VERGEEFS! BONENLAND. Naar het Engelsch van HENRY HERMAN. „Schrei niet lieveling. Betere dagen zullen voor ons komen. Reeds beginnen de donkere wolken weg te trekken. Heb geduld lieveling nog een weinig geduld". Een paar somber glanzende donkere oogen zagen hem uit de diepe, holle oog kassen in het bleeke gelaat, aan een gelaat, waarop wreede smart en lang durig lyden honnea stempel hadden ge denkt zonder evenwel de sporen van vroe gere teedere schoonheid weggewischt te hebben een deerniswekkend gelaat, vol lijdzaamheid en vriendelijk in zijn dood- sche bleekheid. De half geopende lippen trilden, en de oogen staarden doelloos om zich heen, alsof zy onduldbare pij nen had uit te staan. „Ik heb geduld Willy", hijgde zij, „maar het valt my zoo hard en gaat bijna boven myne krachten. Ik bekom mer my niet om mij zelf, met my zal het gauw genoeg gebeurd zijn, maar om jou, jou". Zenuwachtig greep hy de magere, bleeke hand. „Spreek zoo niet lieveling", ant woordde hy met schor gefluister «Om 'b hemelswil nietWy zullen er ons doorheen worstelen. Donker is het uur, dat voorafgaat aan het opkomen der zon, maar de dageraad brengt ons het licht, dat ons welkom is." Hij was een flink gebouwde jonge man van vyf a zes en twintig jaar mis schien ofschoon zyne bleeke wangen en bloedelooze lippen van een leven vol ontberingen getaigden. Hiervan sprak ook hunne omgeving. Een zolderkamertje zonder karpet met eene oude tafel en eenige armzalige stoelen. Het was winter, het dak lag dik onder de sneeuw, maar geen vuur brandde in don haard, zoodat eene verstijvende koude in dit vertrek heerschte. Toen de man zag dat zyn vrouw rilde onder do dunne wollen deken, liep hy kalm naar de deur, nam zyn overjas van den spijker, waaraan ze hing en spreidde ze stilzwijgend over haar uit, en stopte haar zoo warm mogelyk in. „Ziezoo," zeide hy, «nu zal het wel beter gaan en als ik terugkom dan heb ik geld om brandstoffen, voedsel en ge neesmiddelen te koopen. Je zuit zien dat ik slaag." Met iets angstigs en smeekends in hare groote, weggezonken oogen zag zy hem aan. «Je zult tcch met dit weer niet zonder overjas uitgaan?" vroeg zij smeekend. «Het is zulk vreeselyk weer." En zy deed een zwakke poging, om zich van haar geïmproviseerde deken te ontdoen, maar hy legde zyn jas weer over haar heen, en streek met zyn hand over hare lange vlechten, terwijl hy een kus op haar voorhoofd drukte. «Bekommer je niet om mij lieveling," antwoordde hy zachtjes«ik zal mij wel weer warm loopen. Anders zou ik toch veel te warm worden en zou de jas my maar tot last zyn. Dag lieveling. God zegen je I God zegen je Een laatste kus, en bij had zijn hoed opgezet en was verdweneB, voordat zy hem nog met hare liefdevolle vermanin gen kon terughouden. Het door de smart diep geteekende gelaat nam een pjjnlyke uitdrukking aan toen die straal des lichts en der hoop uit het vertrek was verdwenen, en daar een zoo kille atmosfeer achterliet. Toen hy op straat was begon hij snel te loopen, en zwaaide zyn armen heen ea weer zijn best doende om zich op die wyze te verwarmen. «Ik zou nu wel eens willen weten of het met dien man nog tot zaken zal komen?" zeide hy by zich zeif. «Hy heeft rayn hoop al zoo dikwijls bedrogen en ik durfde het zelfs die arme Nell niet vertellen, dat hy my een brief heeft gezonden. Nog eene teleurstelling als die welke zy laatst heeft ondervonden, zou haar den dood kunnen aandoen. Ik zal het hem echter zien te verkoopen. Ik verkoop het hem voor wat hy er voor geeft. Met een banknoot van vyf pond zou ik myne arme Nell kunnen redden en dat is wel een arbeid van twee jaar waard." De dampende geur uit een koffiehuis prikkelde zyn renk en hy snoof ze op met een wellust als ware ze voor hem spijs en drank. Hy stak zyne hand in zyne broekzak, maar haalde ze er beven de en teleurgesteld weer uit, waarna hy zyne