pc familie garesfoof. i Oe Jaargang. Maandag 21 November 1892. No. 2878. NIEUWS- EN ADVERTENTIEBLAD. ABONNEMENTSPRIJS: ADVERTENTIËN: Dit nummer bestaat uit drie bladen. STADSNIEUWS. DEISTRAFZAAK A. C, Balabréga. FEUILLETON. HAARLEM'S DAGBLAD Voor Haarlem per 3 maandenf 1,20. Franco door liet gelieele Kijk, per 3 maanden 1,65. Afzonderlijke nummers0,05. Geïllustreerd Zondagsblad, per 3 maanden 0,30. franco per post 0,37^. Dit blad verschijnt dagelijks, behalve op Zon- en Feestdagen. Bureau: Kleine Houtstraat No. 9, Haarlem. Telefoonnummer 123. van 15 regels 50 Cents; iedere regel meer 10 Cents. Groote letters naar plaatsruimte. Bij Abonnement aanzienlijk rabat. Reclames 20 Cents per regel. Abonnementen en Advertentièn worden aangenomen door onze agenten en door alle boekhandelaren en courantiera. Directeur-Üitgever J. C. PEEREBOOM. Hoofdagenten voor het Buitenland: Compagnie Générale de Publicité Etrangère G. L. DAUBE Co., JOHN F. JONES, Succ., Parijs Slbis Faubourg Montmartre. EERSTE BLAD. Bij dit Nummer der Courant wordt aan hen, die op het Geïl. Zondagsblad Steekenden, No. 47 van dat tijdschrift toegezonden. De Directeur- Uitgever J. C. P.EEREBOOM. Haarlem, 19 Nov. 1892 Naar men verneemt heeft mons. de bisschop van Haarlem van Zijne inge nomenheid met de .stichting der Am bachtsschool blijk gegeven door voor een flink bedrag toe te treden als Do nateur en de toezegging tevens gedaan te Zyner tijd de school met een bezoek te vereeren. De heer J. A. van der Boom, gym- nastiek-Jeeraar aan de Rijkskweekschool voor onderwijzers en de Rijkskweek school voor onderwijzeressen alhier, zal den 243teu dezer maand in de sociëteit Vereeniging alhier eene uitvoering geven met leerlingen der Rijkskweekschool en eenige klassen meisjes, waarbij de Turn- vereeirig'mg „Holland" van Amsterdam hare medewerking zal verleenen. Het bedrag der plaatsgelden zal, na aftrek der allernoodzakelijkste onkosten, gestort werden ia de kas der vereeniging „Weldadigheid naar Vermogen". TEGEN Heden (Zaterdagmorgen te 10 uur) ving alhier de-strafzaak aan ingesteld, tegen Alexander Constantijn Balabréga, oud 26 jaar, geboren en wonende te Haarlem, van beroep ambtenaar bij de Duinwaterleiding-Maatschappij, thans in voorloopige hechtenis ter zake dat hij, die reeds sedert eenige dagen met het voornemen omging zijn beide kinderen Albertus Ferdinand en Hendrika Jo- hanca, beide op 11 April «891 te Haarlem geboren, van het leven te be- rooven, in den avond van Donderdag 11 Augustus 1892 te Haarlem, ten huize van zijn vader in de Lange Begijne straat No. 22, opzettelijk en met voor bedachten rade, aan dat voornemen ten opzichte van zijn eenig zoontje uitvoe ring heeft gegeven, door terwijl het knaapje in diens wiegje lag te slapen, ;zijn hand of handen op zoodanige wijze op en bij het strottenhoofd van dit kind te plaatsen, dat daardoor de toetreding vaa lucht tot de longea van het kind of tot diens bloedsomloop werd belet en dit zoolang vol te houden, totdat by het kind de dood was inge treden. De navolgende 20 getuigen zijn ge dagvaard J. A. Nolthenius, inspecteur van poli tie, L. A. M. Wolfram, adjunct-inspec teur van politie, dr. H. L. van Linden van den Heuvell en J. A. Lodewijks, artsen te Haarlem; dr. C. J. van Per- sijn, directeur-geneesheer van Meeren- berg en dr. G. A. Haremaker, arts te Haarlem, deze vier als getuigen-des- kundigen; Wilhelmiaa Catharina Bala bréga, echtgeooote van A. C. Balabréga, 38 jaar oud en Henriette Albertina Regina Balabréga, 35 jaar oud, zuster van beklaagde; A. F. Balabréga, ma kelaar, 70 jaar oud, vader en F. W. Balabréga, 28 jaar, lesraar te Scheve- ninge* en F. M. G. Balabréga, 23 jaar, winkelier te Haarlem, broeder va» den beklaagdevoorts dr. H. Zeehuizen, te Amsterdam, als getuige-deskundige H. M. J. van Lennep, administrateur der Duin water maatschappij, 34 jaar, te Haarlem; Jochiena Johaan* de Vrie3, weduwe J. Meilaad, M. C. Kipperman, baker, 53 jaar, Aadries Winkler, só jaar, Wilhelmina van Opijnen, dienst bode, 27 jaar, W. Ideraa, directeur van het Huis van Bewaring, C. J. van Wijk, gevangenbewaarder en dr. H. Bron- gersma, directeur van de Hoogere Bur gerschool met 5). c. Al de getuigen zijn aanwezig. De rechtbank bestaat uit baron mr. Sloet tot 01'huis, vice-president, mrs. 