Vrijdagmorgen ia uur aan
het Bureau kunnen worde^ ingeleverd.
f. C. PÊRREBOOM.
Haarlem, 2 Juni 1892.
Gedurende de maand Mei 1.1. is het
Museum van Kunstnijverheid alhier door
967 personen bezocht.
Heden is de tentoonstelling van
schilderijen in „Felix Favore" bezocht
door 29 personen.
Op de aardappelen- en botermarkten
zijn in de afgeloopen maand Mei
aaagev. vork. laagste hoogste pr.
Aardappelen 881 HL. 250 HL. f 1.f 6.—
N. Aardapp. 2 DL. 2 DL. f 16, p. HL.
Boter 753 KG. 544 KG. f 1,— f 1,40
Biggen 513 at. 435 gt. f 6,— f 11,50
Schrammen 816 st. 316 st. f 11f 18,
Wij ontvingen het Verslag van het
Museum van Kunstnijverheid alhier,
loopende van i Mei—31 December
1891, waaraan wij het volgende ont-
leenen
De inrichting der lokalen werd door
uitbreiding en verandering aanmerkelijk
verbeterd.
De verzameling werd aanmerkelijk
uitgebreid, zoowel door aankoop en
ruiling als door geschenken. Zoo werd
0. a. ©Btvangen het lijstwerk van het
wapenbord van Filips den Goede,
hertog van Bouigondië. De japansche
verzameling werd aangevuld, terwijl een
schoone oostersche collectie door den
heer en mevrouw Haarsma aan het
Museum in bruikleen werd afgestaan, enz.
Omtrent de Boekerij van het Museum
kan vermeld worden, dat de belangstel
ling daarvoor is toegenomen, en wordt
geraadpleegd door verschillende vak
lieden als meubelmakers, smeden, deco
ratieschilders en boekbinders. In de
eerste helft van het jaar werden be
langrijke aankoopen hiervoor gedaan.
Ook de verzameling plaatwerken werd
uitgebreid.
Onder de verschillende tij delijke ten
toonstellingen in het Museum gehouden,
wordt in de eerste plaats als een der
belangrijkste vermeld, die van antieke
doezen, kistjes enz. welke door 5000
personen werd bezeeht. Daar de Com
missie overtuigd is, dat zulke tentoon
stellingen veel bijdragen tot de algemeene
belangstelling in het Museum, is het
haar streven »m die steeds te bevor
deren, en zijn door haar dan ook in
dien geest weer nieuwe plannen ont
worpen.
Uit de statistiek omtrent het bezoek
blijkt dat dit teeneemt. In 1890 werd
het Museum bezocht deor 14321 en in
1891 door 15422 personen waarvan
1034 betalende en 14388 niet betalende.
Ook de belangstelling van de vakman
nen, die inlichtingen kwamen vragen,
nam steeds toe.
Onder het hoofdUitgaven van
afbeeldingen en beschrijvingen en
middelen tot bekendmaking van het
mHseuna wordt o. a. besproken
het door de firma W. Sythoff te Leiden
uit te geven prachtwerk „het museum
van Kunstnijverheid."
Verder wordt melding gemaakt van
het Paviljoemsfeest in Juli door de Ver-
eenigiag tot bevordering van het vreem
delingenverkeer ia Haarlem en omstre
ken aangeboden aan de afgevaardigden
van de maatschappij van nijverheid en
dat evenals de berichten welke door de
nederlandsche pers zoo bereidwillig
worden opgenomen, er veel toe heeft
bijgedragen het museum meer bekend
te maken.
In de vormerij werden weder ver
schillende modellen ten dienste van het
teeken-onderwijs vervaardigd en gips
afgietsels aan verschillende inrichtingen
in binnen- en buitenland verzonden.
De elfde jaarlijksche vergadering van
den Raad van Bestuur werd den i2<ïen
Juni 1891 op het Paviljoen gehouden,
waarbij door den voorzitter, prof. A.
Pierson, een voordracht werd gehouden
over de nieuwe richting in de kunst.
Het aantal raadsleden bedraagt thans
37. Verschillende benoemingen hadden
plaats, wegens het bedanken en over
lijden van bestuursleden. Tot voorzitter
van den Raad werd herbenoemd prof.
A. Pierson.
De rekening van het Museum van
Kunstnijverheid sluit over 1891 met een
batig saldo op 1892 van 341.81.
Tot zoover wat betreft het verslag
van het Museum van Kunstnijverheid.
beklaagd van diefstal van 5 kalkoenen
hennen, toebehoorende aan den heer J.
