TWEEOE BLAB SEHOORENDE BIJ HAARLEM'S BAGBLAIJ TAN Vrijdag 7 Juli 1893. Vergadering van oud-weezen, oud onderwijzers en oud-helpend personeel der weesinrichting te Neerbosch. De oud-weezen van Neerbosch, ge broeders J. A. en H. Houtman van 's Gravenhage en J. A. Filet van Amster dam, hadden Woensdagnamiddag te 2 uur eene vergadering belegd in liet ge bouw van Kunsten en Wetenschappen te Utrecht; volgens presentielijst waren 85 personen aanwezig. Een tiental ver slaggevers, waaronder ook die van dit blad, hadden naast de Commissie aan tafeltjes plaats gekregen. Vóór de bijeenkomst werd geopend, ontvingen de verslaggevers een grooten stapel brieven en briefkaarten ter in zage, 131 in getal, afkomstig van oud- weezen of oud-onderwijzers, die hunne sympathie met het doel der vergadering somtijds zeer uitvoerig te kennen gaven. Welk dat doel was, bleef niet lang verborgen. De heer J. H. Houtman fun- geerend als president, verklaarde al aanstonds, dat het te doen was om de ver dediging van de weesinrichting en haar bestuur tegen de brochure van Van Deth en Van Houten. Hij zinspeelde er op, dat de motie te Amsterdam was uitge gaan van diegenen der oud-weezen, die helaas in kringen zijn geraakt waar „Recht voor Allen" de leus is. Is de inrichting nu achteruit gegaan of zijn zij het? Ondankbaarheid is een groot kwaad en past het ons, de liefde onzer pleegouders met ondank te beloonen? Wij zijn geen loondienaars of huiche laars, maar zoeken de waarheid." Nadat de vergadering alsnu met gebed was geopend, deelde dezelfde spreker mede, dat hij een schrijven heeft gericht aan de oud-weezen in Amerika, waarin deze vraag werd gesteld: „Stemt gij toe, dat uwe opvoeding goed is geweest, dat Van 't Lindenhout een liefhebbend vader is, die alles doet tot opvoeding van de weezen Het per telegram ontvangen antwoord luidt „ja." (Applaus. Een vrouweslem roept:„leve papa Van 't Lindenhout Over de brochure en hare schrijvers sprekende gaat spreker voort„Een man vond een adder aan den weg, nam haar op en koesterde die, totdat ze hem stak." Dat is het beeld des eenen." I Thans erlangt het woord de oud-wees i K. C. H. Ringeling, thans te Amsterdam. Sprekende over Neerbosch zegt hij met I een variant op een bekend opschrift te Nijmegen: „Weet men ook een plaats te noemen, die op zooveel goeds kan roemen?" Toen hij zeven of acht jaar was is j hij in de inrichting gekomen en direct naar school gegaan. Hij heeft daar veel geleerd en goed geleerd. Hij werd niet gedwongenzooals de brochure zegt, om een vak te kiezen, maar was daar vrij in. Aanvankelijk kwam hij op het kantoor onder meester Bloemendaal en kreeg daar groot respect voor van 't Lindenhout, die nachten doorwerkte voor de weezen. Toen hij later liever een vak i wou leeren vond meneer van 't Lindenhout dat heel goed. Hij ging aan 't timme ren en toen hij de inrichting verliet, kreeg hij een zware kist met gereed schap en een kist met kleeren mee. Onwaar is het, dat wat de weezen mee krijgen, moet teruggezonden worden als ze minder dan een jaar bij een pa- I troon blijven. Spreker bleef maar een half jaar en wat ontving hij toen van "Van 't Lindenhout? Een ernstige ver- maning, om toch voorzichtig te zijn en er aan te denken, dat de winter voor de deur stond. Spreker is ook wel eens gestraft, o.a. toen hij met kameraden was gaan zwern- men. wat niet mocht. Hun straf was j dat ze eens ferm aan de ooren werden getrokken, met de bedreiging dat er I meer op zou zitten als ze het weer de- i den. In de brochure wordt gesproken I van een wees, die zoo geslagen is dat I hij nog dagen blauwe en roode strie- j men had. Ja als men diefstal met