Werkstaking op Zee. HAARLEMMER HALLETJES- tfWie heeft den uitkgk klonk de stem van stuurman Tjebbes van het aehterdek af. Geen antwoord. In één oogwenk was //Stuur" van zyne plaats nevens den roer ganger verdwenen en stond hij in het r/schapenhok" „Wie heeft den uitkijk?" donderde zijne zware basstem voor de tweede maal. //Ik en wat zou dat nou was het antwoord van den schuldige, die, verschrikt wakker geworden, zich door dusdanig brutaal antwoord eene houding trachtte te geven. ,/Dat zal ikjetoonen, ellendige mofEn met éen enkelen ge weldigen stomp van zyne gespierde vuist, deed hij Andries achterover tuimeleD, over het //braadspil", waartegen deze zich geposteerd had, met zyn hoofd op lust Zachtjes gleed de Thetis over de gladde, blauwe watervlakte. Een licht oostelijk koeltje deed de zeilen ter nauwernood zwellende heldere blauwe hemel werd slechts door weinige lichte wolkjes naby den gezichteinder in het noorden en zuiden bezetoveral elders was hg wol kenloos. Statig ging de zon onder in het westeD, bjjna even helder als op 't mid den van den dag: zonder avondrood, maar met een stralenglans verdween de schitterende schijf als in de vonkelende zee. Vier glazenwas het kommando, dat gegeven werd, onmiddellijk gevolgd door vier slagen, twee aan twee, op de het yzeren kettiogluik, zoodat hem de scheepskolk. Een man op uitkgkgoed uitkykeu en dadeigk waarschuwenHet roer vervangen en de rest //Huzaren- wacht" 1 De man, die dit bevel gaf, was een sterk gespierde kerel, met wien menigeen zeker liever zou gegeten drn gevochten hebben. Stuurman Tjebbes was dan ook geen kat om zonder handschoenen aan te pakken en meer dan een der scheeps gezellen herinnerde zich nog dien ge weldigen duw, of dien knellenden greep, die de stuurman hun had toebedeeld, toen zy niet vlug genoeg, by de laatste wending, de raas der brik hadden doen rondvliegen. Om de waarheid te zeggen, was hij meer gevreesd dan bemind. Toch was hg niet kwaad, voor wie hem slechts verstond en zyne bevelen stiptelyk op volgde. Bijzonder groot was zijne ge hechtheid aan zynen kapitein, tevens reeder der brik, dien hij nooit adders dan met den naam van //Patroon" be stempelde en die nu reeds drie weken lang met zware koorts te kooi L?g De wOude", zooals de matrozen hem noem den, was op Makasser ziek geworden, daar in het hospitaal verpleegd geweest, maar ongenezen teruggekomen aan boord van zijn schip, waar hg zich gelukkiger gevoelde in zijn nauwe kooi in de kleine kajuit der brik, verzorgd door zg'n trou wen //Stuur", dan in het ruime, luchtige hospitaal, met al zijne gemakken en op passing. Stuurman Tjebbes was dus feitelijk bekleed met het opperste gezag aan boord en het scheepsvolk wist dan ook zeer goed, dat hg zich in dat gezag zou weten te handhaven, er mocht gebeuren wat er wilde. Maar Andries, de Oosfcfries, //was niet van plau zich langer aan dat onbeperkte gezag te onderwerpen. Hij zou hem wel vinden, wacht maar 1" Hg was het, Andries, wiens beurt om zyOp uitkijk" te staan, juist was gekomen. In stede van dat te doen, ging hg echter zeer gemakkelijk in het //schapenhok" neerzitten, stak eene pyp op, rookte die uit en vleide zich toen even gemakke lijk op het dek neder als zijne kame raden, die //huzaren wacht" hadden. verging ook maar éen woord te z/Zes glazen I" beval hem Stuur, z,en het roer vervangen Nauwelyks had de klok zes slagen, twee aan 'wee gegeven, of een ander scheepsgezel stond op uitkyk en Andries aan het roer, verwenachingen uitbrakende tegen den //groo en knecht", zooals hij hem spottenderwijs placht te noemen maar niet overlaid (hg wist wel beter) maar brommende tnsschen de tanden. Stuurman Tjebbes was hem op den voet gevolgd, en stond nu nevens hem. „Een ding heb ik je nog te Z9ggen, luie mof," sprak hij tot Andriesals je weer zoo