DOODSANGST. dacht ik. [Het lukte hem niet, en toen scheen Hij was blijkbaar van plan naar het bloed in mijne aderen te stollen, boven te komen, dus kon ik hem en ik geheel van schrik te verstijven, In 1878 was ik onderdirecteur van eene aardige verrassing bereiden, en J want de ongelukkige stak het andere Josef Cartwright's buskruitmagazijn hem misschien een lesje geven, dat eind van de kaars diep in het bus te T. en ofschoon ik no^ niet veel hij niet licht zou vergeten. Snel als kruit en liet haar in dien geimpro- ouaer was dan dertig jaarj* genoot ik de gedachte en met een glimlach van viseerden kandelaar branden, toch het volle vertrouwen van den zelfvoldoening kroop ik achter het Eindelijk vond ik de spraak terug, eigenaar en ik geloof dat ik er ach- stroo en wachtte. „In 's hemelsnaam, Jake, doe dit ting en toegenegenheid mag bijvoe-- Ik kon duidelijk de zware stappen licht uit,'' riep ik. gen aangezien ik tegen het einde van hooren op de treden en het volgend Hij uitte een ontstelden kreet, r,r.ii +rAn. i nnirAiihliV vArso.ViAftn p.r ppn hoofd bo- het jaar Izijne eenige dochter zou trou-1 oogenblik verscheen er een hoofd bo- wen en medeëigenaar zou worden. ven de opening. Op zekeren avond, in het begin Maar het^ was de waker niet 1 van October, nadat ik al de werklie- Dat zag ik dadelijk, want die bos den, behalve den waker, de fabriek rood haar, dat doodsbleeke gelaat met had zien verlaten, sloot ik|mijnkan- wijd opengesperde oogen kon aan toor en begaf mij met snellen stapniemand anders behooren dan aan op weg naar mr. Cartwright's huis, „gekke Jake den boodschaplooper dat ongeveer een 'kwartmijl verderen slenteraar rond de fabriek. jaa. 1 Jake Sefton was een groote idiote Vroeg in den namiddag had ik An- boerenjongen, die algemeen gek ge nie en haar vader uit zien rijden, en noemd werd, niet zoozeer omdat hij ik had beloofd hen zoodra mijn werk bewijzen van krankzinnigheid gege- af was tegemoet te rijden. Ik wistven had, dan wel om zijne ongenee dat jik een gezadeld paard klaar zou selijke domheid en vreemd karakter, vinden, en ik haastte mij dus er heenDaar er verschillende kleine geld- te gaan. sommen geheimzinnig uit het kan- Maar terwijl ik een stevige steenentoor verdwenen waren, had ik reeds schuur voorbij ging, deed eene plot-eenigen tijd dien jongen gadegeslagen. stilstaan; en ik Toen ik hem nu voorzichtig denzol- selinge gedachte mij deed de deur open om mij er van te overtuigen of de nachtwaker op zijn post was. Ik kon in de schemering nauwelijks zien en toen ik luide zijn naam riep, kreeg ik geen antwoord. Ik trad binnen en riep no^ eens, maar alles bleef stil. Ik werd onge rust en ook een weinig boos, want ik kon de schuur niet onbewaakt laten, en ik betreurde de weinige minuten die ik zou moeten besteden om naar de fabriek te gaan en een anderen waker op te zoeken. Een paar dagen te voren had mr. Gartwright een order gekregen voor twee honderd pond buskruit, dat in vaatjes van een bizonderen vorm, op een bepaalden datum naar Ports mouth moest gezonden worden. Ik had zelf voor de uitvoering van dien order gezorgd, en het was juist ge reed om afgeleverd te worden, toen wij per telegram verzocht werden het tot nader order op te houden, en niet willende dat het kruit weder in het magazijn geborgen werd, had ik be volen net zoolang in de steenen schuur, waarvan ik zooeven sprak, te plaatsen en stipt bevel gegeven, dat er 's nachts een waker moest wor den aangesteld. Mijne bevelen waren blijkbaar in den wind geslagen, tenzij dat de wa ker het zich boven op den