Het verhaal van den Dokter. HAARLEMMER HALLETJES, VARIA. den moed niet om oude twisten nu op te rakelen en het doel van mijn Tien jaar geleden praktiseerde ik als geneesheer te Amsterdam, wan neer men het althans praktiseeren mag noemen. In de twaalf maanden toch dat ik er gevestigd was, waren de meeste van mijne patiënten van de niet-betalende soort en wanneer ik niet vlug met de pen had kunnen omgaan zoodat ik met vertaalwerk nog iets bijverdienen kon, dan zou ik aan mijn zeer geringe behoeften onmogelijk hebben kunnen voldoen. Voor een klein sommetje had ik een paar kamers gehuurd in een oud huis op een van de grachten, waar van al de kamers door ouderdom in een gebrekkigen toestand verkeerden. Op het oogenblik van het voorval dat ik ga beschrijven was ik juist herstellende van een ernstige ziekte en voelde mij nog zwak. Op zekeren avond dan, een avond dien ik nimmer vergeten zal, zat ik na te denken over eene gebeurtenis die nog niet lang geleden had plaats gevonden. Het was nu juist niet zooiets belangrijks slechts een twist met een buurman maar daar ik een vreedzaam man ben en niet houd van oneenigheid, had de zaak mij altijd gehinderd en op dien avond vooral was de onaangename indruk, dien ik ervan gehouden had, sterker dan ooit. Plotseling schrikte ik op door een luid kloppen aan de deur. Ik had tot dusver in de schemering gezeten, maar haastte mij nu mijn lamp aan te steken, maar voordat ik de luci fers vinden kon werd er nog harder getikt. Zoodoende opende ik de deur in het duister. „Wie is daar?" vroeg ik bij het zien van een mannelijke gedaante. „Ik ben het," antwoordde een stem. „Het zal u verwonderen mij te zien." Ik deinsde een stap achteruit van verbazing. Het was de stem van mijn buurman Van der Golde, denzelfde met wien ik onlangs de twist had gehad. Het trof mij, dat de man juist op dit oogenblik bij mij kwam. Weliswaar was mijn toorn tegen hem lang bedaard, maar ik had hem ook voor den twist niet mogen lijden. „Wilt ge mij spreken, mijnheer Van der Golde?" vroeg ik kort. „Steek de lamp aan, dan zal ik u zeggen waarom ik kom." Ik liet hem binnen en stak de lamp aan. Van der Golde had zijn doornatte overjas uitgeworpen en was in een grooten armstoel neergevallen. Ik schrikte van zijn uiterlijk, zóo was hij veranderd sinds ik hem de laatste maal had gezien. Hij was mager en bleek geworden, zijnoogen waren dof en lagen diep in de kassen. Tot zijn veranderd uitzicht weikte niet weinig mee, dat hij knevel en baard geheel had afgeschoren. „Ik zie dat ge mij ternauwernood herkent zeide hij met een lachje dat akelig klonk. Ik antwoordde niet dadelijk en daarop de hand over zijn voorhoofd strijkende ging hij verder. „De laatste maal toen wij elkaar ontmoetten, zijn we niet als goede vrienden gescheiden." „Neen," antwoordde ik. „Denk daaraan niet meer. Ik heb bezoek is om u onderkomen te vra gen voor den nacht, daar ik geen en kelen vriend heb tot wien ik gaan kan. Een lange reeks van ongelukken heeft mij geruïneerd, Verhave, geru ïneerd in alle opzichten, financieel, lichamelijk en geestelijk." Hij zweeg een oogenblik en streek weer met de hand over zijn voor hoofd waarop groote zweetdroppels stonden, Blijkbaar wist hij niet meer wat hij zeggen wilde en om hem mijn deelnemiug te toonen, zei ik „Vertel mij wat u overkomen is, dat zal u goeddoen." „Het is spoedig verteld," zei hij als uit een droom opschrikkend. „De za ken waren al slecht en nu had ik alles op een kaart gezet en heb ver loren. De menschen zullen zeggen dat het mijn eigen schuld is en mis schien is dat ook zoo." Zijn woorden en zijn manieren ge tuigden van zooveel