VERGEEFS!
BONENLAND.
Naar het Engelsch
van
HENRY HERMAN.
„Schrei niet lieveling. Betere dagen
zullen voor ons komen. Reeds beginnen
de donkere wolken weg te trekken.
Heb geduld lieveling nog een weinig
geduld".
Een paar somber glanzende donkere
oogen zagen hem uit de diepe, holle oog
kassen in het bleeke gelaat, aan een
gelaat, waarop wreede smart en lang
durig lyden honnea stempel hadden ge
denkt zonder evenwel de sporen van vroe
gere teedere schoonheid weggewischt te
hebben een deerniswekkend gelaat, vol
lijdzaamheid en vriendelijk in zijn dood-
sche bleekheid. De half geopende lippen
trilden, en de oogen staarden doelloos
om zich heen, alsof zy onduldbare pij
nen had uit te staan.
„Ik heb geduld Willy", hijgde zij,
„maar het valt my zoo hard en gaat
bijna boven myne krachten. Ik bekom
mer my niet om mij zelf, met my zal
het gauw genoeg gebeurd zijn, maar om
jou, jou".
Zenuwachtig greep hy de magere, bleeke
hand. „Spreek zoo niet lieveling", ant
woordde hy met schor gefluister «Om
'b hemelswil nietWy zullen er ons
doorheen worstelen. Donker is het uur,
dat voorafgaat aan het opkomen der zon,
maar de dageraad brengt ons het licht,
dat ons welkom is."
Hij was een flink gebouwde jonge
man van vyf a zes en twintig jaar mis
schien ofschoon zyne bleeke wangen en
bloedelooze lippen van een leven vol
ontberingen getaigden. Hiervan sprak ook
hunne omgeving. Een zolderkamertje
zonder karpet met eene oude tafel en
eenige armzalige stoelen. Het was winter,
het dak lag dik onder de sneeuw, maar
geen vuur brandde in don haard, zoodat
eene verstijvende koude in dit vertrek
heerschte.
Toen de man zag dat zyn vrouw rilde
onder do dunne wollen deken, liep hy
kalm naar de deur, nam zyn overjas van
den spijker, waaraan ze hing en spreidde
ze stilzwijgend over haar uit, en stopte
haar zoo warm mogelyk in.
„Ziezoo," zeide hy, «nu zal het wel
beter gaan en als ik terugkom dan heb
ik geld om brandstoffen, voedsel en ge
neesmiddelen te koopen. Je zuit zien dat
ik slaag."
Met iets angstigs en smeekends in
hare groote, weggezonken oogen zag zy
hem aan.
«Je zult tcch met dit weer niet zonder
overjas uitgaan?" vroeg zij smeekend.
«Het is zulk vreeselyk weer." En zy
deed een zwakke poging, om zich van
haar geïmproviseerde deken te ontdoen,
maar hy legde zyn jas weer over haar
heen, en streek met zyn hand over hare
lange vlechten, terwijl hy een kus op
haar voorhoofd drukte.
«Bekommer je niet om mij lieveling,"
antwoordde hy zachtjes«ik zal mij wel
weer warm loopen. Anders zou ik toch
veel te warm worden en zou de jas
my maar tot last zyn. Dag lieveling.
God zegen je I God zegen je
Een laatste kus, en bij had zijn hoed
opgezet en was verdweneB, voordat zy
hem nog met hare liefdevolle vermanin
gen kon terughouden.
Het door de smart diep geteekende
gelaat nam een pjjnlyke uitdrukking aan
toen die straal des lichts en der hoop
uit het vertrek was verdwenen, en
daar een zoo kille atmosfeer achterliet.
Toen hy op straat was begon hij snel
te loopen, en zwaaide zyn armen heen
ea weer zijn best doende om zich op
die wyze te verwarmen.