zolder ge- makkelij k had gemaakt. Ik vond het wel de moeite waard mij ervan te overtuigen eer ik naar de fabriek te rugging; dus ik zocht mijn weg tus schen de vaatjes door naar den trap dien ik opging, en de deur open wer pende riep ik nogmaals. Ik was op het punt weder naar beneden te gaan, toen ik een licht geraas vernam en naar beneden zien de ontdekte ik de gedaante van een man die den trap naderde. Ha, daar was mij n ontrouwe waker der zag opkomen besloot ik verbor gen te blij ven en te zien wat hij uit voerde. Hij trad op den hoek toe waar ik verscholen zat en een oogenblik dacht ik dat hij mij zou ontdekken, maar nadat hij even in het stroo gewoeld had uitte een ontstelden zag woest rond en het zakje tusschen zijne kleederen stekende, rende hij de schuur uit; en ik hoorde zijne overhaaste voetstappen in de verte wegsterven. De kaars stak zoo diep in het kruit, dat zij er nauwelijks twee duim bovenuit stak, en het koude zweet brak mij uit, nu ik haar zoo langzaam maar zeker zag wegbranden. Ik sprong op en naar de deur toe. Deze ging niet open. Aandachtig keek ik rond of ik geen middel tot ontsnapping kon vinden. Ik klom boven op den hoop stroo, maar hoe ik mij ook uitrekte, de balken bleven een paar duim boven de toppen mijner vingers. Maar zoo als ik gezegd heb, er waren gaten in het dak, en het kwam bij mij op dat mijne stem misschien den waker aan de fabriek bereiken kon. Toen dreef een geheimzinnige macht mij weder naar iiet gat in den vloer, om naar de brandende kaars te zien wier vlam hoe langer hoe wendde hij zich weder naar den trap meer het noodlottige kruit naderde. hij droeg iets in de hand en voor ik hem volgen kon was hij op den trap en had de zolderdeur achter zich dichtgetrokken. Ik ging op de knieën liggen, en gluurde nieuwsgierig door de opening die zoo wat zoo groot was als mijne hand en daar zag ik, tot mijne niet; tegen de steenen muren bonzende en geringe ontsteltenis, dat gekke Jake j luidkeels om hulp roepende, met een brandende kaars in de hand, i Als een bliksemstraal vloog er een tusschen de buskruitvaatjes doorliep. gedachte door mijn hoold. Ik had Met een half onderdrukten uitroep een mes in den zak en dadelijk begon van ongeduld liep ik naar de deurik met het scherpe staal in het ste en trachtte die open te doen. Ivige houtwerk der deur te hakken. Maar wie schetst mijn schrikik j Als ik maar een gat kon maken, was op zolder gevangen de deur groot genoeg om er mijne hand door IIAAIUMM HALLETJES, Sen ZaterdagaYondpraatje Een halve duim was hij.reeds kor ter geworden sedert ik de vorige maal gekeken had; nog een half uur en goede God, die gedachte was niet te dragen. Ik sprong weder overeind en liep woest mijne gevangenis op en neer. was aan den anderen kant toege- grendeld. In een oogwenk lag ik weer over te steken en den grendel terug te schuiven, was ik gered. Er was geen twijfel aan, ik vor- het gat gebogen en stond gereed Jakederde, maar zou ik bijtijds gered zijn? toe te roepen mij te verlossen, toen Bij die gedachte spande ik mij nog ik met schrik zag hoe hij vastbe raden het ijzeren deksel van een der vaatjes afnam en het glanzende zwarte kruit aan het licht van zijne kaars blootstelde. meer in en tegelijkertijd trachtte ik mijn mes uit het taaie eikenhout te trekken. Daar brak het vlak bij het heft af. Met een kreet van wanhoop smeet Niet in staat een woord te uiten ik het heft verre van mij en snelde lieve Annie moeten rijden. Bij die ge dachte aan haar was het of er een dolk in mijn hart werd gestooten. Mijn lieveling, mijn engel, zou