NIEUWS- EN ADVERTENTIEBLAD.
lie Jaargang.
Zaterdag 30 September 1893.
No. 3143.
ABONNEMENTSPRIJS:
ADVERT EN TIEN:
Het Testament van Mr. ffieeson
NABETRACHTING
STADSNIEUWS.
VORSTENSCHOOL
Arrondissements-Rechtbank
FEUILLETON.
HAARLEMS DAGBLAD
Voor Haarlem per 3 maandenf 1,20.
Franco door liet geheele Kijk, per 3 maanden 1,65.
Afzonderlijke nummers0,05.
Geïllustreerd Zondagsblad, per 3 maanden 0,30.
franco per post 0,37^.
Dit blad verschijnt dagelijks, behalve op Zon- en Feestdagen.
Bureau: Kleine Houtstraat No. 9, Haarlem. Telefoonnummer 122.
van 15 regels 50 Cents; iedere regel meer 10 Cents.
Groote letters naar plaatsruimte.
Bij Abonnement aanzienlijk rabat.
Reclames 20 Cents per regel.
Abonnementen en Advertentien worden aangenomen door
onze agenten en door alle boekhandelaren en courantiers.
Directeur-Uitgever J. C. PEEREBOOI.
Hoofdagenten voor het Buitenland: Compagnie Générale de Publicité Etrangëre G. L. DAZJBE GoJOHN F. JONESSucc.Parijs 31 bis Faubourg Montrnartre.
Het Bijvoegsel van het Macl dat
Zaterdagavond verschijntzal bevatten:
Het Leesteelcen in den Bijbel, naar het
fransch van Auguste Dorchain.
'Een blief uit Neurenberg. Binnen-
en \Buitenlandsche berichten. Varia.
Advertentien enz.
In den loop der volgende maand
zal in ons Geïllustreerd Zondagsblad
een aanvang worden gemaakt met
een boeienden roman van een gevier-
den Engelschen Schrijver, getiteld:
door
RIDER ÏÏAGARD.
Versierd met talrijke fraaie il-
lustratiën, zal deze roman zeer zeker
de aandacht trekken.
Hun, die zich a 30 cents
fpsy per 3 maanden of 37J£ cent
l'r. p. post op ons Geïllustreerd Zon
dagsblad wenschen te abonneeren,
wordt verzocht het Inteekenbiljet ge-
teekend te zenden aan den Directeur-
Uitgever
J. C. PEEREBOOM.
van den
CE V EE NT ERAAD-
XLIX.
Het was te voorzien, dat geen van
de Raadsleden het woord zou voeren
over de sommatie en het request om
schadevergoeding door de Sociëteit „de
Kroon" tot den Raad gericht, inzake
het bekende verbod van de voorstel
ling van 12 Augustus. Niet alleen
gebood de voorzichtigheid, met het
oog op een mogelijk proces, absolute
stilzwijgendheid, maar dat nog daar
gelaten waren m. i. bijna al de leden
van den Raad in de onmogelijkheid
om over deze quaestie het woord te
voeren.
Immers het vraagpunt, of in dit
geval de Gemeente al dan niet kan
worden verplicht tot vergoeding van
schade, is van zuiver rechtskundigen
aard. Vanzelf waren daardoor naar ik
vermoed, al de niet-juristen terecht
bevreesd zich de vingers te branden,
terwijl de rechtsgeleerden in den Raad
waren gebonden door hun rechterlijk
ambt.
Mr. Van der Mersch is kanton
rechter en zal wellicht vandaag of
morgen het bestuur der Sociëteit „de
Kroon" hebben te vervolgen wegens
het houden eener voorstelling zonder
toestemming van den burgemeester.
Mrs. de Clercq van Weel en 't Hooft,
als rechters, en mr. Rethaan Macaré
als officier van justitie, zullen mis
schien geroepen worden om te be
slissen in het proces, dat „de Kroon"
wellicht der gemeente zal aandoen.
Mr. de Haan Hugenholtz eindelijk
was ineen moeilijke positie door zijne
associatie met den steller èn van het
exploit èn van het request, (mr. de
Kanter) enmr. Van 'Styrum ten slotte
kon zich teruggehouden achten door
zijne functie als rechter-plaatsvervan-
ger. Zoodoende was, buiten de twee
rechtsgeleerden in het College van
B. en W., mrs. Waller en Enschedé
die hunne meening reeds in het
praeadvies hadden neergelegd, mr.
Cnoop Koopmans de eenige, die het
geval had kunnen behandelen van
heteenig mogelijk, het juridisch stand
punt.
Of nu de Sociëteit „de Kroon" te
gen de gemeente za-1 gaan procedee-
ren, is een vraag waarop de toekomst
het antwoord zal moeten geven.
