jüeliiïiliglieid naar Veriflopa."
BINNENLAND.
Afdeeling: „Werkverschaffing^1,
Van 1 Nov. tot 22 Juni hebben
xich de volgende personen aangemeld
28 voor werkvrouw, 2 voor wasch-
vrouw, 6 voor naaister, 3 voor grond
werker, 10 voor loopwerk, 2 voor brei
werk, 5 voor loopknecht, 3 voor op
passer, 3 voor koffiehuisbediende, 2
voor schoenmaker, 3 voor schrijf
werk, 1 voor stucadoor, 2 voor koet
sier, 1 voor kantoorbediende, 2 voor
schilder, 9 voor los werkman, 1 voor
kleedermaker, 1 voor timmerman, 1
voor sigarenmaker, 1 voor licht werk,
1 voor dames-laarzenmaker, 2 voor
mangelwerk, 1 voor bloemistknecht,
1 voor baker.
Particulieren en werkgevers, die
van bovenstaaude aanbiedingen ge
bruik wenschen te maken worden
beleefd verzocht hunne aanvragen
schriftelijk tot het Bestuur te rich
ten, bus Doelen of Stadhuis.
Inlichtingen kunnen dagelijks van
91 en van 35 uur verkregen wor
den bij den administrateur, bureau
Doelen.
Te Heemskerk zal een hulppost
kantoor worden geopend.
Een geraamte.
In een weiland nabij het fort Velt
huis bij Heemskerk heeft men op
eene diepte van 40 c.M. het geraamte
van een menschelijk lichaam gevon
den, dat circa 15 jaar in den grond
schijnt gelegen te hebben.
Het vernieuwde raadhuis, thans
tevens secretarie te Velsen zal 1 Aug,
a.s. in gebruik genomen worden.
Te Velsen is tot makelaar benoemd
in plaats van wijlen den heer Plat
voet, de heer D. Bus aldaar.
Stukken over de crisis.
Uit de aan de Eerste Kamer over
gelegde stukken is het volgende ont
leend
Den llen Maart 1894 werd door
het vorige kabinet aan H.M. de ont
binding der Tweede Kamer voorge
steld. In de missive wordt er aan her
innerd, dat het kabinet reeds bij zijn
optreden aan H. M. te kennen heeft
gegeven, dat zoo de in te dienen
kiesrechtvoorstellen door deKamerniet
werden aangenomen, de ontbinding der
Kamer zou moeten volgen. De loop der
zaken heeft het ministerie in die
overtuiging bevestigd en het vroeg
daarom ontbinding.
De minister van buitenlandsche
zaken heelt zich met dat advies niet
kunnen vereenigen. Hij ziet in de aan
neming van het amendement De
Meyier niet het geval reeds bij de
optreding van het kabinet als moge
lijk gesteld „dat een meerderheid
zich niet met de in te dienen voor
stellen tot regeling van jhet kiesrecht
zou vereenigen of door zijdeliugsche
tegenwerking de behandeling daarvan
zou verhinderen." De aanneming van
art. 3 was z. I een bewijs dat de
Kamer wel geneigd was tot gemeen
overleg ter oplossing van het kies
recht vraagstuk in den geest van het
ontwerp, terwijl zoowel bij de indie
ning van het bovengenoemd amen
dement als bij de daarin herhaalde
lijk op aanduiding der Regeering ge
brachte wijzigingen door den voor
steller steeds nadrukkelijk werd te
kennen gegeven, dat hij de voorge
stelde wijziging niet zou handhaven,
indsen zij door de Regeering, welke
zich gunstig over andere amende
menten van soortgelijke strekking
had verklaard, onaannemelijk werd
geacht.