«Ik zou nu wel eens willen weten of
het met dien man nog tot zaken zal
komen?" zeide hy by zich zeif. «Hy
heeft rayn hoop al zoo dikwijls bedrogen
en ik durfde het zelfs die arme Nell
niet vertellen, dat hy my een brief heeft
gezonden. Nog eene teleurstelling als die
welke zy laatst heeft ondervonden, zou
haar den dood kunnen aandoen. Ik zal
het hem echter zien te verkoopen. Ik
verkoop het hem voor wat hy er voor
geeft. Met een banknoot van vyf pond
zou ik myne arme Nell kunnen redden
en dat is wel een arbeid van twee jaar
waard."
De dampende geur uit een koffiehuis
prikkelde zyn renk en hy snoof ze op
met een wellust als ware ze voor hem
spijs en drank. Hy stak zyne hand in
zyne broekzak, maar haalde ze er beven
de en teleurgesteld weer uit, waarna hy
zyne vestzakken doorzocht, met hetzelfde
gevolg.
«Ik heb geen cent", mompelde hy.
«geen enkele roode cent. Zoo gaarne
had ik een kop koffie willen hebben",
Plotseling haalde hij de schouders op.
«Komaan, het doet er niets toe", zeide
hy wat vroolyker tot zich zelf, «wy
zullen ons dat genot wel kunnen ver
schaffen, als Wilkins betaald heeft".
Daniel Wilkins was in de City een
man van betcekenis. Hij was een be
middeld man en stond er voor bekend,
dat hy steeds bereid was eene uitvinding,
zaak of eigendom te koopen, welke in
verschillende zaken en voor verschillende
doeleinden hun nut konden afwerpen.
Zijn kennis van zaken had hem nog
nooit bedrogen. Sommigen meenden dat
hy een commissionair in effecten was,
anderen zagen in hem een zaakwaarne
mer en weer anderen zagen in hem een
directeur van verschillende maatschap
pijen, maar allen die hem kenden kwa
men overeen in hun oordeel dat hy een
harde noot was om te kraken. Hy was
slank van gestalte, met kort geknipt staal
grijs haar en oen borsteligen knevel van
dezelfde kleur, die hem het uiterlykvan
een militair gaf, en hem onder zyne
kennissen don bijnaam van «de kapitein"
had gegeven. Zyn kantoor bevond zich
op de derde verdieping van een groot
huis in Cannonstreet en was Jflink en
gemakkelijk ingericht en had vooral een
voornaam aanzien door het talrijk be-
diendenpersoneelwier Ihoofdbezigheid
voor onpartige toeschouwers scheen te
zyn om elkaar in den weg te staan.
Menig arme uitvinder, zyn hart vol
van steeds onvervulde hoop, menig zwaar
beproefd eigenaar van een of andere
onverkoopbare bezitting, die meende dat
de toovermacht van het geld den kalen
grond in een goudveld zou doen veran
deren, menig plannenvormer, zoowel van
practische als onpractische, vernuftïgen
en dwazen, hadden de drie trappen naar
het kantoor van Wilkins beklommen en
waren teruggekeerd met meer bezwaard
gemoed, maar niet veel zwaarder beurs.
Wilkins Btond er voor bekend, dat hy
een practisch oog had voor iets goeds, en
men schreef hem de eigenaardige hoeda
nigheid toe, dat hy het beste voor zich
wist te houden en de stichters van zyn
rykdom met den afval wist tevreden te
stellen, en toch dit ligt nu eenmaal
in 's menschen aard ofschoon het ka
rakter van Wilkins algemeen was be
kend, kwaaien de vliegen steeds in even
grooten getale op het in Cannon-street
uitgespannen web aanvliegen, waarin
zij steeds vastraakten.
Het was op dien winterachtigen Za
terdag, nog vroeg in den dag dat Wil
liam Ross, de jonge man die tevergeefs
zyne zakken had doorzocht om een penny
te vinden, waarmee hy zich een kop
koffie had kunnen koopen, verlegen het
kantoor van Wilkins binnentrad en met
een van ontroering trillende stem aan een
jongmensch met een vrypostig gelaat, die
schrijlings op een hooge kantoorkruk ge
zeten, met de beenen zat te slingeren,
vroeg of mynheer Wilkins aanwezig was.