't Hooft es del Court vam Krimpen, rechter en mr. Scholten, substituut-griffier. Het jQpatcbaar Ministerie wordt tegen de usance in, die aan het parket te Haar lem is, dat de strafzaken worden behan deld door den substituut-officier van Justitie, hedea waargenomen door den officier van justitie zeiven, jhr. mr. |Rethaau Macaré. De publieke tribune is stampvol, ook in de zaal hebben tal, van belangstel lenden plaats geFomen. Als toegevoegd verdediger van den beklaagde treedt op mr. L. C. Kronen- berg- Precies 10 uur vangt de zitting aan en wordt de beklaagde binnengeleid. De ongelukkige is bleek en ziet er neer slachtig uit. Wanneer de beklaagde wordt bin nengeleid, bedekt hij zich het' gelaat met den zakdoek en barst in hevig snikken uit. Ook de getuigen-familie leden zijn geweldig aangedaan. Het is een tooneel, dat op al de aanwezigen een diepen en pijnlijken indruk maakt. De griffier doet voorlezing van het bevelschrift van verwijzing. De officier van justitie zegt, dat het der Rechtbank duidelijk zal zijn, dat het zeer moeilijk is in een zoo pijnlijke zaak weer be slissing te vragen. Toch moet dat ge schieden en spreker betreurt het, dat de wet in ons laüd niet in dit geval voorziet. In Duitschland kan de des kundige aan de Rechtbank verzoeken iemand te hooren, of een en ander te onderzoeken. Het is nu uw taak, de uiterst nete lige vraag van de toerekenbaarheid te beslissen en wel staat de wet daarbij deskundige voorlichting toe, maar de verantwoordelijkheid komt ten volle op de rechtbank neer. Spreker heeft hen gedagvaard, die het best zouden kunnen getuigen omtrent het vraagstuk der toerekenbaarheid, n. 1. de nabestaanden, die spreker liever buiten de zaak had gelaten. Spreker heeft aog 2 getuigen gedag vaard namelijk de gevangenbewaarder Tork en de heer Smits, een vriend van beklaagde, en vraagt ten slotte aan de Rechtbank, c* deze de bloedverwanten wil hooren, al dan niet. De wet veroor looft de Rechtbank namelijk dit niette doen. De verdediger verklaart, tegen het vérhoor der familieleden gee» bezwaar te hebben. De Rechtbank gaat in Raad kamer en keert spoedig in de rechts zaal terug, waarna de president mede deelt, dat besloten is de bloedverwanten niet te hooren, op grond dat volgens de wet deze familieleden niet onder eede mogen worden gehoord. De oifleier van justitie verzoekt nu aan de Rechtbank, aan de familieleden te veroorlovenzich te verwijderen. Dit wordt toegestaan en de bloed verwanten, met uitzondering der beide broeders van den beklaagde verlaten de zaal. Thans doet de griffier voorlezing van het proces verbaal van den inspecteur van politie Nolthenius. In den avond 11 Aug. kwam beklaagde op het poli tiebureau en zeide tot den inspecteur, dat hij zich in handen van de justitie kwam stellen, daar hij zijn kind had gedood en het andere ook van het leven had willen beroovea, maar daartoe niet gekomen was. Hierop volgt voorlezing van het proces-verbaal van den heer Wolffram, adjunct-inspecteur van politie, die zich ten huize van den heer Balabréga is gaan overtuigen van de waarheid der mededeeling van beklaagde en die daar het kind, geworgd, en dood in het wiegje vond liggen. Thans volgt voorlezing van het rap port der doctoren Dr. van Linden van den Heuvell en J. A. Lodewijks, coa- cludeerende tot dood door verworging. Treffend is een brief, door den be klaagde uit de gevangenis aan zijne familie geschreven, en waarin hij mede