Toen hij op het punt stond naar Ame
rika te gaan, voorspelde de kleine
Bouke Valk hem in kindertaal, dat zijn
reis voorspoedig zou zijn en diep geroerd
verliet Van 't Lindenhout de kamer. Is
dat een man zonder gevoel?
(De zuster van Bouke Valk ter verga
dering aanwezig, valt dauw en wordt met
moeite hij gebracht.)
Op een Zondagmorgen kwam ik eens
in de huiskamer, toen juist van 't Linden-
hout bezig was een brief voor te lezen.
Er stond in, dat een moeder, die met 3
kinderen in een schuit woonde, uit wan
hoop in het water was gesprongen. Dit
greep van 't Lindenhout. zoo aan, dal
zijne oogen schemerden van tranen.
Herinnert u, hoe, toen hij naar Amerika
ging, de kinderen zoo liefdevol afscheid
van hem namen, dat hij zeide„gij maakt
mij het hart zoo week." Van allen, tot de
kleinsten toe, nam hij afscheid. En toen
hij teruggekeerd was, kwam er aan het
luide gejuich geen einde.
De dood van Jansje Kwast is in de in
richting oprecht betreurd.
Na een woord van hulde aan de zieken
moeder, bespreekt van Luipen het eten.
„Als het brood niet goed was, ging het
direct terug. (Ja, ja, roepen twee meisjes,
die bij uitdeelen der boterhammen
hielpen). De onderwijzers lieten dikwijls
eten komen uit de weezenlcouken en
zouden dit toch niet hebben gedaan, als
het varkenskost was geweest.
In de brochure wordt gesproken over
den prison, maar ik ken dien niet. Be
doelt men misschien den provisiekelder
die 's zomers leeg was? Ja, ik herin
ner mij zeer vaak. dat daar wel eens een
jongen in heeft gezeton.
Mevrouw van 't Lindenhout zat dik
wijls tusschen de weezen in te eten en
liet wel boterhammen halen uit de wee-
zenkeuken.
Van Houten beweert, dat een groot
aantal kinderen tegelijk, als ze gewas-
schen moesten worden, een handdoek
maar zoowat orn de ooren werd geslingerd
en dan waren ze klaar. Mijn ervaring
is, dat de kinderen behoorlijk bij groepjes
werden verschoond en dat afzonderlijk
werden gehouden die leden aan „kratsch"
(schurft).
(Een der voormalige helpsters, „tante"
Peters bevestigt dit. Van de 600 weezen
hadden maar „15 de kratsch").
Het gebeurde wel, dat ik mijn salaris
niet krijgen kon en eens zelfs twaalf dagen
er op moest wachten. Ea dat gebeurde
ook anderen onderwijzers. Als er nu wer
kelijk zoo'n groote schatkist was, dan zou
dat immers niet gebeurd zijn. ik kwam
eens bij Bloemendaal en deze liet mij
zien, dat hij op dat oogenblik niet meer
in kas had, dan 27 centen. Onwaar is
het. dat de weezen opzettelijk worden
verstrooid in de wereld, in Amerika
leven zij hij elkander in de nederland-
s.che neerzettingen Grand Rapid-s en
Orange City.
Ik herinner mij, dat van 't Linden
hout eens in mijn klasse kwam om te
vragen, welke loopbaan de jongens het
liefst wilden kiezen. Ze moesten na school
tijd maar naar de bazen gaan en er
eens over spreken.
Hierna treedt als spreker op de heer
N. de Bode, te Zwolle, die vroeger cate
chiseermeester te Neerbosch was en te
Nijmegen 30 jongens die daar op am
bacht waren, onder zijn toezicht had.
Sommige gingen school op den Klokken-
berg. Als men aanleg voor studie had,
mocht men zelfs onderwijzer worden,
een werd zelfs opgeleid voor do miné,
maar is vroeg gestorven.
Geregeld ging ik naar de hazen van
de jongens en kreeg altijd zeer gunstige
berichten over hen, ook over wat zij
van de Weesinrichting vertelden. De
hazen waren zeer gesteld op de weezen
en kwamen er gedurig aanvragen. Vier
aangename jaren van mijn leven heb
ik daar doorgebracht. Men kreeg er
wel eens een klap om de ooren of een
pak slaag, maar dat is mij in mijn jeugd
ook wel gebeurd en liet zou in vele
gezinnen goed zijn als de roede er wat
meer werd gebruikt.
Ook wat mijn werk betreft, heb ik
voor mijn volgend leven veel te danken
gehad aan meneer Van 't Lindenhout
en zijne vrouw.