Indien 'en de voorsteller en de Ka
mer ia de zitting van 9 Maart 11. de
op de aanneming van het amende
ment gevolgde verklaring van den
minister van Binnenlandsche Zaken
hadden kunnen voorzien, de uitslag
zitting had een geheel andere
kunnen zijn. |Dit is althans de mee
ning van den minister Van Tienho
ven, aan wien zeiven, eerst zeer kort
voor den aanvang der zitting, door
den minister van Binnenlandsche
Zaken zijn overwegend bezwaar tegen
het amendement werd medegedeeld,
terwijl de loop der discussie van den
vorigen dag, ook hem dit niet had
doen verwachten.
Van eene ontbinding onder de be
staande omstandigheden, zou zeker
te vreezen zijn, dat de verkiezing tot
samenstelling eener nieuwe Kamer
niet door een principieel verschil tus-
schen Regeering en vertegenwoordi
ging zou worden beheerscht en dat
die verkiezing lichtelijk onderdeniet
gerechtvaardigde leuze zou plaats
hebben, alsol duidelijk gebleken ware,
dat de Kamer, voortgesproten uitjde
grootendeels door het kie3rechtvraag-
stuk beheerschte verkiezing van 1891,
ongeneigd was, om tot eene bevre
digende oplossing van dat vraagstuk
mede te werken.
Om het gebleken verschil van mee
ning in deze en „ook op grond der
wijze, waarop de intrekking der wets
ontwerpen heeft plaats gehad", vraagt
min. v. Tienhoven zijn ontslag.
Den 14en Maart zond de min. v.
Binn. Zaken op daartoe gedane uit-
noodiging aan H. M. het volgend rap
port omtrend de aan H. M. gedane
mededeelingen in de conferentie van
den vorigen dag. Hij wijst er daarin
op, dat bij overigens groot verschil
van meening, voor de regeeringsvoor-
stellen geen meerderheid in de Tweede
Kamer zou worden verkregen.
Daarbij deed zich tevens het ver
schijnsel voor, dat de leden die het
regeeringsvoorstel bestreden, hunner
zijds geen met het beginsel daarvan
strijdig tegenvoorstel in beraadslaging,
\eel min in stemming durfden bren
gen, maar trachtten door wijzigingen,
die in schijn slechts bijzonderheden
raakten, het regeeringsvoorstel van
karakter te veranderen en daardoor
onmogelijk te maken, zonder zei ven
geroepen te worden om tegenover het
land van hunne aan eene groote uit
breiding van het kiesrecht vijandige
meening, duidelijk te doen blijken.
De minister, die duidelijk had uitge
sproken, dat hij geene wijzigingen
zoude toelaten, die het beginsel der
voordracht aantastten, had zich zij
nerzijds tevens stellig voorgenomen
om tegenover de oppositie in de Twee
de Kamer de meest tegemoetkomen
de houding aan te nemen en alleen
op het juiste oogenblik, nadat de meer
derheid zich zou hebben verklaard,
zijne beslissing omtrent eventueel
aangenomen amendementen te doen
kennen. Hij was in dit zijn voorne
men versterkt door de wijze, waarop
verschillende leden der Kamer, nadat
bij de behandeling van artikel 3 reeds
een onaannemelijkverklaring was uit
gesproken, uitdrukkelijk hadden ge
zegd dat zij zich in elk geval vrij
zouden houden in hunne uit te bren
gen stem er zich aan geene pressie
van regeeringswege zouden storen.
Vervolgens wordt betoogd, dat het
amend. De Meyier onaannemelijk was.
Voorts herinnert min. Tak er aan,
dat het gewijzigd ontwerp van kies
wet 23 Januari in den ministerraad
eenstemmig was goedgekeurd. Aan dit
besluit moest hij zich houden en toen
hij dan ook zijn ambtgenooten mee
deelde, dat hij het wetsontwerp in
zou trekken bij eventueele aanneming
van het amend. De Meyier „ontmoette
deze mededeeling bij zijn ambtgenoo
ten instemming, behalve bij den heer
Van Tienhoven, die nu de meening
ontwikkelde, dat wetten moeten wor
den vastgesteld in gemeen overleg
met de Tweede Kamer in dien zin,
dat de regeering de wenschen der
Tweede Kamer bij het vaststellen
der kieswet behoorde in te willigen.
