derde blad Het Leesteeta ii flen Bp. Gemengd Nieuws. VARIA. BEHOOBBNDE BIJ BA A BLEATS DAGBLAD. VAN Maar dag 2 Oct. 1893 Naar het fransch van auguste dorchain. „Zeker," zeide de gewezen kamer heer des konings tot zijn vriend, den rechter van instructie; „gij hebt mij daar een merkwaardig staaltje verteld van het talent van gevolgtrekkingen maken, dat voor den rechter die het voorloopig onderzoek eener Strafzaak leidt, onmisbaar is. Wanneer deze zoo luttele bizonderheid aan uwe aandacht was ontgaan, zoudt gij zeer waarschijn lijk den schuldige nooit hebben ge vonden. En daar wij nu eenmaal aan dit onderwerp zijn, zou ook ik u eene zeer zonderlinge geschiedenis kunnen vertellen, waarin ik bij toeval de rol speelde, die gij vervuldet door uw ambt. Ook ik heb vroeger eens een misda diger ontdekt en dat wel onder zulke zonderlinge omstandigheden, dat het mij, als ik er aan denk, nog als een wonder toeschijnt. Ik spreek er dus niet over om mijn verdienste in het licht te stellen, daar ik zonder de hulp der Voorzienigheid totaal niets zou hebben ontdekt." „Deze inleiding," zei de rechter, „wekt reeds ten hoogste mijne nieuws gierigheid op. Ge zult mij de geschie denis zeker wel vertellen?" „Met genoegen," antwoordde de kamerheer. „Maar laat ons van tafel opstaan en in de bibliotheek gaan. Zooals ge weet ben ik een groot liefheb ber van zelzame boeken, ik zal u die eens laten zien. Wees maar niet bang, dat zij mij afleiden van mijn verhaal. Integendeel zullen zij er mij geleide lijk toe brengen." Men begaf zich naar de bibliotheek, welker vier wanden geheel verscholen waren, achter de boekenplanken vol boeken. Ieder boekenverzamelaar heeft zijne specialiteit; die van den kamerheer Otto Grotius was het verzamelen van bijbels. Hij nam met een veelbetee- kenenden glimlach twee boekdeelen, die er zeer eenvoudig uitzagen, van een der planken. „Ziehier een der kostbaarheden van mijne verzameling," zeide hij. „Wat, die gewone nadruk uit de vorige eeuw, eene kostbaarheid „Zeker, mijn waarde gast en nog wel op tweeerlei gebied. Eerstens werd dit werk door den grooten Frederik persoonlijk aan mijn vader geschon ken, en is een der deelen voorzien van een opdracht door hem geschre ven. Vervolgens, en laat dit vooral uwe aandacht niet ontgaan, mijnheer de rechter, bevindt zich in het an dere deel, bij wijze van leesteeken, een op zichzelf onbeteekenend geel stukje papier, maar dat ik voor niets ter wereld zou. willen verleggen, want datzelfde stukje papier heeft mij op. het spoor gebracht van de vreeselijke en geheimzinnige misdaad, waarvan ik u zooeven sprak." „Ik hoop dat gij mijne nieuwsgie righeid spoedig zult bevredigen." De kamerheer ging zitten en begon aldus In het voorjaar van 179. trad ik in het huwelijk, en mijn zoo diep betreurde echtgenoote bracht mij ten huwelijk mee dat kleine landgoed te S.waar wij gaarne verblijf hïelden, daar wij er ons op gelijken afstand be vonden van de hoofdstad en van de residentie van zijn Hoogheid den Groothertog. Gij hebt onzen in Fran- schen stijl aangelegden tuin bewon derd, maar ik heb u niet verder dur ven brengen om u na den fraaien tuin en het park don vulgairen moestuin te laten zien. Dat spijt mij nu want gij zult waarschijnlijk nooit een spook huis hebben gezien en daar zou ik er u een hebben kunnen toonen tenminste wat er voor doorging. Dit huisje, waarin volgens mijn kamerdienaar de geesten van perso nen, die bij hun leven iets op het ge weten hadden, rondwaren, ziet er van buiten