in- braak pleegde, dan werd de roede ge bruikt en dat was maar goed ook. In Amsterdam ga je voor zooiets de kast in Nergens heeft spreker het ooit zoe goed gezien als in Neerbosch. In do brochure wordt beweerd dat er nooit een leest of een pretje was. Maar denkt dan eens aan het Kersenfeest, aan de bessen, appelen, pruimen, peren, aan het bokkingfeestaan de koek, haring of kaas. En dan het kerstfeest Spreker is ook ziek geweest en moest naar het ziekenhuisje, waar het volgens de brochure, zoo naar moet wezen. Nu het was er zoo naar, dat hij het land had dat hij er weer uit moest! (Ap plaus) Het is er bovendien zoo zinde lijk dat men er wel van den grond kan eten." Sprekende over het stuk van den heer Janzen te Haarlemzegt Ringeling„wij kennen die vurige rossen wel, waar hij over schrijft; wel, dat waren de ouwe Pollux en de ouwe Bruin. Als dat vu rige rossen moeten heeten, weet ik er I niet veel meer van. (Gelach) I Spreker zou voorbeelden van goed- I beid van Van 't Lindenhout kunnen aanhalen zelfs jegens hen, die nu tegen- I over hem staan. Hij eindigt met den warm toegejuichten uitroep„Leve i meneer en mevrouw Van 't Lindenhout!" Thans erlangt het woord de heer H. Hasper, gewezen onderwijzer van de stichting en thans te Amersfoort. „Het j is mij," zegt deze, „nog altijd een groot voorrecht, dat ik op Neerbosch ben ge- j weest. Van dat oogenblik af heb ik het i onderwijs liefgekregen, geleerd wat kin- i deren zijn en welke liefderijke harten i in hen wonen, en vooral hoe goed het I is wees te Neerbosch te zijn onder de i zorgen van vader van 't Lindenhout. De brochure zegt, dat hij een boeren- I j jongen was zonder opvoeding. Ja, hij is J I een boerenzoon, maar genoot onderwijs j op een kostschool. De vereemging, zegt I van Deth, bestaat uit hem en zijn vrouw, j i anders niet, maar hoe is hel dan mogelijk, j I dat deze vereeniging in 1870 reehtsper- j i soonlijkheid heeft kunnen verkrijgen? j Het gesticht moest naar de Mooker- I heide, zegt van Deth, om het te onttrek- ken aan de blikken van publiek, politie en j geneeskundig Staatstoezicht. Neenniet I j daarom, maar omdat er zooveel verkeerds j is in groote steden en omdat van 't Lin- denhout een stuk grond cadeau kreeg bij Neerbosch. I En mocht het publiek er niet komen Er waren wel dagen, dat ei' meer dan i 100 bezoekers kwamen. De familieleden mochten vrij met de kinderen spreken en i wandelen (Applaus.) l De justitie ook kan immers ten allen tij- i de op Neerbosch komen cn van 't Linden hout zou er zeer op gesteld zijn, dat er vele heeren van de justitie kwamen kij ken. En behoort Neerbosch niet tot Ne derland, dat het geneeskundig staatstoe zicht er niet zou kunnen komen (Spre ker leest het gunstig bericht voor van den adjunct-inspecteur, Dr. Post, reeds vroeger in ons blad vermeld). Van Deth zegt, dat van 't Lindenhout alles doet om de weezen te exploiteeren, maar ik zeg dat hij alles doet, om hen vooruit te helpenIk behoorde ook tot de „betaalde dienaren", waarvan van Deth zoo minachtend spreekt, maar ik durf zeggen, dat ik er mijn salaris met genot heb verdiend. Het huis van van 't Lindenhout is geen „paleis", zooals van Deth beweert, het is een flink en comfortabel huis, meer niet. „Als hij ging preeken," zegt van Deth, „kwam er allicht genoeg in, om de hooge wijnkoopersrekeningen en de zijden japonnen van de gewezen boeren meid te betalen." (Verontwaardiging). Ik heb er een paar jaar als vriend in buis verkeerd en bij hem aan tafel ge geten, maar hoogstens een paar keer wijn zien gebruiken en dan nog alleen als er logées waren. „Meer dan 1000 kinderen," zegt van i Deth, „zijn overgelaten aan