Werkstaking op Zee.
HAARLEMMER HALLETJES-
tfWie heeft den uitkgk klonk de stem
van stuurman Tjebbes van het aehterdek
af. Geen antwoord. In één oogwenk was
//Stuur" van zyne plaats nevens den roer
ganger verdwenen en stond hij in het
r/schapenhok"
„Wie heeft den uitkijk?" donderde
zijne zware basstem voor de tweede
maal. //Ik en wat zou dat nou was
het antwoord van den schuldige, die,
verschrikt wakker geworden, zich door
dusdanig brutaal antwoord eene houding
trachtte te geven. ,/Dat zal ikjetoonen,
ellendige mofEn met éen enkelen ge
weldigen stomp van zyne gespierde vuist,
deed hij Andries achterover tuimeleD,
over het //braadspil", waartegen deze
zich geposteerd had, met zyn hoofd op
lust
Zachtjes gleed de Thetis over de gladde,
blauwe watervlakte. Een licht oostelijk
koeltje deed de zeilen ter nauwernood
zwellende heldere blauwe hemel werd
slechts door weinige lichte wolkjes naby
den gezichteinder in het noorden en
zuiden bezetoveral elders was hg wol
kenloos. Statig ging de zon onder in het
westeD, bjjna even helder als op 't mid
den van den dag: zonder avondrood,
maar met een stralenglans verdween de
schitterende schijf als in de vonkelende
zee.
Vier glazenwas het kommando,
dat gegeven werd, onmiddellijk gevolgd
door vier slagen, twee aan twee, op de het yzeren kettiogluik, zoodat hem de
scheepskolk. Een man op uitkgkgoed
uitkykeu en dadeigk waarschuwenHet
roer vervangen en de rest //Huzaren-
wacht" 1
De man, die dit bevel gaf, was een
sterk gespierde kerel, met wien menigeen
zeker liever zou gegeten drn gevochten
hebben. Stuurman Tjebbes was dan ook
geen kat om zonder handschoenen aan
te pakken en meer dan een der scheeps
gezellen herinnerde zich nog dien ge
weldigen duw, of dien knellenden greep,
die de stuurman hun had toebedeeld,
toen zy niet vlug genoeg, by de laatste
wending, de raas der brik hadden doen
rondvliegen.
Om de waarheid te zeggen, was hij
meer gevreesd dan bemind. Toch was
hg niet kwaad, voor wie hem slechts
verstond en zyne bevelen stiptelyk op
volgde. Bijzonder groot was zijne ge
hechtheid aan zynen kapitein, tevens
reeder der brik, dien hij nooit adders
dan met den naam van //Patroon" be
stempelde en die nu reeds drie weken
lang met zware koorts te kooi L?g De
wOude", zooals de matrozen hem noem
den, was op Makasser ziek geworden,
daar in het hospitaal verpleegd geweest,
maar ongenezen teruggekomen aan boord
van zijn schip, waar hg zich gelukkiger
gevoelde in zijn nauwe kooi in de kleine
kajuit der brik, verzorgd door zg'n trou
wen //Stuur", dan in het ruime, luchtige
hospitaal, met al zijne gemakken en op
passing.
Stuurman Tjebbes was dus feitelijk
bekleed met het opperste gezag aan boord
en het scheepsvolk wist dan ook zeer
goed, dat hg zich in dat gezag zou
weten te handhaven, er mocht gebeuren
wat er wilde.
Maar Andries, de Oosfcfries, //was niet
van plau zich langer aan dat onbeperkte
gezag te onderwerpen. Hij zou hem wel
vinden, wacht maar 1"
Hg was het, Andries, wiens beurt om
zyOp uitkijk" te staan, juist was gekomen.