Het jongmensch schonk geen aandacht
aan zyn vraag, druk bezig als hy was
met het werpen van propjes papier naar
een bediende aan den anderen kant van
het vertrek.
Ross herhaalde zyn vraag en na eeni-
gen tijd gelukte het hem het antwoord
los te krijgen, dat mynheer Wilkins aan
wezig was.
«Kan ik mynheer spreken vroeg de
bezoeker.
«Neen," was het korte antwoord.
Honger en koude zyn geen prikkels
tot lichtgeraaktheid, maar Ross voelde
dat het bloed hem langzamerhand begon
te koken» Hy wist evenwel, dat het hem
niets gaf, om van zijn toorn te doen
blyken.
«Ik ben hier volgens afspraak geko
men," zeide hy. Mynheer Wilkins heeft
my gisteravond geschreven en my ver
zocht hier vanmorgen te komen."
«Waarom hebt ge dat niet eerder ge
zegd vroeg het vrijpostig jongmensch
op scherpen toon en nam terzelfder tijd
den brief aan, dien Ross hem over het
afsluithek aanreikte. «Als de menscheD,
die hier zaken komen doen, begonnen
met te vertellen wat hun boodschap is,"
snauwde hij hem toe, «dan zou alles wel
vlugger van stapel loopen,"
Na zyn oordeel te hebben uitgespro
ken, waarover hy niet weinig trotsch
scheen te zijn, schudde hy afkeurend zyn
hoofd, liet zich van zyn hooge kruk glij
den en verdween achter de deur aan het
andere einde van het vertrek.
Een oogenblik daarna keerde hy weer
terog.
«Mynheer Wilkins kan u slechts een
minuut toestaan en ook niet meer. Het
is Zaterdag en hy moet nog wel een do-
zyn personen te woord staan, alvoreDB
de beurt aan u komt en met den trein
van 1.80 gaat hij weg."
Er schoot niet anders over dan gedul
dig te wachten. Den jongen man schoot
het hart vol. Zyne ledematen waren
koud en stijf, en de honger pijnigde hem
hevig. De seconden waren minuteD, de
minuten dagen, terwijl de een na den
ander in tegenwoordigheid van den
grooten man werd geroepen, en zyn
beurt nog maar steeds niet kwam. Nooit
duurt de tijd zoo lang als die doorge-
bracht in angstig wachten. Iedere secon
de was voor hem een droppel gal.
Maar hy zag dan weer dat bleeke, ge
duldige, lydende gelaat voor zich dat
hem er aan herinnerde, dat lijdzaamheid
en volharding in praktijk moesten wor
den gebracht, wilde hij slagen. Als hy
slaagde dan was er beterschap en hoop
voor zyne vrouw.
Leed hij weer schipbreuk, nooit zou
hy het zichzelf vergeven, als hy daaraan
eenigszins schuld had, maar daaraan
mocht hy niet denken.
De menschen kwamen en gingen
het was voor den armen wachtende een
geheel heirleger. Hy werd zoo styf en
kmid en gevoelde znlk een zwaren last
hem op het hart liggen, dat zyn oog
scheen te verduisteren, en hy nauwelijks
zyne ooren scheen te kunLen gelooven
toen hy in het andere einde der kamer
zyn naam hoorde noemen.
«Mynheer Boss! Waar is mynheer
Ross?"
Hij keek op en ja waarlyk, daar stond
de groote men in eigen persoon, reeds
gehuld in zyn pelsjas eD den hoed op
het boofd. Het hart van den jongen
man bonsde hevig door de angstige
spanniBg van het oogeDblik.
«Kom hier mijnheer Ross," vervolgde
Wilkins.
FJ„Ik kan u vyf seconden geven en niet
meer."
Ross kwam bevend nader. Zyn bleek
gelaat was nu wit geworden.