giert als den laatsten keer, dan waarschuw ik niet; maar ik kwak je tegen de verschansing aan, dat je d'r voor jaren genoeg aan hebben zult." Bevende van drift, maar zonder een woord te spreken, hoorde Andries deze bedreiging aan- De maan was opgekomen, de bries was aangewakkerd; snel verdween het schuim, door den boeg veroorzaakt, ach teruit uit het gezicht, toen plotseling de uitkgk riep//Op je roerik zie den grond ,/Op je roerl" herhaalde stuurman Tjebbes, en greep zelf de spaken van het stuurrad aan zyne zyde, om de te langzame beweging wat sneller te doen gaan. Maar nauwelijks had Andries dit bemerkt, of hij liet zelf los en greep Tjebbes by de keel. Een stoot in den onaerbnik, met herculische kracht door zyoen tegenstander hem toegebracht, deed hem byna onmiddellijk daarna diens keel loslaten en naar adem hggen. Op vloog het roer, maar het was te laat 1 Krr, krr, krr, voelde en hoorde men het gaan, en buiten boord ziende, zag men den ko- raalbodaai, door de maan helder verlicht, onder het schip, schgnbaar zoo naby, dat men den gcond wel had kunnen grijpen, Ruim een kwartier duurde dat gekar en het schip, dat zgne vaart voor een groot deel, maar niet geheel had verlo ren, gleed al karrende over de koraalklip heen. De roerganger bad laaghartig zynen post verlaten en was naar voren gevlucht. Zoodra het gekar ophield, zettestuur man Tjebbes een anderen man aan het roer, liep even naar beneden om een blik te slaan op de kaart, die uitge spreid op tafel lag in de kajuit en zeide toen tot zich zelf: «Nu, dat is betrek- kelyk goed afgeloopenals het schip nu maar niet lek is." Op dek komende, liep hg terstond naar de pomp en den peil stok nemende, peilde hg haar. ,,'t Kan haast niet zyn, drie voet water in dien korten tijdEn ra den peilstok in de asch gestoken te hebben, vergewiste hg zich -opnieuw. //Drie voet, drie duim water bg de pomp Alle man lenspom- pen I" riep hg met luide stem, „en hard pompen ookje hachje is er mee ge moeid I" Dat dit bevel dadelijk gehoorzaamd werd, ia nauwelyk noodig te zeggen, Die het hardst meepompte, was de schuldige Andries. Hg was een groote bullebak, maar hij wa3 vreeselyk barg voor verdrinken. Daarby kwam het ver wijt van zgn eigen geweten en de ver wenachingen, om niet te zeggen bedrei gingen, van zgne makkers. Na eenige uren pompens, bemerkte men tot aller groote vreugde, dat men op het water won met andere woorden, dat men meer uitpompte dan er bij kwam en dat men dus het schip en zijne lichte, maar kostbare lading: spe- cergeD, paarlmoer en schildpad, zou kunnen behouden. Er moest echter dik wijls en lang gepompt worden en in de Java-Zee, waar het in de Oost-Moeson nog al warm kan zgn, is dat zeor ver moeiend. 't Scheen of de Oost-Moeson, die soms zoo flink kan //doorstaan", ook vermoeid wasuiterlijk twintig of vier entwintig mijlen daags was al wat het Logboek vermeldde en het lek scheen niet dicht te willen trekken, zooals het scheepsvolk gehoopt had. De //Oude" werd er ook niet beter op. Soms lag hg zelfs te ijlen en de ge ringe lafenis, die stuurman Tjebbes hem geven koD, was niet voldoende om hem van het ziekbed te d®en opstaan. Met bezorgdheid zag Tjebbes dus dikwijls naar loefvaart of er niet een aanwakke rena briesje te bespeuren was. Onder het scheepsvolk was die be zorgdheid niet groot. Zoolang de stuur man en de schipper het hoofd niet ver liezen ofi zoolang zy hunne bezorgdheid voor de oogen van het volk weten te verbergen, zoolang zijn de meeste ma trozen gerust. Maar een ander, een grooter kwaad, dreigde van die zijde. Er werd gemopperd. Wie weet wat mopperen is, hoe on mogelijk het is een antwoord te geven op elke gemopperde, niet uitgesproken klacht, weet ook hoe dikwijls dat ge mopper uitloopt op iets ergers. Een tgd lang bad stuntman Tjebbes dat mopperen