de waard. De vergadering werd gepresi deerd door den lieer Varissot, cud-wees. Te 2% uur nam deze het woord om de aanwezige dames en heeren een har telijk welkom toe te roepen, en hun zijn innigen dank te betuigen voor de trouwe opkomst. In verband met öe valsche beschuldigingen des heeren Filet, als zouden de samenstellers dezer bijeenkomst allen socialisten zijn, had hij zich zoo'n opkomst niet durven voorstellen. Hij wijst er op, dat men niet bijeengekomen is om voedsel te geven aan de slechte geruchten door bovengenoemde brochure verspreid, maar hooidzakelijk om de ervaringen van eiken wees te hooren. Daarom dringt hij aan op het vermelden van waar heden en niets dan dat. Men oordeele daarom niet als weezea, die voor elke beet of slok niets daa dankbaarheid mogen be toonec, maar als rnenschen, als vaders or moeders, wien het belaag van zooveel ouderloozsn ter harte gaat. Sprekers opinie over de inrichting luidt beslist ongunstig. Hij neemt de advertentie der spek leveranciers juist te baat, om te bewijzes, dat er ja, wei voer 5000 gulden spek 'sjaars geleverd kon wor den, doch dat eiken wees, de prijs van het spek legen ƒ0.65 Per t)eEe* kend, nagenoeg ons per week eu per hoofd werd toegekend. Dat daarom de porties verdeeld over drie maaltijden per dag, ongeveer de grootte van dob- belsteenen hadden. „Zoo klein heb ik 't nooit gehad", liet zich een vrouwe- stem uit de vergadering hooren. Nadat deze verontwaardigde met moeite tot zwijgen gebracht was ging de heer Varissot voort, wijzende op de slechte groenten, de slechte aardappelen en het beschimmeld brood, dat het hoofdbe standdeel der voeding uitmaakte. Ook over de ligging en straffen geeft spreker zijn verontwaardiging te kennen en besluit hiermede, dat hy van gauscher harte wenscht ter wille van 1100 ouder- looze kinderea, dat al het geschrijf en gepraat niet de beurzen v&a milde medelijdende gevers zal toesnoeren Daarna geeft hij 't. De heer Sleef betuigt zijn groote blijdschap over het terugzien van zoo vele zusters en broeders en wekt hen door een krachtig woord op tot mede strijden om een toestand vol ongerech tigheden tot klaarheid te brengen, niet om hen zeiver wille, maar van ruim 1100 verlaten kinderen. Hij is 't met den vorigen spreker ge heel eens, waar deze op de slechte voeding wees. „Ge zult u zeker allen wel herinneren" zegt hij o. a., „dat ons ontbijt veeltijds bestond uit roggebrood besmeerd met een nagenoeg onzicht baar laagje spekvet en dat dit brood veelal geheel bedorven was, door „de leng". Een gemompel van goedkeuring der vergaderden staaft deze bewering, voorts lesst hij voor hetgeen de heeren van Deth en van Houten schrijven over voeding, kleeding, ligging en straffing en erkent 't met deze heeren volkomen eens te zijn. „Waarom wij dan niet eer onze stemmen verhieven tegen deze gruweldaad, waarom 'tniet oud-weezen moesten zijn, die 'teerst den steen aan 't kantelen brachten". „Omdat een kind niet gaarne zijn vader aanklaagt en omdit obs dagelijks in de bidstonden werd voorgehouden, dat wij ouderloozen waren, d. i. van de straat geraapte we zens, die den hongersnood ten prooi geworden zouden zijn, als niet de barm hartige heer van 't Llndenhout zich over ocs ontfermd had. Wat de fioanciën der heeren van 't Lindenhout aangaat en waarover de brochure ook spreekt, erkent spreker niet genoeg op de hoogte te zijn. Nooit heeft hij geweten of de directeur gefor tuneerd was, of niet, evenmin of hij door erfenissen in 't bezit was gekomen der middelen om zoo'n levenswijs leiden. Hij betreurt 't dat de heer Houten tot heden dc beschuldi ging niet