„Maar gij hebt mij toch ontboden mijn
heer Wilkins," fluisterde hy met heesche
stem.
«Dat weet ik," antwoordde de aanzien
lijke man scherp; j
«Wy moeten evenwel de zaak afma
ken met ja of neen. Ik wil u twintig
pond voor uwe machine geven. Neemt
gy dat aan?"
De in angstige spanning verkeerende
echtgenoot wist niet of hy een stem uit
den hemel hoorde of niet.
Twintig pond I Hoeveel was dat op
dit oogenblik niet voor hem? Hy ver
gat dat hij aan zyne uitvinding eene
raoeïtevolle arbeid van twee jaar had
besteed en dat daaraan zyn hoop op eene
onbekommerde toekomst, droomen van
roem en eer, nauw waren verbonden. Op
dit tijdstip waren twintig pond voor hem
een schat, want immers het schynbaar
onbereikbare kon hy nu koopen, en
daarmee was hy rjjk.
«Ik neem het aan mynheer Wilkins,"
gaf hy ten antwoord. «Met dankbaarheid
neem ik het aan." Er sprak zulk een
levendige dankbaarheid uit de woorden
van den jongen man, dat de city-man
een oogenblik half berouw over zyn
koop had, en hy zich wyfelend over de
de kin streek. Het was echter een merk
waardige koop, zelfs in de city der
groote handelscontracten, en Wilkins trad
nu zyn particulier kantoor binnen, vulde
een cheque in en keerde terog met
het stukje papier in zyn hand.
«Ziehier uw geld mijnheer Ross",
zeide hy, en zich daarna tot een zyner
bedienden wendende, «neem eene kwi
tantie van mynheer Ross in ontvangst
Fergusson, en ook een belofte op schrift
om alle noodige ducomenten, die ver
langd mochten worden, te leveren. Goe
den morgen, mynheer Ross".
De jonge man toekende de kwitantie
en het contract zonder te weten wat hij
teekende. Om op zulk een tijdstip dit
bediag te kunnen krjjgen, had hy slles
wel willen teekenen.
Sinds onheuchelyken tijd had het leven
hem niet zoo vroolyk, de winterzon
100 tintelend schoon, de atmosfeer hem
niet zoo opwekkend, en frisch voorgeko
men. Terwyl hy de drukke straten door
ijl le naar de bank, schiep hy zich plan
nen in verband met de goudstukken, die
zijn eigendom zouden worden. Hy zou
onmiddellijk wat steenkolen en hout be
stellen dat was natuurlijk het eerste.
Daarna zon hij vleeschextract en port
wijn koopen de geneesheer had die
bizonder aanbevolen, maar deze artikelen
waren niet in zijn bereik geweest. En
dan was er nog het drankje, waarvoor
de apotheker hem drie shilling had ge
vraagd, terwyl hy hot niet had kunnen
betalen.
Dan zou hy een paar dekens koopen,
zoo zacht en warm als hy ze kon kry
gen zyne lieveling moest het zoo ge
makkelijk krijgen, als de rijkste dame
in het land, daarvoor zou hy zorgen.
Twintig pond. Twintig gouden sove
reigns 1 Wat zou hy daarmee niet kun
nen doen.
Hy trad het groote gebouw van de
bank binnen, waarmee Wilkins in reke
ning courant stond.
Hy zette zyne handteekening achter
op het stukje papier, waarna hy wachtte
tot het zyn beurt was. Toen hy na ge
ruimen tyd aan het loket tegenover den
beambte stond, gaf hy dezen het papier,
dat zulk een tooverkracht voor hem bad
De beambte nam het aan, bekeek het
en gaf het hem terug.
«Dit kon slechts door bemiddeling van
een bank worden betaald", zeide hy.
Het hart van den armen jongen man
scheen niet meer te kloppen.
«Wat meent gy daarmee?" stamel
de hy.
«Ik meen wat ik zeg", antwoordde de
bediende niet al te beleefd. «De cheque
is crossed en moet door een bank
worden gepresenteerd".