vestzakken doorzocht, met hetzelfde gevolg. «Ik heb geen cent", mompelde hy. «geen enkele roode cent. Zoo gaarne had ik een kop koffie willen hebben", Plotseling haalde hij de schouders op. «Komaan, het doet er niets toe", zeide hy wat vroolyker tot zich zelf, «wy zullen ons dat genot wel kunnen ver schaffen, als Wilkins betaald heeft". Daniel Wilkins was in de City een man van betcekenis. Hij was een be middeld man en stond er voor bekend, dat hy steeds bereid was eene uitvinding, zaak of eigendom te koopen, welke in verschillende zaken en voor verschillende doeleinden hun nut konden afwerpen. Zijn kennis van zaken had hem nog nooit bedrogen. Sommigen meenden dat hy een commissionair in effecten was, anderen zagen in hem een zaakwaarne mer en weer anderen zagen in hem een directeur van verschillende maatschap pijen, maar allen die hem kenden kwa men overeen in hun oordeel dat hy een harde noot was om te kraken. Hy was slank van gestalte, met kort geknipt staal grijs haar en oen borsteligen knevel van dezelfde kleur, die hem het uiterlykvan een militair gaf, en hem onder zyne kennissen don bijnaam van «de kapitein" had gegeven. Zyn kantoor bevond zich op de derde verdieping van een groot huis in Cannonstreet en was Jflink en gemakkelijk ingericht en had vooral een voornaam aanzien door het talrijk be- diendenpersoneelwier Ihoofdbezigheid voor onpartige toeschouwers scheen te zyn om elkaar in den weg te staan. Menig arme uitvinder, zyn hart vol van steeds onvervulde hoop, menig zwaar beproefd eigenaar van een of andere onverkoopbare bezitting, die meende dat de toovermacht van het geld den kalen grond in een goudveld zou doen veran deren, menig plannenvormer, zoowel van practische als onpractische, vernuftïgen en dwazen, hadden de drie trappen naar het kantoor van Wilkins beklommen en waren teruggekeerd met meer bezwaard gemoed, maar niet veel zwaarder beurs. Wilkins Btond er voor bekend, dat hy een practisch oog had voor iets goeds, en men schreef hem de eigenaardige hoeda nigheid toe, dat hy het beste voor zich wist te houden en de stichters van zyn rykdom met den afval wist tevreden te stellen, en toch dit ligt nu eenmaal in 's menschen aard ofschoon het ka rakter van Wilkins algemeen was be kend, kwaaien de vliegen steeds in even grooten getale op het in Cannon-street uitgespannen web aanvliegen, waarin zij steeds vastraakten. Het was op dien winterachtigen Za terdag, nog vroeg in den dag dat Wil liam Ross, de jonge man die tevergeefs zyne zakken had doorzocht om een penny te vinden, waarmee hy zich een kop koffie had kunnen koopen, verlegen het kantoor van Wilkins binnentrad en met een van ontroering trillende stem aan een jongmensch met een vrypostig gelaat, die schrijlings op een hooge kantoorkruk ge zeten, met de beenen zat te slingeren, vroeg of mynheer Wilkins aanwezig was. Het jongmensch schonk geen aandacht aan zyn vraag, druk bezig als hy was met het werpen van propjes papier naar een bediende aan den anderen kant van het vertrek. Ross herhaalde zyn vraag en na eeni- gen tijd gelukte het hem het antwoord los te krijgen, dat mynheer Wilkins aan wezig was. «Kan ik mynheer spreken vroeg de bezoeker. «Neen," was het korte antwoord. Honger en koude zyn geen prikkels tot lichtgeraaktheid, maar Ross voelde dat het bloed hem langzamerhand begon te koken» Hy wist evenwel, dat het hem niets gaf, om van zijn toorn te doen blyken. «Ik ben hier volgens afspraak geko men," zeide hy. Mynheer Wilkins heeft my gisteravond geschreven en my ver zocht hier vanmorgen te komen." «Waarom hebt ge dat niet eerder ge zegd vroeg het vrijpostig jongmensch op scherpen toon en nam terzelfder tijd den brief aan, dien Ross hem over het afsluithek aanreikte. «Als de menscheD, die hier zaken komen doen, begonnen met te vertellen wat hun boodschap is," snauwde hij hem