opgeme:kt, doch gedaan alsof hg niets bemerkt had. Op den ochtend echter van den vierden dag na het stooten van het schip, kwam de uit- Ben Zaterdagavandpraatje. CLXVI. Ik had een roman geschreven. Niet later dan Donderdag was de laatste bladzijde gereed gekomen, daarop had ik den titel verzonnen, de moeilijkste bladzijde van iedere roman en daar la gen zevenhonderd bladzijden groot for maat, dicht in elkaar geschreven, die volgen taxatie van den drukker, zeker niet minder dan 500 bladzijden druks zouden beslaan. Het moet hier vermeld worden, dat ik menigen nacht aan het boek had be steed. Vooral toen het zgn voltooiing naderde was de lust om er nu spoe dig een einde aan te maken, zóo sterk geweest, dat ik mijn bed de rug had toegedraaid om in mgn leunstoel tot aan het krieken van den morgenstond mgn werk verder te brengen. Eindelijk was het dan Donderdag af. *b Avonds to tien uur had ik het laatste woord geschreven en met een beweging van vreugde, smeet ik de pen waarmee ik het gemaakt had, recht voor rag uit, zoodat ze in het behangsel bleef haken in een cirkel van kleine inktspatjes. Ik was evenwel te versuft en te uitgeput, om de pen terug te halen en de eenige kracht die nog in mg was, was juist toereikend, om. een sigaar te nemen uit een kistje dat ik vlak bg de hand had en die aan te steken met een luci fer die er vlak naast lag. Vóór mg lag het titelblad waarop in rondschrift stond geschreven Herman Waalsma Roman uit den tegenwoordigen tgd. Die nadere bepaling van tijd had ik voor geen geld van de wereld aan het titelblad willen onthouden. Een roman uit den tegenwoordigen tijd toch is heel wat anders dan een uit de 16e of 17de eeuw, ja zelfs iets totaal verschillend van een roman uit het jaar 1870. De roman uit den tegenwoordigen tgd hier scheen ik zoowat aan het soezen te ra ken zelf gezieD, eigengevoeld zooiefs geheel individueels Ik raakte in den dommel, dat voelde ik, maar zonder de kracht te hebben er mg tegen te verzetten. Hoelang ik zoo wel dutte, weet ik niet precies, maar opeens sloeg mgn pendule op den schoor steenmantel twaalf uur, met harde, luide slagen of het een scheepsklok was. Dit deed mg wakker schrikken en naar mgn handschrift kijkende dat nog ruBtig op ign sc'orgftafel lag, aansehouwde ik een tooneel, dat mij met verbazing vervulde. Uit de bladen vao mijn roman rezen figuren op, vrouwelyke en mannelijke die ik alle wel herkende, het waren de per sonen uit mgn boek, die, daar opeens eene gedaante aannamen. In bonte men geling kwamen ze voor den dag, de een na den ander, de held en de heldin, de moeder van den held, de vader van de heldin, de kamenier, de oude dienstbode, de valsehe kassier, de winkelier om den hoek, de kruier, de kellners aan de diné's, allemaal. Ik keek naar hun verschynen en zij keken mg aan, totdat ik begreep, dat het aan mij was om het gesprek te be ginnen. Blykbaar hadden zg een kompiot op touw gezet tegen mg, maar dat zou hen niet gelukken ik zou hun toonen dat zij eerbied behoorden te hebben voor mij, die hen toch in het aanzyn had geroepen. z/Wat wilt ge van my vroeg ik dus op iorschen toon. De held uit het boek kwam naar voren en toen hij in den lichtkring van mgn lamp trad, kon ik hem beter zien. Was dit inderdaad mgn held? dit mannetje zonder vleesch en been, met dat eeuwige oogglas en die wate rige oogjes? //Staat gy op tegen my vroeg ik hem, zoo barsch mogelyk. Hg wuifde bedarend met zgne door- schgnende handjes. //Ik verzoek u, mij beleefd toe te spreken, anders zal het u rouwen. Ik heb, dank zg uwe pen, wel geen behoorlyke mansvuisten aan het lgf, maar mgn gestel permitteert mg des te gemakkelijker om flauw te vallen. En dat zal ik doen ook als ge u niet matigt en val ik in zwy'm, dan krygt go het natuurlgk met de heldin te kwaad." Daar ik deze moeilgkheïd