volstrekt niet onheilspellend uit. Het is een laag huisje midden in het groen gelegen en steeds onbe woond want bij het vallen van den nacht wordt het door iedereen ge schuwd. Toen wij te S. kwamen wonen, diende dit huisje tot woning aan den tuinman en zijne vrouw. De tuinman heette Josias en was «en ex-kurassier uit Pom meren, door mijn schoonvader in dienst genomen om later in den onzen over te gaan. Al zou ik duizend jaar leven, nooit vergat ik zijn uiterlijk. Hij was bijna vijftig jaar oud met eene groote, forsche gestalte en een breed hoofd. De wenkbrauwen, die met elkaar waren samengegroeid vormden een rechte lijn. De uitdrukking van zijn gelaat sprak van eerzucht, stijf hoofdigheid en hardvochtigheid. Reeds menigmaal had hij tevergeefs getracht zich uit zijn afhankelijke positie om hoog te werken. Hij was hardvochtig jegens iedereen en was door de be dienden gehaat, de boeren beweerden, dat als hij een meisje op een bepaalde manier aanzag, zij van dat oogenblik af onder zijnen diabolischen invloed verkeerde. Josias huwde op laten leeftijd met een jong, onschuldig meisje, waardoor de beruchtheid, die van hem uitging nog versterkt werd. Niet dat men tegen haar argwaan koesterde; in tegendeel men vreesde dat zij het slachtoffer was geworden van de noodlottige macht, die haar echtge noot met zijne oogen uitoefende. Dit blond bleek vrouwtje met hare blauwe oogen en zachte wangen beetde voor hem als een arm vogeltje betooverd door den slang. Bovendien had zij tijden, dat zij aan slaapziekte leed. Dikwijls bracht zij dagen lang sla pende door, en die toestand kwam zoozeer overeen met den dood, dat men bij den eersten aanval haar bijna levend had begraven. Zoodanig waren man en vrouw. Wij hadden echter geen enkelen per soonlijken grief jegens Josias, die zich vlijtig en eerlijk betoonde, zoodat wij er niet aan dachten hem te ont slaan, of beteekenis te hechten aan de slechte geruchten, die er van hem gingen, en die wij voor valsch hielden, Behalve het huiswerk was Josias ook eenig grof werk binnenshuis op gedragen. Op zekeren Zaterdag, wan neer hij steeds den ingelegden vloer in de bibliotheek moest wrijven trad ik onverwacht binnen en betrapte hem terwijl hij daarginds dezen bij bol stond te lezen. Bij het gerucht dat ik maakte, sloeg hij het boek haastig dicht maar, de passage boeide hem ongetwijfeld zeer niet zonder de bladzijde te hebben aangemerkt met een stukje papier dat hij in de hand hield, dit papier hier: een onkostenrekening van de eerste week van de maand Juli 179. Ik sprak er met geen woord over daar ik uit zijn verlegenheid zag, dat hij zich schuldig gevoelde. Hij bracht het boek weer op zijn plaats en daar het niet het deel was, voorzien van de opdracht van den grooten Frederik, kwam het wel wat onwaarschijn lijke -denkbeeld ook niet bij mij op, dat hij de handteekening zou hebben willen verwijderen. En nu mijnheer de rechter begint de geheimzinnigheid. Den volgenden dag, Zondag let wel op den datum, - begaf de keukenmeid, die den gan- schen dag de vrouw van Josias niet had gezien, zich ongerust naar hare woning. Zij vond de ongelukkige op haar bed uitgestrekt, stijf en doods bleek, met wijdopengesperde oogen en uitgezette pupillen. „Een aanval van slaapzucht!" zeide Josias zonder merkbare ontroering. Men stelde hem voor, een genees heer te laten halen. Hiertegen verzette hij zich met alle geweld „Neen, neen, dat is onnoodig! Ik kan geen geld missen. Zij zal zooals gewoonlijk, wel uit zichzelve