In stede van dat te doen, ging hg echter
zeer gemakkelijk in het //schapenhok"
neerzitten, stak eene pyp op, rookte die
uit en vleide zich toen even gemakke
lijk op het dek neder als zijne kame
raden, die //huzaren wacht" hadden.
verging ook maar éen woord te
z/Zes glazen I" beval hem Stuur,
z,en het roer vervangen
Nauwelyks had de klok zes slagen,
twee aan 'wee gegeven, of een ander
scheepsgezel stond op uitkyk en Andries
aan het roer, verwenachingen uitbrakende
tegen den //groo en knecht", zooals hij
hem spottenderwijs placht te noemen
maar niet overlaid (hg wist wel beter)
maar brommende tnsschen de tanden.
Stuurman Tjebbes was hem op den
voet gevolgd, en stond nu nevens hem.
„Een ding heb ik je nog te Z9ggen,
luie mof," sprak hij tot Andriesals je
weer zoo giert als den laatsten keer, dan
waarschuw ik niet; maar ik kwak je
tegen de verschansing aan, dat je d'r
voor jaren genoeg aan hebben zult."
Bevende van drift, maar zonder een
woord te spreken, hoorde Andries deze
bedreiging aan-
De maan was opgekomen, de bries
was aangewakkerd; snel verdween het
schuim, door den boeg veroorzaakt, ach
teruit uit het gezicht, toen plotseling de
uitkgk riep//Op je roerik zie den
grond
,/Op je roerl" herhaalde stuurman
Tjebbes, en greep zelf de spaken van
het stuurrad aan zyne zyde, om de te
langzame beweging wat sneller te doen
gaan. Maar nauwelijks had Andries dit
bemerkt, of hij liet zelf los en greep
Tjebbes by de keel. Een stoot in den
onaerbnik, met herculische kracht door
zyoen tegenstander hem toegebracht, deed
hem byna onmiddellijk daarna diens keel
loslaten en naar adem hggen. Op vloog
het roer, maar het was te laat 1 Krr, krr,
krr, voelde en hoorde men het gaan, en
buiten boord ziende, zag men den ko-
raalbodaai, door de maan helder verlicht,
onder het schip, schgnbaar zoo naby, dat
men den gcond wel had kunnen grijpen,
Ruim een kwartier duurde dat gekar
en het schip, dat zgne vaart voor een
groot deel, maar niet geheel had verlo
ren, gleed al karrende over de koraalklip
heen. De roerganger bad laaghartig
zynen post verlaten en was naar voren
gevlucht.
Zoodra het gekar ophield, zettestuur
man Tjebbes een anderen man aan het
roer, liep even naar beneden om een
blik te slaan op de kaart, die uitge
spreid op tafel lag in de kajuit en zeide
toen tot zich zelf: «Nu, dat is betrek-
kelyk goed afgeloopenals het schip nu
maar niet lek is." Op dek komende, liep
hg terstond naar de pomp en den peil
stok nemende, peilde hg haar. ,,'t Kan
haast niet zyn, drie voet water in dien
korten tijdEn ra den peilstok in de
asch gestoken te hebben, vergewiste hg
zich -opnieuw. //Drie voet, drie duim
water bg de pomp Alle man lenspom-
pen I" riep hg met luide stem, „en hard
pompen ookje hachje is er mee ge
moeid I"
Dat dit bevel dadelijk gehoorzaamd
werd, ia nauwelyk noodig te zeggen,
Die het hardst meepompte, was de
schuldige Andries. Hg was een groote
bullebak, maar hij wa3 vreeselyk barg
voor verdrinken. Daarby kwam het ver
wijt van zgn eigen geweten en de ver
wenachingen, om niet te zeggen bedrei
gingen, van zgne makkers.
Na eenige uren pompens, bemerkte
men tot aller groote vreugde, dat men
op het water won met andere woorden,
dat men meer uitpompte dan er bij
kwam en dat men dus het schip en
zijne lichte, maar kostbare lading: spe-
cergeD, paarlmoer en schildpad, zou
kunnen behouden. Er moest echter dik
wijls en lang gepompt worden en in de
Java-Zee, waar het in de Oost-Moeson
nog al warm kan zgn, is dat zeor ver
moeiend.