In menig burgergezin wordt door de
kinderen minder genoten, dan in de
weesinrichting te Neerbosch. De kin
deren van den directeur, Dina, Dirk
en Jacob zaten dikwijls tusschen de
weezen in. Al had ik nooit ander eten
gehad dan ik daar kreeg, dan zou ik
nog God danken. Ik kom er nog vaak
en heb niet gezien dat het er minder
is geworden.
Bij ziekte is er eene kostelijke ver
zorging. Altijd wordt gewaakt en als
het kan, de zieke toegesproken. Ik be
grijp niet, hoe zoovelen geloof kunnen
slaan aan dat geschrift. Als de Heer
mijn vrouw en mij wegnam, zouden wij
gaarne onze kinderen in Neerbosch op
genomen zien.
Ik heb dikwijls dienstmeisjes wegge
bracht, maar de meesten hadden tranen
in de oogen als ze van Neerbosch weg
gingen."
Ook deze spreker verwierf warme
toejuiching.
De volgende spreker is een oud-wees
M. van der Hoeven te Rotterdam. „Was
ik niet op Neerbosch gekomen," zegt hij,
„dan was mijn plaats geweest op de
Ómmerschans of Veenhuizen. Mijne
ouders waren dood en mijn voogd maak
te mijn geld op, zoodat de burgemeester
van Vlaardingen dreigde, dat hij mij
naar Veenhuizen zenden zou. Toen hen
ik met mijn zuster op Neerbosch ge
komen. Ik was geen zoete jongen, dat
weten jelui nog wel. Acht jaar ben ik
er geweest en toen ik pas kwam vroeg
ik: „ben ik in den hemel?" zoo heer
lijk vond ik het er. Dat was dan dat
„slechte" Neerbosch
De oude heer van 'l Lindenhout gaf
mij eens ƒ100 voor de weesinrichting,
maar van 't Lindenhout zei; „brenghet
maar terug, er is zooeven 1000 ge
komen uit Amsterdam." Ik betreur het,
dat oud-weezen die brochure goedkeu
ren. Ik kan dat niet, we kunnen toch
niet waarheid noemen wat leugen is.
Laat de oud-weezen in ons midden, die
tegen de inrichting zijn, nu opkomen.
In de brochure wordt melding gemaakt
van geeseling. Nooit heb ik oen geeseling
gehad en als er eén slaag heeft gehad dan
is het toch zeker Maarten van der Hoeven
wel geweest.
De volgende spreker is G. van den Berg
oud-wees te Rotterdam, jOp zijn 14e jaar
is hij er gekomen en toen van 't Linden
hout vroeg wat hij worden wou, zei hij
schilder of teekenaar. Van 't Lindenhout
zei echter, dat dat niet ging, omdat hij niet
°P de leer zou kunnen staan. „Hij begreep
mij niet", zegt spreker en dacht, dat ik
huisschilder worden wou. Ik werd toen
boekbinder en ben dat nog. Menigmaal
heb ik het eten niet kunnen gebruiken.
Misschien was ik wat veel „meneer". Op
zekeren dag konden in de heele zaal de
jongens de boonen niet,eten. Bloemendaal
had toen naar van 't Lindenhout moeten
gaan, dunkt me, maar dat gebeurde niet.
Aan tafel VI werden een stuk of zes jon
gens door Bloemendaal geslagen en toen
moffelden er verscheidene wat boonen in
hun zak of zakdoek weg. De groote jon
gens deden dat evenwel niet en een hun
ner, Willem Sïngelwald, zei„hij moest
mij niet slaan." Bloemendaal scheen dit
te hooren en wilde hem een slag geven,
maar Singelwald greep den stok en brak
dien op zijn knie door.
Aan tafel I waren op zekeren mid
dag 3 horden opgehoopt met roodekools-
bladen, die niet te eten waren. Juist
kwam meester Goes met een bezoeker
binnen maar meester Poemendaal zei,
dat het zoo moeielijk was op dit oogen
blik bezoeken af te wachten.
Recht is recht, al erken ik ook, dat
er veel goeds was.
Ik had een kamertje, waar ik schilde
ren mocht, maar op zekeren dag nam
mevrouw Van 't Lindenhout de gordij
nen af. Ik geloof dat ze mij dat ka
mertje niet gunde. Mijnheer van Pelt
gaf mij toen les in schilderen en zou
mij op de teekenakademie in Brussel
gedaan hebben, maar hij zei: „het zal
niet gaan, van den Berg, mevrouw is
er tegen."