toe, «dan zou alles wel vlugger van stapel loopen," Na zyn oordeel te hebben uitgespro ken, waarover hy niet weinig trotsch scheen te zijn, schudde hy afkeurend zyn hoofd, liet zich van zyn hooge kruk glij den en verdween achter de deur aan het andere einde van het vertrek. Een oogenblik daarna keerde hy weer terog. «Mynheer Wilkins kan u slechts een minuut toestaan en ook niet meer. Het is Zaterdag en hy moet nog wel een do- zyn personen te woord staan, alvoreDB de beurt aan u komt en met den trein van 1.80 gaat hij weg." Er schoot niet anders over dan gedul dig te wachten. Den jongen man schoot het hart vol. Zyne ledematen waren koud en stijf, en de honger pijnigde hem hevig. De seconden waren minuteD, de minuten dagen, terwijl de een na den ander in tegenwoordigheid van den grooten man werd geroepen, en zyn beurt nog maar steeds niet kwam. Nooit duurt de tijd zoo lang als die doorge- bracht in angstig wachten. Iedere secon de was voor hem een droppel gal. Maar hy zag dan weer dat bleeke, ge duldige, lydende gelaat voor zich dat hem er aan herinnerde, dat lijdzaamheid en volharding in praktijk moesten wor den gebracht, wilde hij slagen. Als hy slaagde dan was er beterschap en hoop voor zyne vrouw. Leed hij weer schipbreuk, nooit zou hy het zichzelf vergeven, als hy daaraan eenigszins schuld had, maar daaraan mocht hy niet denken. De menschen kwamen en gingen het was voor den armen wachtende een geheel heirleger. Hy werd zoo styf en kmid en gevoelde znlk een zwaren last hem op het hart liggen, dat zyn oog scheen te verduisteren, en hy nauwelijks zyne ooren scheen te kunLen gelooven toen hy in het andere einde der kamer zyn naam hoorde noemen. «Mynheer Boss! Waar is mynheer Ross?" Hij keek op en ja waarlyk, daar stond de groote men in eigen persoon, reeds gehuld in zyn pelsjas eD den hoed op het boofd. Het hart van den jongen man bonsde hevig door de angstige spanniBg van het oogeDblik. «Kom hier mijnheer Ross," vervolgde Wilkins. FJ„Ik kan u vyf seconden geven en niet meer." Ross kwam bevend nader. Zyn bleek gelaat was nu wit geworden. „Maar gij hebt mij toch ontboden mijn heer Wilkins," fluisterde hy met heesche stem. «Dat weet ik," antwoordde de aanzien lijke man scherp; j «Wy moeten evenwel de zaak afma ken met ja of neen. Ik wil u twintig pond voor uwe machine geven. Neemt gy dat aan?" De in angstige spanning verkeerende echtgenoot wist niet of hy een stem uit den hemel hoorde of niet. Twintig pond I Hoeveel was dat op dit oogenblik niet voor hem? Hy ver gat dat hij aan zyne uitvinding eene raoeïtevolle arbeid van twee jaar had besteed en dat daaraan zyn hoop op eene onbekommerde toekomst, droomen van roem en eer, nauw waren verbonden. Op dit tijdstip waren twintig pond voor hem een schat, want immers het schynbaar onbereikbare kon hy nu koopen, en daarmee was hy rjjk. «Ik neem het aan mynheer Wilkins," gaf hy ten antwoord. «Met dankbaarheid neem ik het aan." Er sprak zulk een levendige dankbaarheid uit de woorden van den jongen man, dat de city-man een oogenblik half berouw over zyn koop had, en hy zich wyfelend over de de kin streek. Het was echter een merk waardige koop, zelfs in de city der groote handelscontracten, en Wilkins trad nu zyn particulier kantoor binnen, vulde een cheque in en keerde terog met het stukje papier in zyn hand. «Ziehier uw geld mijnheer Ross", zeide hy, en zich daarna tot een zyner bedienden wendende, «neem eene kwi tantie van mynheer Ross in ontvangst Fergusson, en ook een belofte op schrift om alle noodige ducomenten, die ver langd mochten worden, te leveren. Goe den morgen, mynheer Ross". De jonge man toekende de kwitantie en het contract zonder te weten wat hij teekende. Om op zulk een tijdstip dit bediag te kunnen krjjgen, had hy slles wel willen teekenen. Sinds onheuchelyken tijd had het leven hem niet zoo vroolyk, de