«Groote God riep Ross in wanhoop
uit. «Vandaag moet ik het geld hebben.
Hoe kan ik het krygen
«Ga naar mynheer Wilkins terug en
verzoek hem de cheque te veranderen.
Dat is het eenige wat ge kunt doen",
gaf de bediende ten antwoord en wendde
zich tot een volgende.
Ross ylde terug door de menigte in
Cannonstreet, en bonsde en stootte tegen
de voorbygangers, zonder zich om de
gevolgen te storen. Hy vloog de drie
trappen op en stond met kloppend hart
in het portaal, met de cheque in zijn
hand.
«Wat is er nu weer?" vroeg de jonge
man met zyn vrypostig uiterlyk.
«Mynheer Wilkins I Ik moet mynheer
Wilkins spreken," zeide Roas ademloos.
„Hy is reeds op weg naar Reading.
Tien munuten geleden is hy vertrokken,"
was het blykbaar spottend antwoord.
„Maar ik moet ik moet hem spre
ken," riep de jonge man in zyn doods
angst uit. „Het is voor my een zaak,
waarvan leren of dood afhangt. Hij moet
deze cheque^veranderen-"
Dan moet ge hem dat Maandag
morgen ten 10 uur verzoeken dat te
doen. Voor dien tijd is mynheer niet te
spreken," antwoordde het vrypostig
jongmensch en draaide hem den rug toe.
Een papiertje ter waarde van 20 pd.
st. in zijn bezit, zonder dat het hem veor
het oogenblik een cent waard was
De hulpbronnen jvan William Ross
waren totaal uitgeput, ja dit waren ze
feitelijk al een ja&r lang. Vrienden had
hy niet. ^Zyn bloedverwanten honderde
mijlen van hem verwijderd, waren byna
even arm als hy. Langzamerhand waren
eerst de juweelen, daarna pronkeryen,
kleederen, linnengoed en ten slotte zelfs
bedden naar de bank van leening gebracht
waren d*arna de ontvangbewijzen
daarvan verkocht om brood te kunnen.
Het weinig krediet dat zy nog by de
winkeliers hadden, was reeds sedert lang
uitgeput on zonder dat het juist hem was
te wyteD, was het er toe gekomen, dat
hy beschouwd werd als een man, die veel
beloofde, zonder dat een van die beloften
vervulde. Ten laatste kon hy geen
stuk brood meer koopen of eerst moest
het worden betaald. Hy was een luie
droomer, zeiden de menschen, die zyne
talenten aan doellooze, onnutte uitvin
dingen, die hem noch anerren voordeel
opleverden, verspilde. Men had mede
lijden met zijne zieke vrouw, maar wei
gerde om den in doodsangst verkeeren
den echtgenoot de geneesmiddelen te ver
schaffen, waarmee hij haar van den dood
kon redden.
Ross vortoonde by verschillende per
sonen het strookje papier, maar werd met
argwaan en achterdocht ontvangen. Nie
mand acheenWilkinste kennen, en degenen
die wel eene zyn naam hadden gehoord,
kenden zijne handteekening niet. Ross
smeekte met tranen in zyne oogen om
met dat papier als onderpand een goud
stuk te mogen ontvangen maar kon het
niet krygen. Zyne kennissen trokken
hunne lippen samen, en bevonden tot
hunne verbazing, dat zy nog maar een
paar shillings bezaten, die zij zelfnoodig
hadden, „en de banken zyn zooals gy
weet, des Zaterdags ten 2 ure gesloten,
het spijt ray zeer ik zou u gaarne
van dienst willen zyn, maar hoe kan ik
dat nu doen en al dergelyke, harte
looze, cynisch beleefde, onbeteekenende
gezegden meer. Dan verkoos Ross de
onbeleefde weigeringen van de handels
lieden verre boven die gehuichelde phra-
sen van zyne kennissen zy verbitterden
zyn hart minder en het resultaat was
toch immers hetzelfde.