wakker worden Drie dagen later echter, toen zich verschijnselen van ontbinding begon nen te vertoonen, liet men den ge neesheer komen. Hij kon slechts den dood constateeren, waarover men zich niet verwonderde bij het zien van den toestand waarin de schijnbaar levende zich bevond. Een maand tevoren, let hier ook op, had de vrouw van Josias eene tamelijk aanzienlijke som gelds geërfd en deze onmiddellijk aan haar man gelegateerd. „Gij zult u ongetwijfeld afvragen, mijnheer de rechter, welk verband er bestaat tusschen deze gebeurtenissen en het leesteeken in den bijbel Geduld maar De kamerheer hield een oogenblik stil om zich te vermaken over de ge spannen aandacht van zijn toehoorder. Na den dood van zijn vrouw, ver liet Josias, die nu eenige duizenden thalers rijk was, mijn huis en ves tigde zich voor eigen rekening in het district F. Later vernamen wij, dat het geluk hem gunstig was geweest, dat hij een gezeten man en burge meester van zijn dorp was geworden. Nooit zag men hem weer te S. terug, of bezocht hij het kerkhof waar zijn arme vrouw rustte. Trouwens, dit kerkhof werd al spoedig ongeschikt en moest worden weggeruimd, daar door de vochtigheid kwade dampen er uit opstegen, die voor de gezondheid schadelijk waren. Aanvankelijk had men }het kerkhof alleen gesloten, maar weldra vond men het nuttig een meer afdoenden maatregel te nemen en de geheele begraafplaats weg te ruimen. In de maand Juli begon men te graven en weldra werden de eerste geraamten weggebracht naar de nieuwe begraafplaats. Op zekeren morgen toen de ardwerkers er weer bezig waren, kwam er een oude bedelaarster die afgevallen takken opraapte. Plotse ling deinsde de vrouw met een gil achteruit en wees op een doodshoofd, dat kort te voren opgegraven was. Tot hun schrihzagen nu ook de aard- werkers, dat dit hoofd bewoog en met kleine schokken heen en weer rolde. De schrik sloeg allen om het hart zonder er een oogenblik over te den ken of dit zonderling verschijnsel een natuurlijke oorzaak kon hebben, lieten allen den arbeid in den steek, zich zoover mogelijk van het doods hoofd ver w ij d erend Toevallig kwam juist de dokter voorbij en deze lachend om de angst van de arbeiders, ging naar het hoofd toe |en raapte het op. Nu bleek wat het hoofd had doen bewegen. Een groote pad was erin geraakt en kon er niet weer uitkomen, zoodat hij met wanhopige sprongen zich trachtte te bevrijden. „Ziet ge wel.zei hij het hoofd in de hand nemende. Maar hij vol eindigde den zin niet; want zijn oog was gevallen op den schedel van het hoofd en daarin stak een lange spij ker, dun als een stopnaald, die toen hij in het levende hoofd werd ge slagen, zeker geheel door de hersens was heengedrongen. „Een moord!" zei de dokter ont steld, en daarop ging hij voort: „de moordenaar heeft het slim overlegd. De dood moet onmiddellijk op de daad zijn gevolgd, bloedstorting heeft niet plaats gehad en onder het haar was de kop van den spijker niet zichtbaar. Hoe zou men den naam van het slachtoffer en dien van den moorde naar te weten komen? De grondwerkers hadden in den hoek waar het hoofd lag, vier graven opgedolven en men kon alleen de vier opschriften terugvinden. Een daarvan was nog duidelijk leesbaar: „Hier is begraven Cornelia Josias." De andere drie waren niet meer te ontcijferen. De dokter vertelde mij wat hij ontdekt had en dat het wellicht de vrouw van Josias kon zijn, die ver moord was. Natuurlijk had hij daar van evenwel geen zekerheid en ik peinsde, hoe ik de waarheid