Sedert is Tak gebleken, dat een
voorstel zijnerzijds, om het amende
ment te aanvaarden een ernstig ver
zet onder zijn ambtgenooten zou heb
ben uitgelokt.
„Tegenover de door min. Van Tien
hoven bij H. M. ontwikkelde meening
stelt de min. Tak, dat z. i. het re
geerings-ontwerp in het wezen der
zaak wel verworpen was. Bij min.
Tak was voorts twijfel gerezen of
H. M. omtrent den loop der kabi
netsformatie in 1891 wel geheel vol
ledig was ingelicht.
Toen destijds door den heer Van
Tienhoven de medewerking van den
minister van Binnenlandsche Zaken,
Tak, tot de samenstelling van een
Kabinet werd verzocht, had deze aan
vankelijk geweigerd, maar op voort-
durenden aandrang zich tot de mede
werking bereid verklaard, bijaldien
het vastsstond dat zijne beginselen
en regeeringsprogramma die van het
te vormen Kabinet zouden wezen.
Deze beginselen en programma wa
ren vervolgens duidelijk uiteengezet
in een aan den heer Van Tienhoven
gericht schrijven, opdat deze zich
zoude kunnen beraden. Na eenige
dagen berichtte hij dat de gestelde
voorwaarde werd aanvaard. En de
door den heer Van Tienhoven goed
gekeurde voorwaarden van samen
werking werden vervolgens in Augus
tus 1891 door alle leden van het op
tredend Kabinet als regeeringspro-
gram aanvaard. De tegenwoordige
minister van Binnenlandsche Zaken
kon niet ar.ders meenen dan dat Uwe
Majesteit tijdig en volledig door den
heer van Tienhoven was ingelicht.
Toen Uwe Majesteit mij daarop me
dedeelde dat Haar van zoodanig stuk
niets bekend was, nam ik de vrijheid
een afschrift er van aan Uwe Majes
teit te overhandigen."
Vervolgens betoogt min. Tak uit
voerig, dat ontbinding der Tweede
Kamer in 't belang der kroon de eenige
goede oplossing is.
Aan het rapport is toegevoegd de
brief van 17 Juli 1891 van Tak v.
Poortvliet aan Van Tienhoven, waarin
hij de voorwaarden opnoemt, waarop
hij in 't Kabinet zitting wil nemen.
Hij zou moeten voordragen een re
geling die het kiesrecht zoover uit
breidde als de grondwet toelaat.
De aanneming van het te doen
voorstel zoude eene kabinetsquaestie
moeten zijn.
Wanneer eene meerderheid in de
Tweede Kamer hare medewerking
tot deze regeling weigerde, of de be
handeling van het daartoe strekkend
ontwerp door zijdelingsche tegenwer
king, wist te ondervangen, zoude dit
ten gevolge moeten hebben, dat aan
de Koningin-Regentes een voorstel
tot ontbinding der Kamer werd ge
daan, zoodat aan het volk de gele
genheid werd geschonken om zijn
gevoelen over dit vraagstuk uit te
spreken.
De ministers Van Tienhoven, Pier-
son, Smidt, Van Dedem, Seyffardt,
Jansen en Lely verklaarden hun in
stemming met bovengenoemden brief.
Den 16n Maart gaf H. M. toe
stemming tot ontbinding der Kamer.
Het volgende komt in het besluit
voor
„Ofschoon Hare Majesteit de over
wegingen, waarop dat voorstel berust,
niet in alle opzichten kan beamen,
verleent Hare Majesteit de gevraagde
machtiging, omdat Hare Majesteit
na rijp overleg jovertuigd i3, dat|in
de tegenwoordige omstandigheden een
beroep op de natie de beste oplossing
is om tot eene bevredigende regeling
van het kiesrecht, en tot een spoe
dig einde van de ontstane crisis te
komen."