ook voorzag, zei ik op een lageren toon//Spreek op dan, waarover hebt ge u te beklagen?" „Over zeer veel," antwoordde hg. //Ten barsting. Toen het bevel van|lenspom- pen gegeven was, verïoerde'zich geen der scheepsgezellen. Nadat het herhaald was, kwam een der oudsten naar den Stuurman toe en zeide //wy hebben besloten niet meer te werken." //Is dat jelui aller be sluit willen jelui niet lenspompen //Nö6d, wg zullen eens zien, wat jij doen zult zonder ons, groote knecht," zei Andries, die eerst gezwegen had. //Nog oenmaal vraag ik u, willen jelui pompen?" //Neen, neen, neen 1" //Welnu, dan zal je ook niet pompen, maar jelui zult altemaal met mg en den Patroon verzuipenEn mee ging hg naar de pompen, haaide zuiger en em mer uit beide, sloot die zorgvuldig in zgne hut weg, en kwam, met een bran dende sigaar in den mond, terug op dek. Tot don lichtmatroos, die aan het roer stond, Z8ide hg: //Heb jg ook geen lust meer om te sturen, dan moet je 't maar zeggen." De aangesprokene, een jongmencch van goeden huize, gaf zachtjes sprekende ten antwoord //Noen stuurman, daartoe heb ik niet alleen geen orders, maar als ik niet zoo bang was voor dien valsehen mof, dan zou ik u wel helpen pompen ook." z/Geen nood, dat ik pompen zal, mgn jongen," was des stuurmaDS antwoord, Zoo verliepen twee, drie uren. Het scheen of de kleine koelte nog meer ver flauwen wilde, of wel dat het schip zwaar der en zwaarder werd, want de vaart verminderde schgnbaar. Daar bemerkt de stuurman, dat eeu der gasten, die daar straks zooveel te zeggen hadden, naar de pomp gaat, den peilstok neemt en peilt. Hij veinst even wel niets te zien, //Vier en een half voet water in het schip," rapporteert de peil- gast. Een half uur later peilt hg weer. //Vijf voet water." Nog een half uur later wordt er telkens en telkens weer ge peild, steeds met dezelfde vermeerdering van water bij de pomp. De stuurman steekt doodbedaard een nieuwe sigaar op. Tegen het vallen van den avond komt de timmerman bg den stuurman staan, //Stuurman," begint hg op stotterenden toon, //willen wg de pomp maar eens toezetten Het schip gaat al dieper en dieper en over nog een paar uren zal het water het tusschendek bereiken." //Welnu, dat kan wel wezen; we zul len nog wel dieper zinken en reken er maar op, timmerman, dat ik den eersten, die de boot durft aanraken, met dit twee loops pistool een kogel door den kop jaag en de tweede kogel gaat door de boot 1 Als ik verdrink, verdrinken jelui alle maal met mij." Oogetroost verliet de baas stuurman Tjebbes. Maar eer hg tot zgne kamera den terugkeerde, peilde hg nog eene de pomp, die nu een zeer bedeukeiyk aantal voelen water aangaf. Luider en luider klonken de stemmen eerste was het een lage streek, om mij zoo weinig weerstandsvermogen te geven, dat het minste tochtje mg al doodelgk verkouden maakt. Ge laat mij ook altijd in een rijtuig zitten, daar komt het na tuurlijk van. Ik verlang dus wat warm bloed in mgn aderen en ik moet in minstens zes hoofdstukken een wande ling mogen doen." //Anders niet?" vroeg ik. z/Voorloopig niet," zei hg. „De heldin is ook niet in haar schik, ik zal haar even roepen." Daarop kwam met mannelijke stappen de heldin naar voren en bleef vlak voor mgn nous staan. //Waarom loop je zoo mal?" vroeg ik bits. //Omdat ik niet anders kan," zei ze snibbig, //het heele boek door moet ik zoo loopen. Denk je soms dat ik het voor mgn plezier doe?" z/Ik verzoek je wat eerbied te hebben voor den man, die je in het aanzgn heeft geroepenzei ik gestreng. //Eerbied riep ze op den snerpen den toon, dien ik zoo goed kende, //ik zou niet weten waarom. Voor dat aller onmogelijkste leven, dat je mij gegeven hebt Van het eerste tot het laatste hoofdstuk lig ik op de canapé of dans op een bal en ik moet cigarettes rooken... bah... Nooit mag ik spreken als een ge woon mensch alleB wat ik zeg is op snerpenden tooD, of op een toon van „ledige lusteloosheid." 