zou ont dekken. Plotseling schoot mij een gedachte door het hoofd: ik ging naar mijn bibliotheek en opende den bijbel dien gij daar ziet. Het bewijs lag daar voor mijeén oogopslag had mijn twijfel in zekerheid veranderd. Den volgenden dag, toen Josias in zijn gemakkelijke woning aan tafel zat, werd plotseling de deur geopend en traden een tweetal politieagenten met een brigadier binnen. De laatste legde hem de hand op den schouder en zeide: „Josias, gij hebt uw vrouw vermoord De ellendige rilde, zijn oogen tra den bijna uit de kassen en zijne tanden klapperden op elkaar. Hij trachtte te spreken, maar kon geen woord uit brengen. Bewusteloos viel hij aan de voeten van den brigadier en toen hij weder tot zichzelven kwam, bevond hij zich in de gevangenis. Weldra legde hij een volledige be kentenis van zij ne misdaad af. Maar, waarde rechterv nu zult gij vragen hoe ik ontdekte dat niemand dan Josias de moordenaar kon zijn. Neem dien bijbel en sla dien op bij de plaats, waar Josias zelf een lees teeken had gelegd, toen ik hem over viel. Zooals gij ziet, is hot het Boek Richteren, hoofdstuk IV. Wat leest- gij nu in vers 21? De rechter las: „En Jahel, vrouw van ITaber, ne mende een grooten spijker van haal tent, kwam zacht en zonder gedruisch de tent binnen waar Sisera lag en, dezen den spijker op het voorhoofd zettende, dreef zij dien met de hamei- in zijn hoofd, zoodat Sisera van den slaap in den dood overging." KeizerFransJozefisWoens- dag naar Innsbrück vertrokken om de onthulling bij te wonen van het standbeeld van Andreas Hofer, die Donderdag plaats had: Uit de geschie denis weten wij hoe Hofer, de Ty- roolsche held, tot tweemaal toe zijn landgenooten tegen het leger van Napoleon ten strijde voerde. Tot twee maal toe overwon hijtoen hij voor de derde maal nadat, zonder dat hij dit wist, Tyrol door den keizer van Oostenrijk aan de Fransch-Beier- sche bondgenooten was afgestaan het Fransche leger aantastte, werden zijn troepen verslagen. Hofer vluchtte in de bergen, werd echter lafhartig verraden, gegrepen en te Mantua dood geschoten. Voor de Tyrolers is Andreas Hofer de verpersoonlijking van hun liefde voor hun romantisch bergland en hun trouw aan den Oostenrijkschen keizer. Het standbeeld, opgericht op den Iselberg, waar de Franschen voor de eerste maal geslagen werden, stelt den beroemden volksleider met zijn krachtige gestalte en edele gelaats trekken voor, gekleed in het nationale kostuum, staande op een stapel rots blokken. Het is uitgevoerd li. brons naar het ontwerp van w'ijlen den beeldhouwer Natter. Bij de onthulling werd aan den boeren-geuoraal, op uitdrukkelijk be vel van keizer Frans Jozef, dezelfde eer bewezen als aan maarschalk Ra- detsky bij de onthulling van diens standbeeld te Weenen. Er werd een optocht gehouden van een 15,000 Ty rolers, gekleed in dezelfde kleederen waarin hun voorvaderen in 1809 voor hun vrijheid en hun land streden. Des avonds werden vreugdevuren ont stoken. De keizer bezocht de nationale ten toonstelling te Innsbrück en woonde den schietwedstrijd bij. Graaf Taaffe woonde eveneens de plechtigheid bij. De berichten aangaande der verspreiding der cholera in Italië luiden niet gunstig. Vooral in het zuiden veroorzaakte tie ziekte vele sterfgevallen. In Napels bedroeg het aantal sterf gevallen aan cholera in het begin van September reeds 360, en van 520 September 51 sterfgevallen door cholera-achtige ziekten, benevens 40 door darmlijden. In Sulmona stierven in Augustus 79 personen