winterzon 100 tintelend schoon, de atmosfeer hem niet zoo opwekkend, en frisch voorgeko men. Terwyl hy de drukke straten door ijl le naar de bank, schiep hy zich plan nen in verband met de goudstukken, die zijn eigendom zouden worden. Hy zou onmiddellijk wat steenkolen en hout be stellen dat was natuurlijk het eerste. Daarna zon hij vleeschextract en port wijn koopen de geneesheer had die bizonder aanbevolen, maar deze artikelen waren niet in zijn bereik geweest. En dan was er nog het drankje, waarvoor de apotheker hem drie shilling had ge vraagd, terwyl hy hot niet had kunnen betalen. Dan zou hy een paar dekens koopen, zoo zacht en warm als hy ze kon kry gen zyne lieveling moest het zoo ge makkelijk krijgen, als de rijkste dame in het land, daarvoor zou hy zorgen. Twintig pond. Twintig gouden sove reigns 1 Wat zou hy daarmee niet kun nen doen. Hy trad het groote gebouw van de bank binnen, waarmee Wilkins in reke ning courant stond. Hy zette zyne handteekening achter op het stukje papier, waarna hy wachtte tot het zyn beurt was. Toen hy na ge ruimen tyd aan het loket tegenover den beambte stond, gaf hy dezen het papier, dat zulk een tooverkracht voor hem bad De beambte nam het aan, bekeek het en gaf het hem terug. «Dit kon slechts door bemiddeling van een bank worden betaald", zeide hy. Het hart van den armen jongen man scheen niet meer te kloppen. «Wat meent gy daarmee?" stamel de hy. «Ik meen wat ik zeg", antwoordde de bediende niet al te beleefd. «De cheque is crossed en moet door een bank worden gepresenteerd". «Groote God riep Ross in wanhoop uit. «Vandaag moet ik het geld hebben. Hoe kan ik het krygen «Ga naar mynheer Wilkins terug en verzoek hem de cheque te veranderen. Dat is het eenige wat ge kunt doen", gaf de bediende ten antwoord en wendde zich tot een volgende. Ross ylde terug door de menigte in Cannonstreet, en bonsde en stootte tegen de voorbygangers, zonder zich om de gevolgen te storen. Hy vloog de drie trappen op en stond met kloppend hart in het portaal, met de cheque in zijn hand. «Wat is er nu weer?" vroeg de jonge man met zyn vrypostig uiterlyk. «Mynheer Wilkins I Ik moet mynheer Wilkins spreken," zeide Roas ademloos. „Hy is reeds op weg naar Reading. Tien munuten geleden is hy vertrokken," was het blykbaar spottend antwoord. „Maar ik moet ik moet hem spre ken," riep de jonge man in zyn doods angst uit. „Het is voor my een zaak, waarvan leren of dood afhangt. Hij moet deze cheque^veranderen-" Dan moet ge hem dat Maandag morgen ten 10 uur verzoeken dat te doen. Voor dien tijd is mynheer niet te spreken," antwoordde het vrypostig jongmensch en draaide hem den rug toe. Een papiertje ter waarde van 20 pd. st. in zijn bezit, zonder dat het hem veor het oogenblik een cent waard was De hulpbronnen jvan William Ross waren totaal uitgeput, ja dit waren ze feitelijk al een ja&r lang. Vrienden had hy niet. ^Zyn bloedverwanten honderde mijlen van hem verwijderd, waren byna even arm als hy. Langzamerhand waren eerst de juweelen, daarna pronkeryen, kleederen, linnengoed en ten slotte zelfs bedden naar de bank van leening gebracht waren d*arna de ontvangbewijzen daarvan verkocht om brood te kunnen. Het weinig krediet dat zy nog by de winkeliers hadden, was reeds sedert lang uitgeput on zonder dat het juist hem was te wyteD, was het er toe gekomen, dat hy beschouwd werd als een man, die veel beloofde, zonder dat een van die beloften vervulde. Ten laatste kon hy geen stuk brood meer koopen of eerst moest het worden betaald. Hy was een luie droomer, zeiden de menschen, die zyne talenten aan doellooze, onnutte uitvin dingen, die hem noch anerren voordeel opleverden, verspilde. Men had mede lijden met zijne zieke vrouw, maar wei gerde om den in doodsangst verkeeren den echtgenoot de geneesmiddelen te ver schaffen, waarmee hij haar van den dood kon