De heer Klein was in deze verga
dering weer in de oppositie. Ieder
weet nog, hoe dit Raadslid indertijd
te velde is getrokken tegen het voor
stel om de cholerabarak te plaatsen
in den tuin van het gesticht van St.
Johannes de Deo en de verpleging
van eventueele lijders op te dragen
aan de Broeders dier orde.
Nog altijd is de heer Klein van
meening, dat dit verkeerd is. En
waarom? ?t Is geen neutraal terrein
omdat de Broeders een geestelijk
gewaad dragen„Neen," zei de
heer Van Dieren Bijvoet zeer te
recht, „dat is geen geestelijk ge
waad, maar eenvoudig een door de
orde zelf aangenomen uniform, zooals
het costuum der diaconessen."
Och, meneer Bijvoet, geef u geen
moeite om den heer Klein van zijn
onjuiste denkbeelden terug te brengen.
Het baat toch niet. Hebben wij niet
den vorigen keer gezegd, dat de heer
Klein „sporadisch" zei voor „epide
misch" en nn deed Z.E.A. het weer
De leden van den Raad lachten
toen reeds om de vergissing en had
den ook nu weer groote moeite om
hun ernst te bewaren, vooral zij die
vlak tegenover hem zaten en dus uit
beleefdheid een strak gezicht behoor
den te zetten.
De heer Klein wierp de beschuldi
ging van onverdraagzaamheid, reeds
een jaar geleden ten opzichte van
dezelfde zaak tegen hem uitgebracht,
van zich af. Ik neem daarvan gaarne
nota, maar verwacht dan ook, dat
de heer Klein zijne oppositie tegen
deze zaak eindelijk eens zal staken,
want op iedereen maakt ze geen an
deren indruk dan juist dien van on
verdraagzaamheid. Wij hebben reeds
vroeger gezegd, dat de verpleging van
zieken in de cholerabarak met gods
dienst niets uitstaande heeft en de
heer Klein kan, door telkens de gods-
dienstquaestie weer op het tapijt te
brengen, niets anders doen dan zijn
prestige in en buiten den Raad schaden.
Haarlem29 Sept. 1893.
J. 1. Donderdagavond had de jaar
lij ksche algemeene vergadering plaats
van het Haarlemsch Ondersteunings
fonds bij Ziekten en Ongevallen.
Uit het verslag van den directeur,
den heer J. J. Smits, bleek dat het
fonds zich in een bloeienden toestand
mag verheugen, en dat ookdefinan-
cieele toestand zeer bevredigend is.
Door zuinig beheer en minder zieken
dan in de laatste jaren was de kas
dermate vooruitgegaan dat op voor
stel van het Bestuur besloten wordt
de thans bestaande uitkeeringen met
1 per week te verhoogen.
De aftredende Commissarissen, de
heeren A. Hoeve, H. F. van Beijnen
en K. van Vliet werden herkozen
terwijl in de plaats van den heer J.
P. Strijbos jr., die bedankt, had werd
gekozen de heer C. H. van Looij.
Het speelseizoen in den Schouw
burg is Donderdagavond begonnen
met de opvoering van Mnltaluli's
Vorstenschool door de nieuwe Neder-
landsche Tooneelvereeniging, die on
der directie van den heer L. H. Chris-
pijn, in het Paleis voor Volksvlijt te
Amsterdam pleegt op te treden.
Hiermee is het seizoen waardig be
gonnen. Het jonge gezelschap heeft
goed gedebuteerd en verdient des te
meer lof, omdat het stuk waarlijk
niet gemakkelijk is. Het is de ge
trouwe afspiegeling van Multatuli's
•usteloozen geest:een opeenstapeling
van satire, paradox en antithese, die
zoowel het vertolken als hetaanhoo-
ren moeilijk maken en vermoeiend.
Bovendien is bij het schrijven van
Vorstenschool blijkbaar niet de min
ste rekening gehouden met wat men
noemt „de eischen van het tooneel."
Zoo is de Koningin door hare lange
moraliseerende toespraken als too-
neelfiguur bijna onmogelijk en alleen
een uitnemende vertolking kan deze
rol redden van eentonigheid.
Laat ons er dadelijk bijvoegen, dat
mevrouw Schwab die de rol vervulde,
dat deed met groot talent, meestal
met groote zeggingskracht en altijd
beschaafd en ingehouden. De scène
der bestraffing van Van Huisde o. m.
was zeer goed.