Het laatste stuk van deze belang
rijke verzameling is een antwoord
van den ministerraad op het gevraagd
advies omtrent de ontslag-aanvrage
van min. Van Tienhoven. Daarin
staat o.a.
De Raad van Ministers mag niet
ontveinzen, dat na eene tot voor kor
ten tijd ongestoorde en vruchtbare
samenwerking, tot zijn leedwezen ter
zake van de behandeling der wets
voorstellen tot regeling van de kies
bevoegdheid tusschen den minister
van Buitenlandsche Zaken en zijne
ambtgenooten zich een verschil van
gevoelen reeft geopenbaard, hetwelk
in de tegenwoordige omstandigheden
eene voor 's lands belang vereischte
samenwerking niet mogelijk maakt.
De Raad van ministers is daarom
eerbiedig van oordeel dat het Uwer
Majesteit zou mogen behagen, aan het
verzoek van den heer Van Tienhoven
gevolg te geven.
(Tel.)
Nederland en de Argentijn-
sohe Republiek,
In het verschenen verslag van den
Nederlandschen consul te Buenos-
Ayres vinden wij eene opgave van
het aantal emigranten in de Zuid-
Afrikaanscne Republiek gedurende
de laatste tien jaren-
De consul teekent daarbij het vol
gende aan:
Uit deze opgave blijkt, dat in het
afgeloopen jaar in deze republiek
46,126 menschen meer aankwamen
dan er vertrokken, terwijl dit cijfer
in 1892 38,268 bedroeg. Op het ge
bied der landverhuizing is dus eenige
verbetering waar te nemen, en zon
der twijfel zoude zij beduidend be
langrijker gewee3tzijn, indien de po
litieke onrust alhier en de langduri
ge revolutie in Brazilië niet velen
van emigratie naar Zuid-Amerika
hadden afgeschrikt.
Van den toestand der in deze Re
publiek gevestigde Nederlandsche im
migranten valt sedert het laatste de-
zerzijdsche verslag verdere vooruit
gang te vermelden, en algemeen
heerscht de meening, dat de meesten
door verhuizing naar deze Republiek
hun lot verbeterd hebben.
In 't belang onzer landverhuizers
werd, naast de sedert 1889 te Bue-
nos-Ayres bestaande Nederlandsche
vereeniging van weldadigheid,
begin dezes jaars een Nederlandsche
schoolvereeniging ^opgericht. Aan de
door haar op 15 Februari geopende
inrichting zijn verbonden een Hol-
landsch onderwijzer en een Argen-
tijnsche onderwijzeres. Het onderwijs
is geheel gratis en wordt geregeld
verstrekt aan een veertigtal kinderen.
De kosten worden bestreden uit vrij
willige bijdragen.
Behalve deze genootschappen van
philanthropischen aard ontstonden
in den laatsten tijd twee andere ver-
eenigingen, uitgegaan van Nederland
sche ambachtslieden en arbeiders
daar ter stede, en genaamd „Nut en
Genoegen zij ons doel" en Neder
landsche vereeniging „Wilhelmina".
Beide vereenigingen hebben ten doel
het gezellig verkeer der leden te ver-
hoogen en het verleenen van onder-
lingen financieelen steun in geval
van ziekte.
Ook te Rosario-de-Santa-Fé, waar
de Nederlandsche kolonie in den
laatsten tijd belangrijk is toegeno
men, hebben zich onze landgenooten
tot nuttige doeleinden bij elkander
Werpt een en ander een gunstig
licht op de Nederlanders aldaar, daar
om mag emigratie naar Argentinië
thans nog niet aangemoedigd worden.
Eerder dient men ze in 't algemeen
nog steeds te ontraden, want al heb
ben zich de toestanden voor de ar
beidende klassen verbeterd, ze zijn
voor den nieuwen aankomeling nog
niet gunstig. -•--3&a
Gemeenteraadsverkiezing te
Rotterdam.