redden. Ross vortoonde by verschillende per sonen het strookje papier, maar werd met argwaan en achterdocht ontvangen. Nie mand acheenWilkinste kennen, en degenen die wel eene zyn naam hadden gehoord, kenden zijne handteekening niet. Ross smeekte met tranen in zyne oogen om met dat papier als onderpand een goud stuk te mogen ontvangen maar kon het niet krygen. Zyne kennissen trokken hunne lippen samen, en bevonden tot hunne verbazing, dat zy nog maar een paar shillings bezaten, die zij zelfnoodig hadden, „en de banken zyn zooals gy weet, des Zaterdags ten 2 ure gesloten, het spijt ray zeer ik zou u gaarne van dienst willen zyn, maar hoe kan ik dat nu doen en al dergelyke, harte looze, cynisch beleefde, onbeteekenende gezegden meer. Dan verkoos Ross de onbeleefde weigeringen van de handels lieden verre boven die gehuichelde phra- sen van zyne kennissen zy verbitterden zyn hart minder en het resultaat was toch immers hetzelfde. Een goedhartige vrouw woonde met het echtpaar Ross op dezelfe verdieping en ofschoon zij byna even arm was als de ongelukkige echtgenoot en zyn vrouw, daar zy als weduwe drie hongerige kin- dere moest onderhouden met het loon, dat zy met haar naald verdiende, vond zy, de goede van harte, nog tyd om zich nu en dan naast het bed van de lydende vrouw neer te zetten en haar die troost te ver schaffen, welke door vriendelijke woorden en een gelaat glimlachende, ondanks de vele beproevingen, kon worden gegeven. Juffrouw Blake had haar thee met de zieke vrouw gedeeld, maar de zwakke levenskracht was niet versterkt door deze luttele hulp, en het brooze lichaam was nog meer uitgeteerddo donkere oogen schitterden in onheilspellonden glans en de dunne, witte lippen trilden flauwtjes, zoodat de goöde vrouw bitter schreide, toen Ross de kamer weer binnentrad. „Ik weet niet wat er gedurende de laatste uren met baar heeft plaats gevon den," fluisterde zy en heete tranen rol den over hare wangen. „Zy ziet zoo wit, en is zoo koud en kalm." De man luisterde Diet naar hare laat ste woorden, maar vloog naar het bed, stak zyn arm zachtjes onder haar hoofd kussen en drukte het doodsbleeks gelaat aan zyn borst. „Spreek toch! Om Gods wil, spreek tochriep hy uit, „dat ik weet dat gy leeft. Fluister maar een woord lieveling Hy sprong op met een woesten trek op zyn gelaat. „O, God riep hij uit, „en zy zeggen, dat bet een misdaad is om te stelen. Myne lieveling gaat hier sterven, en hulpeloos moet ik dat maar aanzien Hy wrong zyne handen en in zyn, wanhoop klemde hy de tanden op elkaar, terwyl juffrouw Blake er by stond te schreien, dat iemand er het hart van zou breken. „Zy sterft van gebrek jufirouw Blake," riep hy uit, „van gebrek aan voedsel en warmte en er is niets meer wat kan worden beleend totaal niets." Hy zweeg eensklaps alsof hy zich iets herinnerde, en trok zyn jas en daarna zyn vest uit. Dit laatste kleedingstuk bekeek hy in zenuwachtige haast bij het licht, wikkelde het toen in een papier, knoopte zijn jas tot boven toe dicht en ging heen met het pakje onder zijn arm. Een kwartier daarna keerde hy terug met een klein mandje met steenkolen en wat hout en een kruikje, bevattende een bruinachtig vocht. Hoe hy dien dag en dien nacht, den vol» genden dag en den volgenden nacht door» bracht, heeft William Ross nooit gewe ten. De eenige herinnering, die hem by bleef van dezen vreeselijken tyd was het beeld van dat bleek gelaat, wit glanzend als marmer, en met die droevige, glin sterende zwarte oogen. «Maandagmorgen ten 10 uur. Maandagmorgen ten 10 uur. Maandagmorgen ten 10 uur," zeide hy voortdurend in zichzelf. Zyn kille wanhoop had zich als een yskorst om zijn hart gezet en hy scheen de pyn daarvan niet te voelen. Hetgeen hy nog waarnam was dat do ademhaling minder krachtig, de bewegingen steeds flauwer werden, terwyl do lippen geen woord meer