tegengesproken heeft, als zoude hij voor eene zekere som de gansche zaak ia de doofpot moren. Zoolang 'tevenwei niet bewezen is, slaat hy er geen geloof aan en ver trouwt op de onpartijdigheid des heeren Van Houten. Van des heer Van Deth vertrouwt hij, dat deze, in aanmerking genomen zijne weinige be kendheid m=t de inrichting, zich door zijne verontwaardiging te veel heeft ialen bsheerschen. Wat de onreinheid ea voor de ge zondheid schadelyke inrichting der pri vaten betreft, stemt spreker geheel in met het schrijven van Van Houten en bevestigt zijn gevoelen door voorbeel den. Ea wandgedierte „komt," zegt hy en wendt zich tot de vergaderden„komt, ,en zegt eens naar waarheid of ge u ,niet herinnert, hoe vaak wij deze dieren met de klomp tegea den muur ver- ,morselden, waarvan een ontelbaar ,aantal roode vlakken op dea witten muur getuigen kunnen." Voorts herinnert hij aan zija schrijven is de Echo van 22 Juaf, waatia hij ge wezen heeft op de verregaande onzin delijkheid. Van de vele voorbeelden vermelden wij hoe de hoofden der kinderen, die aaa klieren leden, volgens spreker geheel met raapolie besmeerd en gewreven werden en die kinderen met ongedekt hoofd op de kussens sliepen, waarvan eene bedwelmende uitwaseming het gevolg was en 't niet zelden ge beurde, dat een volgenden avond een gezond kind het hoofd op een dier kussens moest neervleieo. Voorts weidt hy uit over de erbarmelijke kleeding der weezen ia dea winter en bevestigt hetgeen gezegd is van de hevige koude die geleden werd, vooral door hen, die onder de ramen slapen. De heer Filet valt spreker in de rede met het verzoek by eigen ervaringen te blijven en geen tijd onnut voorbij te laten gaan met het voorlezen van cita ten uit de brochure, welke hij van al gemeene bekendheid acht. Velen zija't daarover eens ea de heer Sleef onder werpt zich daaraan. Hij bestrijdt aog vele geïnspireerde inzendingen in nieuws bladen, als van den heer Verschuur en mej. E. Kwast, doch raadt aliea aan kennis te nemen van het meest onpar tijdige oordeel des heeren Janzea te Haarlem. (Zie ons blad van 19 Juni.) Hy brengt in herinnering, dat d> weezen er een zeer slechte opleiding ontvangen, onverschillig welk vak zij beoefenen, en dat nog niemand de in richting verlaten heeft, 'tzij als tim merman, meubelmaker, dienstbode of wat ook, die niet spoedig ontdekte ia daaglijkoch leven, dat hem of haar de handen verkeerd aan het lijf stonden. Dit werd door het meerendeel be vestigd. Alleen de juffrouw van wie wij reeds vroeger spraken, kon hare toorn niet langer bedwingen en keurde dit gezegde in heftige bewoordingen af. De voorzitter stelde daarop voor deze vrouw Geertr. J. te verwijderen, wegens herhaaldelijk verbreken der orde, doch daartoe was men niet te bewegen. Men vermaakte zich klaarblijkelijk met haar. De heer Sleef vervolgt zijn rede en vertelt hoe de heer van 't Lindenhout eiken morgen onder de bidstond den weezen hun afkomst onder het oog bracht ea dit vaak in zulke bewoor dingen, dat velen de tranen over de wangen liepen. „Heet dat dan godsdienstzin, noemt „men dat menschlievendheid, is dat „spreken in den geest van den Hemel- „schen Vader, waar men een wees van „zijn eerste begrip de misdaden zyner „ouders verwijt." „Neen, vaa't Linden- hout, dat is wreed, dat is slecht, want ge doodt daardoor de kiem tot het goede in die jeugdige zielen." Hij verklaart ons, dat volgens zijne ervaring de brochure niets bevat dan waarheid, klare, naakte waarheid. „En wat wordt er, „zegt hij ten slotte .gedaan om licht in deze duistere zaak „te doen schijnen." Tot heden niets en daarom