'tls me een aan genaam bestaan. Ik ben er volstrekt niet mee tevredenik wil in het zevende hoofdstuk eeu maand naar buiten, om pannekoeken te eten en karnemelk te drin ken dau kan ik tenminste weer wat zwaarlyviger worden en roode wangen krijgen, want met die canapé en die bals blyf ik natuurlgk vervelend bleek en mager. Waarom moet ik bleek wezen?" //Omdat dit voor eene fatsoenlijke heldin zoo behoort," zei ik vastberaden. //Als ik je met roode wangen had ge- teekend, zouden de eritici zeggen, dat je uit het jaar 1850 was. En naar buiten gaan om pannekoekeu te eten, is belache- lyk. In de tegenwoordige romans, lust de heldin geen pannekoeken of karnemelk. Ze heeft haar maag overladen met bon bons, bals, fransche romans en ongeluk kige liefden." z/En de held, die zes en twintig maal in het boek een camelia in zgn knoops der werkstakers. Wfct zg zeiden, was niet te verstaan, maar wat zij bedoelden,; werd spoedig geooeg merkbaar. De tim merman en twee matrozen verhieven hunne stem ten laatste en riepen//Als jij dan volstrekt verzuipen wilt, wg niet!" Met hun drieën gingen zg naar den stuurman toe en zeiden „Wg hebben vrouw en kindereD, wg willes pompen /Ja mannen, het spijt mg', maar 'tig nu te laat. Daar straks hadt ge kunnen spreken en hebt het niet gedaan. Gaat maar weer heen, ik geef het pompge- reedschap niet." Weder verliep er een uur. Dat de werkstakers niet [op hun gemak waren, werd meer en meer duidelijk. Zij sche nen in zeer ernBtig beraad te zgn, en meer dan eens hoorde de steurman be dreigingen en verwenschingen uitbraken, die hem niet, maar Andries golden. Nog eenmaal ziet hij den timmerman naar den peilstok grijpen, en toen h\j dien uit de pomp ophaalt, is zulk een groot gedeelte van de lijn nat, dat het duidelyk wordt, dat het zoo niet heel lang meer kan doorgaan. Zwijgend be schouwt de stuurman die onrustige geba ren, die dreigende houdingen, die zich eindelyk oplossen in z»er verstaanbare 'bedreigingen van den raddraaier, An dries. z/Als jg nou niet dadelijk heengaat en den stuurman vraagt, of wg mogen lenspompen, dau slaan wij je de mofio- hersenB in!" riepen twee forsche stem men te gelijk. En om hunne woorden kracht by te zetten, had de eea Andries bg den nek en hield de andere hem twee bruine gebalde knuisten voor. Ook de timmerman meende zich niet onbe tuigd te moeten laten, althans hij voegde zgne vuist er nog bg, en zoo ging het, half sleepende, half duwende, naar ach teren toe, waar zg Andries los lieten, doch bg hem bleven staan. //Stuurman," zeido deze, sidderende over zijn gansche lgf, //wg willen pom pen Toe, stuurman, laaf het ons toe, wg hebben het zoo niet gemeend z/Heb jg het zóo niet gemeend, laf aard z/Neen, stuurmanIa Gods naam,, laat ons maar lenspompen, misschien ia hst nog niet te laat //Is dat jelui aller wenschZou je graag willen lenspompen, als je mocht? z/Ja, jariepea nu alle stemmen tegeiyk, //geef ons het pompgery maar, wie weet, hef is misschien nog niet te laat I" //Wacht hier op mg," zei de stuur man haalde doodbedaard de pompem- mers en zuigers voor dea dag, droeg ze naar de midscheeps en hield ze daar, op een afstand van de pompen, by de val reep boven het water. Toen hief hg ze met beide handen omhoog ea zeide op vastberaden toon /,Nu, man voor man, zonder onder scheid, excuus vragenanders zoo waar ik leef, zien jelui dit gereedschap nu voor 'tlaatst! Een vó.ir een, Andries <óorop! gat draagt, is vreeselgk belaohelgk," zei ze. //Waarom niet eens een roos of een viooltje?" z/Je hebt al bitter weinig begrip van je omgeving," antwoordde ik, „ia zulke kringen als waaxin jelui verkeert, daar ieder© bloem vulgair, behalve een camelia." Toen begon de