Voor koning George speelde de heer
Schwab, evenzeer met succes. Het
dankbare toóneeltje van het beproe
ven der nieuwe epauletten en de
daaropvolgende veel moeielijker scène
met von Schukenscheuer-Schiefschal-
heim en diens vrienden, deden hem
kennen als een acteur, die zijne rol
len wil bestudeeren en kan uit
voeren. Het eigenaardig timbre van
zijn stem gewent spoedig.
Wat de derde hoofdpersoon, Hanna,
betreft, ook deze verdient een woord
van lof. Zij is wel de meest geïdea
liseerde figuur in het stuk en het
verschil tusschen wat zij zegt en wat
hare ranggenooten plegen te uiten,
is zóo groot dat zij voor den toeschou
wer eerder gelijkt op een soort van
aetherisch wezen, dan op een mensch
van vleesck en been, die japonnen
maakt voor de menschen. I-laar spel
evenwel was vaak zeer goed.
Over de bijpersonen kunnen wij
kort zijn. Verdienstelijk speelden
Mevr. TernooijApèl (de Walbourg),
prins Spiridio (Chrispijn) en de bete
von Schukenscheuer (van Westerho
ven), Albert (Ternooij Apèl) was o,
i. te zielloos: hij droeg zijn vers met
weinig gloed voor. Herman bad ver
dienstelijke oogenblikken.
Wij hopen, dat deze welgeslaagde
vertooning de eerste moge zijn van
een geheele reeks, door dit gezel
schap in Haarlem te geven en dat
het' publiek door een flink bezoek dit
zal waardeeren.
Het programma van den schouw
burg is veranderd, evenwel niet ver
beterd. Blijkbaar om het publiek te
noodzaken al de de advertentiën die
er op staan, ook te lezen, heeft de
drukker overal wat gebracht. Aan
den eenen kant staat de titel van het
stuk met den naam van de troep,
aan een andere zijde de opsomming
der personen, elders staat dat men
bij zorgvuldige bewaring van het ge
nummerde programma drie maal kans
heeft op twee plaatsen in den schouw
burg.
Dit alles is voor de adverteerders
wel aardig verzonnen, maar voor het
publiek minder aangenaam, vooral
ook omdat het programma zeer groot
is. Het ergste is nog, dat het pro
gramma nu tien cents kost, inplaats
van vijf, zooals vroeger en niets zooals
voor dien.
zocht te melden, dat D. Smit, van
wien werd vermeld dat hij als eervol
ontslagen agent 3e klasse als huiten-
gewoon gemeente-veldwachter is ont
slagen, dit ontslag eervol heeft beko
men. Bovendien was hij agent 4de
klasse.
Naar aanleiding van het laatste
gemeenteraadsverslag wordt ons ver
Vervolg zitting van Donderdag 28 Sept.
'Wilhelmina van den Berg, huis
vrouw van Van Veen, oud 25 jaar en
te Hillegom wónende, is beklaagd
wegens het wegnemen op 6 Juli 1.1.
van eene portemonnaie met geld,
toebehoorende aan Pietje Boterbloem.
Ze is niet verschenen, maar uit de
getuigenverklaringen blijkt duidelijk,
dat beklaagde het feit heeft bedreven,
Na de ontdekking zeide zij tot de be
stolene, dat zij de portemonnaie niet
had, maar het geld dat er in gezeten
had, wel zou teruggeven.
Had zij dat nu maar gedaan, dan
had allicht geen aanklacht gevolgd,
maar Wilhelmina van den Berg kwam
deze belofte niet na, en de ambtenaar
van het O. M. requireert hare ver
oordeeling tot gevangenisstraf van
één maand.
Hierop staat terecht een jonge man
uit Haarlemnierliede en Spaarnwoude,
Willem Tjalma, die den veldwachter
aldaar eenige' woorden heeft toege
voegd, welke juist niet heel vleiend
waren; voor beleediging van een
ambtenaar in functie staat hij dan
ook terecht.
Vooraf was Tjalma nog zoowat aan
het politiceeren geweest. „Als we
maar eens een anderen Staat hebben",
zei hij tot den veldwachter, „dan is
het met jou ook uit."
i In afwachting van dien anderen
Staat waarin voor Tjalma te hopen
is dat ook geen jenever meer te krij
gen zal zijn (immers, hij was toen
hij het bovenvermelde zei onder den
invloed van sterken drank) zal hij nu
gestraft worden. Daar hij evenwel
nog nooit gestraft is en sedert het
opmaken van proces-verbaal over
deze zaak, zich jegens de politie veel
beter gedraagt, wil de subs. off. v.
just, geen gevangenisstraf requireeren,
maar de oplegging eener boete van
5, eventueel te vervangen door 5
dagen gev. hechtenisstraf.
(Zie vervolg Stadsnieuws 3c paginaf)
De campagne aan de suikerfabriek
„Holland" te Halfweg is Donderdag
aangevangen.