roepen wij uit eenen mond: Onderzoek, onderzoek streng, onpar tijdig en rechtvaardig en zoomin als „Frankrijk zijn Lesseps Jen zyn Arlon gespaard heeit, evenmin deissze Neder land terug waar 't den heer van 't Lindenhout geldt." De voorzitter stelt eene pauze vaB vijf minuten voor, opdat zy, die ia debat wenschen te treden, hunne namen kun men opgeven. Middelerwijl leeat de 3scretaiis eea brief voor staande de vergadering door een der oud-weeseo ontvangen, welken wy hier ia zija geheel latea volgen Den Heer E. KWAST. Juist toen u vertrokken wsart, kwamen by mij boven twee brigadiers der rijks- veldwacht om mij te vragen naar het adres van A. J. van Houten. Natuurlijk antwoordde ik: vraag hem dat zelf, daar staat hij. Hij overhandigde hem toen een dagvaarding, uitgaande- vaa den rechter van instructie t© Arahem, om getuigenis af te leggen in zake de mis handelingen te Neecboech. De vervolging gaat niet uit van Van 't Lindenhout, maar van de justitie direct, Hij moet overmorgen reeds comparee- rea, dus 't is kott dag. Nu moet ik nog gedagvaard worden en dan zijn de poppen aas 't dansen ik meende u en de vergadering daarvan kennis te moeten geven. Gelieve dit de vergadedsg voor te kzes opdat de bladen dit morgen kunnen opnemen, Uw toegenegen vriend, (w.g.) W.v. DETH. Was de stemming bij den aanvang der vergadering vriendschappalyk te noemen, bewijze de veie hastelijse naad- druk&eu, die door allen gewisseld wer den, zoo had deze slechts kort geduurd en waren nu bij de pauze reeds twee partijen. Eéae partij vóór, eene tegen Van 't Lindenhout, waarvan de laatste zeker de sterkste was. Eea gevolg daarvan was elkander verwijten doen, welke zoo'n ernstig aan zien kregen, dat wij een oogeabiik vreesden, dal men tot handtastelijkheden zou overgaan. Na de pauze, werd ons medegedeeld, dat zich reeds 15 oud-weezen hadden aangemeld om in debat te treden en wa3 men bij 't eerste besluit gebleven, eiken spreker 5 i 6 minuten te laten debatteeren, men zou het geduld der vertegenwoordigers der pets sietopzóo grootea prod gesteld hebben, als nu, toen men op verzoek van enkelen, el- ken spreker onbeperkter» tijd gaf. De debatten werden daardoor eiudsioos gerekt. De heer v. d. Hoeven uit Rotterdam sprak 't eerst. Hij betreurde 't ten zeerste dat zulke stemmen en klachten over Neerbosch waren opgegaaa. Hy beweert 't er altijd goed gehad te heb ben, wat eten, drinken en ligging aan gaat en is overtuigd naast God aan den heer vaa 't Lindenhout te danken te hebhen, dat hij een nuttig lid der Maatschappij geworden is. Toen men hem oameedoogend buiten de deur gezet had en zich niemand zijner bekommerde, zag hy slechts twee wegen opea. Neerbosch of Ommerschaas. Dankbaar is hij daarom den heer Van 't Lindenhout voor zijne opname. Voorts voelt hij zich gedrongen te replicesre» tegen hetgeen over voeding ea ligging gezegd is. Dat 't brood wel eeas be schimmeld was en dat in 't roggebrood wel meermalen „de leng" zat, ontkent hij niet, evenmin, dat hij wel gaarne het dubbele van zijn portie gelust had. Maar zegt hij„In welk werkmansgezin komt 't niet voor, dat men wei eens beschimmeld wittebrood of roggebrood met „leng" eet; hoewel op 't moment niet te klagen, herinnert hij zich na het verlaten der weesiarichting wel meer gebrek gekend te hebben, dan toen ter tijde. De matrassen waren in zija tijd gevuld met zeegras, en aan deze ligging schonk hij verreweg de voorkeur boven die, toen hij als soldaat in dienst was en op een stroozak moest liggen. Wel erkent hij, dat vele iustellingea niet goed waren, maar zegt hy„Men kan toch een huis niet afbreken, omdat