schenen te kunnen uiten. Juffrouw Blake kwam nu en dan by hem met woorden van hoop en troost, maar zy waren reeds uit zijne herinne ring verdweneD, zoodra zy was vertrokken. De Maandag kwam, vroolyk en hel der,als een frisschen engelschen winterdag* Reeds lang voor 10 nur, zat William Ross te wachten in het kantoor van Wilkins met verwilderd gebaat, en oogen die zoo spookachtig om zich heen Btaar» den, dat de klerken meendeD, dat hy be® schonken was. Hy zat nu versuft in een hoek en de uitdrukking van zijn ge laat was zoo Btroef en wanhopig, dat de jongeling met het vrypostig jgelaat hem nu niet voor den gek durfde te houden. Hy zag er hem nu te gevaar- lyk uit. Eindelijk kwam Wilkins en nadat Roas hem bevende in een paar woorden had medegedeeld, wat zyn wensch was, veranderde hy de cheque met een onver schillig gelaat en een scherp woord, dat men hem met zulke bagatellen lastig viel. Een half nur daarna snelde de jonge echtgenoot de kamer binnen waar zyn vrouw lag, zyn armen beladen, met de heerlijkheden, welke hem en haar zoo lang waren ontzegd. Juffrouw Blake hield hem op den drem pel tegen en barstte in tranen uit. Hy zag haar een oogenblik met starenden klik aan en liet zyn schatten op den grond glijden. Daarna vestigde zyn blik zich op het bed en hy zag dat een laken over de gestalte, welke daar lag uitge strekt, was verspreid. Hy ylde er heen, rukte het laken weg en zag het witte gelaat, vredig glimlachende als in den slaap. Nauwelijks wetende wat hy deed, raakte hy het aan en voelde dat het koud ijskoud was 1 En de gil, die aan zijn lippen ont snapte, was de gil welke slechts de ziel in doodsangst in hare diepste schuil hoeken voor de smart kan vinden... en hy duwde zyn hand in zyn zak en een oogenblik daarna smeet hij de goudstuk ken door het vertrek als een waanzinnige in zyn wanhoop. Vry dagochtend omstreeks 10 uur vervoegde de hoofdcommissaris van politie te Amsterdam Van Does- burgb, vergezeld van een inspecteur en een smid zich aan het perceel Wetering schans 217e. Nadat op herhaald schellen geen toegang werd verleend, gaf de hoofd commissaris last de deur met geweld te openen. Twee personen, die sinds eenigen tyd in dit perceel hun intrek hadden geno men, werden in hechtenis genomen en per rijtuig weggevoerd. Het gold hier de beide Hanoversche bankiers, die zoo als wy destyds onzen lezers mededeel den, ongeveer een maand geleden op verzoek der duit sche regeering werden aangehouden, de eene in hotel „Eiber* feld", de andere in het American Hotel. Het bleek echter kort daarna, dat de documenten, op het verzoek van uitleve ring betrekking hebbende, niet geheel in orde waren. Men liet daarom de arrestan ten weder vry. Thans echter was de zaak zoover gevorderd, dat het vroeger bezwaar is opgeheven, zoodat Vrijdagoch tend opnieuw de hand kon worden ge legd op de beide vreemde heeren, die zich te Amsterdam in perceel 217e, Wete ringschans wellicht reeds volkomen vei» lig waanden. Omtrent het gebeurderneé den exprestrein uit Vlissingen, in ons vorig nummer vermeld, deelt men flit Bergen-op-Zoom mede Eene Duitsche dame, reizende onder geleide van een heer, is Donderdagoch tend, naby het station Woensdrecht flit don sneltrein, komende van Vlissingen gesprongen. De heer had haar een paar oogenblik" ken alleen gelaten in de coupé le klasse en vond by zyne terugkomst het portier open en hare plaats ledig. Hy en ook andere reizigers hebben by herhaling de noodrem doen worken, doch zonder resultaat, daar deze bleek defect te zyn. De trein rolde intusschen in vliegen' de vaart voort, voorby verschillende sta tions. Door roepen en wuiven trachtte men den trein tot stilstaan te brengen, doch ook dit bleek vruchteloos. Eerst te Rosendaal hield de trein stil en kon de

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Haarlem's Dagblad | 1892 | | pagina 6