uitputting en zwaarmoedigheid dat ik medelijden met hem kreeg. „Komaan'" zei ik bemoedigend, „zet vanavond de zorgen van u af en zie ze morgen als gij frisch en gesterkt zijt door den slaap, opnieuw onder het oog. Ik zal het vuur wat opstoken en we zullen den avond aangenaam doorbrengen." Hij hield zijn verkleumde handen over het vuur en zeide na een poos op heftigen toon„Ik dacht dat ik twee vrienden had, maar ik heb mij vergist. Dwaas die ik was om hunne hulp in te roepen, ik had moeten weten hoe zij zich zouden gedragen wannepr ik in deze omstandigheden geraakte. Ik had moeten inzien, dat zij vrienden waren bij mooiweer. maar geen helpers in den nood." Herhaaldelijk trachtte ik hem tot andere gedachten te brengen, maar telkens kwam hij op datzelfde onder werp terug en daar er toch niets aan te doen scheen te zijn, deed ik geen verdere pogingen om zijne gedachten al te leiden en liet hem maar praten. Na een wijle bedaarde hij en verzonk in somber gepeins. „Ik ben niet rijk, van der Golde," zei ik mijn beurs uithalende, „maar „Neen, zei hij met een afwerende beweging, „geld heb ik niet noodig, alleen maar een onderkomen voor dezen nacht. Niemand kan nu nog iets voor mij doen Zijn hoofd zonk op de Dorst en hij raakte in gepeins. Terwijl ik naar hem keek kwam een zonderlinge angst over mij. Ik kreeg berouw dat ik hem in mijn kamer had gelaten en herinnerde mij onze laatste ont moeting. Buiten mij zei ven van drift over zijn onbeschofte woorden tot mij, had ik hem toen in het bijzijn van anderen gedreigd. Door zwakheid overmand bekroop mij een gewaarwording van vermoeid heid en slaperigheid. Met alle kracht verzette ik mij daartegen want ik had een instinctmatig gevoel dat ik niet moest inslapen terwijl hij daar zat, maar ik kon er eindelijk niet meer tegen worstelen en verloor het be wustzijn. Ik moet verscheidene uren hebben want toen ik wakker werd was ik koud en waren het vuur en de lamp beide] uitgegaan. Bij het zwakke schijnsel van een lantaarn door het venster zag ik Van der Golde tegenover mij zitten, terwijl zijn blik strak op mij was gericht. Zijne armen lagen op de tafel en zijn kin steunde daarop. Ik sprong van mijn stoel op. „Hoe kunt ge hier wakker zitten zonder vuur of licht riep ik. Hij antwoordde niet, maar bleef onbewegelijk zitten, zijne oogen nog steeds op de mijne gericht. Met een lucifer trachtte ik de lamp weer aan te steken, maar de olie was blijkbaar opgebrand en de pit vatte geen vlam. Ik sprak Van der Golde nogmaals toe, maar kreeg wederom geen antwoord. Ik aarzelde een oogen blik wat nu te doen. Misschien is hij bewusteloos, dacht ik, en zal ik hem moeten aderlaten, maar juist terwijl ik mijn lancet wilde gaan halen be dacht ik, dat ik het voor hij kwam uit het etui gehaald en het op de tafel gelegd had vlak bij de plek, waar Van der Golde was gaan zitten. Toen schoot mij het denkbeeld door het hoofd dat hij dood was en zichzelven van kant had gemaakt. Ik ging naar de deur om den huisheer te vragen om licht, doch de gedachte weerhield mij, dat wanneer hij wer kelijk dood was, ik wellicht van zijn moord zou worden beschuldigd. Mijn verzwakt hoofd kon dit vreeselijke denkbeeld niet verjagen en ik besloot dus, alleen een onderzoekin te stel len. De tafel naderende zag ik dadelijk dat mijn vermoeden juist was. De kleur van Van der Golde's gelaat was die van een lijk en toen ik mij over hem heen boog zag ik in zijn hals een diepe wond- Voor hem op de tafel lag mijn lancet tot op het heft bebloed. Te oordeelen naar de kilheid van de handen moest Van der Golde reeds minstens twee uur een lijk zijn. Ik duizelde en de toestand