zij nu nooit mijne vrouw mogen worden? In zag weder op mijn horloge. Ne gen minuten voor zevenen. Al weder een minuut voorbij. Hoe gauw was die omgegaan! Ik keek weder naar de kaars. Zij brandde nog helder maar het licht naderde steeds meer en meer het kruit. Ik was er van overtuigd dat ik krankzinnig werd en verzonk in een soort van verdooving waarbij ik mijne gedachten bij niets kon bepalen, maar onbewust naar de kaars bleef staren. Plotseling schrok ik op en keek op mijn horloge. Twee minuten voor zevenen. Dat was onuitstaanbaar, ik wilde mij niet doodkalm in de lucht laten slingeren. Ik sprong weder overeind en gilde luidkeels om hulp. Toen kwam er een gevoel van kalmte over mijik hernam mijne plaats bij het gat in den vloer, nu zonder beven. De was was bijna geheel opgebrand, nog een smal streepje scheidde de pit van het kruit. Maar hoorwat was dat Het ge luid van paardenhoeven Ja, dichter en dichter klonk het. Zou er eindelijk hulp komen opda gen? Zou zij nog bijtijds komen. Ik wendde mijne oogen naar den kant der schuurdeur. Het geluid daarbui ten had opgehouden en bijna tegelij kertijd zag ik in den deurpost, met den sleep van haar rijkleed over den arm, Annie Cartwright, die in ver bazing naar de brandende kaars zag. „Ga terugga teruggilde ik in doodsangst. Zij schrok, werd doodsbleek, maar met vasten stap trad zij regelrecht op het kruitvat toe, stak hare hand diep in de zwarte, glinsterende massa, greep het onderste einde der kaars en trok het er voorzichtig uit. Toen zag ik haar slank lichaam wankelen, maar voor zij haar bewust zijn verloor, had zij de tegenwoordig heid van geest om de kaars op den grond te laten vallen en haar voet er op te zetten. Nu was alles pikdon ker. Ik hoorde een snikkenden zucht en een val; het geluid van andere paardenhoeven en mr. Cartwright's stem, die luide vraagde wat er toch gebeurde. Op hetzelfde oogenblik moet ik mijn bewustzijn verloren hebben, want ik herinnerde mij niets meer, dan dat ik ontwaakte in inijn bed na een hevigen aanval van hersenkoorts. een linnen zakje met verschillende gouden en zilveren sieraden eneenig geld; maar hoe hij er aan gekomen was en wat hem er toe gebracht had het in een buskruitvat te verbergen, kon men niet ontdekken. Hij zit nu veilig en wel in een krankzinnigengesticht. Annie her stelde spoedig van den schok die hare zenuwen geleden hadden en lang voor het jaar om was gevoelde zij zich zoo wel, dat ons huwelijk niet behoefte uitgesteld te worden, en in he^ geluk van ons nieuwe leven ver geten wij langzamerhand den schrik en den angst van dat uur. ik toemet een woeste, honge rige uitdrukking op zijn bleek gelaat, een vreemden glans in zijne oogen, voelde hij met zijne vrije hand her haaldelijk in het kruit. Hij scheen iets te zoeken, en ja, met een kreet van voldoening haalde hij een linnen zakje te voorschijn, dat rammelde toen hij het schudde. Hij trachtte het touwtje met zijne tanden los te maken, want in zijne eene hand hield hij nog steeds de kaars. weder Er kaars over, ik moest dus volle twin tig minuten bezig zijn geweest. Nog tien minuten, dan ontplofte het kruit Het was of ik krankzinnig werd. Ik haalde mijn horloge uit den zak en hield het voor het gat om te trachten te zien hoe laat het was. Tien minuten voor zevenen. Ik had nu eigenlijk naast mijne CLXXXVII. Op den derden Januari laatstleden mijne papieren eens doorbladerend, kwam de gedachte bij mij op dat het wel eens noodig zijn om mijne reke ningen en quitantieën van de afge- loopen drie maanden eens te sortee- ren en te rangschikken. Daar