Bij de verkiezing voor twee leden,
van den gemeenteraad van Rotter
dam werden uitgebracht 1171 stem
men.
Gekozen zijn de heerenj L. P. de
Lange en dr. E, van Rijckevorsel,
die resp. 999 en 730 stemmen ver-
Op den heer J. A. Roe3t van Lim
burg AEzn. waren 352 stemmen uit
gebracht.
Toen Woensdagochtend eene dienst
bode, in de Malakkastraat in Den
Haag, thuis kwam, vond zij haren
meester, een gep. officier, dood on
der aan de trap met eene hoofd
wonde. Een geldkistje lag in zijne na
bijheid.
De echtgenoote van den overledene
vertoefde voor herstel van gezond
heid buiten de stad.
Een paard op hol.
Woensdag keerde v. d. L., land
bouwer te Putten bij Nijkerk, van de
Beusichemsche paardenmarkt huis
waarts. Te Co then geraakte zijn paard
door schrik aan het hollen. L., uit
de tilbury springende, had het on
geluk zich zoo ernstig te verwonden,
dat hij, alvorens geneeskundige hulp
aanwezig was, tengevolge van het
vele bloedverlies overleed.
Broodnijd.
Uit Reuver wordt gemeld
Dezer dagen kwam een zekere Leise
uit Enschedé, rondreizend koopman,
alhier aan eene woning wat kokend
water vragen om koffie op te schen
ken. De 15-iarige dochter Maria van
den orgeldraaier Lutiens uit Roer
mond, die eveneens aan die woning
kwam een cent vragen voor de ge
maakte muziek, vermeende dat die
persoon haar voor was om centen te
vragen, hetgeen zij haar vader mede
deelde. Deze greep Leise daarop on
middellijk bij de keel, waarop ge
noemde Maria een flesch greep en
Leise daarmede één slag op het hoofd
toebracht, waardoor de flesch in stuk
ken sprong en L. verschillende ern
stige wonden bekwam, zoodat hij zich
dadelijk onder geneeskundige behan
deling moest stellen en hem drie
wonden moesten worden dichtgenaaid.
De marechaussees, die dadelijk ter
plaatse waren, stelden een onderzoek
in en werd tegen Lutjens en diens
dochter proces-verbaal opgemaakt.
Ned. Politiebond.
Woensdag hield het hoofdbestuur
van den Algemeenen Nedealandschen
Poiitiebond eene vergadering te Har
derwijk. In de plaats van denvoort-
vluchtigen president werd tot tijde
lijk voorzitter gekozen de heer F. A.
Boombergen en tot tijdelijk secreta
ris de heer H S. Bleeker, hoofdin
specteur van politie te Groningen.
Over den toestand van den Bond
werd van gedachten gewisseld. Daar
het voor het tegenwoordige hoofdbe
stuur onmogelijk is gebleken langer
zijne functiën waar te nemen, is
paald dat het op de a.s. algemeene
buitengewone vergadering, die in het
begin van Juli te Utrecht gehouden
zal worden, collectief ontslag zal aan
bieden.
ment van haar grootvader genoemd als de naaste erfgenaam,
hij, James Wrigley, en zijne wettige nakomelingen na Myra
of een anderen afstammeling van sir Giles Barth.
Myra herinnerde zich den jongen student in de medicijnen
met zijn mager gelaat en onrustige oogen, die, toen zij nog
een kind was, dikwijls Barth House bezocht en haar ver
bijsterde door leelijke gezichten tegen haar te trekken en
haar te plagen, terwijl hij niet dien eerbied en genegenheid
voor de jonge erfgename koesterde, welke zij van hare om
geving gewend was.
Zonder middelen begon James Wrigley zijn praktijk en
deze werd niet aanzienlijk, daar hij zich door zijne manieren
niet bemind maakte. Hij vierde Myra's vertrek door te
huwen, en sedert dien tijd had mevrouw Wrigley de bevol
king van Londen met zes personen doen vermeerderen.