Een goedhartige vrouw woonde met
het echtpaar Ross op dezelfe verdieping
en ofschoon zij byna even arm was als
de ongelukkige echtgenoot en zyn vrouw,
daar zy als weduwe drie hongerige kin-
dere moest onderhouden met het loon, dat
zy met haar naald verdiende, vond zy, de
goede van harte, nog tyd om zich nu en
dan naast het bed van de lydende vrouw
neer te zetten en haar die troost te ver
schaffen, welke door vriendelijke woorden
en een gelaat glimlachende, ondanks de
vele beproevingen, kon worden gegeven.
Juffrouw Blake had haar thee met de
zieke vrouw gedeeld, maar de zwakke
levenskracht was niet versterkt door deze
luttele hulp, en het brooze lichaam was
nog meer uitgeteerddo donkere oogen
schitterden in onheilspellonden glans en
de dunne, witte lippen trilden flauwtjes,
zoodat de goöde vrouw bitter schreide,
toen Ross de kamer weer binnentrad.
„Ik weet niet wat er gedurende de
laatste uren met baar heeft plaats gevon
den," fluisterde zy en heete tranen rol
den over hare wangen. „Zy ziet zoo wit,
en is zoo koud en kalm."
De man luisterde Diet naar hare laat
ste woorden, maar vloog naar het bed,
stak zyn arm zachtjes onder haar hoofd
kussen en drukte het doodsbleeks gelaat
aan zyn borst.
„Spreek toch! Om Gods wil, spreek
tochriep hy uit, „dat ik weet dat gy
leeft. Fluister maar een woord lieveling
Hy sprong op met een woesten trek
op zyn gelaat. „O, God riep hij uit,
„en zy zeggen, dat bet een misdaad is
om te stelen. Myne lieveling gaat hier
sterven, en hulpeloos moet ik dat maar
aanzien
Hy wrong zyne handen en in zyn,
wanhoop klemde hy de tanden op elkaar,
terwyl juffrouw Blake er by stond te
schreien, dat iemand er het hart van
zou breken.
„Zy sterft van gebrek jufirouw Blake,"
riep hy uit, „van gebrek aan voedsel en
warmte en er is niets meer wat kan
worden beleend totaal niets."
Hy zweeg eensklaps alsof hy zich iets
herinnerde, en trok zyn jas en daarna
zyn vest uit. Dit laatste kleedingstuk
bekeek hy in zenuwachtige haast bij het
licht, wikkelde het toen in een papier,
knoopte zijn jas tot boven toe dicht en
ging heen met het pakje onder zijn arm.
Een kwartier daarna keerde hy terug
met een klein mandje met steenkolen en
wat hout en een kruikje, bevattende een
bruinachtig vocht.
Hoe hy dien dag en dien nacht, den vol»
genden dag en den volgenden nacht door»
bracht, heeft William Ross nooit gewe
ten. De eenige herinnering, die hem by
bleef van dezen vreeselijken tyd was het
beeld van dat bleek gelaat, wit glanzend
als marmer, en met die droevige, glin
sterende zwarte oogen. «Maandagmorgen
ten 10 uur. Maandagmorgen ten 10
uur. Maandagmorgen ten 10 uur,"
zeide hy voortdurend in zichzelf. Zyn
kille wanhoop had zich als een yskorst
om zijn hart gezet en hy scheen de pyn
daarvan niet te voelen. Hetgeen hy nog
waarnam was dat do ademhaling minder
krachtig, de bewegingen steeds flauwer
werden, terwyl do lippen geen woord
meer schenen te kunnen uiten.
Juffrouw Blake kwam nu en dan by
hem met woorden van hoop en troost,
maar zy waren reeds uit zijne herinne
ring verdweneD, zoodra zy was vertrokken.
