Groot Verkoophuis op Grediet A. WINTER CO., 39. kaarlen. Koningstraat 39. t i 9 i r i i REIZEN. DERDE BLAD VAËI A. «wnniMm iiBnp Brengt zijne Magazijnen wederom onder de aandacht van het Publiek. Verkoop a Contant met 5 pCt. korting. Verkoop op Crediet op voordeelige conditie. W Dagelijks ingang van nieuwheden voor het Voorjaar. BEHOORENDE BIJ HAARLEM'S DAGBLAD. VAN Maandag 27 Maart 1893. Reizen I Heerlyk woord By het hoo ren van dien klank overweldigt mij een lig gevoel, maken zich herinneringen van mij meester, die my geheel In ver rukking brengen, indrukken van vroeger, die mij de alledaagsche werkelijkheid met al hare kleingeestigheid en ai hare verdrietelijkheden doen vergeten en mij verplaatsen in een geheel anderen damp kring, in eene sfeer van lonter genot, Ik zit in den spoortrein en voort gaat het, altijd voort, met ijzingwekkende snelheid. Het zwarte monsterpaard snuift, gilt, ja kreunt onder zyn zwaren last, maar wat bekommer ik my er om? Ik verplaats mij, zonder er moeite voor te doen, ik leg mylen af in minuten tyds ik reis ik geniet! Vol van zalige weelde tuur ik uit het raampje, Zie die weilanden eens met hunne vette koeien, met hunne vroolijk hinnikende paardenZy schijnen in een cirkel rond te draaien. En dan die tele graafdraden, die steeds op en neer dan sten en die voorbij ijlende telegraafpalen Het zou iemand duizelig kunnen ma ken, wanneer hy lang naar dat gedraai en dat voortvliegen keek. Daar gaan we voorby eene halt, en de dikke wachteres staat met het roode vlaggetje klaar en geeuwende staart zy den voortvliegenden trein na. Arm beklagenswaardig schepsel I Wat ben ik boven u bevoorrechtGy zyt golyk Tantalus, die met spijs en drank in zyne onmiddellijke nabijheid verdorsten en verhongeren moest. Gy ziet wel dagelijks dat gevaarte voorby uwe woning vliegen, maar gy geniet nooit zooale ik, die thans, in flaweelen kussens gedoken, lig te mij meren en my ;het eene luchtkasteel na het andere bouw. Ja, my'ne verbeelding schiet wieken aan, on slaat hare vleugels al wijder en wijder uit. Voort moet ik, voort naar Europa's weroldstad, naar de stad van modes en vermaken, naar de stad van pleizior en zingenot. De uren, in den trein doorgebracht, vliegen om. Daar doemt Parijs voor myne oogen op, daar voel ik het verminderen van den vaart, daar hoor ik het geroep van: //Paris! Paris daar gevoel ik een schok, en bevind ik my in Frankrijks hoofdstad. Parys Welk genot, uwen grond te betreden Wat stormen en onweer hebt gy al over uw hoofd voelen gaan, doch wie zou het u aanzien, u, die daar thans zoo vreedzaam en kalm ligt, alsof gy nooit op den rand van den ondergang hadt gestaan, alsof uwe straten nooit door roof en doodslag bezoedeld waren? Maar gelukkig, die tyden zyn voorby Geen Lodewyk. XIV, geen Napoleon Bonaparte zal meer rampen over uw hoofd brengen, geeue guillotine zal uwe inwoners moer by duizenden om het leven brengen. Die tyden zijn voorbij, maar toch kan ik niet nalaten, my die droevige dagen te herinneren. Zonder zulke gedachten toch zou ik die bouw vallen der Tuilerieën slechts half genie ten, zou de Bastille maar weinig waarde voor my hebben, de Bastille, die ik in gedachte stoffeer met de beroemde per sonen, die er eertyds in hunne ketenen zuchtten. Want aan alle merkwaardigheden van Parijs knoopt zich voor my eene histo rische herinnering vast. Op de schoons //Place de la Concorde* denk ik my dat treurige schavot opgericht, waarop Lode wyk XVI het vorstelyk hoofd achter lietde arme koning, aan wien men de