't Scheen of de Oost-Moeson, die
soms zoo flink kan //doorstaan", ook
vermoeid wasuiterlijk twintig of vier
entwintig mijlen daags was al wat het
Logboek vermeldde en het lek scheen
niet dicht te willen trekken, zooals het
scheepsvolk gehoopt had.
De //Oude" werd er ook niet beter op.
Soms lag hg zelfs te ijlen en de ge
ringe lafenis, die stuurman Tjebbes hem
geven koD, was niet voldoende om hem
van het ziekbed te d®en opstaan. Met
bezorgdheid zag Tjebbes dus dikwijls
naar loefvaart of er niet een aanwakke
rena briesje te bespeuren was.
Onder het scheepsvolk was die be
zorgdheid niet groot. Zoolang de stuur
man en de schipper het hoofd niet ver
liezen ofi zoolang zy hunne bezorgdheid
voor de oogen van het volk weten te
verbergen, zoolang zijn de meeste ma
trozen gerust. Maar een ander, een
grooter kwaad, dreigde van die zijde.
Er werd gemopperd.
Wie weet wat mopperen is, hoe on
mogelijk het is een antwoord te geven
op elke gemopperde, niet uitgesproken
klacht, weet ook hoe dikwijls dat ge
mopper uitloopt op iets ergers.
Een tgd lang bad stuntman Tjebbes
dat mopperen opgeme:kt, doch gedaan
alsof hg niets bemerkt had. Op den
ochtend echter van den vierden dag na
het stooten van het schip, kwam de uit-
Ben Zaterdagavandpraatje.
CLXVI.
Ik had een roman geschreven. Niet
later dan Donderdag was de laatste
bladzijde gereed gekomen, daarop had
ik den titel verzonnen, de moeilijkste
bladzijde van iedere roman en daar la
gen zevenhonderd bladzijden groot for
maat, dicht in elkaar geschreven, die
volgen taxatie van den drukker, zeker
niet minder dan 500 bladzijden druks
zouden beslaan.
Het moet hier vermeld worden, dat
ik menigen nacht aan het boek had be
steed. Vooral toen het zgn voltooiing
naderde was de lust om er nu spoe
dig een einde aan te maken, zóo sterk
geweest, dat ik mijn bed de rug had
toegedraaid om in mgn leunstoel tot aan
het krieken van den morgenstond mgn
werk verder te brengen.
Eindelijk was het dan Donderdag af.
*b Avonds to tien uur had ik het laatste
woord geschreven en met een beweging
van vreugde, smeet ik de pen waarmee
ik het gemaakt had, recht voor rag uit,
zoodat ze in het behangsel bleef haken
in een cirkel van kleine inktspatjes. Ik
was evenwel te versuft en te uitgeput,
om de pen terug te halen en de eenige
kracht die nog in mg was, was juist
toereikend, om. een sigaar te nemen
uit een kistje dat ik vlak bg de hand
had en die aan te steken met een luci
fer die er vlak naast lag.
Vóór mg lag het titelblad waarop in
rondschrift stond geschreven
Herman Waalsma
Roman uit den tegenwoordigen tgd.
Die nadere bepaling van tijd had ik
voor geen geld van de wereld aan het
titelblad willen onthouden. Een roman
uit den tegenwoordigen tijd toch is heel
wat anders dan een uit de 16e of 17de
eeuw, ja zelfs iets totaal verschillend van
een roman uit het jaar 1870. De roman
uit den tegenwoordigen tgd hier
scheen ik zoowat aan het soezen te ra
ken zelf gezieD, eigengevoeld
zooiefs geheel individueels
Ik raakte in den dommel, dat voelde
ik, maar zonder de kracht te hebben er
mg tegen te verzetten. Hoelang ik zoo
wel dutte, weet ik niet precies, maar
opeens sloeg mgn pendule op den schoor
steenmantel twaalf uur, met harde, luide
slagen of het een scheepsklok was. Dit
deed mg wakker schrikken en naar mgn
handschrift kijkende dat nog ruBtig op
ign sc'orgftafel lag, aansehouwde ik een
tooneel, dat mij met verbazing vervulde.