bleef het bij. Den volgenden dag herinnerde ik mij dat het nog gebeuren moest, maar eerlijk gezegd zag ik er tegen op en meende, dat ik het maar zou uitstellen tot den daar op volgenden dag. Toen vond ik het nog onaangenamer en gebeurde het weer niet en nu is zoo sinds twee en een halve week de gedachte, dat ik dat werkje nog altijd nog te doen heb, mij zóo onaangenaam geworden en zie ik er zoodanig tegen op, dat ik er nu heelemaal niet meer toe ko men kan en ernstig rondloop met het plan om in dit blad eene advertentie te plaatsen van den navolgenden in houd GEVRAAGD „een net Persoon, die discreet kan „zijn, om voor een slachtoffer van „uitstel nota's en quitanties te sor- „teeren. Salaris nader overeen te ko- „men". Wanneer zich dan een geschikt persoon bij mij kwam aanbieden, dan zou ik zeggen„Man, ik gun je het werk, maar op éen voorwaarde. Hier zijn de papieren, ga onmiddellijk zitten en werk tot je klaar bent, al duurt het tot midden in den nacht. Honger en dorst zal je niet behoeven te lijden. Maar als ik je nu laat gaan, ben ik bang dat je er ook tegen op ziet en morgen niet terugkomt". Aan zoo iets denk ik en alleen de gedachte, dat ik daarmee mij zei ven niet verbeter, weerhoudt mij nog. Ik dacht onwillekeurig hieraan toen ik dezer dagen de lijst van aanhan gig gebleven Raadsstukken ontving. Elk jaar wordt aan de achterzijde van de agenda der eerste vergadering in Januari zulk een lijstje afgedrukt en het is op dit oogenblik zóo groot, dat wanneer dit jaar niet een groote opruiming wegens kolossalen voorraad wordt gehouden, het formaat der agenda het volgende jaar zal moeten worden vergroot. Er zijn er bij, die weldra den aan- valligen leeftijd van tien jaar zullen hebben bereikt. Dat zijn de rappor ten van de Commissie van fabricage omtrent de toekomstige bestemming van het Oude Mannenhuis, die inge diend zijn op 11 Juni en op 22 October van het jaar 1884. Het stof der eeuwen zal zich wel allengs op de papieren van deze zaak hebben opgetast. Ik weet in de verte niet meer, wat die rapporten eigen lijk wilden en ik durf beweren, dat van den tegenwoordigen Raad de helft der leden daarvan evenmin eene heldere voorstelling meer heeft. „Hoe was het ook wéér? Wou men er een Hoogere Burgerschool zetten, of er een kazerne van maken (tegen den tijd dat we hier de rijdende artillerie in garnizoen krijgen) of het geheel sloopen of wat anders?" „Ja, ik weet het heusch niet meer, 't is dat oude voorstel van ik geloof wel twin tig (men overdrijft dan nog een beetje) van twintig jaar geleden." De ouderdom van de zaak zelf is nu een struikelblok geworden voor de behandeling. Tien tegen een, dat een Raadslid, wanneer het punt eens op de agenda voorkwam, zeggen zou „hé? wordt die ouwe, ouwe zaak nog weer eens opgerakeld?" Van 10 October 1888 en 6 Novem ber 1889 dateerën een voorstel van dr. C. G. von Reeken en daarbij be- hoorende adressen, in zake de over wegen. Deze historie ligt ons frisscher in het geheugen, ze is dan ook heel wat belangrijker dan de quaestie wat men mettertijd met het Oude Man naar het gat in den vloer, was nog maar een halve duim Toen ik weder wel genoeg was om vragen te doen, vernam ik van An nie dat zij en haar vader, beiden mijne kreten gehoord hadden, en toen zij een ongewoon licht in de schuur ontdekten, er heen gereden warenmet w eiken uitslag weet de lezer reeds. Jake Sefton werd den volgenden dag opgezocht, en bij hem vond men Sen vreeselijk avontuur. Uit het leven van den Spanjaard Alfretto, duiker van beroep, die in het stadje Morehead, op de kust