het privaat er te dicht aan grenst." De beschrijving omtrent de bedwelmende lucht op de privaten spreekt hij tegen ea noemt als bewijs van zijne meeaing, dat jongens soms eeae toevlucht zoch tea op éea dier privaten, wanneer zij school we«schtesa te ontloopsn. Spre ke? kan niet aannemen, dat zij dit zouden doen, als de toestand juist was zooais zy in de brochure vermeld wordt. De heer v. d. H. brfngt hulde aan zijn leermeester dea heer vaa Ieparen, vanwiea bij saaar zijne meening het timmervak wel goed geleerd heeft, zoodat zijne handen niet verkeerd s'oadea toen hij bij de groote maat schappij werd ingelyfd. Na nog zijoe verbazing te kennen gegeven te hebben dat de heer Sleef, die zoo ongunstig over de inrichting had gesproken nog gevolg had gegeven aan de uitnoodi- giog als oudwees aan enkele feestvierin gen deel te nemen. „Ik voor mij, ik zou er niet terug hebben willen komen, als ik 't er zoo slecht gehad had, maar nu kom ik er gaarne" en met eea „Leve van 't Lindenhout," eindigt eerste spreker. Daarna treedt op de heer Kessier uit Amsterdam. Ook diens oordeel over de ierichtisg luidt gunstig. Hy is er twaalf jaren geweest, waarvan hij er zes ia de onmiddellijke nabijheid vaa Van 't Lin denhout heeft gewerkt. Ia die zes jaren heeft hij ruimschoots gelegenheid ge had dea directeur te bestudeerea ea spre ker heeft hem leerea kennen als een zuinig werkzaam, rechtvaardig meacch, Kessier zegt dea heer Van 't Liadera hout te hebben zien werken, zweetsn zwoegen, zooals geen der weezen' ooit behoeft te doen. Bij het opmaken der balans had hij meermalen geconstateerd, dat de heer Van 't Lindenhout voor reis ea verblijf kosten onverschillig waar en waarheen vijf gulden per dag in reketbg bracht en vroeg of dat te veel, oi d&t roeke loos was. De brochure is den heer Kess ier, geen cent waard ea hij hecht niet de minste waarde aan de woorden van iemand zelf uit barmhartigheid opgeno men, ea medelijdend geduld, die den heer Van 'tLindenhout den eisch stélt: „Geef me geld, of ik scheid je uit." „Maar het gaat zoo," zegt hij, „de scauif- tigste schapen blerren het hardst." Dit gezegde lokt eeue heftige discus sie uit ea zou tot wanordelijkheden aan leiding gegeven hebben, als genoemde Kessier deze woorden die eea persoon lijke belcediging bevatten, niet had te ruggenomen. (Bet vervolg der débatten in het vol gend nummer.) N* aog eeaige gedachten wisseling werd ëene motie voorgesteld, die na langdurige besprekingen werd gewijzigd en met algemeene stemmen weid aan genomen, nadat de voorst® aders vaa dea heer vaa 't Lindenhout waren ver trokken. De motie luidt ais volgt „De vergadering enzeischt ia na&rn der billijkheid en rechtvaardig heid, dat een onderzoek zal ingesteld worden door de justitie betreurt tevens de voorgekomen getuigenissen van en kele oud-weezen, die door eigenbelang, of andere niet ver te zoeken redenen gedreven, genoemde stichting van elke» smet trachten te vrijwarenea geeft ten slotte haar diepe verontwaardiging te kennen over de houding, in deze zoo ernstige zaak door het Nieuwsblad voor Nederland aangenomen, dat reeds vroeger toonde met de waarheid op 023 gespannen voet te verkeeren". Lettara sb las®!;. Meu schrijft uit Utrecht aan de N. E. Cl. „Naar gij weet, is door vrienden ea vereerders van wijlen prof. Opzoomer aan den Senaat der universiteit alhier zijn door Jozef Hraëls geschilderd por tret geschonken. Het is eea portret, dat den grooten kunstenaar ten yolle waar dig isniet alleen volkomen gelijkend, maar tevens heerlijk vaa toon. Daar hel doek Opzoomer ïa zijn laatstea levens tijd voorstelt, is de [indruk, die mea krijgt, eenigszins weemoedig. Maar wie dat heldere voorhoofd ziet, begrijpt da delijk, dat daaronder groots gedachten hebben gezeteld. Het portret is eene rijke aaawiast voor de senaatskamer der universiteit, waar Opzoomer thans naast zijn ontslapen vrienden en arnbt- genooten hangtKartiog, Buys Ballot, Donders, enz. Langzamerhand raakt de saatskaraer vol met de coate, feitsels der mannes, die aan de Utrechtsche Academie hun licht hebben Utea sche nen in vroeger en later tyd: nog maar voox enkele is er ruimte." R ÊOHTS2AK EN- De rechtbank te Leeuwarden heeft I Zaterdag uitspraak gad&sa in de zaakl van IJ. O. F., 55 jaar, commissionair in effecten en fabrikant, geboren tel Fraaeker, woaende te Harliages, thaas I Sb hechtenis, die terechtgestaan heeft I terzake dat hij i°. twee volmachtea, waarbij hij werd gemachtigd toestem ming te verlsenea tot roiement vaa I twee hypotheken op panden van H. C. I Smidt en de wed. en erven van A. I Sraidt, valschelijk heeft oaderteekend I met den naam vaa H. Rodenhuis ea j toen door notaris rar. T. Tjebbes twee I akten van roiement heeft latera opmakea; I 20. eeae akte, waarbij mejuffrouw H. Rodenhuis zich verbond roiement van hypo'beek op een gedeelte van een per ceel vara mej. F. J. v. der MeerDeibei I te Leeuwarders te zullen toestaan zoodrz f 2000 was af betaald op de isypotheek, eveaeeas valschelijk heeft onüerteekenö I met den saam vara H. Roieahuis en I dat stuk opgezonden heelt aa» den heer L. Kirchm&na, directeur der Zuidhol- landsche bierbrouwery te '3 Graveahage; I en 30. eene som van f 7000, hem I in 1889 met meer geld door mej. H. Rodenhuis ter haad gesteld voor mej. F. v. d. MeerDeibêl en hem door I deze gelaten om daarmee een hypotheek tot dat bedrag ten behoeve vaa den I landbouwer A. te Lekkum ut te lossen, I heeft verduisterd. Hy is veroordeeld tot 3 jaar gevangenisstraf. Het gerechtshof te 's Graveahage, Zaterdag uitspraak doende in de zaak van E. v. d. P., die zich ten nadeele j van verschillende winkeliers postzegels I toeëlgende, welke hij op behendigs wijze had verwisseld voor waardeloos papier, gesloten in eene enveloppe, heeft bevestigd het vonnis der haigsche I rechtbank voor zoover de beklaagde daarbij is ontslagen van alle rechts ver* volging ter zake van de pdmair tea I laste gelegde oplichting doch dat vonnis vernietigd met betrekking tot de daarbij gegeven vrijspraak tea aanzien van de subsidiair ten laste gelegde veiduisteriag en den beklaagde deswege veroordeeld tot zes maasden gevangenisstraf. Wegens het afsnijden van iemands I neus is 'tegen een iawoner van Ter- Apel door de rechtbank te Wiaschotea eea gevangenisstraf van 1 jaar geöischte kant op een van de banken mijne jonge meesteres en een jongen man zitten. Ik trok myn myn neef terng, anders waren wy recht op hen aaügeloopen." jHy kan wel niets meer dan een vriend van haar zyn geweest." „O neen miss I hy was meer dan een vriend, met een half oog was het reeds duidelyk te zien, dat het een verliefd paar was." z/Hebt gjj hem ook bizonder gadegeslagen /,Toen niet, want ik was te zeer verbaasd, maar eenigen tyd later zag ik hen wandelen, en kon ik hem goed opnemeD." z/Hadt gy hem wel meer gezien //Niet dat ik weet. Hij was my geheel vreemd." //Kunt gy my ook zyn uiterlijk beschryven z/Ja, hy had een zeer knap, innemend gelaat, juist om daarmee het hart van myne jonge meesteres te stelen." //Ja wel, maar kunt gij hem ook beschry ven Was hy lang of kort, breed of tenger, blond of donker?" #Ja hy was nogal slank, niet breed maar ook niet tenger zoo tu8Sohenbeide ziet gij, hij had donker