waarin ik mij bevond was dan ook allesbe halve benijdenswaardig. De twist dien ik met hem had gehad, de aard van de wonde, het feit dat het instrument waarmee hij zich gedood had mij toebehoorde, en dat hij den dood ge vonden had in mijn kamer dat alles, 'k gevoelde het, zou bij den rechter den indruk geven dat ik de moordenaar was van Van der Golde, Met afschuw voelde ik een vochtige plek op mijn jas: het bloed van den ongelukkigen zelfmoordenaar. Wat zou ik doen! Blijven? Maar dan zou .ongetwijfeld de verdenking op mij vallen en ik wellicht jaren lang in de gevangenis moeten zuch ten voor een daad, waaraan ik geheel onschuldig was. Die gedachte was mij on verdragelij k en ik besloot on middellijk te vluchten, zonder op dat oogenblik te bedenken, dat juist deze daad den schijn zou geven als ware ik de moordenaar. Haastig zocht ik het beetje geld dat ik bezat bijeen, trok een andere jas aan en sloop de deur uit, zoo zacht dat ik zeker was dat niemand mij kon hebben gehoord. Mijn kamer deur had ik eerst zorgvuldig gesloten en den sleutel in mijn zak gestoken. Twee dagen en twee nachten liep ik aldus voort, de groote wegen ver mijdende en vertoevende in de kleine logementen van dorpjes en gehuchten. Toen overschreed ik de grenzen van Belgi'i en besloot den nacht in het eerste dorp waar ik aan kwam, door te brengen. Moede en uitgeput viel ik er op een stoel neer en eerst toen ik wat van mijn vermoeienis bekomen was, kon ik wat eten. Toer. dat gedaan was, vroeg ik met een in weerwil van alle krachtsinspanning bevende stem, om een courant. Bijna onmiddellijk viel mij een be richt in het oog, waarboven met vette letters stond gedrukt„Zelfmoord en geheimzinnige verdwijning," en dat luidde als volgt: „Op den vorigen Vrijdag bemerkte „de huisheer van No. van de „gracht, dat zijn huurder, een dok- „ter genaamd Verhave, nog niet was „opgestaan, hoewel het reeds 12 uur was. Toen hij op zijn herhaald klop- Sen geen antwoord kreeg, werd de eur opengebroken en vond men „het lijk van een vreemdeling, wiens „dood blijkbaar veroorzaakt was door jeen wond aan den hals, teweeg ge- „bracht met een lancet dat met ,;bloed bevlekt op de tafel lag. Uit een door de politie ingesteld onder hoek bleek, dat de doode Van der .Golde heette. Hoewel er geene spo- ,ren van een worsteling waren te ,zien, viel de verdenking dadelijk op den heer Verhave, die spoorloos is verdwenen." Aan het bericht was evenwel nog een NB. toegevoegd, dat het navol gende inhield Op het oogenblik dat ons blad „ter perse gaat, vernemen wij dat het „schijnbare geheim is opgelost. Van ,der Golde heeft zelfmoord begaan, ,dat is gebleken uit een brief, dien „hij vóór zijn wanhopige daad aanzijn „boekhouder heeft geschreven. Daar- „in stond tevens, dat hij een valsche „handteekening had gezet en de vrees „koesterde, dat de politie hem daarom „arresteeren zou. „De oorzaak van de verdwijning „van den heer Verhave evenwel ligt „nog in het duister." Men kan zich voorstellen welkeen last mij bij het lezen van deze laat ste regels van het hart werd geno men. Ik keerde den volgenden morgen per spoor naar Amsterdam terug en deelde onmiddellijk aan de politie de reden van mijn overhaaste vlucht me de. Toen ging ik, van een zwaren last ontheven, in een hotel overnach ten, want ik kon er niet toe komen de kamer weer te betreden, waarvan ik zulk een verschrikkelijke herinne ring meedroeg. Esn Zaterdagavondpraatje CXCVI. Rataplan, rataplan, rataplan klinkt een enkele trom in de Kruisstraat en de dienstboden in de deuren, de winkeliers achter hunne toonbanken rekken de halzen om te zien wat daar aankomt, want 