misdaden zyner voorgangers wreken wilde. En by eene wandeling op de bou levards, de wallen der hoofdstad, waar thans pronkjonkertjes en opgeschikte nuf jes in het middaguur hunnen fcyd trachten te dooden, herinner ik my weder dat vreesclyke beleg van het jaar 1870, toen Frankryks eerste stad met een wissen ondergang bedreigd werd. Doch te lang reeds in Parys vertoefdMijne zucht tot reizen verlaat my niet, en ik bevind mij in den nachttrein naar Marseille, en ik tuur op het gehaakte kleed, waarin de letters P. L. M. zeer kunstig aan gebracht zyn. P. L, M.Zoo die letters eens werkelyk //Pour la mort I* betee- kenden Zoo die dolle rit my eens regel recht in de armea van den dood voorde Esne huivering overvalt my en geen wonderwij gaan een tunnel door, zoo dat de flauwe schemering daarbuiten in volslagen duisternis verkeert. Ik kan niet nalaten, myne slapende medereizi gers bij het lamplicht wantrouwend te beschouwen en de verhalen van moord aanslag en plundering in den nachttrein komen my onwillekeurig voor den geest. Het is, of de geheele waggon bodrukt is met de drie letters P. L. M. Doch weg, laffe vreesWy zyn aan hot einde van de tunnel, en het gaat weer voort over den vlakken grond, zestien uren aan een stuk, totdat eindelijk Marseille voor mijne bewonderende blikken op daagt. Ik zwyg van den machtigen indruk, dien men verkrijgt, wanneer men van uit het vergulde Madonnabeeld der kapel z/Notre Dame de la Garde* de stad in oogensehouw neemt. NeeD, het eeuwen oude Marseille levert geene bevredi ging aan myne hoog gespannen ver wachtingen, Hooger en hooger stijgen myne wenschan. Het schoonste wacht my nog daar, ver over zee ligt de stad by uitnemendheid, de stad, die z/geen zorgen of lijdenjikeat,* daar aan Ifcalïes kust ligt het schoone Napels. Heerlyk oord wel mocht de Fransch man van u zeggen: //Voir Naples et mourir,* want uwe ligging aan die klare, blauwe golf met den rookenden Vesuvius op den achtergrond maakt reeds een over weldigenden indruk. Het zyn geen af zichtelijke bedelaars,uwe beruchte lazzaro- ni, die ons overal hun zoetvloeiend //Santa Lucia* voor eenige weinige muntstukjes toezingen. En uwe doukergeiokte straat meisjes zonden menig adellyk Holiandsch kind in bevalligheid en ongekunsteldheid een lesje kunnen geven. Wie uwe Roomsche kerken bezoekt, wordt van heiligen eerbied vervuld, wie uw operagebouw en uwen laathof bezich tigt, wie tusschen uwe hemelhooge hui zen over uwe geplaveide, glooiende stra ten wandelt, vergeet dat hij slechts een gewoon atervelkg is, en waant zich, overweldigd door den machtigen indruk in den zevenden hemel te zijn. Doch waarheen zouden mijae my me ringen my voeren I Weg lieflijke ge dachten, de wereld rondom my roept my terug in den sleur der alledaagsehe wer kelijkheid !j Het zyn idealen, die ik my schiep, droombeelden, die nooit verwe zenlijkt zullen worden. Daarom voort in het gareel en gewerktOok hier wacht ons allen een reis, ook hier hebben wy een langen afstand af te leggen, een weg vol moeilykhedon en bezwarenden weg door het leven. Wie ovenwei aan den avonds zijne levens met voldoening kan terugzien op hetgeen hij verricht heeft, kan zeggen //goed gereisd* te hebben, en hoeft voorzeker meer levens wijsheid opgedaan dan hy, die met een tasch vol ^oud de geheele wereld be zichtigd heeft. HÉLËNE. Een kaalhoofdig heer mot groote stop pels baard op zjjn kin, daar hij in geen vyf dagen geschoren was, ging 11. Woens dag een salon de coiffure Dinnen en zette zich in een van de openstaande