Uit de bladen vao mijn roman rezen
figuren op, vrouwelyke en mannelijke
die ik alle wel herkende, het waren de per
sonen uit mgn boek, die, daar opeens
eene gedaante aannamen. In bonte men
geling kwamen ze voor den dag, de een
na den ander, de held en de heldin, de
moeder van den held, de vader van de
heldin, de kamenier, de oude dienstbode,
de valsehe kassier, de winkelier om den
hoek, de kruier, de kellners aan de
diné's, allemaal.
Ik keek naar hun verschynen en zij
keken mg aan, totdat ik begreep, dat
het aan mij was om het gesprek te be
ginnen. Blykbaar hadden zg een kompiot
op touw gezet tegen mg, maar dat zou
hen niet gelukken ik zou hun toonen
dat zij eerbied behoorden te hebben voor
mij, die hen toch in het aanzyn had
geroepen.
z/Wat wilt ge van my vroeg ik dus
op iorschen toon.
De held uit het boek kwam naar
voren en toen hij in den lichtkring van
mgn lamp trad, kon ik hem beter
zien. Was dit inderdaad mgn held?
dit mannetje zonder vleesch en been,
met dat eeuwige oogglas en die wate
rige oogjes?
//Staat gy op tegen my vroeg ik
hem, zoo barsch mogelyk.
Hg wuifde bedarend met zgne door-
schgnende handjes. //Ik verzoek u, mij
beleefd toe te spreken, anders zal het u
rouwen. Ik heb, dank zg uwe pen, wel
geen behoorlyke mansvuisten aan het
lgf, maar mgn gestel permitteert mg des
te gemakkelijker om flauw te vallen. En
dat zal ik doen ook als ge u niet matigt
en val ik in zwy'm, dan krygt go het
natuurlgk met de heldin te kwaad."
Daar ik deze moeilgkheïd ook voorzag,
zei ik op een lageren toon//Spreek op
dan, waarover hebt ge u te beklagen?"
„Over zeer veel," antwoordde hg. //Ten
barsting. Toen het bevel van|lenspom-
pen gegeven was, verïoerde'zich geen
der scheepsgezellen.
Nadat het herhaald was, kwam een
der oudsten naar den Stuurman toe en
zeide //wy hebben besloten niet meer
te werken." //Is dat jelui aller be
sluit willen jelui niet lenspompen
//Nö6d, wg zullen eens zien, wat jij
doen zult zonder ons, groote knecht,"
zei Andries, die eerst gezwegen had.
//Nog oenmaal vraag ik u, willen jelui
pompen?" //Neen, neen, neen 1"
//Welnu, dan zal je ook niet pompen,
maar jelui zult altemaal met mg en den
Patroon verzuipenEn mee ging hg
naar de pompen, haaide zuiger en em
mer uit beide, sloot die zorgvuldig in
zgne hut weg, en kwam, met een bran
dende sigaar in den mond, terug op dek.
Tot don lichtmatroos, die aan het
roer stond, Z8ide hg: //Heb jg ook geen
lust meer om te sturen, dan moet je 't
maar zeggen."
De aangesprokene, een jongmencch van
goeden huize, gaf zachtjes sprekende ten
antwoord //Noen stuurman, daartoe heb
ik niet alleen geen orders, maar als ik
niet zoo bang was voor dien valsehen
mof, dan zou ik u wel helpen pompen
ook."
z/Geen nood, dat ik pompen zal, mgn
jongen," was des stuurmaDS antwoord,
Zoo verliepen twee, drie uren. Het
scheen of de kleine koelte nog meer ver
flauwen wilde, of wel dat het schip zwaar
der en zwaarder werd, want de vaart
verminderde schgnbaar.