deelt, „dat hij zeer onrustig is en zich zeer ellendig gevoelt, 's nachts niet kan slapen, akelige droomen heeft es voort durend wordt gehinderd door het ge- tjingel van twee orgels op de Boter markt. Is Max (zoo werd het kaaapje genoemd) eigenlijk niet veel gelukkiger dan Miesje Hoe vreeselijk zal het zijn wanneer zij mij .later eens vraagt: vader, wat heb je met mijn broertje gedaan Ik hoop maar dat mijn straf lang zal dureD," etc. Het volgend rapport is een belang rijk relaas van de heeren Van Linden van den Heuvell en Lodewijks. Deze deskundigen verklaien, dat beklaagde reeds als kind zeer vreemd was, zoo dat zijn moeder wel eens zeide„de jongen lijkt wel gek 1" Zijne leermees ters wisten nooit goed wat ze van hem moesten denken. Hij heeft al herhaal delijk het denkbeeld gekoesterd, zelf moord te plegen en leed aan halluci naties. Niettemin is hij ia het huwelijk getreden, hopende dat daardoor zijn kwaal zou verbeteren. Aan den heer rechtercommissaris, die hém gevraagd had of hij de daad weer zou plegen wanneer hy daartoe de macht had. Hij antwoordt daarop„hoe kan ik dat zeggen F Daartoe zou ik mij in geheel dezelfde omstandigheden moe ten bevinden." Hij voegt daaraan toe, dat hij diep ellendig is en zich zoo ongelnkkig gevoelt, dat niemand zich daarvan een denkbeeld kan makea. Op den avond toen hy de daad pleegde, had hij meer sterken drank gebruikt, dan goed voor hem was." Deze verklaring van beklaagde maakt eenige sensatie. Thans volgde het verhoor der getui gen. Kerst komt de verklaring van den heer Nolthenius, die o. a., mededeelt dat beklaagde toen hy zichzelven aan gaf, verklaarde dat hij niet zou zeggen waarom hy de daad had gepleegd. De -inspecteur heeft geen dranklucht bij hem waargenomen. De officier merkt opdat cognac minder sterke reuk geeft, dan jenever. Getuige antwoordt, dat hij geeaerlei dranklucht heeft bespeurd. Beklaagde stond dicht voor den getuige, toen hij zijne verklaring aflegde. Had hij een of twee glazen cognac gebruikt, dan meent getuige dat hij het niet geroken zou hebben. Op een vraag van den officier, of beklaagde gedurende en na zijn huwe lijks zijn vrouws familie heeft gemeden, antwoordt getuige, dat hij dit deed met de weduwe Meiland, van Slooten en zijn vrouw. De volgende getuige is de adjunct inspecteur Wolffram. Toen deze ten huize van den heer Balabréga kwam, wisten de zusters van beklaagde er nog niets van en verzetten er zich aanvan kelijk tegen dat getuige naar boven zou gaan. Boven vond hij het kind in zijn wiegje, overdekt met een dekentje. Het ademde niet meer en hoewel het nog warm was, hing het hoofdje over en waren armen en beenen slap. Na een half uur ongeveer verscheen dr. Hare maker door de politie geroepen,, en constateerde onmiddellijk den dood. Beklaagde zit voortdurend met het hoofd gebukt en antwoordt op de vra gen van den president bijna onhoor baar. Nu volgt de verklaring van Dr. G. A. Haremaker, welke niets nieuws op levert. Op een vraag van den officier antwoordt getuige, dat hij by beklaagde sedert diens huwelijk huisdokter was, maar hemzelven nimmer onder behan deling heeft gehad. De volgende getuige is Dr. C. J. van Fersijn, voormalig geneesheer di recteur van Meerenberg, thans te Dieren woonachtig. Deze getuige heeft be klaagde geobserveerd en daarvan ver slag uitgebracht. Hij verklaart, dat de beklaagde lijdt aan krankzinnigheid, in den vorm van dwangvoorstellingen die een melancholischen toestand teweeg brachten. Reeds vroeger leed hij daar aan. Dr. Van Persyn spreekt deze over tuiging zeer positief uit. De officier zou gaarne zien, dat de getuige zich zijn eindoordeel alsnog voorbehield, omdat feiten die ten op zichte van beklaagde volkomen waar schenen, naderhand niet geheel juisfc zijn gebleken. Dat beklaagde het tweede kind niet heeft vermoord, verklaart getuige daar uit dat de gevolgen van zijne