stoelen. Een ridder van de schaar kwam naar hem toe en vroeg Scheren meneer Neen, bromde de man in den stoel. Ik had graag, dat je mij een nieuw pak kleeren aanmat. De kappersjongen was zeer verwon derd en hy zei zeer beleefd Dit is hier geen kleermakerswin kel, mijnheer, Niet Noen, meneer I Wat is hot d&n? Een salon de coiffure, meneer. Wat doe je zoo al in zoo'n salon De menschen scheren en haar knippen. Zou je denken, dat iemand, die geen haartje op zyn kalen knikker heeft hier zou komen om z$n haar te laten knippen Wel neen, meneer, zei de jongen lachend. Zie ik er uit als een gok. Dit werd gezegd mst een kleine op heffing van het hoofd en een blik uit de hoogte en de kappersjong8n ging denken, dat hy waarachtig met iemand te doen had, die gek was of alle kans had om het spoedig te worden. De ander ging voort Dus dan denk je dat ik mijn volle verstand heb maar ik ben kaal als een biljartbal, wat denkt je dus, dat ik hier eigenlyk kom doen U laten scheren. Nu, myn beste joageD, waarom vroeg je dan aan me of ik geschoren wilde worden, toon ik hier plaats nam in dezen stoel Waarom trok je niet dadelijk aan den arbeid? Waarom al dat overbodig geklets van jullie faeeren of hoort het by het vak om allerlei on noodige vragen te doen era praatjes te maken De jongen zeepte den lastigen schutter in en toen hy gedaan had, vroeg de jongen Kan ik u ook dienen met Doch toen hield hy plotseling op, Met wat Niets, niets, meneer. Hy had op hot punt gestaan te vragen, of mynheer ook haarolie noodig had. Zoo sterk is de macht der gewoonte! Barbier, Mijnheer, ik kom om u te scheren. Beer. Dat is abuis, man, ik heb een barbier. Barbier. Neen, mijnheer, ik ben nu uw barbier. Gisteren heb ik met uw vroegeren barbier kaart gespeeld. Hy heeft eerst al zyu geld verloren en toen hebben wy om de klanten ge speeld en toen heb ik u ook gewonnen. Een knechtje van een boer staat voor een eersten grappenmaker bekend. Te D. vertelt men van hem, dat hy verleden week by zyn meester kwam met de boodschap Baas, de stal is al klaar. Ik heb in de ruif een paar latten gespijkerd en de ring weer aan den bak vastgemaakt. Goed, zei de boer, als ik nu nog maar een paard naar myn zin kan krygen, dan is hefc in orde, Ik heb er al een, dat is te zeggen er mankeert wel wat aan, maar dat is te verhelpen. Wat, heb je er een Ja- - Waar staat*i. Hy ligt. Kom, geen gekheid. Neen 'tis waar, zei de knecht, hy ligt in den stal, kom maar zien. Eu de boer ging met een gezicht vol nieuwsgierigheid en een hart vol ver wachting mee naar den stal. Doch daar aangekomen, zag hij wel de naakte, leege ruif en den eenzamen bak in de verlaten stal maar een paard zag hy niet. Nou, vroeg de boer, ik zie niks. En wat ligt daar dan Dat dat is een hoefyzer. Wel, zei de knecht, dat is bet dierEr mankeeren rog maar drie hoefyzera aan en een paard, dan zyn we klaar. De knecht had juist nog den tijd over den paardenbak in den koestal te springen, anders had hij een riek naar het hoofd gekregen» Drie jongelui komen in een café, waar een bejaard, schynbaar eenvoudig man aan een tafeltje zit. Wy zullen dien oude eens beet hebben,* zegt een hun ner. Zy nemen plaats aan hetzelfde ta feltje en de eerste stelt zioh voor als de graaf van Bikkersteen, de tweede als baron van Eikenhout en de dorde als de hertog van Kalkhoven. De man staat op en zegt: //Veel eer kennis te n^akon, heeren ik ben Karei de Groote»* gmjjp- HBT VAN

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Haarlem's Dagblad | 1893 | | pagina 9