R. Wüste te Santpoort en van tien
kippen, toebehoorende aan den heer
Wolvers te Bloemendaal.
Beklaagde ontkent, hij beweert ze
voor 7.— gekocht te hebben. Nu staat
vast, dat hij ze op het Amstelveld voor
8.heeft verkocht. Op de opmerking
dat dit geen voordeelige negoti® is ge
weest (de man toch had nog 45 cents
spoorkosten gehad) antwoordt hij „Ja
meneer, daar is niets Jaan te doen, ze
waren in den zak gestikt."
Da kalkoenen beweert hij in Haarlem
te hebben gekocht, voor/6.deed hij
er vier in Amsterdam van de hand,
terwijl de prijs per stuk gemiddeld
inderdaad ƒ3.50 bedraagt. De Amster
dammer, die ze van hem kocht, zette
ze weer voor ƒ15.van de hand.
Een leelijke kink in den kabel is dat
beklaagde zegt de kalkoenen te hebben
gekocht van zekeren Klaas Takke. Die
Takke nu ait sedert April 1891 in de
gevangenis voor 18 maanden en k£n
dus in April 1892 geen kalkoenen
verkocht hebben aan de Kruijder.
Dat beklaagde tegen een leugen niet
opziet, blijkt uit zijne mededeeling, dat
hij de kippen en kalkoenen heeft gekocht
voor het geld, dat hij verdiend zou
hebben op een salonboot Antwerpen-
New-York, waarop hij 4 maanden zou
hebben gevaren en waarvan hij 10 Maart
werd afgemonsterd.
Nu is het een feit, dat hij van 10
Maart 1891 tot 10 Maart 1892, niet op
een salonboot, maar in de gevangenis
heeft gezeten.
Hij erkent dan cok nader, dat dit
salonboot-verhaal onwaar is.
Beklaagde is niet minder dan 4 keer
veroordeeld, altijd \oor diefstal van
pluimgedierte. In 1885 door de rechtbank
te Zwolle tot gevangenisstraf van 3
maanden, later door het Hof te Arnhem
tot 1 jaar, door de rechtbank te Am
sterdam tot 7 maanden en door het Hof
aldaar tot 1 jaar.
De eisch is nu veroordeeling tot
gevangenisstraf van 18 maanden.
De ambtshalve toegevoegde verdedi
ger, mr. H. Ph. de Kanter, merkt op,
dat hij aanvankelijk komende ter terecht
zitting, voornemens was vrijspraak van
beklaagde te vragen wegens gebrek aan
bewijs. Het laatste door den ambtenaar
van het O. M. geproduceerde stuk (be
treffende de gevangenisstraf door be
klaagde van 10 Maa t 1891-92 ondar-
gaan, acht pleiter thans echter doodend
voor den man. Hij zal niet tot de
rechtbank zeggen„beklaagde is de
Voor de Arrondissemenis-Rechtbank dief", maar nu gebleken is dat de
te Haarlem stond heden terecht Hendrik j Kruijder zóo pertinent heeft gelogen,
de Kruijder oud 32 jaar, van beroep'zich eenvoudig aan'srechters uitspraak
varensgezel, zonder vaste woonplaats, refereeren,
Evenwel had pleiter gaarne gezien,
dat de officier van justitie het bedoelde
stuk bij het dossier had gelegd, of al
thans in den aanvang der rechtszitting
had doen voorlezen. Dit zou èn den
president èa den heer pleiter, zelf, veel
moeite hebben bespaard.
Na re- en dupliek wordt de zaak
gesloten.
Bij de Dinsdag te Delft ge
houden verkiezing van een lid vooi de
Prov. Staten zijn uitgebracht 1857 stem
men. Gekozen de heer A. Vermaes Wz.
(lib.), met 931 st. De heer en Fisenne
(r. k.) en Tukker (a. r.) verkregen re?p.
673 en 218 stemmen.
Bezoek van onze Koninginnen
aan het Buitsche Hof.
Uit Berlijn wordt van 1 Juni het
volgende gemeld aan de iV. Cl.
Terwijl de gisteren gehouden groete
wapenschouwing op het Temperhofer
veld slechts de gewone voorjaarsparade
was, werd heden te Potsdam eene klei
nere parade, bepaaldelijk ter eere van
de Nederlandsche Koninginnen gegeven.