De Maandag kwam, vroolyk en hel
der,als een frisschen engelschen winterdag*
Reeds lang voor 10 nur, zat William
Ross te wachten in het kantoor van
Wilkins met verwilderd gebaat, en oogen
die zoo spookachtig om zich heen Btaar»
den, dat de klerken meendeD, dat hy be®
schonken was. Hy zat nu versuft in
een hoek en de uitdrukking van zijn ge
laat was zoo Btroef en wanhopig, dat
de jongeling met het vrypostig jgelaat
hem nu niet voor den gek durfde te
houden. Hy zag er hem nu te gevaar-
lyk uit.
Eindelijk kwam Wilkins en nadat
Roas hem bevende in een paar woorden
had medegedeeld, wat zyn wensch was,
veranderde hy de cheque met een onver
schillig gelaat en een scherp woord, dat
men hem met zulke bagatellen lastig viel.
Een half nur daarna snelde de jonge
echtgenoot de kamer binnen waar zyn
vrouw lag, zyn armen beladen, met de
heerlijkheden, welke hem en haar zoo
lang waren ontzegd.
Juffrouw Blake hield hem op den drem
pel tegen en barstte in tranen uit. Hy
zag haar een oogenblik met starenden
klik aan en liet zyn schatten op den
grond glijden. Daarna vestigde zyn blik
zich op het bed en hy zag dat een laken
over de gestalte, welke daar lag uitge
strekt, was verspreid. Hy ylde er heen,
rukte het laken weg en zag het witte
gelaat, vredig glimlachende als in den
slaap. Nauwelijks wetende wat hy deed,
raakte hy het aan en voelde dat het
koud ijskoud was 1
En de gil, die aan zijn lippen ont
snapte, was de gil welke slechts de ziel
in doodsangst in hare diepste schuil
hoeken voor de smart kan vinden... en
hy duwde zyn hand in zyn zak en een
oogenblik daarna smeet hij de goudstuk
ken door het vertrek als een waanzinnige
in zyn wanhoop.
Vry dagochtend omstreeks
10 uur vervoegde de hoofdcommissaris
van politie te Amsterdam Van Does-
burgb, vergezeld van een inspecteur en
een smid zich aan het perceel Wetering
schans 217e. Nadat op herhaald schellen
geen toegang werd verleend, gaf de hoofd
commissaris last de deur met geweld te
openen.
Twee personen, die sinds eenigen tyd
in dit perceel hun intrek hadden geno
men, werden in hechtenis genomen en
per rijtuig weggevoerd. Het gold hier
de beide Hanoversche bankiers, die zoo
als wy destyds onzen lezers mededeel
den, ongeveer een maand geleden op
verzoek der duit sche regeering werden
aangehouden, de eene in hotel „Eiber*
feld", de andere in het American Hotel.
Het bleek echter kort daarna, dat de
documenten, op het verzoek van uitleve
ring betrekking hebbende, niet geheel in
orde waren. Men liet daarom de arrestan
ten weder vry. Thans echter was de
zaak zoover gevorderd, dat het vroeger
bezwaar is opgeheven, zoodat Vrijdagoch
tend opnieuw de hand kon worden ge
legd op de beide vreemde heeren, die
zich te Amsterdam in perceel 217e, Wete
ringschans wellicht reeds volkomen vei»
lig waanden.
Omtrent het gebeurderneé
den exprestrein uit Vlissingen, in ons
vorig nummer vermeld, deelt men flit
Bergen-op-Zoom mede
Eene Duitsche dame, reizende onder
geleide van een heer, is Donderdagoch
tend, naby het station Woensdrecht flit
don sneltrein, komende van Vlissingen
gesprongen.
De heer had haar een paar oogenblik"
ken alleen gelaten in de coupé le klasse
en vond by zyne terugkomst het portier
open en hare plaats ledig.
Hy en ook andere reizigers hebben
by herhaling de noodrem doen worken,
doch zonder resultaat, daar deze bleek
defect te zyn.
De trein rolde intusschen in vliegen'
de vaart voort, voorby verschillende sta
tions. Door roepen en wuiven trachtte
men den trein tot stilstaan te brengen,
doch ook dit bleek vruchteloos. Eerst te
Rosendaal hield de trein stil en kon de