't is eigenaardig maar waar, hoe men ook moppert over het budget van oorlog, de grootste prut telaar gaat toch eens even kijken als hij soldaten ziet of de trom hoort. Natuurlijk is-de jeugd er ook bij, des te talrijker omdat het Woens dagmiddag is er derhalve geen school wordt gehouden en de zon helder schijnt. Daar komen ze aan, de ben gels om te kijken naar de „soldoaten," ze laten er de pasgeverfde deur die ze stonden te bekrassen en het arme puckhondje dat ze zoo sarden, voor in de steek. „Kaik, jö, 't binne geen soldoaten roept er een. „Ze hebbe toch geweirenbetoogt een ander en hijscht met een elegante beweging van de heup zijn pantalon omhoog, die in zwijm hangt aan éen bretelknoop- ,,'tBenne ankommende schutters," meent een derde, maar deze opinie wordt direct weerlegd door een des kundige, die zien kan dat de tam boer en de sergeants van de „infen- trie" zijn. Het geheele gezelschap ver werpt dus de stelling dat de voorbij trekkende troep schutterij is. Het zijn de jongelui die vrijwillig den wapenhandel beoefenen,leerlingen meestal van de Hoogere Burgerscho len of van het gymnasium» In hun gewone burgerpakje trekken zij, on geveer vijf en twintig man sterk, het geweer met bajonet op den schouder en de ransel op den rug, door de straat onder geleide van den eersten luitenant A. Overstrijd en twee ser geants en voorafgegaan door een tam boer van zóo kleine afmetingen dat hij in tijd van oorlog weinig gevaar loopt door een vijandelijken kogel geraakt te worden. De jongelui hebben als eenig uni form kleedingstuk een pet, sommigen met een gele, anderen met een witte knop. De laatsten behooren tot de N ederlandsche Weerbaarheids vereeni- ging die ook afdeelingen heeft in andere steden van ons land en die juist dezer dagen een gezamenlijke marsch hebben gemaakt. Intusschen marcheeren de jongelui de Barteljorisstraat door, de Groote Markt over en door de Groote Hout straat. Hunne houding is flink en zij dragen het zware geweer met een kalmte, die aantoont dat wat men er ook van moge zeggen, het jonge Hol land nog wel merg in de knokken heeft. En „spirit" in de ziel ook! want de meesten van hen zullen niet behoeven te dienen en nemen dus alleen deel aan de oefeningen, om er eenige algemeene noties van te krijgen, eene in- en ontspanning die wel zoo goed is als in een bedompt café over een biljart te hangen. Op den Wagenweg houdt de troep halt. De bevelvoerend officier haalt een topografische kaart van den om trek uit den zak en legt den jongens, die in een kring om hem heen staan, uit wat er van middag gedaan zal worden. 't Is veldoefening vandaag. Van October af hebben de jongelui al onderricht gehad en zijn zoo lang zamerhand rijp geworden voor eene oefening in velddienst, die al blijft zij voorloopig nog laag bij den grond, I hunne ambitie er in ffioudt en een aangename afwisseling is van vroegere I minder boeiende lessen. Weinig waardeering. Een gemoedelijk uitziend man, die laatst in de tram moest blijven staan omdat er geen pleats was, bukte zich voorover naar een passagier aan de overzijde, die tusschen twee dikke juffrouwen zat gekneld. Dat is een mooie pruik, die u daar op hebt, mijnheer, zeide hij op een vertrouwelijk en toon, „maar ieder een kan zien, dat het een pruik is." Mijnheer! - Ik zeg, dat het een heele mooie pruik is, als pruik genomen, en ik heb verstand van pruiken. Ik heb er laatst twaalf geprobeerd Mijnheer, als ik er een van u noodig heb - Weineen, niet op mijn eigen hoofd. Ik ben nooit in de gelegenheid geweest om iets van dien aard te ge bruiken. Maar mijn grootmoeder. Loop naar de maan met je groot moeder. Dat