Daar bemerkt de stuurman, dat eeu
der gasten, die daar straks zooveel te
zeggen hadden, naar de pomp gaat, den
peilstok neemt en peilt. Hij veinst even
wel niets te zien, //Vier en een half voet
water in het schip," rapporteert de peil-
gast.
Een half uur later peilt hg weer. //Vijf
voet water." Nog een half uur later
wordt er telkens en telkens weer ge
peild, steeds met dezelfde vermeerdering
van water bij de pomp.
De stuurman steekt doodbedaard een
nieuwe sigaar op.
Tegen het vallen van den avond komt
de timmerman bg den stuurman staan,
//Stuurman," begint hg op stotterenden
toon, //willen wg de pomp maar eens
toezetten Het schip gaat al dieper en
dieper en over nog een paar uren zal het
water het tusschendek bereiken."
//Welnu, dat kan wel wezen; we zul
len nog wel dieper zinken en reken er
maar op, timmerman, dat ik den eersten,
die de boot durft aanraken, met dit twee
loops pistool een kogel door den kop jaag
en de tweede kogel gaat door de boot 1
Als ik verdrink, verdrinken jelui alle
maal met mij."
Oogetroost verliet de baas stuurman
Tjebbes. Maar eer hg tot zgne kamera
den terugkeerde, peilde hg nog eene de
pomp, die nu een zeer bedeukeiyk aantal
voelen water aangaf.
Luider en luider klonken de stemmen
eerste was het een lage streek, om mij
zoo weinig weerstandsvermogen te geven,
dat het minste tochtje mg al doodelgk
verkouden maakt. Ge laat mij ook altijd
in een rijtuig zitten, daar komt het na
tuurlijk van. Ik verlang dus wat warm
bloed in mgn aderen en ik moet in
minstens zes hoofdstukken een wande
ling mogen doen."
//Anders niet?" vroeg ik.
z/Voorloopig niet," zei hg. „De heldin
is ook niet in haar schik, ik zal haar
even roepen."
Daarop kwam met mannelijke stappen
de heldin naar voren en bleef vlak voor
mgn nous staan. //Waarom loop je zoo
mal?" vroeg ik bits.
//Omdat ik niet anders kan," zei ze
snibbig, //het heele boek door moet ik
zoo loopen. Denk je soms dat ik het
voor mgn plezier doe?"
z/Ik verzoek je wat eerbied te hebben
voor den man, die je in het aanzgn
heeft geroepenzei ik gestreng.
//Eerbied riep ze op den snerpen
den toon, dien ik zoo goed kende, //ik
zou niet weten waarom. Voor dat aller
onmogelijkste leven, dat je mij gegeven
hebt Van het eerste tot het laatste
hoofdstuk lig ik op de canapé of dans
op een bal en ik moet cigarettes rooken...
bah... Nooit mag ik spreken als een ge
woon mensch alleB wat ik zeg is op
snerpenden tooD, of op een toon van
„ledige lusteloosheid." 'tls me een aan
genaam bestaan. Ik ben er volstrekt niet
mee tevredenik wil in het zevende
hoofdstuk eeu maand naar buiten, om
pannekoeken te eten en karnemelk te drin
ken dau kan ik tenminste weer wat
zwaarlyviger worden en roode wangen
krijgen, want met die canapé en die
bals blyf ik natuurlgk vervelend bleek en
mager. Waarom moet ik bleek wezen?"
//Omdat dit voor eene fatsoenlijke
heldin zoo behoort," zei ik vastberaden.
//Als ik je met roode wangen had ge-
teekend, zouden de eritici zeggen, dat je
uit het jaar 1850 was. En naar buiten
gaan om pannekoekeu te eten, is belache-
lyk. In de tegenwoordige romans, lust de
heldin geen pannekoeken of karnemelk.