aan de ziekte, te Cassino bedroeg het op 15 Sep tember reeds 106. Gok te Palermo en in de omstreken komen voortdurend sterfgevallen voor. Te Rome breidt de cholera zich echter niet uit. Er kwamen aldaar tot 15 September slechts 14 gevallen voor, waarvan 7 met doodelijken afloop. Het aantal gevallen van cholera, in het krankzinnigengesticht te Scu tari geconstateerd, waar 500 krank zinnigen verpleegd worden, bedroeg op 15 dezer 103, waarvan 66 zijn ge storven. In Rusland zijn in de week |van 1320 September in 25 goever- nementen 4140 personen door de cho lera aangetast, waarvan 1820 overle den. In de provincie Podolië heerscht de epidemie het hevigst. Voor zoover bekend is, werden bij den aanslag op het leven van generaal Martinez Campos 13 officieren en manschappen gewond. Hoevelen echter in de verwarring onder den voet of onder de paarden geraakten weet men niet. De bereden gendarme, die gedood werd, was op het oogenblik der ontploffing vlak bij den generaal, zijn paard steigerde; de grootste stukken van de bom troffen hem en het dier, dat hij be reed, was hij daar niet geweest dan zou de generaal ongetwijfeld gedood zijn. De overheid vermoedde wel, dat onder de anarchisten iets broeide men dacht echter niet dat zij onbe schaamd genoeg zouden zijn te pogen generaal Campos op klaarlichten dag aan het hoofd der troepen te dooden. Men veronderstelt dat de beide Orsi- ni-bommen, door denzelfden persoon, een zekeren Pallas, boekdrukker en vader van 3 kinderen, geworpen zijn, hoewel nog andere anarchisten hem vergezelden. De gevangene bekent de misdaad, doch weigert zijne mede plichtigen te noemen en verklaart, dat anderen gereed staan zij n dood te wreken, indien hij gestraft wordt. De kapitein-generaal heeft den mis dadiger aan een burgerlijken rechter overgeleverd. Een huiszoeking bij de meeste anar chisten ingesteld, heeft bewezen, dat er een complot bestond20 anarchisten zijn gevangen genomen. De bedaardheid van generaal Cam pos wordt algemeen bewonderd, van vele zijden ontving hij telegrammen van gelukwensching. De bevolking is van plan bij de begrafenis van den gendarme een indrukwekkende be tooging tegen de anarchisten te houden. Volgens berichtenuitHoiig- Kong is het district Ching-Su door door een vreeselijke overstrooming geteisterd. Er zijn 700 menschen ver dwenen; meer dan 350 lijken zijn reeds gevonden. Deze overstrooming is het ergste die ooit in dit deel van China is voorgekomen. Ha, meneer P., zei de uitgever toen de auteur P. binnentrad, dai treft dat u hier komt; dat laatste ding van je was goed! Wij zijn er zeer mee in onzen schik. Nu, als dat zoo is, dan verzoek ik u beleefd van mijn laatste schrij ven geen notitie te nemen, waarin ik meld, dat ik er voor bedank, om nog langer voor uwe courant te werken. Juist, dien brief bedoelen wij. Wat is een concert? vroeg een kleine jongen aan zijn vader. Een concert, mij n zoon, is, waar een hoop menschen bij elkaar komen om in een zeer luiden toon over an dere menschen te gaan zitten kwaad spreken. Maar, wat is dan conversatie? O, dat is waar diezelfde men- scht n met treurige en plechtige ge zichten in stilte naar afschuwelijk pianogeklingel zitten te luisteren. D u b b elzi n n ig. A. Uw neef, de luitenant lijkt zeer veel op u Bankier. Dat zal waar wezen, hij heeft veel van mij Een man had een paard noodig. Hij vond er een dat men hem voor 250 gulden wilde verkoopent Goed, zei hij, ik zal u 200 gulden contant geven en de rest blijf ik u schuldig. De