is juist wat ik altijd zeg. Het was een lastig mensch om mee om te gaan, hoor! Niemand kon het haar naar den zin maken. Zij scheen geen vriendelijkheid op prijs te stel len. Een mensch kreeg nooit eenbe- ije van haar. Zij nam alles op alsof het heel natuurlijk was. Toen ze ongeveer zestig jaar oud was, kwam ze tot de erkening, dat heur haar dun begon te worden en dat zij een pruik moest hebben. Ik redeneerde met haar, maar dat hielp niets. Zij moest en zou haar haar kort laten knippen en ik moest voor een pruik zorgen» Maar nu .zou ik toch eens willen weten, mijnheer, wat dat beteekent. Beteekent? Wat dat beteekent, mijnheer? Dat beteekende voor mij een verschil van om en de bij de 300 gulden. Ik weet niet, hoeveel pruiken ik wel voor haar gekocht heb, en als een pruik eenmaal gedragen is, kan je ze wel weggooien. Je kunt ze|niet ruilen, ziet u. Eindelijk vond zij, dat het veel gemakkelijker zou zijn, als zij haar hoofdhaar er heelemaal liet afnemen. Om haar tevreden te stellen, schoor ik haar hoofd zoo kaal als een biljartbal. Zij scheen dat wel een pret tig gevoel te vinden en een maand lang moest ik haar zeker tweemaal in de week regel matig scheren. Haar haar werd er slechts zwaarder en steviger door. Ik had maar niets anders te doen dan den heelen tijd nieuwe pruiken te koopen. Dat duurde zoo een jaar of twee. Op een zekeren dag viel ik en brak mijn arin. Ik kon haar hoofd in geen zes weken scheren en zij wilde het door niemand anders laten doen. Aan het einde van dat tijdstip had zij een hoofd met haar zooals ik nu en het was zoo stijf als een ragebol. Zij kon niet een van haar pruiken dragen. De haren stonden overeind als de pennen van een stekelvarken. Ik deel dit alleen mede om te laten zien, wat men met een mes en een stuk scheerzeep kan doen. Als u die pruik van u gedaan wilde geven en u hadt een vriend met een goed scheermes... Met een grijns van woede werkte de ander zich tusschen de dikke juf frouwen uit en vloog de tram af. Dat is nu je dank, als je iemand een goeden dienst wilt bewijzen, zei de gemoedelijk uitziende man tot de andere passagiers, terwijl hij de va cante plaats innam. De beurs. Een kind vroeg een financier, wat een „beurs" is. Hij antwoordde „De „beurs" is een klein, linnen of leeren zakje, waarin men zijne spaar- Bij deze derde veldoefening dan veronderstelt luitenant Overstrijd, dat de vijand geland is ie Noordwijk en Zand voort heeft genomen. Blijk baar koestert hij het plan om naar Haarlem op te rukkenen te trach ten zoodoende den toevoer van le vensmiddelen naar Amsterdam af te snijden. Om dit te beletten wor den er posten vooruitgeschoven op de verschillende wegen, waarlangs hij Haarlem bereiken kan en een van die veldwachten zal worden gepos teerd aan den Zandvoortschen straat weg op den hoek van de Aerden- houtslaan. Zoo nu en dan doet de officier plotseling een vraag tot een der jon gelui, die meestal grif beantwoordt wordt. Men is nu buiten de stad, degele deren worden verbroken, de kleine tam boer spaziert mee zijn „wapen" in de rust. 'tls een heerlijke voorjaarsmid dag, de wind is nog frisch, maar de zon geeft al warmte genoeg af omdat niet te zeer te gevoelen. Langzamerhand heb ben we de straatjeugd achtergelaten, alleen drie vlugge kleine jongens op fietsen waarvan ze de trappers met hunne kleine voeten kloek in beweging houden, vergezellen ons als aspirant militaire wielrijdertjes in spe. Maar we zijn er. Als er een heusch gevecht moest worden gehouden zou men geen interessanter terrein kun nen kiezen, 't Is het kruispunt van drie wegen, allen omzoomd door hoog ge boomte en waarvan door de krommin