James Wrigley had nooit veel van Myra gehouden. Waar
om zou hij dat ook Zij stond tusschen hem en het fortuin
der familie Barth.
Er kwam een dag toen Myra en de Wrigleys nader tot
elkaar kwamen, doordat zij dezelfde smart moesten deelen.
Na uit het kostschool teruggekeerd te zijn, schoon, hare
opvoeding voltooid, rijk, ontwikkeld, was Myra omringd
door vriendinnen en bewonderaars. Sir Giles noodigde Eli
zabeth uit bij hare vriendin te blijven. Nu kwam het tijdstip
dat Myra liefde opvatte voor George Fitzroy of George
Fitzroy vatte liefde op voor haar, of hunne liefde voor elkaar
ontsproot tegelijk als bij een jongen Romeo en Julia.
In ieder geval verloor de innige vriendschap veel van haar
kracht bij het vuur dezer liefde. Elizabeth nam niet langer
de grootste plaats in in het hart van Myra. Myra had haar
nog wel lief, maar hare meest innige gevoelens en vertrou
welijkheid deelde zij nu met George Fitzroy.
Hst gebeurde dikwijls, dat Elizabeth zich eenzaam gevoelde
te midden van een groot gezelschap en dus aan zichzelve
waB overgelaten.
Welke dagen waren dat?
Myra en George verkeerden nog steeds in den zoeten
droom der eerste liefde, toen zij ontwaakten als door een
donderslag, daar plotselinge veranderingen in hunne beide
familiën plaats grepen.
De verloving van zijne dochter scheen sir Giles opnieuw
jong te hebben gemaakt.
Langzamerhand kwam het bij hem op, hoe de vroegere
vriendin van zijne dochter waB opgegroeid tot eene lieftallige,
jonge vrouw.
Elizabeth was zachtaardig, beminnelijk en bescheiden.
Sir Giles verzocht Elizabeth om zijne vrouw te worden en
Elizabeth tr.'.i met hem in het huwelijk.
Of dit ranzoek onverwacht en plotseling tot haar kwam,
of het in hare bedoeling gelegen had, dat het tot haar zou
komen, dat zij het had aangenomen, zooals zij al het overige
had aangenomen of dat zij met de sluwheid en Tolharding
aan zulke kalme naturen eigen hare plannen zoodanig had
aangelegd, dat dit doel bereikt werd, niemand kan dit zeggen.
Dokter Brice stemde onmiddellijk toe.
Myra en James Wrigley waren van dit laatste overtuigd.
Eene omstandigheid was er echter in deze zaak, waarmee
niemand rekening hield. Elizabeth had haar ouderen, ja
ouden echtgenoot lief. Zij was alleen op de wereld en voelde
zich zonder Myra eenzaam. En Myra had een ander haar
hart geschonken.
Het was eene nieuwe, blijde gewaarwording voor Elizabeth
om de eerste te zijn in iemands genegenheid. Het was haar
een genot om gekoesterd en door iemand op de handen
dragen te worden, en de dankbaarheid maakte plaats voor
liefde.
Dat sir Giles op zestigjarigen leeftijd een zoo jong meisje
tot vrouw nam, een meisje zonder rang of bruidschat, ver
wekte algemeene verbazing.
Myra was zeer hartstochtelijk in haar verzet. Niet dat het
meisje de financieele kweBtie hierbij op den voorgrond stelde,
maar zij beschouwde de ongelijke verbintenis als ongepast.
Zij zeide dat haar vader misleid en bedrogen was en dat
hare vroegere vriendin baatzuchtig en onvrouwelijk handelde
door zich te verkoopen.
Alle genegenheid van voorheen was verdwenen; de vrien
dinnen waren vijandinnen geworden. De verhouding tUBSchen
Eiizabeth en Myra was zoodanig, dat zij elkaar bijna niet
meer spraken.
Wordt vervolg^.)