Ze heeft haar maag overladen met bon
bons, bals, fransche romans en ongeluk
kige liefden."
z/En de held, die zes en twintig maal
in het boek een camelia in zgn knoops
der werkstakers. Wfct zg zeiden, was
niet te verstaan, maar wat zij bedoelden,;
werd spoedig geooeg merkbaar. De tim
merman en twee matrozen verhieven
hunne stem ten laatste en riepen//Als
jij dan volstrekt verzuipen wilt, wg
niet!" Met hun drieën gingen zg naar
den stuurman toe en zeiden
„Wg hebben vrouw en kindereD, wg
willes pompen
/Ja mannen, het spijt mg', maar 'tig
nu te laat. Daar straks hadt ge kunnen
spreken en hebt het niet gedaan. Gaat
maar weer heen, ik geef het pompge-
reedschap niet."
Weder verliep er een uur. Dat de
werkstakers niet [op hun gemak waren,
werd meer en meer duidelijk. Zij sche
nen in zeer ernBtig beraad te zgn, en
meer dan eens hoorde de steurman be
dreigingen en verwenschingen uitbraken,
die hem niet, maar Andries golden.
Nog eenmaal ziet hij den timmerman
naar den peilstok grijpen, en toen h\j
dien uit de pomp ophaalt, is zulk een
groot gedeelte van de lijn nat, dat het
duidelyk wordt, dat het zoo niet heel
lang meer kan doorgaan. Zwijgend be
schouwt de stuurman die onrustige geba
ren, die dreigende houdingen, die zich
eindelyk oplossen in z»er verstaanbare
'bedreigingen van den raddraaier, An
dries.
z/Als jg nou niet dadelijk heengaat
en den stuurman vraagt, of wg mogen
lenspompen, dau slaan wij je de mofio-
hersenB in!" riepen twee forsche stem
men te gelijk. En om hunne woorden
kracht by te zetten, had de eea Andries
bg den nek en hield de andere hem
twee bruine gebalde knuisten voor. Ook
de timmerman meende zich niet onbe
tuigd te moeten laten, althans hij voegde
zgne vuist er nog bg, en zoo ging het,
half sleepende, half duwende, naar ach
teren toe, waar zg Andries los lieten,
doch bg hem bleven staan.
//Stuurman," zeido deze, sidderende
over zijn gansche lgf, //wg willen pom
pen Toe, stuurman, laaf het ons toe,
wg hebben het zoo niet gemeend
z/Heb jg het zóo niet gemeend, laf
aard
z/Neen, stuurmanIa Gods naam,,
laat ons maar lenspompen, misschien ia
hst nog niet te laat
//Is dat jelui aller wenschZou je
graag willen lenspompen, als je mocht?
z/Ja, jariepea nu alle stemmen
tegeiyk, //geef ons het pompgery maar,
wie weet, hef is misschien nog niet te
laat I"
//Wacht hier op mg," zei de stuur
man haalde doodbedaard de pompem-
mers en zuigers voor dea dag, droeg ze
naar de midscheeps en hield ze daar, op
een afstand van de pompen, by de val
reep boven het water. Toen hief hg ze
met beide handen omhoog ea zeide op
vastberaden toon
/,Nu, man voor man, zonder onder
scheid, excuus vragenanders zoo waar
ik leef, zien jelui dit gereedschap nu voor
'tlaatst! Een vó.ir een, Andries <óorop!
gat draagt, is vreeselgk belaohelgk,"
zei ze. //Waarom niet eens een roos of
een viooltje?"
z/Je hebt al bitter weinig begrip van
je omgeving," antwoordde ik, „ia zulke
kringen als waaxin jelui verkeert, daar
ieder© bloem vulgair, behalve een
camelia."
Toen begon de held ook te brommen.
t Is een plezierig werk, dat van held,"
zei hij, „ik heb niet eens een hart, maar
wel hersenen en die ^yn zoo week als
pap. Geef me een ferm hart en exploiteer
dat, liever dan zoo met een vergrootglas
in mijn hersens te ziten turen."
//Jongmensch,// zei ik kalm, //ik zou
alles bederven wanneer ik dat deed,
Een held uit een roman van den tegen
woordigen tgd behoort geen hart te be
zitten, dat was goed voor de helden...."
z/Uit het jaar 1850," viel hg op scham
peren toon mg in de rede.