de beuls- j handen van van 'L Lindenhout." Ik heb afgrijzen van die hatelijke i woorden. Had van Deth de weesinricli- 1 ting ten goede willen komen, dan zou hij in een anderen toon hebben ge- j schreven. Welk een aandoenlijk gebed sprak van 't Lindenhout niet uit, als wij des Zondagsavonds de knieën bogen voor GodJ „Er behoort bovenmenschelijke moed i toe, om deze brochure te schrijven," I zegt van Deth. Ja, eene satanische kracht j heeft hem daartoe aangepord. „De bezoekers," zegt van Deth, „wor- j den verblind door wat zij wel mogen zien." Ik zelf heb dikwijls bezoekers rondge- j leid en hen alles laten zien, ook de slaap- en eetzalen en ze waren, juist zooals van Deth zegt, „delighted", opgetogen. „Ze worden naar Canada en naar Afrika gestuurd, om hun te beletten te spreken," zegt van Deth. Waarom doet van 't Lindenhout dat? Zijn we zóó slecht op de hoogte van den toestand in ons vaderland? Reeds tien jaar geleden liepen te Amsterdam in de maand Mei te Amsterdam 15,000 men- schen leeg. Is het het dan niet wijs van van 't Lindenhout, om voor de weezen plaats te zoeken in Amerika, waar het beter is dan hier! „De meisjes," zegt van Deth, „mogen in Nederland blijven," en laat er op volgen, dat het sterftecijfer zóó groot is, dat er maar weinig volwassen worden. (Gelach van de vrouioen). „Die in Hol land mogen blijven," zegt van Deth, is alle gevoel van karakter ontnomen. Hoor jullie het wel? Heb je geen gevoel meer. (Geroep: o ja, o ja, leve van 't Linden hout Heb jelui ooit van't Lindenhout hooren zeggen, zooals van Deth be weert, dat jelui geboren waart om slagen te krijgen? (Nooit!) Van Deth zegt, dat jelui honger en gebrek hebt geleden, maar als ik jelui zoo eens aanzie, kan ik mij dat toch moeilijk voorstellen. Ik weet zeker, dat. gij allen zult ge tuigen, dat het eten voldoende was. Als mijn kinderen weezen moesten wor den, dan zouden ze het op Neerbosch niet zoo goed hebben als bij mij thuis, maar dat hoeft ook niet. Ik hoop en mijn vrouw met mij, dat ze dan naar Neerbosch zouden gaan. Van Deth zegt, dat het bestuur niet in de boeken mag kijken. Men zie eehter de jaarverslagen. En welke is nu de goede bron, waaruit van Houten zijn wetenschap haalt? Van een nicht van Van 't Lindenhout, eene kaartleg ster te Amsterdam. Mijn bijbel leert mij, dat in den mond van 2 of 3 het woord zal bestaan, niet in den mond van een kaartlegster. „De slaapzalen werden volgepropt", zegt Van Deth. Hoc woont hij echter zelf? Met nóg een rnan, een vrouw en 3 kinderen in ééne kamer, die voor al les dient. En welke kinderen zijn dat, die kinderen van Van Deth, die zeggen liever in den Amstel te springen, dan naar Neerboscli terug te gaan, kinde ren dus, die de hand aan eigen leven zouden willen slaan „Het is er", zegt Van Deth, „eene kweekschool van ziekte en ellende. Maar weet jelui nog wel, hoe ellendig je soms waart als je er kwaamt? Ik durf bewe- j ren dat velen rnet hunne met aardappe- len volgepropte magen, van het goede voedsel dat ze kregen, ziek werden. Onwaar is wat Van Deth beweert, dat I de brieven voor de kinderen bestemd door de minste oppasters en boeren meiden werden gelezen. Er waren som migen uwer, die brieven kregen van fa milieleden, welke minder goed waren en om nu te weten, welke dat waren, moest Bloemendaal ze immers alle wel openbreken. Wat de prachtige huizen betreft, waar in de zoons van Van 't Lindenhout zouden wonen, volgens de brochure, ik heb die nooit gezien. Van Deth zegt, dat er een nieuw ziekenhuis wordt gebouwd, vlak bij het kerkhof, om al die kinderlijkjes te ver- donkermanen. Heb jelui het wel eens bijgewoond als een meisje stierf? Ik wel. Na