Verder vind ik het onverantwoordelijk,
dat de löjarige Hendrik de Blij werd
weggestuurd, alleen omdat hij op mijn-
heers verjaarsdag een sisser had afge-
stooken."
De voorzitter de heer J. H. Houtman
doet Van den Berg opmerken; dat. roode
kool enkel uit bladeren bestaat. Van
den Berg opponeert niet zoozeer tegen
de weesinrichting, als wel omdat zijn
carrière mislukt is. Hij meent, dat hij
een genie had kunnen worden. Er zijn
zoovele verloopen genieën, wie kan daar
wat aan doen?
De heer J. A. Filet, Amsterdam leest
een brief van Willem Singelwald uit,
Ridderkerk, die schrijft dat alles wat
in de laatsten tijd over Neerbosch in
couranten heeft gestaan gestaan, leugen
en laster is. „Ik hen," schrijft hij, be
reid Van 't Lindenhout in eer te her
stellen: dat heeft hij best aan mij ver
diend.
Ook Donselaar uit Bolsward antwoordt
ven den Berg. Hij weet nog heel goed,
dat deze als hij schilderles moest gaan
nemen, wel eens een slippertje maakte.
Het is dus geen wonder, dat. men ér
niet mee ophad. De bruine boonen wa
ren wel eens slecht en de roode kool
mïschien die keer wat. grof gesneden.
Met Hendrik de Blij is meer voorge
vallen, de sisser deed de maatoverloopen.
Eene treffende verklaring is die welke
wordt afgelegd door juffrouw Van de
Velde, geboren Timmers, te Koudenlcerk
aan den Rijn, die een klein kind op
den arm heeft. Met bewogen stem ver
telt zij hoe zij in 1891 als weduwe
hare vijf kinderen naar Neerbosch bracht
In 1892 kreeg zij een huwelijksaanzoek
van haar tegenwoordigen man, maar
diens ouders hadden bezwaar om hare
vijf kinderen en toen vond meneer van
't Lindenhout goed, dat de drie jongens
op de inrichting hieven en dat alleen
de twee meisjes thuiskwamen. Een van
die twee meisjes moest echter blijven
om dat zij ziek was. Na uitstekende
oppassing is ze overleden en met groote
eer begraven. Het andere meisje vroeg
mij, of ze er asjeblieft nog eens veer
tien dagen heen mocht en toen mijn
man besloot, om in weerwil van zijne
ouders, ook de jongens thuis te halen,
vroeg de oudste of hij niet blijven mocht,
daar dit zooveel beter was voor zijne
toekomst.
De heer Filet leest nu een brief voor
van juffrouw Robbemond-de Vries, Am
sterdam, waarin zij meldt, dat hare kin
deren vijf jaar op Neerbosch zijn ge
weest en zij er 3 jaar lang iedere week
is heen gegaan. Voor de stichting heeft
zij enkel lof.
De heer H. Houtman verklaart nu,
dat ieder zal erkennen dat de wees-
inrichting niet volmaakt is. Maar wat wij
er ondervonden hebben, was goed.
Een oud-wees, Mosselman, van EÏle-
kom herinnert aan, dat te Arnhem 20
oud-weezen eene motie tegen de wees
inrichting hebben aangenomen. Laten
die nu spreken. Hij zelf is er 8 jaar ge
weest ea denkt aan dien tijd met dank
baarheid terug.
Op deze oproeping komt als spreker
op J. Lindeboom, te Arnhem. „Ik heb,"
zegt hij, „altijd van 't Lindenhout hoog
geacht en verdedigd. Verschillende be
stuurders hier zijn een verkeerde mee
ning toegedaan. Wij hebben te Arnhem
debrochure in tweeën gesplitst en de
motie dis wij aannamen, was over het
gedeelte dat van Houten er in geschre
ven heeft.
Mijn vrouw Gijsje Willemsen, een
oud-wees, was eens de. jongenszaal aan
het schrobben en had, om haar mutsje
niet vuil te maken, dat op een tafel
neergelegd. Nu was het verboden, het.
mutsje af te zetten. Mevrouw komt
binnen en. knipt haar de heide haar
vlechten af.
Op onze vergadering te Arnhem waren
drie meisjes, dien de vlechten evenzoo
waren afgeknipt.
De voorzitter antwoordt, dat hij niet
wil zeggen dat die reden er hij Linde
booms vrouw toe heeft geleid, maar ieder
wéét, dat het afknippen van het haar
een straf was voor de meisjes die jon
gen sgek waren. (Ja, Ja!)