//Precies. Het komt tegenwoordig op
de hersenB aan. Met een vergrootglas,
ja, met een microscoop moet elke be
weging, elke trilling worden gadegeslagen,
nagegaan en ontleed. Hart! Wie ver
langt er nog een held met een hart?"
z/We zgn niet tevreden!" riepen de
held en de heldin nu, zoo gelijk alsof
het een van buiten geleerd leBje was.
z/'t Is gemeen van je, om ons allebei
dood te laten gaan in het laatste hoofd
stukwe willen trouwen, dat is veel
amusanter en het kan evengoed. Je moet
ons weer levend maken I"
//Niets daarvan," zei ik zeer beslist.
//Jelui gaat in de twee laatste hoofd
stukken dood, daar helpt niets aan. In
1850 lieten ze den held en de heldin
met mekaar trouwen, maar daar zjjn
we nu overheen En geen praatjes meer,
of ik laat jelui door den vader de les
lezen
Daar kwam zoo waarlgk do vader
van de heldin zelf naar voren.
//Jou zal ik de les lezen I" riep hg
uit wit vau kwaadheid, wik verlang niet
een schurk te wezen, die met zgn kas-
Bier samenspant om het publiek te be
driegen. Al die gemeeno praktijben be
vallen me volstrekt niet
//Panamariep ik uit.
z/Moet daarom iedere bankier als schelm
worden afgeschilderd riep hg, nog
boozer. //Ik wil een eerlijke bankier we
zen en mijzelf ook in geen geval met
laudanum vergiftigen. Begrepen
Nog was ik ontsteld over deze bruta
liteit, toen ze alleo tegelijk naar voren
drongen. De kassier schreeuwde, dat zyn
moeder een brave vrouw was geweeBt,
dio hem deugdzaam had opgevoed en
dat het eeu schande was, hem nu een
sehurk te laten wordende kamenier
kryschte in het fransch (ze kende niets
anders) dat ze er volstrekt niet op
steld was, de brieven van hare meesteres
te stelen, de kruier achtte zich veel te
flauw geteekend//hij had heelemaal
geen lichaam," zei by, zelfs de kellners
beklaagden zich over de malle uitwei
dingen (zoo durfden zg het noemen,) die
ik mg veroorloofde ten koste van hnn
manier van loopen, spreken en bedienen,
Het ergste gilde de moeder van den
held, die ertegen protesteerde, dat zjj
zich met alle kracht en macht moest
verzetten tegen het huwelijk van haar
zoon met de heldin.
Het was eenige oogenblïkkea lang een
spektakel, dat iemand hooren en zien
verging. Zo schreeuwden door elkaar
//omwerken, verbeteren, aanvullei!'
totdat ik ten slotte door een geweldigen
vuistslag op de tafel dit geschreeuw tot
zwygen bracht.
i/Stil, gy allen I" riep ik uit, //gy be*
hoeft u niet beklagen, want alle helden,
heldinnen, vaders, moeders en kameniers
zijn in de boeken van den tegenwoor-
digen tijd zoo en niet anders. Maar daar
ik uwe klachten moede ben en, als vroe1
ger, rustig wil slapen zonder gevaar te
loopen ieder oogenblik uwe verwgten te
moeten hoeren ziedaaron
meteen wierp ik het handschrift van mjjn
roman in den haard.
Naarmate de vlammen aan den
lekten, werden ook d@ omtrekken
rayne personen flauwer. Ik hoorde nog,
hoe de vader met zwakker wordende
stem zeide, dat ik een goed werk
en het volgende oogenblik was de laatste
vonk uit het papier verdwenen, da laatste
lyn myner figuren opgelost in de lucht
en ging ik met een verruimd hart naar
bed. 0
FIDELIO.
Het denkbeeld ia ontleend aan Eden PhjJ'
potts »An unpublished Novel* in the Tanen*
nitz Magazine Aug. 1892.