een plechtige lijkrede in de kapel werd het lijkje in een kist van het beste hout naar het kerkhof ge bracht en daar een aandoenlijk lied ge zongen. Van Deth beweert, dat de weezen droog brood kregen, later zegt hij, dat er kunstboter op was uit de fabriek van Tjessinga. Maar kreeg jelui niet rogge brood met een snee wittebrood er op en daar boter tusschen? (Ja, ja, of spekvet, lekker De heer Hoogeveen zou, volgens Van Deth, ontslagen zijn als bestuurslid, om dat hij gezegd had dat de kinderen zulk slecht eten kregen. Deze heer is dood en kan dus gemakkelijk als getuige worden genoemd. Van 't Lindenhout heeft ook zijn ge breken, maar geen mensch is volmaakt. Van Houten zegt, dat hij toen hij aan de inrichting kwam, wel dadelijk weer had willen vertrekken maar niet wist waarheen. Wel, naar Nijkerkerveen, daar zou hij komen voor eene betrek king als onderwijzer en het schoolbe stuur wachtte hem op, maar hij kwam niet." Spreker leest nog een hoofdstuk uit Jrcobus voor en wordt zeer toegejuicht. Daarna spreekt P. Kesler van Utrecht, die er op wijst welke flinke mannen en vrouwen de weezen zijn geworden in de maatschappij. Dit hebben zij te danken aan den heer cn mevrouw van 't Linden hout. Kleinigheden, als een pak slaag- en een enkele maal wat minder goede erwten komen in elke huishouding wel voor en zijn niet de moeite waard, om daarvoor iemand te vervloeken. Geen Van 't Lindenhout zonder Neer bosch en geen Neerbosch zonder Van 't Lindenhout W. van Donselaar, oud-wees, thans te Bolsward, erkent ook dat de inrich ting niet volmaakt is, er zijn wel aan merkingen op te maken. Maar is dat ook niet zoo in uwe eigen huishouding? Hoe kan dat dan anders in een gezin van 1100 personen? De brochure is een laag geschrift, waar in elke plooi de haat uit komt kijken. Ik zond een stuk aan de Leeu warder Courant ter plaatsing, tegen de brochure, maar de redactie, die vele stukken ten nadeele van Neerbosch had overgenomen, weigerde plaatsing op grond, dat voorloopig verder geschrijf onnoodig was nu de justitie er zich mee bemoeide en omdat bij opneming er nog meer stukken zouden komen. In de brochure wordt gesproken over de mishandeling van Samuel deMooij, die in 1880 zóo zou zijn geslagen, dat hij aan bloedspuwing overleed. Hijzelf heeft het, ik heb hem goed gekend, daaraan echter nooit toegeschreven. Twee jaar later, in '1882, was hij mijn slaapkame- raad. Van 't Lindenhout had hem op 't kantoor genomen en was altijd zeer wel willend voor hem. Later is hij te Nij megen in den boekhandel gegaan en daar aan tering gestorven. Meermalen ben ik zelf na het verlaten van de inrichting door van 't Lindenhout geholpen, o.a. toen ik werkloos was. Vol maakt was het op Neerbosch niet, maal laat ons eens vragen, of wij ook niet schuld hadden. Ik herinner mij nog, hoe de zoons van van 't Lindenhout alles deden, om het ons op onze vereeniging Jehovanesi aan genaam te maken. Mijn persoonlijke hoogachting betuig ik gaarne voor me neer en mevrouw Van "t Lindenhout (Luid applaus.) Thans erlangt de gewezen onderwij zer J. van Luipen thans te Heiloo, het woord. Ook hij heeft Samuel de Mooij gekend. Gedurende zijne ziekte ontving deze telkens versnaperingen van van'tLin- denhout, zoodat hij waarlijk verlegen was met al de blijken van goedheid. Ik herin ner mij, dat de Geus die schilder was, viel van een ladder. Ik mocht in het zieken huisje bij hem waken. In het holst van den nacht en later nog eens voor dag en dauw kwam van 't Lindenhout vragen, hoe het er mee was. Doet dat iemand die hardvochtig is?

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Haarlem's Dagblad | 1893 | | pagina 5