van Noord Carolina, woonde, wordt het volgen de voorval meegedeeld. De „Altana" een der beste kust vaarders in die streken, was bij een hevigen storm omgeslagen en gezon ken. De reeders sloten een contract met een duikersmaatschappij, om van de lading te redden wat er nog bruik baar van was, en Alfretto en een andere duiker werden met die taak belast. Na driemaal met goed gevolg neer gelaten te zijn, had Alfretto bij den vierden keer een,verschrikkelijke ont moeting. Zijn makker seinde haastig om opgehaald te worden, en toon hij in de boot was, vertelde hij, dat Al fretto door een monsterachtige witte haai aangevallen en meegesleept was maar nauwelijks had hij uitgespro ken of Alfretto kwam op eenigen af stand van de boot boven water ec werd bewusteloos opgenomen mei verscheidene gaten in het metalen gedeelte van zijn duikertoestel. Dooi de aangewende middelen gelukte hel de levensgeesten weer in hem op te wekken en den dag daarna verhaalde hij, dat hem het volgende was weder varen „Zooals gij weet, waren wij voor de vierde maai neergelaten, en terwij' mijn makker in het schip klom wachtte ik op den grond, totdat hi; de touwen had vastgemaakt om ei iets uit te trekken. Juist wilde ik seinen om opgehaald te worden en een- oogenblik te rusten, toen ik bo ven eene schaduwachtige gedaante oj: mij af zag komen. „In een oogenblik waren alle vis- schen verdwenen. Ik vermoedde geen gevaar en dacht, dat het de schaduw van eene voorbijvarende boot was Maar eensklaps werd ik door schril bevangen; ik voelde mij gedronger. voor iets, ik wist zelf niet wat, t< vluchten; eén angst had zich van mij meester gemaakt, zooals een kind in eene donkere kamer gevoelt. Intus- schen was de schaduw naderbij ge komen eïi maar al te duidelijk kon ik nu den vorm ouderscheiden van een haai en wel een van de grootste nenhuis zal aanvangen. Intusschen is de voorsteller, dr. Von Reeken, reeds sinds jaren afgetreden als wethouder en als raadslid en dit feit op zichzelf doet ons gevoelen, hoe oud de quaes tie geworden is. Maar dat is niet de schuld van den Raad. Die wou wel voort, had de Holl. Spoor maar wil len meewerken. Komaan, Raad van Administratie van de Holl. Spoor, haal deze be schimmelde papieren nu eens uit de groene doos! Vindt ge het een ver velend karweitje? Het kost geld, dat is zeker, maar ge zult er vandaag of morgen toch aan moeten, evenals ik aan mijne nota's en quitantiën. Of hebt ge evenals ik het idee om een ander het werkje te laten doen Wel nu, wend u dan tot den Gemeente raad van Haarlem, die in het belang der gemeente nog altijd wel te vinden zal zijn. Hoe langer ge het uitstelt, des te onaangenamer gaat u de zaak lijken en dat we vroeg of laat hier een beter station moeten hebben, zult zelfs gij niet durven ontkennen. Den 14den Mei 1890requestreerden de heeren Bispinck en Bredius om uitdieping van de Delft. Heeft u al bespeurd, lezer, dat dit gebeurd is? Ik geloof, als ik mij niet zeer vergis, dat de Delft nog op dezelfde diepte 1 mgs hare boorden stroomt". Wat ter wereld het Hoofdbestuur van de Vereeniging tot bevordering van Nederlandsche visscherij te Kat wijk aan den Rijn, bewogen heeft om den 17den December 1890 een adres in te dienen tot aanstelling van een vischafslager, mag een ander beseffen. Zóóveel durf ik wel vermoeden, dat het niet is geschied om het driejaar lang (en wie weet hoeveel langer nog) in de portefeuille van restanten op geborgen te zien. Twee voorstellen van Burgemeester en Wethouders strekkende tot wijzi ging van cle titulatuur der gemeente ambtenaren en betreffende