Deze bood een wonderschoon schouw
spel aan, niet alleen voor den militairen
toeschouwer, maar ook voor de kleine
Koningin. Alles had plaats op eene
kleine, gemakkelijke overzienbare ruimte
vóór het koninklijke Stadtschloss te
Potsdam, groot genoeg om indrukwek
kend en schitterend te zijn, maar niet
zoo ontzaglijk dat het oog van eene
vrouw en van een kind het niet goed
overzien kon. De vorstelijke dames za
ten met hare kinderen voor de open
boogvensters en konden rustig alles zien
terwijl keizer Wilhelm, omringd van de
prinsen, daarbuiten in de heete zon zich
alle moeite gaven om het militaire
schouwspel zoo glanzend mogelijk te
doen zjjn en hunne gasten de hoogste
eer aan te doen, die er naar Pruisische
begrippen bestaat. Toen de Keizer in
kurassiers-uniform, met zwart kuras en
blinkenden vergulden helm het plein op
reed, traden de vorstelijke toeschouwsters
op het balkon, vooraan koningin Emma
weder in het zwart.
De keizerin droeg een lichtgroen zij
den kleed en had koDingin Wilhelmina
in een eenvoudig geelachtig kleedje,
aan hare rechterhand. De kleine zag er
vroolijk vergenoegd uit en bewoog zich
heden veel vrjjer, naar alle kanten heen
vriendelijk lachend en knikkend, waar
door zü op ieder den indruk maakt
van een lief natuurlijk kind te zijn. Di
vernam ik heden, terwijl ik een tijd
lang in de nabijheid eener groep dames
uit onze hoogste aristocratie stond, die
zich ook over de Koningin-regentes als
moeder en als vrouw met de grootste
sympathie uitlieten.
Eene in bizonderheden tredende be
schrijvingvan het bekende schouwspel der
militaire parade behoef ik niet te geven.
Maar een aardig tafereel is in mijne
herinnering blijven hangen. Terwijl de
reusachtige manschappen van de eerste
garde van de lijfcompagnie op de zan
dige paradevlakte langs het venster
marcheerden, waarvoor de vorstelijke
dames waren gezeten, en aller blik op
deze compagnie gevestigd waren, zag
men naast deze rijzige mannen, den klei
nen lojarigen Kroonprins, den jongsten
luitenant loopen. Hij kon natuurlijk niet
in den pas blijven met de lange beenen
zijner gardisten, en toen hij het bedoelde
venster naderde, waarvoor alle vorstin
nen stonden, die op militaire wijze ge
groet meesten worden, zette de Duitsche
kroonprins het iu een huppeldrafje en
huppelde zoo, om in de voorgeschre
ven afstanden voorbij het venster te
komen, naast den troep. Hierin scheen
koningin Wilhelmina bijzonder schik te
hebben, want zij lachte met haar gan-
sche gezicht, en zij boog zich voorover
uit het venster, om dit grappig tafereel
tje nauwkeurig en zoolang mogelijk te
kunnen zien. Natuurlijk amuseerden de
beide vorstelijke moeders zich over de
vreugde harer kinderen. Zeer schoon
scheen ons ook de damesgroep, toen de
Koningin-Regentes, te midden van een
ijverig onderhoud met de Keizerin, den
allerjongsten spruit der keizerlijke familie
van den schoot der vrouwelijke bediende
nam, het gezonde kindje op den arm nam
en liefkoosde, teiwijl tegelijkertijd de
Duitsche Keizerin hare beide handen
met vriendelijke teederheid legde op de
schouders der kleine Koningin Wilhel
mina, die zich met kinderlijke aanhan
kelijkheid tegen haar aandrong, terwijl
de aardige blonde prinsjes zich rondom
beiden verdrongen, om zoo ver mogelijk
uit het venster te kunnen zien. Dit alles
ging zoo ongedwongen mogelijk toe en
vormde een bevallig tafereel, waar alle
toeschouwers behagen in schepten.
Na afloop der parade namen de
vorstelijke personen deel aanhetgroote
parade dejeuner waar achthonderd per
sonen aanzaten. Hier behoorde ook
Koningin Wilhelmina tot de gasten,
evenals het cudste zoontje van den
Keizer, de troonsopvolger, die zelf de
parade medegemaakt had.
Tot op dit oogenblik, twee uur
's namiddags, is het voortreffelijk weder,
Thans echter, nu alle vertooningen in
de open lucht afgeloopen zijn, schijnt er
H tr. U I L_ IET O INI
39)
HOOFDSTUK XIV.