gen slechts een klein gedeelte zicht baar is. De eigenlijke veldwacht pos teert zich bij een boerenwoning op den achtergrond en nu worden er posten uitgebet en patrouilles afge zonden. Alsof de vijand er al was, met zooveel aandacht luisteren de jonge lui naar den luitenant, die hun met groote helderheid hun taak aanwijst. Voordat de posten echter worden uitgezet, wordt eerst een {patrouille van 2 a 3 man onder een korperaal vooruit gezonden, om net terrein te verkennen wanneer die patrouille een tijdje weg is, en er zekerheid be staat |geen vijand in het voorgelezen terrein is. wordt overgegaan tot het uitzetten der posten. Op bevel van den luitenant wor den er nu posten uitgezet op de drie verschillende wegen. In het midden, bij de veldwacht zóo dat hij ze alle in het oog heeft, staat de zoogenaamde „post van het geweer." De posten staan zooveel mo gelijk verdekt opgesteld achter een boom en houden den weg dien zij moeten bewaken, goed in het oog. Bij zulke gelegenheden worden dan ook militaire eerbewijzen als b. v. front maken, niet gegeven, omdat daar door de aandacht van de post wordt afgetrokken van den weg, dien hij heeft te overzien. Daarna worden eenige sluippa- trouilles uitgezonden van 3 m n on der een korporaal of onderofficier, welke patrouille alle blinkende en geraasmakende voorwerpen aflegt en alleen het geweer en de noodige pa tronen meeneemt. Zoo'n patrouille blijft in open terrein bij elkaar, doch in bedekt terrein verspreiden de man schappen zich. Daar opeens ziet de post aan wie de bewaking van den Zandvoortschen straatweg is opgedragen, aan de krom ming een patrouille van vier vijande lijke ruiters. Blijkbaar hebben ze even wel ook hem in het oog gekregen al thans ze verdwijnen even spoedig als zij gekomen zijn. Onmiddellijk heft hij zijn geweer omgekeerd omhoog in de richting van de post van het geweer en deze herhaalt dit Bignaal ten teeken dat hij het ge zien heeft en roept tot de veldwacht „Post nummer drie geeft het onraad s- teeken 1" De commandant van de veldwacht zendt den examineertroep, naar post No. 3 om te onderzoeken, wat hij heeft waargenomen. Deze pa trouille komt aan in de looppas en keert op dezelfde wijze naar de veldwacht terug, om rapport van hare bevinding te doen aan den komman* dant, die alsdan handelt naar om standigheden. Ziet de post plotseling een grooten troep verschijnen en zou het te laat zijn om op gewone wijze het waarschuwingsteeken te geven, dan lost hij een schot. Terwijl deze oefeningen plaats had den, werden de jongelui nu en dan door luitenant Overstrijd ondervraagd terwijl een der sergeants anderen be zighield met een en ander te verkla ren en uit te leggen. Natuurlijk heb ik maar een klein gedeelte herhaald van wat er gezegd en gedaan werd, maar ik hoop den lezer hiermee den indruk te hebben gegeven, dat deze oefeningen ook voor hen die niet zullen behoeven te dienen, nuttigen aangenaam tevens heeten. Voor hen die wel militieplichten zullen hebben te vervullen, zijn deze oefeningen na tuurlijk van nog veel grooter waarde. De luitenant Overstrijd heeft veel geschiktheid en blijkbaar veel lust om met de jongelui om te gaan en hun een algemeen denk beeld te geven (meer is toch ook niet noodig) van den militairen dienst. En terwijl we na een paar uur weer naar de stad terugkeerden, ietwat vermoeid misschien, maar opgewekt en lustig, kwam de gedachte bij mij op dat deze inspanning die te gelijk uitspanning is, voor jonge lieden van dezen leeftijd niet andere dan heilzaam wezen kan. FIDELIO.

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Haarlem's Dagblad | 1894 | | pagina 6