held ook te brommen. t Is een plezierig werk, dat van held," zei hij, „ik heb niet eens een hart, maar wel hersenen en die ^yn zoo week als pap. Geef me een ferm hart en exploiteer dat, liever dan zoo met een vergrootglas in mijn hersens te ziten turen." //Jongmensch,// zei ik kalm, //ik zou alles bederven wanneer ik dat deed, Een held uit een roman van den tegen woordigen tgd behoort geen hart te be zitten, dat was goed voor de helden...." z/Uit het jaar 1850," viel hg op scham peren toon mg in de rede. //Precies. Het komt tegenwoordig op de hersenB aan. Met een vergrootglas, ja, met een microscoop moet elke be weging, elke trilling worden gadegeslagen, nagegaan en ontleed. Hart! Wie ver langt er nog een held met een hart?" z/We zgn niet tevreden!" riepen de held en de heldin nu, zoo gelijk alsof het een van buiten geleerd leBje was. z/'t Is gemeen van je, om ons allebei dood te laten gaan in het laatste hoofd stukwe willen trouwen, dat is veel amusanter en het kan evengoed. Je moet ons weer levend maken I" //Niets daarvan," zei ik zeer beslist. //Jelui gaat in de twee laatste hoofd stukken dood, daar helpt niets aan. In 1850 lieten ze den held en de heldin met mekaar trouwen, maar daar zjjn we nu overheen En geen praatjes meer, of ik laat jelui door den vader de les lezen Daar kwam zoo waarlgk do vader van de heldin zelf naar voren. //Jou zal ik de les lezen I" riep hg uit wit vau kwaadheid, wik verlang niet een schurk te wezen, die met zgn kas- Bier samenspant om het publiek te be driegen. Al die gemeeno praktijben be vallen me volstrekt niet //Panamariep ik uit. z/Moet daarom iedere bankier als schelm worden afgeschilderd riep hg, nog boozer. //Ik wil een eerlijke bankier we zen en mijzelf ook in geen geval met laudanum vergiftigen. Begrepen Nog was ik ontsteld over deze bruta liteit, toen ze alleo tegelijk naar voren drongen. De kassier schreeuwde, dat zyn moeder een brave vrouw was geweeBt, dio hem deugdzaam had opgevoed en dat het eeu schande was, hem nu een sehurk te laten wordende kamenier kryschte in het fransch (ze kende niets anders) dat ze er volstrekt niet op steld was, de brieven van hare meesteres te stelen, de kruier achtte zich veel te flauw geteekend//hij had heelemaal geen lichaam," zei by, zelfs de kellners beklaagden zich over de malle uitwei dingen (zoo durfden zg het noemen,) die ik mg veroorloofde ten koste van hnn manier van loopen, spreken en bedienen, Het ergste gilde de moeder van den held, die ertegen protesteerde, dat zjj zich met alle kracht en macht moest verzetten tegen het huwelijk van haar zoon met de heldin. Het was eenige oogenblïkkea lang een spektakel, dat iemand hooren en zien verging. Zo schreeuwden door elkaar //omwerken, verbeteren, aanvullei!' totdat ik ten slotte door een geweldigen vuistslag op de tafel dit geschreeuw tot zwygen bracht. i/Stil, gy allen I" riep ik uit, //gy be* hoeft u niet beklagen, want alle helden, heldinnen, vaders, moeders en kameniers zijn in de boeken van den tegenwoor- digen tijd zoo en niet anders. Maar daar ik uwe klachten moede ben en, als vroe1 ger, rustig wil slapen zonder gevaar te loopen ieder oogenblik uwe verwgten te moeten hoeren ziedaaron meteen wierp ik het handschrift van mjjn roman in den haard. Naarmate de vlammen aan den lekten, werden ook d@ omtrekken rayne personen flauwer. Ik hoorde nog, hoe de vader met zwakker wordende stem zeide, dat ik een goed werk en het volgende oogenblik was de laatste vonk uit het papier verdwenen, da laatste lyn myner figuren opgelost in de lucht en ging ik met een verruimd hart naar bed. 0 FIDELIO. Het denkbeeld ia ontleend aan Eden PhjJ' potts »An unpublished Novel* in the Tanen* nitz Magazine Aug. 1892.

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Haarlem's Dagblad | 1893 | | pagina 6