P
a
23)
?y a© m Ma
Naar het engelsch f
vanj
FLORENCE WARDEN.
HOOFDSTUK IX.
„Maar ik begrijp niet," zeide hij, „hoe gij de tegenwoor
digheid kunt dulden van een man, voor wien gij een afkeer
hebt. Gij komt mij voor zoo koel en trotsch te zijn. Het
komt mij vreemd voor, dat gij zooiets duldt!"
„Ik weet wel, dat Pamela het ook niet zon dulden.
Zij zou onder het rijden uit de phaeton zijn gesprongen, of
de teugels hebben gegrepen om de paarden te doen stilhou
den. of wat anders hebben gedaan; ik kan echter zooiets niet
doen, daartoe ben ik niet kalm genoeg. In dat opzicht
ben ik een ontgoocheling!"
In plaats van haar door deze bekentenis lager te schatten
scheen Jim er eenigszins door getroffen. Er lag iets eigen
aardigs in om medelijden te kunnen gevoelen voor zulk eene
slanke, statige jonge dame. Terwijl zij daar een oogenblik
stonden, beiden het stilzwijgen bewarende, zag Jane, dat het
signaal van aankomst van den trein werd gegeven.
„Goedenmorgen!" zeide zij haastig, met eene lichte buiging
tot afscheid, waarna zij zich naar het hek spoedde. Zoodra
zij dit achter zich had, begon zij snel te loopen.
Zelfs het snelle loopen deed zij volgens Jim met waardig
heid en zekere bevalligheid. Hij volgde haar op eerbiedigen
afstand, en eerst toen zij bet station binnen was gegaan, be
gon bij ook haastig te loopen. Hij zag haar een coupé bin
nenstappen,s en wenschte wel, dat hij den moed bezat, haar
daarin te volgen; toen hij een oogenblik besluiteloos nabij
het portier stond, keek zij echter geheel langs hem heen
alsof hij er niet was, wat voor hem als een verbod harer
zijds gold om haar te volgen.
Toen de trein aan het station Charing-Cross te Londen
stilhield, sprong Jim uit zijn coupé, om er bijtijds bij te zijn
om haar bij het uitstappen van dienst te zijn haar in een rijtuig
te helpen en den koetsier een adres op te geven in eene
welbekende straat nabij Piccadilly, waarin voornamelijk on
getrouwde heeren op kamers woonden. Hij werd door groote
nieuwsgierigheid aangegrepen. Veel had hij er voor over ge
had om te weten, wien zij ging bezoeken.
Met eenige aarzeling, en zeer bevreesd een driftig antwoord
te zullen ontvangen vroeg hij haar op zoo zacht mogelijken
toon, met welken trein zij terugkeerde.
„Ik ik zou u misschien kunnen helpen met een rijtuig
voor u te bestellen, en voor uwe bagage, of iets anders, te
zorgen," voegde hij er haastig bij en stamelde bij de gedachte
hoe onmogelijk beide veronderstellingen waren.
Jane bemerkte dit, zooals ook uit haar antwoord bleek.
„In Sal ternes zijn geen rijtuigen en bagage heb ik niet,"
zeide zij. „Maar," voegde zij er op zachten toon bij, toen zij
bemerkte, dat zijn gelaat een weinig betrok, „in denk niet
dat ik eerder zal kunnen vertrekken dan met den trein van
5 uur die te 7.48 te Salternes aankomt."
Jim trad met stralend gelaat op het perron terug.
„Al klaar!" riep hij tot den koetsier, en de wijze, waarop
hij deze twee woorden vroolijk uitsprak, gaf er eene dubbele
beteekenis aan. Hij lichtte zijn hoed op, wierp een laats ten
biik op een bleek gelaat met goudblond haar onder een
zwarten hoed, en ging in opgewekte stemming zijns weegs.
Dit kon niet van Jane gezegd worden. Met het gevoel van
een schuldig mensch, die voor den rechter verschijnt, klom
zij de trap op van het huis, waarin haar vader woonde. Zij
moest naar de tweede verdieping en met een bezwaard hart
trok zij den bel over, die zich onder een metalen plaatje
bevond, met den naam „Kapitein Hoad-Blean" er op gegra
veerd. Haar vertrouwen op haar vaders sympathie bestond
nog, maar het was door den twijfel van hare moeder en Pa
mela zeer geschokt.
Op haar bellen verscheen een kleine, vreemde bediende
met een wantrouwenden blik.
„Is kapitein Hoad-Blean thuis?" vroeg zij met eene stem,
die zij nauwelijks kon beheerschen.
„Ik zal eens gaan zien dame," gaf de man ten antwoord,
komt u maar binnen."