„Dat heb ik er uit opgemaakt, mijnheer," zeide Prickett. „Ik
zou nu nog niet naar huis teruggaan, heeren," voegde hij erbij.
„Gij zult natuurlijk tegenover de dames zoo kalm mogelijk trach
ten te zijn. Van mij zullen zij zeker niets vernemen. Ik heb een
brief van mijnheer Esden bij mij, waarin hij de cheque verzoekt,
hij gaf mij dien vanmorgen. Ik zal den brief laten lezen en dan
weer naar Londen terugkeeren."
„Is het noodig," vroeg Arnold, „ora die afschuwelijke komedie
woort te zetten?"
„Dat is het nu juist, mijnheer," antwoordde Prickett op sym
pathieken toon. „Wij moeten er zeer zeker mee voortgaan."
Hij nam afscheid en de beide heeren bleven ontsteld achter.
Toen zij ten laatste tot den terugkeer durfden besluiten, waren
zij nog zeer geschokt en Elphinstone moest het eerste einde van
den weg gesteund worden. Hij was evenwel zoo bang, dat zijn
uiterlijk angst zou inboezemen, dat zijn vrees hem langzamer
hand weer krachten scheen te geven, zoodat toen het hek was
bereikt, hij zijne kalmte weer had herkregen.
„Ga met mij mee naar mijn kamer, mijn jongen," zeide hij,
„en blijf een oogenblik bij mij. Ik heb gezelschap noodig, en
durf de anderen nog niet ontmoeten."
Zij gingen de trap op en sloten zich op in de rommelige werkkamer
van den ouden heer.
„Ik heb dit vanmorgen afgewerkt," zeide de dokter, terwijl hij
met bevende vingers een photografie opnam, die naast hem op
de tafel lag. „Herinnert gij het u? Ik nam ze op het oogenblik,
dat de zondige daad werd gepleegd. Hoe weinig bedachten wij
toen, terwijl wij daar vroolijk lachten, dat die arme dwaas, God
vergeve het mij, zich aan zooiets schuldig maakte."
„Ik kan het niet gelooven," zeide Arnold somber, „voordat ik
het met zekerheid weet. Voor mijzélf wil ik niet aan Wyncott's eer
twijfelen. Ik ken hem beter."
Zijne eigen woorden klonken hem ij del in de ooren, en tever
geefs streed hij met zijne innerlijke gevoelens. Hij nam de pho
tografie werktuigelijk in zijn hand, en staarde er op zonder er
bijna iets van te zien, want bitterheid vervulde zijn ziel. Een
groot oogglas, dat de oude dokter altijd gebruikte om zijn werk
in alle bizonderheden te beschouwen, lag onder zijn bereik.
Zonder er bij te denken nam hij het op en begon er mee te
spelen. Door het glas bekeek hij de photografie met die belang
stelling, welke zoovelen koesteren voor beuzelingen, wanneer zij
zich tengevolge van een hevigen schok diep ongelukkig gevoe
len. Plotseling stond hij op en uitte een luiden, scherpen kreet.
Elphinstone keek op en zag bem wankelen, alsof hij zou vallen.
De oude dokter verhief zich van zyn stoel en steunde hem. Ge
heel verbijsterd liet Arnold zich, dank zij deze hulp, weer op zijn
stoel neervallen.
„Wat scheelt u?" vroeg de dokter angstig.
Arnold zag verwilderd voor zich. Met een niet licht te ver
geten blik wendde hij zich tot den geneesheer, en antwoordde
met schokkende stem
„Het is voorbij. Ziehier zijn gelaat. Achter de rhododendrons."
Met trillende vingers greep Elphinstone naar het glas en de
photografie, en begaf zich naar het venster. Een oogenblik beefde
hij zoo, dat hij door het glas niets kon zien. Hij spande even
wel zij De uiterste krachten in en bemerkte, dat de aanwezigheid
van Wyncott Esden door niemand minder dan de zon was
bewezen. Hij zag zijn gelaat, vol wroeging, vrees en schuld
besef.
Hij keek op en ontmoette Arnolds blik; wanhopig zagen de
beide mannen elkaar aan.
HOOFDSTUK XV.
De verandering, die de komst van Wyncott Esden's brie
schonk aan de bewoners van Wootton Hill House strekte haar
invloed ook uit over de kamenier Grainger. Wanneer Prickett de
misdaad in verband bracht met de gegevens, die hij had, dan
kon hij nooit nalaten om haar in zekeren zin medeplichtig te
tekenen aan den diefstal. De andere ondergeschikten in het huis