haar, nogal lang en krullend. Ik bedoel, dat hy het niet zoo leelyk kort had geknipt als de officieren." z/En had hy een glad gezicht of droeg hy een baard?" z/Hy droeg een knevel en een korten baard geheel om zijn kin." «Kent gy mynheer William Sangstre?" «Ja natuurlyk, hy kwam dikwijls aan huis en hielp de jonge miss altijd wanneer zy mijnheer Newbury uit den weg wilde blyven, hetgeen mynheer Newbnry zeer uit zyn humeur bracht." z/En geleek de jonge man, dien gij met miss Grantham hebt gezien, op mijnheer William SaDgstre "Ja> hÜ geleek er wel wat op." iZyt gij er geheel zeker van, dat het mynheer Sangstre niet was, dien gy met miss Grantham hebt gezien uO, ik ben er zeker van, dat hij het niet was. Ik ken den jongen mynheer Sangstre evengoed als ik myn mijn eigen broeder ken; en ik kan my daarin niet vergist hebben." //Vertel my nu eens wat heeft plaats gehad nadat miss Grant ham hare armen om uw hals heeft geslage //Zy zeide//Millie haal myn kleinen ko^er en help mij bij het inpakken." z/Ik zeidehO miss, gaat gy werkelyk weg en zy zeide wIk moet Millie, ik moet; ik kan geen uur langer in dit huis blyvea. Haal vlug het koffertje." z/Toen miss, haalde ik het koffertje en hielp haar met het in pakken van hare kleeren bijna alles linnengoed. Daarna deed zij er alle kostbaarheden by, die zij in haar vertrek had hare meeste juweelen had haar moeder onder hare berusting; en toen zij dit gedaan had, nam zij het portret van haar vader uit de lyst en drukte er al schreiende een kus op. Terwyl zy haar zakdoek te voorschyn haalde, vielen er tegelyk eenige papiersnippers uit haar zak, Zy liet een kort oh! hooren en zocht ze toen op en legde ze gelyk met het portret haars vaders tusschen haar lin nengoed. z/Toen wy haar koffertje hadden gesloten; wiesch zy haar gelaat met koud water, en zette een mutsje op een klein nauw sluitend mutsje, dat zy gewoon was te dragen, wanneer zy naar de kerk ging. Hierover bevestigde zy een dichte voile, welke zy dubbel sloeg, zoodat er van hare gelaatstrekken niets te herken" nen was. Daarna zeide zy //Verlaat het huis aan de n achterkant Millie, en zie dat gy een rytuig laat voorkomen. Aan den achter kant, denk er om, niet voor aan het huis." z/Ik zeide: //Ja miss," en verliet de kamer, toen zy my terug riep, en zeide: ^Misschien is het maar het beste, dat wy het rytuig aan het einde van de straat laten waohten. Gy kunt wel helpen met dit te dragen," op het koffertje wyzende. h Welnu, ik begaf my naar beneden en verliet het huis door de achterdeur. Een jongen ging juist voorbij, wien ik vroeg een cab op te zoeken en den koetsier te gelasten aan het einde van straat te wachten, waarna hij een flinke fooi zou krygen. Hy snelde weg en een paar minuten daarna vond hy een koetsier, die met zyn rytuig op de aangegeven plek bleef wachten. Daarna begaf ik my naar myne meesteres en deelde haar mede, dat aan haar wensch was voldaan. Ztf sloeg hare armen om mijn hals en kuste my nogmaals, waarna zy zeide: //Nu moet ik gaan." ft nam haar koffer op en droeg dit voor haar. Zij had bovendien nog een handkoffertje. Ik gaf den jongen een fooi en hy droeg den koffer naar het rytuig en werd gevolgd door myne jonge meesteres. Ik wachtte totdat ik haar had zien instappen en weg rijden, en keerde in huis terug. Ik ontmoette Henry in de keuken, die mopperde, omdat hem was bevolen de brougham in te span nen en mevrouw Grantham naar de City te ryden. Ik geloof, dat dit alles is miss, wat ik u kan mededeelen." Wordt vervolgde)

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Haarlem's Dagblad | 1893 | | pagina 2