Lindeboom zegt nog, dat dit de reden
niet kon zijn, daar hij destijds te Kampen
was. Wat Van Deth geschreven heeft
vindt hij lasterlijk.
Hierna deelt de oud-wees Schwartz
van Wageningen, mede„Onze meester
Van Houten is een oplichter. De direc
teur der (zangvereenigingT) heeft mij
verklaard, dat Van Houten ontvanger
geweest en als zoodanig ontslagen is,
wat ook geen goed teelcen is. Boven
dien is hij zeer goed hek end bij de Arn-
hemsche Schuldinvordering-Maatschap
pij en onderwijl hij de brochure schreef,
heeft hij in hotels verblijf gehouden,
waar hij zich uitgaf voor Gouverneur.
H. Houtman verklaart dikwijls kinde
ren te hebben weggebracht. Zij kregen
dan een toespraak van Van 't Linden
hout, waarover hem de tranenin de oogen
kwamen. Met groote voldoening beeft hij
zelf oud-weezen in dienst.
De Voorz. leest nu een open brief in de
„Telegraaf" voor, gericht tot deze verga
dering en waarin wordt betoogd, dat de
vergadering overbodig is, aangezien de
zaak door den rechter is ter hand geno
men. De brief is onderteekend door de
drie oud-weezen, die de bijeenkomst te
Amsterdam hebben op touw gezet, Va-
rossieau, Slellingwerff en Sleef. Spreker
betreurt liet, dat Varossieau in dit sociaal
democratische kringetje is geraakt. Wat
Stellingwerff betreft, hij behoorde niet in
de inrichting thuis. Hij mishandelde dej
weezen, gaf aan ieder veel moeite en was|
hij zijne mede-weezen gehaat. Toch nam,
na zijn vertrek van NeerboschVan
't Lindenhout hem '10 a 11 weken op de
drukkerij, om hem geheel belangeloos!
voor te bereiden jvoor de betrekking van
chef een er drukkerij te Paramaribo. Hij
beweerde altijd, 'dat er veel geld voor
zijne opname betaald werd, maar in
tien jaar tijd bedroeg dit slechts f 107,
De haarknipper van Neerbosch, Z.
Haarbrink verklaart nog, dat aan de
meisjes alleen liet haar werd afgeknipt
als ze zieh niet rein hielden] en de oud
wees en gewezene helpster, vrouw Hui
bertje Muilwijk, te 's Gravenhage, voegt
daaraan toe, dat de meisjes de muts
niet mochten afzetten. „Je kapt je maar
voor de jongens," zei mevrouw dan. Ze
werden vier, vijf, zes keer gewaarschuwd,
De broeder van Haarbrink doet nu een
lang verhaal over zijne bekeering, die
Neerbosch weinig raakt. De verslag
gevers worden ongeduldig, het is reeds
halfzes en de temperatuur in de zaal is
onbereikbaar hoog. De Voorz. maakt
gelukkig een einde aan dit relaas en
brengt in stemming de navolgende motie.
„De oud-weezen, oud-onderwijzer en
oud-lielpend personeel der weesinrich
ting te Neerbasch
heden vergaderend te Utrecht in het
gebouw van Kunsten en wetenschappen
kennis genomen hebbende van de be
schuldigingen, door van Deth en van
Houten in hunne brochure tegen ge
noemde inrichting en haren directeur
ingebracht
verklaren op grond van eigen ervaring,
dat die beschuldigingen ten eenenmale
leugens en laster zijn en dat de verple
ging, zoowel als het onderwijs te Neer
bosch, veelszins uitnemend zijn te noemen.
spreken hunne diepe verontwaardiging
uit over de verspreiding van een smaad
schrift blijkbaar alleen door de haat inge
geven en niets anders bedoelende dan
de vveesinrichting te benadeelen;
en wenschen den directeur en zijne
echtgenoote, voor wie zij warme dank
baarheid en onbepaalde hoogachting ge
voelen, van heeler harte toe, dat zij nog
lang en voor velen ten zegen mogen zijn,
gelijk zij dit reeds 30 jaren voor dui
zenden zijn geweest.
Vijf der aanwezigen verklaren zich
door op te staan tegen deze mot;e (waar
onder van den Berg en Lindeboom), zoo
dat de motie met zeer groote meerder
heid is aangenomen. Besloten word'
dezen uitslag aan den heer en mevrouw
Van 't Lindenhout te seinen.
Na dankbetuiging aan de pers, wordt
de vergadering met het staande zingen
van een psalmvers besloten.