paardenkooper vond dit goed. Eenige dagen daarna kwam hij de 50 gulden halen. Hoor eens, zei de kooper, we moeten ons houden aan onze overeenkomst. Ik heb u gezegd dat ik u de rest schuldig blijf en dat zou niet 't geval zijn, als ik ze u be taalde. De zaak is dus uit. Gedurende zeven jaar liep te Wool wich een zenuwachtig man een half uur om als hij 's morgens naar zijn kantoor ging en 's avonds naar huis liop, opdat hij niet langs een kruid- magazijn zou behoeven "te gaan. Verleden week vernam hij van een militaire autoriteit dat in acht jaar tijd in dat magazijn niet één enkel stofje kruid gelegen had Het regende, dat het goot, en de tram was vol.. Is er ook een van de heeren, die buiten zou gaan willen staan vroeg de conducteur. Er is een dame, die gaarne binnen zou willen zitten. Geen antwoord. De vraag werd her haald, maar wederom geen antwoord. Eindelijk vroeg een van de passa giers Conducteur, weet je zeker, dat het eene dame is en geen arme vrouw O, ja mijnheer, antwoordde de conducteur zonder te aarzelen. Een goed jgekleede dame? vroeg de passagier. -Ja, een deftige gekleede dame, zei de conducteur. Zoo, dan vind ik, dat zij best een rijtuig kan nemen, was het ant woord. De Engelsche goevemeur van Kaap de Goede Hoop zond eens majoor Bondish als minister-president aan het hof van den koning der Ashan- tijnen. Majoor Bondish beproefde zich bemind te maken door de zwarte da mes en heeren van het hof te por- tretteeren. De koning was door de frappante gelijkenis der portretten verrast en wensclite evenzoo afge beeld te worden. Bondish vond het goed. Maar hoe verder het portret zijne voltooiing naderde, hoe meer de koning onrustig werd. De majoor be merkte het en drong bij zijne zwarte majesteit aan, hem er de reden van mede te deelen. Toen vroeg de Afri- kaansehe Caesar schuchter of het niet kon, kdat hij blank geschilderd werd. Twee mannen zaten samen in de gevangenis de een omdat hij een horloge, de andere omdat hij een koe gestolen had. Om hem te plagen zei de koedief tot zijn makker Zeg, hoe laat is het? Dat zal jij wel weten Ik denk zoo wat melktijdwas het antwoord. De adelstand bij de CJuneezen. Als een Chinees zich een eervolle onderscheiding heeft waardig gemaakt en daarvoor een hoogen aristocrati- schen rang verkrijgt, heeft de zoon nog geenszins het recht dienzelfden titel te voeren, maar hij bekleedt één rang lager en zoo daalt het van geslacht tot geslacht trapsgewijze af, totdat er eindelijk van den adel niets meer overblijft, indien niet een of ander lid der familie den Staat nieuwe diensten bewijst en op die wijze weder tot de waardigheid zijner voorvaderen stijgt. Dit verstandig ge bruik veroorzaakt een gestadigen wed ijver onder den Ckineeschen adel ieder wil het vaderland diensten be wijzen, want het is een veel grooter schande, den adel te laten vervallen, dan dien nooit bezeten te hebben. Als George I, koning van Engeland, van zijn zwager, den koning van Prui sen, sprak, placht hij te zeggen „Mijn broeder, de sergeant." Frederik Wilhelm daarentegen, sprak vail George niet anders dan „Mijn broeder, de komediant." Zeg er eens, heer uitgever, wat beteekent dat Je brengt me wel eens zooveel in rekening voor drukloon als vroeger. Het komt me eerlijk toe. Goed en wel, maar geef me het specifiek. Je zult het hebben. Maar 't is, omdat Nu, omdat? Omdat de zetters boven uw no velle ieder keer in slaap vallen 1

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Haarlem's Dagblad | 1893 | | pagina 9