dwangvoorstellingen (den moord op het eene kind) zoo vreeselyk waren, dat in de uitvoering een tijdelijke stilstand kwam. Wanneer getuigde den beklaagde in het Huis van Bewaring bezocht, was hij altijd zeer somber en terneerge drukt. Getnige meert, dat beklaagde op het oogenblik van de daad zelf aan de strafbaarheid ervan niet heeft gedacht, denkelijk vóór de daad ook niet. Alzoo acht getuige den beklaagde beslist niet verantwoordelijk voor hetgeen hij heeft gedaan en aeht voor hem en voor de maatschappij zijne opname in een krankzinnigengesticht noodzakelijk. De president verzoekt den getuige goed op te letten op "de verdere behan deling der zaak, daar hierin zich ge zichtspunten zouden kunnen voordoen, 66) (Slot.) HOOFDSTUK XVIII. Zorgvuldig haalde men hem van onder het puin te voorschyo. Hij was bewusteloos. In een nabijgelegen woning binnengedrogen, werd hij daar ontkleed en men vond dat hy overal ernstige kwets uren had bekomen. De in alleryl gehaalde dokter verklaarde, dat zyn toestand zeer ernBtig was, daar ook de polslag nagenoeg was uitgestorven. George Caresfoot herkreeg zyn bewustzijn niet meer. In den nacht stierf hy, omringd door een paar meDSchen, die hem vreemd waren. Geen liefderykehand drukte hem de oogen toe, geen traan van smart werd vergoten by zyn lyk. Hg stierf onbetrenrd en zelfs zyne bedienden, voor wie hy steeds een harde meester was geweest, beweenden hem niet; hun leed wortelde alleen in het besef, dat zy hunne betrekking door zyn heengaan hadden ver loren. De plotselinge dood van zyn neef maakte Philip weder tot het hoofd van de familie. Voor hem was George's dood geen bron van droefheid en ook voor Angela en Arthur, hoewel zij mensch- lievend genoeg waren hem om z'jn vreeBelyk uiteinde te beklagen, was dat afsterven de aanvang van een nieuw en ge lukkig leven. Toen Arthur na eeo paar weken weder was hersteld, zoodat hij weermocht uitgaaD, schreef hij aan Philip een brief, waarin hy hem nogmaals verzocht om de hand van zyne dochter. Iu den- brief kwam geen enkele toespeling voor op wat er tnsschen hen in den laatsten tyd was voorgevallen en voor Philip was er nu geene aanleiding meer, hem zyne toestemming te weigeren. Zy trouwden in allen eenvoud drie maanden later. Noch Angela, noch haar jonge echtgenoot koesterden den wensch om te blyven in een streek, waar zy zoovele smartelyke aandoeningen hadden ondervonden. Zy deden een groote reis, die een jaar dunrde en vestigden zich toen in den omtrek van Londen, terwyl Arthnr in de stad zelve een kantoor vestigde en daar een han delszaak begon, die weldra door zyne soliditeit en werkkracht, een goeden naam genoot. Wat Sir John Bellamy betreft, hy zag zyn vrouw nimmer weer. Toen hy in dien vreeselyken nacht, geschokt naar lichaam en ziel, tehuis kwam, vernam hy dat Mylady slechts 'een oogen blik thuis geweest en daarop weer vertrokken was. Hy bespeurde dat zy al hare koatbaarheden en alles wat aan geld voorhanden was, had medegenomen. Hy deed geen poging, haar op te sporen. Een jaar later ont* ving h$ het bericht, dat zyn vrouw te Marseille, waar zy toen arm en berooid sinds eenige weken woonde, aan cholera waa overleden. Zoo eindigde een vrouw, die toegerust met al de gaven welke een mensch slechts wenschen kan, door hare eigen ver keerdheden, haar leven had verbitterd en haar bestaan gemaakt tot een mislukking. Philip Caresfoot werd steeds [eenzelviger en somberder en zyne dochter en schoonzoon waren de eenige, die hy nu en dan by zich ontving. Op zekeren dag, vier jaar nadat hy George's erfgenaam was geworden, vond men hem dood in zyn bed, door een beroerte getroffen. Angela verkocht de nu aan haar toegevallen bezittingen en thans herinnert men zich in die streek den naam Caresfoot byna niet meer. EINDE.

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Haarlem's Dagblad | 1892 | | pagina 1