scha deloosstelling aan A. H. Kappelhol, rusten sedert September en November 1891 in een zachten slaap. Een rekest van de schippersvereeniging „Schut- tevaer" om wijziging in de bepalin gen der heffing van haven- en kaai- geld, sluimert al sedert 24 Aug. 1892. Ja, brave schippers, waarom dienden jelui dat adres ook op zoo'n ongele gen tijdstip in? Menschen, menschen, de gemeentekas heeft die haven- en kaaigelden zoo noodig en de wijzi gingen die jelui vraagt, zouden den op brengst verkleinen. Zegt nu zelf: is het wonder, dat wij jelui adres maar een klein papaverbolietje hebben in gegeven, dat het een -poosje rustig slapen kan? 't Is zoo'n lastig kind als 'twakker wordt! Anders dan dit adres is er van 1892 niet overgebleven. Natuurlijk komt er een heele reeks restantjes van den disch van 1893. Daar heb je de herziening van de algemeene politie verordening en het voorstel van den heer Macaré tot wijziging van art. 5 van die verordening, een gevolg van wat er toen aan de hand is geweest met de faecaliënbelasting. Dit alles dateert van Maart van het voorgaande jaar en het zal denkelijk nu wel gauw op de planken komen, daar de Raad toch ook zal moeten beslissen over het muilbanden van de honden. Als daartoe besloten werd, zou er toch wijziging van de politie verordening noodig wezen. Van Juli 1898 hebben we nog adres sen overgehouden over vervroeging van het openingsuur en verlating van het sluitingsuur van de tap perijen. De requestranten hebben gelijk, dat zij voortdurend weer vragen om eene gelijkmatige regeling, ik heb al meer gezegd, dat ik het niet' heel billijk vind den een tot 12 uur te laten openblijven en den an der op boete van zoo- en zooveel, te noodzaken om elf uur zijn café te sluiten. Of de requestranten evenwel plezier van hun adres zuilen beleven betwijfel ik. Er komt op de lekkerste taart als die lang ligt, een laag stof neerdalen en dan hapt men er niet gretig meer in. De rest van het overgeschotene da teert van de laatste maanden var 1893, zooals onder meer de overbrug ging van den Kinderhuissingel, d< stallenquaestie in het Florapark en de verplaatsing van den vuilnisbelt, Profeteeren is een moeilijk werk, waai ik mij zelden aan waag, daar ik mei het voorspellen uit de kaarten niei goed terecht kan en ook niet „werk met het ei," zooals andere profeter en profetessen. Laat ik mij er dan nu toch maai eens aap wagen en u, maar ondei diepe geheimhouding,achter mijnhand toefluisteren dat het adres tot ver plaatsing van den vuilnisbelt er mij wel naar uitziet of het aanleg heeft voor een klein, klein dutje, misschien wel niet zoolang als de quaestie van het Oude Mannenhuis, maar mis schien zoo'n jaartje of drie.-De gas- quaestie is nog niet uitgemaakt en men heeft hierbij gesproken over een terrein aan den Harmenjansweg; dit alleen zou al aanleiding kunnen ge ven tot mijne noodlottige profetie. ik Ik wou, dat ik nu voor een paai uur eens Raadslid was, dan, zou zeggen„Mijnheer de VoorzitterLaat ons uit die restanten uitkiezen wat vandaag of morgen mogelijk nog be handeld zal worden en op de re^: „en bloc" afwijzend beschikken, over wegende dat we het al zoolang me: den bestaanden toestand hebben be- haspeld, dat de veranderingen door die adressen gewenscht, blijKbaar onnoo- dig zijn." Als de Raadsleden dat aannamen zouden zij weer rustig kunnen sla pen, terwijl, ik ben er zeker van, nl die lange lijst van restanten minsten eenmaal in het jaar bij hen kom' spoken. FIDELIOi

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Haarlem's Dagblad | 1894 | | pagina 6